Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren


MC-vragen Oefentoets A:

 

1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :

a. perimeter

b. fluorescentie angiografie

c. kaartje van Amsler

d. gezichtsveld volgens Donders

 

2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij

a. beginnende loslating van het netvlies

b. cataract

c. amblyopie

d. glaucoom

 

3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij

a. hypermetropie

b. presbyopie

c. keratoconus

d. nauwe kamerhoek glaucoom

 

4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?

a. nervus II

b. nervus III

c. nervus IV

d. nervus VI

 

5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend

scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek

a. prisma test

b. volgbewegingen

c. afdekproef

d. Bruckner test

 

6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?

a. is fysiologisch

b. is rotatoir

c. synoniem voor nystagmus latens

d. gelijke duur van de 2 fasen

 

7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:

a. Graves’ ophthalmopathie

b. Non Hodgkin lymfoom

c. Retinoblastoom

d. Orbita metastasen

 

8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:

a. neurofibromatose

b. rabdomyosarcoom

c. Non-Hodgkin lymfoom

d. Graves’ ophthalmopathie

 

9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris

en groei van de wimpers?

a. Beta blokkers

b. Carbo anhydrase remmers

c. Prostaglandine antagonisten

d. Parasypathicomimetica

 

10. Wat is geen

a. Congenitale toxoplasmose

bekende oorzaak van cataract?

b. Diabetes mellitus

c. Neurofibromatose

d. Penetrerende trauma

 

11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies

(80 dB) aan de rechter zijde:

a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.

b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.

c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.

d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.

 

12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een

aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen

andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a. Syndroom van Ramsay Hunt.

b. Een hersenbloeding (CVA).

c. Paralyse van Bell.

d. Een cholesteatoom.

 

13. Voor ototoxiciteit geldt:

a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is

b. gentamycine is primair cochleatoxisch

c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening

d. ototoxische doofheid kan behandeld worden

 

14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in

a. de tongbasis

b. de hypopharynx

c. de supraglottische larynx regio

d. alle drie mogelijkheden zijn juist

 

 

15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming

moet direct chirurgisch worden ingegrepen.

a. Chronisch loopoor.

b. Herpes zoster oticus.

c. Bell's paralyse.

d. Indien na enige dagen vrij interval na schedeltrauma alsnog een paralyse

ontstaat.

 

16. De ostia van de neusbijholten

a. het ostium van de anterieure ethmoïdgroep ligt in de onderste neusgang

b. de sinus sphenoidalis ostium ligt in de bovenste neusgang

c. het accessoir maxillair ostium ligt in de bovenste neusgang

d. het ostium van de sinus maxillaris is gesitueerd in de middelste neusgang

 

17. Een heftige neusbloeding vanuit een arterie ter plaatse van de staart van concha

media ontstaat uit:

a. de locus Kiesselbachi.

b. de arteria ethmoidalis anterior.

c. de arteria ethmoidalis posterior.

d. de arteria sphenopalatina.

 

18. Chirurgie van het middenoor is in het algemeen dwingend geïndiceerd bij:

a. Een cholesteatoom.

b. Niet randstandige trommelvliesperforatie.

c. Otosclerose.

d. Myringosclerose.

 

19. U ziet een patiënt met allergie op het spreekuur. Welke bevinding bij rhinoscopia

anterior is hiervoor niet kenmerkend?

a. Hyperaemisch neusslijmvlies.

b. Livide neusslijmvlies.

c. Congestief neusslijmvlies.

d. Sereus neussecreet.

 

20. Neuspoliepen hebben meestal hun origine:

a. In het slijmvlies van de concha inferior.

b. In de sinus maxillaris.

c. In de middelste neusgang, mediaal van de concha media.

d. In de middelste neusgang, lateraal van de concha media.

 

21. Welke bewering is juist?

a. de sinus sphenoidalis mondt uit in de meatus nasi superior

b. de afvoergang van de sinus maxillaris heet ook wel infundibulum

c. de sinus frontalis mondt uit in de meatus nasi superior

d. de bulla ethmoidalis bevindt zich onder de concha nasalis media

 

22. Door welke zenuw wordt de glandula parotidea geïnnerveerd?

a. n. trigeminus

b. n. facialis

c. n. glossopharyngeus

 

23. Welke van de volgende afwijkingen zult U op grond van de embryonale ontwikkeling niet verwachten bij afwijkingen aan de oorschelp?

a. afwijkingen aan de onderkaak

b. afwijkingen aan het binnenoor

c. afwijkingen aan het middenoor

 

24. Welke van de volgende zenuwtakken verloopt buiten de anulus tendineus (=

buiten de conus van het oog gevormd door de rectusspieren)?

a. n. oculomotorius

b. n. nasociliares

c. n. trochlearis

 

25. Welke van de volgende structuren verloopt door het foramen rotundum:

a. n. mandibularis

b. n. maxillaris

c. meningea media

 

26. In abductiepositie is er een zuivere depressiewerking van de:

a. m. obliquus superior

b. m. obliquus inferior

c. m. rectus superior

d. m. rectus inferior

 

27. Het ganglion pterygopalatinum is een :

a. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van parasympatische vezels van de N. VII.

b. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van sympatische vezels

c. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van zowel de parasympatische vezels van de N. VII als sympatische vezels

d. sensibel ganglion van de nervus trigeminus. Hier bevinden zich de cellichamen van de receptoren van het neusslijmvlies.

 

28. De fossa infratemporalis:

a. bevat o.a. de a. maxillaris en de n. maxillaris met takken

b. heeft een directe communicatie met de orbita via de fissura orbitalis superior

c. heeft een directe communicatie met de fossa cranii media via het foramen spinosum

 

29. Een laesie van de n. facialis is het meest distaal gelocaliseerd bij:

a. uitval traansecretie

b. uitval smaak voorste 2/3 deel van de tong

c. uitval van de sluitfunctie van het oog

 

30. De chorda tympani:

a. voegt zich bij de n. hypoglossus

b. bevat parasympatische vezels en smaakvezels die het voorste 1.3 deel van de tong verzorgen.

c. loopt mediaal van het membrana tympani

 

Open vragen

 

1. Wat zijn drie kenmerken van oculaire hypertensie?

 

2. Noem drie behandeling mogelijkheden van glaucoom.

 

3. Noem drie lange termijn complicaties van de staar operatie

 

4. Bij welke visus is iemand slechtziend?

 

5. Noem drie veel voorkomende oorzaken van slechtziendheid op een slechtzienden spreekuur

 

6. Noem drie voordelen van contactlenzen

 

7. Noem drie complicaties van contactlenzen

 

8. Mevrouw Pietersen is 37 jaar en klaagt over een verminderd gehoor en oorsuizen

aan de linker kant. Dit is langzaam ontstaan maar lijkt de laatste tijd toe te nemen.

Zij heeft nooit oorontstekingen gehad. Bovenaan de differentiaal diagnose staat

Morbus Menière.

a) Welke belangrijke anamnestische vraag ontbreekt in dit verhaal?

b) Noem twee diagnostische onderzoeken die u aanvraagt om de diagnose te

bevestigen.

 

9. Na enkele dagen van heftige oorpijn is het oor van Piet gaan lopen. Omdat dit de tweede acute oorontsteking is van dit jaar besluit u een kweek af te nemen. De kans is groot dat u een van de drie meest voorkomende bovenste luchtweginfectie bacteriën vindt. Welke zijn dat?

 

10. Het Ramsay-Hunt syndroom geeft een eenzijdige nervus VII uitval gepaard met

pijn in en rond het oor en een perceptieverlies.

a) Wat is de verwekker?

b) Welke diagnostiek zet u in?

c) Welk onderzoek verricht u verder nog uit?

 

11. Een vrouw van 38 jaar klaagt over een toenemende slechthorendheid van het

linker oor. Vooral tijdens de laatste zwangerschappen verslechterde het horen

opmerkelijk. Slechthorendheid komt in haar familie voor. U stelt de

waarschijnlijkheidsdiagnose otosclerose. Hoe luidt de uitslag van de

stemvorkproeven (Rinne en Weber) bij deze patiënt?

 

12. U bent poortarts op de EHBO en u ziet een jongen van 15 jaar die op het

schoolplein een vuistslag op zijn neus heeft gekregen. De neus is pijnlijk,

gezwollen en staat scheef. Bij onderzoek van de neus constateert u een 'trapje'.

Noem de belangrijkste complicatie, die bij een neusfractuur uitgesloten dient te

worden?

 

13. Jantje is 4 jaar en heeft sinds 1 dag oorpijn recht en koorts. In overleg met

huisarts geeft de moeder pijnstillende medicatie waarmee de pijn wat afneemt.

Een dag later belt moeder opnieuw om te vertellen dat Jantje steeds zieker wordt,

moet spugen en dat de oorschelp af gaat staan. Wat is de

waarschijnlijkheidsdiagnose?

 

14. Jantine is 14 jaar en sinds 2 weken wordt zij via de huisarts behandeld met

antibiotica in verband met 'voorhoofdsholteontsteking'. Aanvankelijk knapte ze

op, echter sinds enkele dagen heeft ze een drukgevoel achter de ogen en pijn in

haar oventanden als zij de trap oploopt. Sinds een dag heeft zij een zwelling aan

de oogleden aan de linkerzijde en koorts. Met spoed wordt ze doorverwezen naar

de KNO-arts. Hij ziet bij onderzoek dat er een exophthalmus is van het linker

oog.

a) Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose?

b) Noem één complicatie die kan optreden?

 

 

15. Door welke botstukken en/of kraakbeenstukken wordt het neusseptum gevormd?

 

16. Het neusslijmvlies wordt (sensibel) geinnerveerd door takken van 3 hersenzenuwen. Welke 3 hersenzenuwen zijn dit, hoe bereiken de takken die de neusholte innerveren de neusholte en welke gedeelte van de neusholte innerveren zij?

1:

2:

3:

 

17. Een tumor van de glandula parotidea kan zich uitbreiden in het spatium parapharyngeum.

Een dergelijke tumor kan uitval veroorzaken van hersenzenuwen die in dit weefsel compartiment verlopen. Naast de hersenzenuwen bevat het weefsel compartiment nog 2 grote vaten. Boven in het dak van het spatium parapharyngeum vinden we de foramina welke toegang geven tot de middelste en achterste schedelgroeven.

 

 

-Geef in de figuur aan:

1. pharynx

2. mandibula

3. glandula parotidea

4. cellulae mastoideae

 

 

 

 

-Welke vaten en hersenzenuwen bevinden zich in het spatium parapharyngeum en door welke

foramina in de schedel verlopen zij?

 

 

18.

De linker bovenstaande figuur is een coronale CT-snede door de orbita. De rechterfiguur

toont een weergave van de rechter orbita.

a) -Geef in de rechter figuur aan welke spieren door de n. oculomotorius worden

geinnerveerd. Benoem de aangegeven spieren ook!

b) -Welke van de door U genoemde oogspieren zijn betrokken bij de elevatie van

het oog?

 

 

19. Welke sinus paranasales zijn in de figuur van vraag 18 zichtbaar?

a) -Geef deze sinus paranasales ook in de rechter figuur aan.

b) -Waar in de neusholte monden de bovengenoemde sinus paranasales

uit?

 

20. Noem 4 structuren die U in de mediale wand van het cavum tympani kunt vinden.

Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het cavum tympani?

 

21. Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het vliezige en het benige

labyrinth?

a) Elke pharyngeale boog heeft zijn eigen kraakbenig component,

spiercomponent en hersenzenuw. Welke botstuk(ken) en spier(en) van

het oor ontwikkelen zich uit de eerste pharyngeale boog?

b) Welke hersenzenuw hoort bij de eerste pharyngeale boog?

 

 

Antwoorden MC-vragen

 

1. Antwoord c

 

2. Antwoord d

 

3. Antwoord c

 

4. Antwoord d

 

5. Antwoord d

 

6. Antwoord a

 

7. Antwoord a

 

8. Antwoord a

 

9. Antwoord c

 

10. Antwoord c

 

11. Antwoord b

 

12. Antwoord c

 

13. Antwoord a

 

14. Antwoord d

 

15. Antwoord a

 

16. Antwoord d

 

17. Antwoord d

 

18. Antwoord a

 

19. Antwoord d

 

20. Antwoord c

 

21. Antwoord d

 

22. Antwoord c

 

23. Antwoord b

 

24. Antwoord c

 

25. Antwoord b

 

26. Antwoord d

 

27. Antwoord a

 

28. Antwoord c

 

29. Antwoord c

 

30. Antwoord c

 

Antwoorden Open vragen

 

 

1. Antwoord: oogdruk bij herhaling te hoog , papil en gezichtsveld normaal.

 

2. Antwoord: medicamenteus, laserbehandeling, operatie

 

3. Antwoord: één van de volgende:

  • teleurstellend herstel visus

  • nastaar

  • verplaatsing van de kunstlens

  • cornea-oedeem

  • cystoïd maculaoedeem

  • wondproblemen

 

4. Antwoord: Volgens de WHO: Visus minder dan 0,1

 

5. Antwoord: één van de volgende:

  • maculadegeneratie

  • glaucoom

  • diabetische retinopathie

  • myope degeneratie

  • retinitis pigmentosa

 

6. Antwoord:

1. kosmetisch fraaier

2. betere visus

3. geen beperking van het gezichtsveld

 

7. Antwoord: één van de volgende:

  • irritatie

  • cornea-erosie

  • vaatingroei in de cornea

  • allergische conjunctivitis

  • virale conjunctivitis

  • keratitis

  • verlies van lens

 

8. Antwoord:

a. Is er sprake van vertigo?

b. Audiometrie, ENG

 

9. Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, Streptococcus pyogenes (Moraxella catarhalis)

 

10. Antwoord:

Wat is de verwekker: Varicella zoster virus

Welke diagnostiek zet u in: Serologie

Welk onderzoek verricht u verder nog: Audiometrie

 

11. Weber lateraliseert naar links, Rinne links negatief

 

12. Septumhaematoom

 

13. Intracraniele complicatie bij mastoiditis door gecompliceerd verloop otitis media

acuta.

 

14. Antwoord:

Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose: Orbita-abces

Noem één complicatie die kan optreden: Blindheid

 

15. vomer, lamina perpendicularis ossis ethmoidale (os ethmoidale), cartilago septi,

(maxilla, os palatina

 

16. Antwoord

  1. n. olfactorius bovendeel neusslijmvlies reuk

  2. nn nasales van de n. ophthalmicus (n. ethmoidalis): boven/voor sensibiliteit

  3. nn nasales van de n. maxillaris: achter/onder sensibiliteit

 

17. Een tumor van de glandula parotidea kan zich uitbreiden in het spatium parapharyngeum. Een dergelijke tumor kan uitval veroorzaken van hersenzenuwen die in dit weefsel compartiment verlopen. Naast de hersenzenuwen bevat het weefsel compartiment nog 2 grote vaten. Boven in het dak van het spatium parapharyngeum vinden we de foramina welke toegang geven tot de middelste en achterste schedelgroeven.

 

-Geef in de figuur aan:

 

1. pharynx

2. mandibula

3. glandula parotidea

4. cellulae mastoideae

 

 

-Welke vaten en hersenzenuwen bevinden zich in het spatium parapharyngeum en door welke

foramina in de schedel verlopen zij:

  • NIX: foramen jugulare

  • NX: foramen jugulare

  • NXI: foramen jugulare

  • NXII: canalis hypoglossi

  • carotis interna: canalis caroticus

  • v. jugularis interna: foramen jugulare

 

18.

 

De linker bovenstaande figuur is een coronale CT-snede door de orbita. De rechterfiguur

toont een weergave van de rechter orbita.

 

– Geef in de rechter figuur aan welke spieren door de n. oculomotorius worden geinnerveerd.

Benoem de aangegeven spieren ook!

 

m. levator palpebrae

m. rectus inferior

m. rectus medialis

m. rectus superior

m. obliquus inferior

 

 

-Welke van de door U genoemde oogspieren zijn betrokken bij de elevatie van het oog:

m. rectus superior

m. obliquus inferior

 

 

19. Antwoord:

Welke sinus paranasales zijn in de figuur van vraag 18 zichtbaar: Cellulae ethmoidales, sinus maxillaris

Waar in de neusholte monden de bovengenoemde sinus paranasales uit: Achterste cellulae in de meatus nasi superior, middelste en voorste in de meatus nasi medius

Sinus maxillaris in de meatus nasi medius

 

 

20. Antwoord:

  1. promontorium

  2. prominentia canalis facialis

  3. prominentia canalis semicircularis lateralis

  4. fenestra cochleae (ronde venster)

  5. ook goed: fenestra vestibuli (ovale venster)

 

Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het cavum tympani: Eerste kieuwzakje

 

 

21. Antwoord:

Vliezig uit de labyrinth placode (ectodermale verdikking)

Benig uit het mesenchym dat het vliezig labyrinth omgeeft

 

– Welke botstuk(ken) en spier(en) van het oor ontwikkelen zich uit de eerste pharyngeale boog:

  • Malleus, incus

  • m. tensor tympani

 

– Welke hersenzenuw hoort bij de eerste pharyngeale boog: NV3 (mandibularis)

 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Oogheelkunde

Samenvatting Oogheelkunde (Stilma) H 1,2, 4 t/m 7, 9 t/m 14 & 17

Samenvatting Oogheelkunde (Stilma) H 1,2, 4 t/m 7, 9 t/m 14 & 17

Samenvatting van het boek (H 1,2, 4 t/m 7, 9 t/m 14 & 17). Gebaseerd op de 2e druk (2008).


Hoofdstuk I Anatomie van het oog

De oogbol kan verdeeld worden in twee segmenten:

  • Voorste segment (ligt tussen cornea en de achterzijde van de lens) bestaande uit:
  • voorste oogkamer: gevuld met humor aquosus (waterige vloeistof)
  • achterste oogkamer: gevuld met humor aquosus en de lens
  • Achterste segment (achter de lens) bestaande uit:
  • camera vitrae gevuld met corpus vitreum (glasachtig lichaam)

Visuele systeem: loopt van hoornvlies tot occipitale schors.

 

De drie lagen van de oogbol zijn:

  • Tunica fibrosa: sclera en cornea

  • Tunica vasculosa: uvea

  • Tunica interna: retina

 

Tunica fibrosa

De sclera en cornea vormen samen een stevig omhulsel om de oogbol, deze blijft op spanning door de intraoculaire druk. De cornea is het voorste gedeelte van de omhulling, deze is doorzichtig en vertoont een sterke kromming. Deze bevat normaalgesproken geen bloedvaten. Het aandeel van de cornea in de totale refractie van het oog is groter dan dat van de lens, dit komt doordat het verschil in brekingsindex tussen lucht en water erg groot is. De cornea bestaat uit vijf lagen:

  1. Epitheel

  2. Membraan van Bowman

  3. Stroma: grootste component van de cornea (90%)

  4. Membraan van Descemet

  5. Endotheel

 

Tunica vasculosa

De uvea bestaat uit drie delen:

  1. Choroidea: het vaatvlies

  2. Corpus ciliare

  3. Iris

 

De choroidea bestaat uit 2 lagen. Een laag van relatief grote vaten aan de buitenzijde, ofwel de lamina vasculosa, en een laag van relatief kleinere vaten aan de binnenzijde, ofwel de lamina choroidocapillaris, deze ligt tegen het pigmentblad van de retina aan. Het corpus ciliaire bevat de musculus ciliaris, deze verzorgt de accommodatie en is parasympathisch geïnnerveerd. De iris regelt de hoeveelheid licht die het oog binnenvalt. De parasympathisch geïnnerveerde m. sphincter pupillae en de sympathisch geïnnerveerde m. dilator pupillae reguleren de pupilgrootte.

 

Tunica interna

De retina bestaat uit 2 lagen: een pigmentlaag en een neurale laag. De pigmentlaag ligt tegen de binnenzijde van de choroidea aan en loopt tot en met het corpus ciliare, waardoor licht alleen via de pupilopening op het netvlies kan vallen. De neurale laag loopt minder ver door naar voren. Deze laag bevat van binnen naar buiten:

Access: 
Public
UVT: Thema-pakket Oogheelkunde
Verplichte stof oogheelkunde

Verplichte stof oogheelkunde

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Verplichte stof oogheelkunde

 

Bouw en functie van het oog en adnexen

 

Anatomie van het oog:

Het oog heeft een aslengte van ongeveer 24 mm en is gelegen in de orbita (oogkas). Dit is een piramidevormige structuur met een punt naar achteren. Aan de zijkant wordt de orbita begrensd door het periost en het kapsel van Tenon. De voorkant wordt begrensd door het septum orbitale dat vanaf de orbitarand naar tarsi in de oogleden loopt. De orbita bevat de oogbol, traanklier, nervus opticus, andere hersenzenuwen en bloedvaten, extrinsieke oogspieren, musculus levator palpebrae superiores en vet. De oogbol wordt ondersteund door adnexen (accessoire structuren) en dit zijn de oogleden, conjuctiva, traanklieren en extrinsieke oogspieren. De oogbol heeft drie holtes: 1) voorste oogkamer tussen de cornea en de lens, 2) de lens en 3) het glasvocht in de ruimte achter de lens.

 

De lens deelt de oogbol in 2 delen:

  • voorste segment (tussen de cornea en de lens) à voorste en achterste oogkamer, gevuld met humor aquosus (waterige vloeistof)
  • achterste segment (achter de lens) à camera vitrea: gevuld met gelachtige corpus vitreum.

Het visuele systeem loopt van het hoornvlies tot aan de occipitale schors.

 

De bulbus oculi (oogbol) bestaat uit 3 lagen:

  • Tunica fibrosa à sclera en cornea (vormen samen stevig omhulsel dat door intraoculaire druk op spanning wordt gehouden)
  • Tunica vasculosa à uvea
  • Tunica interna à retina

 

De cornea heeft een diameter van 12 mm en is 0,6 mm dik, is doorzichtig en bestaat uit 5 lagen: epitheel, membraan van Bowman, stroma, membraan van Descemet, endotheel. De helderheid van de cornea wordt veroorzaakt door de parallelle opbouw van de cornea lamellen. Het lage watergehalte is ook van belang voor de helderheid. Dit wordt gereguleerd door het pompmechanisme in het endotheel. Normaal bevat het cornea geen bloedvaten. Het aandeel van de cornea in de totale refractie van het oog is groter dan dat van de lens (in verband met de grotere brekingsindex tussen lucht en water).

 

De uvea bestaat uit 3 delen:

  • choroidea (vaatvlies): lamina vasculosa aan de buitenkant (relatief grote vaten) en lamina choroidocapillaris aan de binnenkant (fijne vaatjes)
  • corpus ciliare: radiair en circulair lopende spierbundels voor accommodatie (musculus ciliaris met een parasympathische innervatie).
  • Iris: regelt de hoeveelheid binnenvallend licht door middel van musculus sphincter pupillae (parasympathisch geïnnerveerd) en musculus dilator pupillae (sympathisch geïnnerveerd). Maximale dilatatie pupil = mydriasis, maximale contractie = miosis. Lichtinval op de retina veroorzaakt binnen een halve seconde een pupilverkleining, zowel bij het oog
  • .....read more
Access: 
Public
Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren


MC-vragen Oefentoets A:

 

1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :

a. perimeter

b. fluorescentie angiografie

c. kaartje van Amsler

d. gezichtsveld volgens Donders

 

2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij

a. beginnende loslating van het netvlies

b. cataract

c. amblyopie

d. glaucoom

 

3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij

a. hypermetropie

b. presbyopie

c. keratoconus

d. nauwe kamerhoek glaucoom

 

4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?

a. nervus II

b. nervus III

c. nervus IV

d. nervus VI

 

5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend

scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek

a. prisma test

b. volgbewegingen

c. afdekproef

d. Bruckner test

 

6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?

a. is fysiologisch

b. is rotatoir

c. synoniem voor nystagmus latens

d. gelijke duur van de 2 fasen

 

7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:

a. Graves’ ophthalmopathie

b. Non Hodgkin lymfoom

c. Retinoblastoom

d. Orbita metastasen

 

8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:

a. neurofibromatose

b. rabdomyosarcoom

c. Non-Hodgkin lymfoom

d. Graves’ ophthalmopathie

 

9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris

en groei van de wimpers?

a. Beta blokkers

b. Carbo anhydrase remmers

c. Prostaglandine antagonisten

d. Parasypathicomimetica

 

10. Wat is geen

a. Congenitale toxoplasmose

bekende oorzaak van cataract?

b. Diabetes mellitus

c. Neurofibromatose

d. Penetrerende trauma

 

11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies

(80 dB) aan de rechter zijde:

a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.

b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.

c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.

d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.

 

12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een

aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen

andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a. Syndroom van Ramsay Hunt.

b. Een hersenbloeding (CVA).

c. Paralyse van Bell.

d. Een cholesteatoom.

 

13. Voor ototoxiciteit geldt:

a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is

b. gentamycine is primair cochleatoxisch

c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening

d. ototoxische doofheid kan behandeld worden

 

14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in

a. de tongbasis

b. de hypopharynx

c. de supraglottische larynx regio

d. alle drie mogelijkheden zijn juist

 

 

15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming

moet.....read more

Access: 
Public
Aanvulling laatste college-aantekeningen endocrinologie en oogheelkunde

Aanvulling laatste college-aantekeningen endocrinologie en oogheelkunde

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


HC 24 Onvolkomenheden in de endocrinologie

 

  1. Reflecteren hormoonbepalingen plasmaspiegel?

Meten van hormonen  assays. Maar tussen de verschillende centra zitten grote verschillenen in de waardes als hetzelfde sample gemeten wordt. De waarde kan 200% verschillenen en daarom steeds in hetzelfde centrum terugkomen voor een meting.

 

  1. Reflecteren plasmaspiegel weefseleffecten?

In een experiment met ratten blijkt dat plasmaspiegels niet de weefselspiegels reflecteren, dit kan komen door andere genetica.

 

  1. Reflecteert hormonale substitutie het endocriene orgaan?

 

Bijnierhormoon  addison

Insuline  type 1 diabetes

 

In het geval van cortisol is de fysiologische curve anders de supplementie curve. Oversuppletie leidt tot complicaties zoals osteoporose. Ook bij insuline is de fysiologische curve anders en door insuline suppletie kan een hypoglykemie geïnduceerd worden.

 

Er zit ook een economisch aspect aan, bij een ‘goedkoop’ hormoon worden minder publicaties gedaan dan bij een ‘duur’ hormoon.

 

  1. Voldoet de behandeling van endocriene aandoening? Meeste behandelingen vernietiging endocriene orgaan.

 

  • Graves  vernietiting schildklier

  • Hypofyse tumoren  meestal hypofyse aantasting

 

Number needed to treat: laag voor diabetes type 1, voor addison geldt hetzelfde. Maar er worden chronische patiënten gecreëerd (cholesterol verlaging, bloeddruk etc.).

 

Nieuwe ontwikkelingen:

  • Hormonen zichtbaar maken: oestrogenen, schildklierhormoon en metabolisme van vet en suiker. Technieken zoals bioluminescentie (luciferase), fMRI etc.

  • Verbetering hormonale substitutie: eilandjes transplantatie in de vena porta.

  • Orgaansparende endocriene therapieën: M. Graves  Rituximab (anti-CD20).

 

Multislice CT scan om te achterhalen welke patiënten baat hebben bij behandeling en welke niet, om overbehandeling te voorkomen.

 

 

HC 26 Hypofyse-bijnier as metingen: de biologie en de interpretatie

 

De bijnier wordt aangezet door ACTH vanuit de.....read more

Access: 
Public
Samenvatting: Stamplijst Oogheelkunde

KNO - Geneeskunde - Bundel

Aanvulling Zintuigen en Zenuwstelsel

Aanvulling Zintuigen en Zenuwstelsel

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


HC Syncope (overgenomen uit oude Joho omdat dit jaar het college niet gegeven is)

Als iemand een wegraking heeft gehad, stel je de volgende vragen: weet u of de ogen open of dicht waren? Waren er schokken? Hoe was de huidskleur? Etc. Het kernprobleem is: de patiënt is weggeraakt. De patiënt zit tegenover je maar er is niets te vinden. Wat was het en hoe kom je hierachter?

 

Neuroloog: MRI, EEG’s

Cardioloog: ECG, echografie

 

De beste test is de anamnese. Anamnestische tekenen van bewusteloosheid zijn:

  • Geen normale motoriek: stijf, slap, trekkingen en/of verlies houdingcontrole ' vallen.
  • Niet responsief
  • Amnesie

 

Wegraking (Transient Loss of Consciousness, TLOC) heeft drie kenmerken:

  • Bewusteloosheid
  • Kortdurend (hooguit minuten)
  • Gaat vanzelf over (geen reanimatie nodig)

 

Oorzaken van wegraking kunnen zowel traumatisch als niet traumatisch zijn. Traumatisch dan gaat het om een hersenschudding, bij niet traumatische oorzaken gaat het om:

  • Syncope: symptoom gedefinieerd als een transient, self-limiting verlies van bewusteloosheid, die meestal leidt tot vallen. Het begin van de syncope is relatief snel en het daaropvolgende herstel is spontaan, volledig en opeens. Het onderliggende mechanisme is tijdelijke globale cerebrale hypoperfusie (6 sec geen bloedtoevoer leidt tot flauwvallen). Hypoperfusie (van de hersenen en retina) merk je door ‘zwart voor de ogen’, bewusteloosheid en schokken. Tegen de tijd dat iemand zwart voor de ogen wordt heb je bijna geen reserve meer voor flauwvallen. Je moet in circulatietermen denken, omdat de wegraking het gevolg is van iets dat in de circulatie gebeurt.
  • Reflexsyncope: Uitlokking van een reflexsyncope door pijn, angst of staan (vasovagale syncope). Verder uitlokking door mictie of hoesten. Het autonome zenuwstelsel zet de circulatie ‘uit’, dit merk je door misselijkheid, (lijk)bleekheid en zweten. Het mechanisme is abrupte bloeddrukdaling (vasodepressief, sympathicus stopt actie en zet alle bloedvaten open) en/of abrupte bradycardie/asystolie (cardio-inhibitoir, parasympathicus n. vagus, komt in actie en remt het hart). Als je twijfelt over de diagnose dan kan je een aanval opwekken d.m.v. de Kantelproef. Met een meter aan de vinger wordt de bloeddruk gemeten. Je ziet dan op het EEB de bloeddruk dalen, de EEG vertragen en een vlak ECG ontstaan.
  • .....read more
Access: 
Public
Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren


MC-vragen Oefentoets A:

 

1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :

a. perimeter

b. fluorescentie angiografie

c. kaartje van Amsler

d. gezichtsveld volgens Donders

 

2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij

a. beginnende loslating van het netvlies

b. cataract

c. amblyopie

d. glaucoom

 

3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij

a. hypermetropie

b. presbyopie

c. keratoconus

d. nauwe kamerhoek glaucoom

 

4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?

a. nervus II

b. nervus III

c. nervus IV

d. nervus VI

 

5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend

scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek

a. prisma test

b. volgbewegingen

c. afdekproef

d. Bruckner test

 

6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?

a. is fysiologisch

b. is rotatoir

c. synoniem voor nystagmus latens

d. gelijke duur van de 2 fasen

 

7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:

a. Graves’ ophthalmopathie

b. Non Hodgkin lymfoom

c. Retinoblastoom

d. Orbita metastasen

 

8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:

a. neurofibromatose

b. rabdomyosarcoom

c. Non-Hodgkin lymfoom

d. Graves’ ophthalmopathie

 

9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris

en groei van de wimpers?

a. Beta blokkers

b. Carbo anhydrase remmers

c. Prostaglandine antagonisten

d. Parasypathicomimetica

 

10. Wat is geen

a. Congenitale toxoplasmose

bekende oorzaak van cataract?

b. Diabetes mellitus

c. Neurofibromatose

d. Penetrerende trauma

 

11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies

(80 dB) aan de rechter zijde:

a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.

b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.

c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.

d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.

 

12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een

aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen

andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a. Syndroom van Ramsay Hunt.

b. Een hersenbloeding (CVA).

c. Paralyse van Bell.

d. Een cholesteatoom.

 

13. Voor ototoxiciteit geldt:

a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is

b. gentamycine is primair cochleatoxisch

c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening

d. ototoxische doofheid kan behandeld worden

 

14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in

a. de tongbasis

b. de hypopharynx

c. de supraglottische larynx regio

d. alle drie mogelijkheden zijn juist

 

 

15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming

moet.....read more

Access: 
Public

Oogheelkunde - Geneeskunde - Bundel

Notes bij Oogheelkunde - Geneeskunde - UU

Notes bij Oogheelkunde - Geneeskunde - UU

Gebaseerd op het collegejaar 2015-2016 van het masterprogramma Geneeskunde aan de UU. 


Werkcollege refractie

Refractie betekent breking van licht. Afhankelijk van het soort en de sterkte van een lens zal de breking verschillen. Elke lens heeft een brandpuntsafstand (f). Een positieve lens zal lichtstralen convergeren. De brandpuntsafstand ligt dus achter de lens. Een negatieve lens zal lichtstralen divergeren. De brandpuntsafstand ligt dus voor de lens. Door de afstand te meten tussen de lens en het brandpunt kan de sterkte van de lens worden bepaalt met 1/f. De sterkte van de lens wordt uitgedrukt in dioptrie (D).

In het oog bepalen twee factoren het optisch systeem:

  • De breking van de cornea en lens

    • De cornea heeft een sterkte van 43 D

    • De lens heeft een sterkte van 17 D

  • De oogaslengte

    • De oogaslengte is ongeveer 24 mm

Er wordt onderscheid gemaakt tussen passieve en actieve refractieafwijkingen:

  • Passieve refractieafwijkingen: afwijkingen van het oog in ruststand. Voorbeelden:

    • Myopie

    • Hypermetropie

    • Astigmatisme

  • Actieve refractie afwijkingen: afwijkingen van de actieve werking van het oog. Er is iets met met de werking van ccomodatie. Voorbeelden:

    • Presbyopie

Myopie

Bij myopie ligt de brandpuntsafstand voor de retina. Dit kan komen doordat de oogaslengte te lang is of de refractie van de lens en cornea te sterk is. Om dit te corrigeren wordt een negatieve lens gebruikt. Voor myopie wordt vaak ook de term bijziend gebruikt. Dit omdat deze personen goed van dichtbij kunnen kijken, maar niet van veraf. Deze term kan echter beter vermeden worden om verwarring te voorkomen.

Myopie komt veel voor. 43% van de volwassenen heeft een lage myopie (< -5D). Een hoge myopie (tussen -5 en -10D) komt bij 3.2% van de volwassenen voor. Een extreme myopie (>-10D) komt slechts bij 0.2% van de volwassenen voor.

Hypermetropie

Bij hypermetropie liht de brandpuntsafstand achter de retina. Dit kan komen doordat de oogaslengte te kort is of de refractie van de cornea en lens te zwak is. Om dit te corrigeren wordt een positieve lens gebruikt. Deze zorgt namelijk voor meer breking, waardoor het brandpunt wel weer op de lens zal vallen. Voor hypermetropie wordt vaak ook de term verziend gebruikt. Dit omdat deze personen goed van veraf kunnen kijken, maar niet goed van dichtbij. Deze term kan echter beter vermeden worden om verwarring te voorkomen. Jonge hypermetropen kunnen namelijk prima zien op korte afstand, omdat zij nog goed in staat.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren


MC-vragen Oefentoets A:

 

1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :

a. perimeter

b. fluorescentie angiografie

c. kaartje van Amsler

d. gezichtsveld volgens Donders

 

2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij

a. beginnende loslating van het netvlies

b. cataract

c. amblyopie

d. glaucoom

 

3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij

a. hypermetropie

b. presbyopie

c. keratoconus

d. nauwe kamerhoek glaucoom

 

4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?

a. nervus II

b. nervus III

c. nervus IV

d. nervus VI

 

5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend

scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek

a. prisma test

b. volgbewegingen

c. afdekproef

d. Bruckner test

 

6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?

a. is fysiologisch

b. is rotatoir

c. synoniem voor nystagmus latens

d. gelijke duur van de 2 fasen

 

7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:

a. Graves’ ophthalmopathie

b. Non Hodgkin lymfoom

c. Retinoblastoom

d. Orbita metastasen

 

8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:

a. neurofibromatose

b. rabdomyosarcoom

c. Non-Hodgkin lymfoom

d. Graves’ ophthalmopathie

 

9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris

en groei van de wimpers?

a. Beta blokkers

b. Carbo anhydrase remmers

c. Prostaglandine antagonisten

d. Parasypathicomimetica

 

10. Wat is geen

a. Congenitale toxoplasmose

bekende oorzaak van cataract?

b. Diabetes mellitus

c. Neurofibromatose

d. Penetrerende trauma

 

11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies

(80 dB) aan de rechter zijde:

a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.

b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.

c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.

d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.

 

12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een

aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen

andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a. Syndroom van Ramsay Hunt.

b. Een hersenbloeding (CVA).

c. Paralyse van Bell.

d. Een cholesteatoom.

 

13. Voor ototoxiciteit geldt:

a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is

b. gentamycine is primair cochleatoxisch

c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening

d. ototoxische doofheid kan behandeld worden

 

14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in

a. de tongbasis

b. de hypopharynx

c. de supraglottische larynx regio

d. alle drie mogelijkheden zijn juist

 

 

15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming

moet.....read more

Access: 
Public
Verplichte stof oogheelkunde

Verplichte stof oogheelkunde

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Verplichte stof oogheelkunde

 

Bouw en functie van het oog en adnexen

 

Anatomie van het oog:

Het oog heeft een aslengte van ongeveer 24 mm en is gelegen in de orbita (oogkas). Dit is een piramidevormige structuur met een punt naar achteren. Aan de zijkant wordt de orbita begrensd door het periost en het kapsel van Tenon. De voorkant wordt begrensd door het septum orbitale dat vanaf de orbitarand naar tarsi in de oogleden loopt. De orbita bevat de oogbol, traanklier, nervus opticus, andere hersenzenuwen en bloedvaten, extrinsieke oogspieren, musculus levator palpebrae superiores en vet. De oogbol wordt ondersteund door adnexen (accessoire structuren) en dit zijn de oogleden, conjuctiva, traanklieren en extrinsieke oogspieren. De oogbol heeft drie holtes: 1) voorste oogkamer tussen de cornea en de lens, 2) de lens en 3) het glasvocht in de ruimte achter de lens.

 

De lens deelt de oogbol in 2 delen:

  • voorste segment (tussen de cornea en de lens) à voorste en achterste oogkamer, gevuld met humor aquosus (waterige vloeistof)
  • achterste segment (achter de lens) à camera vitrea: gevuld met gelachtige corpus vitreum.

Het visuele systeem loopt van het hoornvlies tot aan de occipitale schors.

 

De bulbus oculi (oogbol) bestaat uit 3 lagen:

  • Tunica fibrosa à sclera en cornea (vormen samen stevig omhulsel dat door intraoculaire druk op spanning wordt gehouden)
  • Tunica vasculosa à uvea
  • Tunica interna à retina

 

De cornea heeft een diameter van 12 mm en is 0,6 mm dik, is doorzichtig en bestaat uit 5 lagen: epitheel, membraan van Bowman, stroma, membraan van Descemet, endotheel. De helderheid van de cornea wordt veroorzaakt door de parallelle opbouw van de cornea lamellen. Het lage watergehalte is ook van belang voor de helderheid. Dit wordt gereguleerd door het pompmechanisme in het endotheel. Normaal bevat het cornea geen bloedvaten. Het aandeel van de cornea in de totale refractie van het oog is groter dan dat van de lens (in verband met de grotere brekingsindex tussen lucht en water).

 

De uvea bestaat uit 3 delen:

  • choroidea (vaatvlies): lamina vasculosa aan de buitenkant (relatief grote vaten) en lamina choroidocapillaris aan de binnenkant (fijne vaatjes)
  • corpus ciliare: radiair en circulair lopende spierbundels voor accommodatie (musculus ciliaris met een parasympathische innervatie).
  • Iris: regelt de hoeveelheid binnenvallend licht door middel van musculus sphincter pupillae (parasympathisch geïnnerveerd) en musculus dilator pupillae (sympathisch geïnnerveerd). Maximale dilatatie pupil = mydriasis, maximale contractie = miosis. Lichtinval op de retina veroorzaakt binnen een halve seconde een pupilverkleining, zowel bij het oog
  • .....read more
Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2375