Stamplijst Acute Geneeskunde

Stamplijst met alle belangrijke begrippen van het vak, incl. toelichting. Gebaseerd op maart 2013.

 

Pijn op de borst

Differentiaal diagnose

Borstkas

- Spierpijn (m. pectoralis major en minor, intercostaalspiertjes)

- Trauma (ribben, spieren)

- Syndroom van Tietze (drukpijnlijk kraakbeen parasternaal;costochondrale

overgang)

- Herpes zoster (reacticatie Varicella zoster)

- Schouderklachten
 

Cardiovasculair

- Stabiele AP

- Instabiele AP

- Myocardinfarct

- Aortadissectie (intima scheurt van media)

- TAA ruptuur (Thoracale Aorta Aneurysma)

- Hartfalen

- Harttamponnade (vaak na MI door verslapte wand)

- Ritmestoornissen (atriumfibrilleren/supraventriculaire tachycardie met hoge

volgsnelheid)

- Pericarditis

- Vasospasme

 

Gastro-intestinaal

- Gastro-Oesophagale Reflux Ziekte (GORZ)

- Ulcus pepticum

- Ulcus duodeni (geeft meestal meer bovenbuiksklachten)

- Gastritis

- Oesophagitis

- Galblaaspathologie (meestal galstenen, geven meestal meer

bovenbuiksklachten)

- Maagperforatie (geeft meestal bovenbuiksklachten)

- Irritable Bowel Syndrome (IBS)

- Oesofagusspasme
 

Pulmonaal

- Longembolie (geeft pleuraprikkeling)

- COPD exacerbatie (grote ademarbeid geeft pijn)

- Pneumonie

- Pleuritis (carcinomatosa, ten gevolge van pneumonie, bijwerking medicatie,

auto-immuun)

- Pneumothorax

- Astma
 

Psychogeen (kleinste groep)

- Paniekaanval met hyperventilatie

- Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK)

Differentiaal diagnose bij HA

Borstkas (33%)

Cardiovasculair (20%)

Gastro-intestinaal (20%)

Pulmonaal (15%)

Psychogeen (12%)

Differentiaal diagnose op SEH

Reflux (2-19%)

Pneumothorax

IAP (19-22%)

AP (19-22%)

MI (19-22%)

Epidemiologie HA

1-2 per week

10-20% cardiale oorsprong

meeste skelet- en spierpijn

belangrijk acute aandoeningen te kunnen herkennen: MI, IAP, pneumothorax, maagperforatie, embolie, COPD exacerbatie, AF/SVT

Anamnese HA

Ooit eerder gehad?

Soort pijn?

Ontstaan en verloop pijn?

Uitstraling?

Afzakken?

Voorkomen pijn en frequentie?

Risicofactoren cardiovasculair?

Voorgeschiedenis?

Eventueel andere tracti?

Zelfmedicatie ter verlichting?

Familieanamnese

Medicatiegebruik

Samenhang met andere klachten

Lichamelijk onderzoek HA

Vitale functies

– ademweg

– ademhaling

– hartslag

– pols (polsdeficit!)

– bloeddruk

 

inspectie

– cyanose

– CVD

– hulpademhalingsspieren

 

palpatie

– drukpijn

– ictus

 

auscultatie

– verminderd geruis

– souffles

– polsdeficit

Beleid huisarts bij verdenking MI

insturen per ambulance met spoed

infuusnaald inbrengen

nitroglycerine toedienen

oplaaddosis ascal

bij pijn: morfine of fentanyl (standaard!)

bij bradycardy: atropine

bij dyspneu/cyanose: zuurstof

Typische AP

Kenmerken

– brandende/drukkende pijn

– retrosternaal

– inspanningsgebonden

– goede reactie op nitroglycerine sl.

 

 

Classificatie (NYHA)

– geen klachten

– klachten bij zware inspanning

– klachten bij lichte inspanning

– klachten in rust

Atypische AP

Kenmerken

– als AP, maar:

– zonder duidelijke relatie met inspanning of andere uitlokkende factor (stress,

maaltijd, koude)

– geen verbetering na nitroglycerine

Instabiele AP is AP die ook optreedt in rust

Acuut coronair syndroom flowchart

 

Lichamelijk onderzoek cardioloog

vitale functies

– bloeddruk (beiderzijds; verschil tussen links en rechts bij dissectie)

– pols

 

klinische indruk

– grauw

– zweten

– perifere pulsaties

 

auscultatie

– harttonen

– ruisen hart en longen

 

palpatie

– apex (verplaatsing bij hartfalen)

Aanvullend onderzoek cardioloog

ECG

X-thorax

labonderzoek

 

– myoglobine

– CK-MB

– troponine (niet specifiek voor cardiale ischemie, maar laag troponine na 6u

sluit MI wel uit)

ECG bij MI

hyperacute fase

– spitse T-toppen (beste schade beperking als je nu iets kunt doen, geen

weefselnecrose)

 

fully evolved fase

  • ST elevatie

 

resolutie

  • negatieve T-toppen

 

stabiel chronisch

– Q golven (aanwijzing dat MI heeft plaatsgevonden, kleine afwijking naar

beneden)

Therapie MI, AP, IAP

acute fase

– 80mg Ascal

– dotteren

 

nabehandeling

– bèta blokker

– ACE remmer

– clopidogrel

– evt kortdurend met heparine

 

bij persisterende ischemie

– CABG

Longembolie

oorzaken

– trombusvorming vanuit bekken of benen

– tumorweefsel

– lucht (vaak iatrogeen)

– vet uit lange beenderen (trauma)

– amnionvloeistof

 

risicofactoren

– trias van Virchow: verhoogde stollingsneiging, veneuze stase,

aderwandbeschadiging

 

symptomen

– stekende pijn op de borst, vastzittend aan ademhaling

– dyspneu

 

diagnostiek

– echo dilatatie van rechter hart door stuwing in longarterieën

– lab: d-dimeren (niet bewijzend, kan ook bij andere pathologie optreden)

– CT-angio bewijzend diagnosticum

 

therapie

– hemodynamisch instabiel: trombolyse of trombectomie

– vervolg: antistolling met coumarine derivaten (tijdelijk, tot instellen

heparinespiegel) en heparine derivaten voor een half jaar

Aortadissectie

pathogenese

– scheur in endotheel aorta, ontstaat een zakje met bloed in de wand

 

symptomen

– acuut scheurende pijn achter in de borst

– uitstraling naar rug

 

diagnostiek

– X-thorax: verbreed mediastinum

– echo: tamponade of klepinsufficientie uitsluiten

– EA-index: kan afwijkend zijn afhankelijk van lokatie scheur

– d dimeren : niet specifiek, wel uitsluitend als laag

– CT-angio: bewijzend voor diagnose

Pericarditis

Symptomen

– koorts

– pijn in bepaalde houdingen

– auscultatie: pericardwrijven

therapie

– AB-kuur

Hartritmestoornis

Differentiaal diagnose

 

Anamnese HA

begin en einde

  • plotseling of geleidelijk

 

ritme

  • regelmatig of onregelmatig

 

begeleidende symptomen

  • syncope, duizeligheid, zweten etc. (zegt iets over de ernst)

 

omstandigheden tijdens optreden

– rust

– inspanning

– eten

– intoxicaties

 

mogelijke manouvres (vinden patiënten zelf al uit dat dit helpt)

– persen

– rust

– hoesten

– koud water drinken

– sinus caroticus massage

 

voorgeschiedenis

– eerste keer of vaker gebeurd

– cardiale VG

 

medicijngebruik

– aritmie veroorzakend: anti-arhytmica (beta-blokker laten staan; digoxine),

antibiotica en psychofarmaca

Contractie hart

fysiologie

– automatie: door langzame influx van ionen potentie actiepotentiaal te regeln

– automatie in pacemakercellen > sinusknoop

– sinusknoop actiepotentiaal > spiercellen atria > contractie > doorgeven aan AV-

knoop > bindel van His > splitsen in drie takken > onderkant van hart langs

septum > Purkinje vezels > verspreiden en geleiden actiepotentiaal over

ventrikels links en rechts > contractie

 

frequentie per lokatie

– sinusknoop 60-80/min

– AV koop 40-55/min

– spiercellen zelf 25-40/min

 

ECG

– P-top: depolarisatie RA en LA

– QRS-complex: depolarisatie RV en LV

– T-top: repolarisatie RV en LV

AV-knoop blokkades

1ste-graads blok

– geleiding licht gestoord, wordt wel bij elke prikkeling voortgeleid

 

2de-graads blok

– soms duizelingen en wegrakingen optreden doordat de hartfrequentie te laag

wordt

– type 1 Wenkenbach (goedaardig): geleidelijke toename PQ-tijd, totdat een

prikkel vanuit de boezem de kamers niet meer bereikt (uitblijven QRS-complex);

ontstaat vaak hoog in de AV-knoop, en hoeft niet per se pathologisch te zijn en

hoeft dus ook geen actie ondernomen te worden.

– type 2 Mobitz: geleidelijke toename PQ-tijd, waardoor soms een contractie wordt

overgeslagen; altijd pathologisch, zit lager in de AV-knoop; pacemaker

geïndiceerd

 

hooggradig blok

– hierbij wordt/worden slechts 1 of 2 op de 4 prikkels doorgegeven

 

3de-graads blok (totaal):

– hierbij worden geen atriale prikkels meer over de AV-knoop naar de ventrikels

geleid; vaak escape-ritme te zien (<50/min)

Lichamelijk onderzoek

Vagale manouvre

– geven veraging op sinusknoop, kunnen helpen bij SCT

– sinus caroticus massage, valsalva, hoesten, koud water

Aanvullend onderzoek

ECG

laboratoriumonderzoek

– kalium, natrium, creatinine

– CRP, leukocyten, trombocyten

– Hb

– troponine

 

ergometrie

holtertest

cardiale MRI

Atriumfibrilleren

epidemiologie

– meest voorkomend; 15% van 65-jarige

 

risicofactoren

– leeftijd

– hypertensie

– LV dysfunctie

– mitralisinsufficientie of -stenose

 

complicatie

– stolselvorming in hartoortje > embolie, hersen- of myocardinfarct

 

therapie

– rate control: onderdrukken hoge hartslag, alleen correctie kamerfrequentie;

anticoagulantia, digitalis (verlengt refractaire periode AV-knoop) met bètablokker

(verlaging hartfrequentie) of verapamil; ablatie van bundel van His met

pacemakerinplantatie

– rhythm control: herstellen van sinusritme, geeft betere inspanningstolerantie;

anti-aritmica, pacing technieken, atriale defibrillatie (niet meer gedaan), isolatie

van pulmonaire venen (eerste keus, bij 70% in een behandeling effectief), maze

chirurgie)

Ventrikelfibrilleren

Algemeen

– gevaarlijk! risico op acute hartdood

 

Risicofactoren

– dezelfde als voor MI

– infarct in VG

– EF <35%

 

therapie

– defibrillatie

– evt implantatie cardioverter of defibrillator

SIRS, sepsis, koude, warmte, intoxicaties

SIRS

criteria

– temperatuur ≥ 38°C of ≤ 36° C (oraal; of rectaal resp. ≥ 38.3°C en ≤ 35.6°C)

– polsfrequentie ≥ 90/min

– ademhalingsfrequentie ≥ 20/min of arteriële codioxydedruk of PaCO2<32mm Hg

– leucocytenaantal ≥ 12.000/μl, of < 4.000/μl of ≥ 10% staafkernigen

 

pathogenese

– reactie op lokale of systemische stimulus waarbij hele lichaam inflammatoire

respons geeft

 

gevolgen ontsteking

– rubor, dolor, calor, tumor, functio laesa

– veroorzaakt door verhoogde permeabiliteit van bloedvaten, waardoor vocht uit

vaten treedt naar ontstoken weefsel; in dit oedeem ook zouten en eiwitten (niet

bij oedeem door verhoogde vasculaire druk), schade aan endotheel > vrijkomen

cytokines > aantrekking neutro's en macro's; door oedeem en schade endotheel

verminderde perfusie > orgaanschade

Sepsis

definitie

– SIRS waarbij infectiehaard is aangetoond

 

symptomen

– veranderd bewustzijn

– hypoxemie (PaO2 ≤ 75 mm Hg)

– verhoogd serumlactaat

– gedissmineerde intravasale stolling

– oligourie (minder dan 30mL urine/u)

 

complicatie

– orgaanfalen

– septische shock: door sepsis geïnduceerde hypotensie ondanks aanvulling met

plasma-vervangende middelen bij patiënten die voldoen aan definitie ernstige

sepsis

Hypothermie

algemeen

– lichaamstemperatuur onder 35 graden; 32-35 lichte hypothermie, 28-32 matig,

<28 ernstig

 

symptomen bij <28 graden

– CNS: verlies cerebrale autoregulatie, coma (EMV < 8)

– cardiovasculair: HF en CO omlaag, aritmieën en asystolie

– ademhaling: longoedeem en verlaging zuurstofconsumptie (maximaal 75%)

– renaal: oligurie, basaal metabolisme vertraagd (maximaal 80%)

– neuromusculair: bewegingsloosheid, afname in zenuwgeleiding, areflexie

 

beleid

– ABCDE

– glascow coma score

 

oorzaken

– afgenomen productie: endocrien (hypothyreoidie, bijnierschorsinsufficiëntie,

hypopituitarisme), brandstof (hypoglycemie, ondervoeding, uitputting),

verminderde fysieke activiteit (ouderdom, verminderd rillen, inactiviteit)

– toegenomen verlies: lage omgevingstemperatuur, vasodilatatie

(geneesmiddelen, alcohol, toxinen), huidafwijkingen (verbranding, psoriasis)

– gestoorde regulatie: perifeer (neuropathie, DM, laesie ruggenmerg), centraal

(CVA, parkinsonisme, hypothalamusdysfunctie, MS,anorexia, medicatie)

 

aanvullend onderzoek

– lab: glucose, alcohol, bloedgas, creatinine, elektrolyten

– ECG: osbrone waves (verhoogde kans op VF; mn bij temperaturen onder 30

graden ontstaat sinustachy gevolgd door brady of AF met langzaam ventriculair

ritme

– beeldvorming: X-thorax, CT-hersenen op indicatie

 

therapie

– opwarmen: niet te snel (2 graden per uur), anders stijgt perifere temperatuur tgv

vasodilatatie >verzuring perifere boed > centrale schade; centraal opwarmen

(warm infuus)

Hyperthermie

algemeen

– normale situatie: verhoogde tempratuur > perifeer betere doorbloeding,

ademhaling omhoog, zweten

– hitte uitputting: in warme omgeving met hoge vochtigheidsgraad; symptomen

van hoofdpijn, misselijk, braken, tachycardie, hypotensie, spierpijn, spierzwakte,

spierkrampen, hyponatriëmie (verlies bij zweten) of hypernatriëmie (door

ondervulling)

– heat stroke: ernstige hyperthermie met als gevolg orgaanschade door ontstaan

van SIRS; kan hersenletsel, cardiovasculair en pulmonaal letsel,

elektrolytstoornissen, ernstige dehydratie en nier- en leverfunctiestoornissen

onstaan

 

oozaak

– verminderde conductie: bv vaataandoeningen als atherosclerose of bij DM

– laag vochtgehalte: dehydratie, braken, diarree of diuretica

– thermostaat malfunctie: hypothalamus aandoening

– hart malfunctie: cardiale aandoening, bètablokkers

– verhoogde warmteproductie: inspanning, sympathocomimetica, koorts, delier,

thyroidstorm, maligniteit, insult

– stralingsmalfunctie: anticholinergica, huidaandoeningen, afsluitende kleding

aanvullend onderzoek

– lab: bloedbeeld, bloedgas, elektrolyten, creatinine, lactaat, CK

– X-thorax

– ECG

therapie

– ABCDE stabiel

– koele plek met benen omhoog, kleding verwijderen, uitwendig koelen

– vocht en zuurstof

complicaties

– morbiditeit 21-63%

 

medicijnen met invloed op de thermoregulatie

– diuretica bevorderen dehydratie en verminderen zweten

– laxantia kunnen dehydratie geven

– anticholinergica remmen zweten

– vasoconstrictiva geven vaatvernauwing in de periferie

– antipsychotica kunnen centrale ontregeling van de thermoregulatie geven

– vrijwel alle cardiovasculaire medicatie kan afkoelen en warmteproductie

beinvloeden

Anticholinerge verschijnselen (intoxicaties)

perifeer

– verminderde speekselsecretie en droge mond, verminderd zweten met droge

huid, pupilverwijding en accomodatieverlies, verhoging oogdruk, obstipatie,

dysurie, urinertentie, tachycardie, aritmie, palpitaties

 

centraal

– verminderd concentratievermogen, toegenomen vergeetachtigheid, pseudo-

dementie, verergering bestaande dementie, anticholinerg delier

Kortademigheid

Differentiaal diagnose

hoge luchtwegen

– peri-tonsillair abces bij infectie

– obstructie: corpus alienum (pinda's), tumor, oedeem (onder de stembanden bij

bijvoorbeeld rokers, kan bloeding optreden)

– anafylactische allergische reactie

– pseudocroup

– epiglottitis

 

lagere luchtwegen

– COPD exacerbatie

– astma exacerbatie

– bronchitis

– pneumonie

– bronchiolitis

– pneumothorax

– longembolie

– pleuritis carcinomatosa

 

cardiaal

– decompensatio cordis (astma cardiale)

– MI

– ritmestoornis (AF met hoge volgfrequentie, SVT, VT)

– klepafwijking (meestal minder acuut, decompenseer je wel op)

 

thoraxwand

– fladderthorax

– longperforatie

– spanningspneumothorax

– contusie rib (pijnbestrijding belangrijkste therapie)

 

neuromusculair

– MS

– polio

– guillien-Barré syndroom (acute idiopathische demyeliniserende polyneuropathie,

meestal na banale darminfectie)

 

overig

– paniekaanval

– hyperventileren bij paniekaanval

– anemie

– nier- en leverfunctiestoornissen

Pseudokroep

algemeen

– virale infectie van larynx subglottica (bij de stembanden)

 

epidemiologie

– jonge kinderen

 

symptomen

– typisch: kind wat wakker wordt en acuut benauwd is

– subfebriele temperatuur

– heesheid

– inspiratoire stridor

– soms blafhoest

 

lichamelijk onderzoek

– flaring (neusvleugelen)

– gebruik hulpademhalingsspieren

– cyanose

 

therapie

– rust

– dexotmethason

– stomen (heeft geen effect, meer voor machteloosheid/gerustheid van ouders)

Epiglottitis

algemeen

– epiglottis ontsteking door haemofilus influeanzae

 

complicatie

– zwelling en torsie naar dorsaal kan obstructie veroorzaken

 

symptomen

– hoge koorts

– inspiratoire stridor

– keelpijn

– kwijlen

– rechtop zitten

– geen blafhoest

 

beleid

– ambulance naar ziekenhuis

– zelfs in keel kijken kan al obstructie veroorzaken !

Lichamelijk onderzoek HA

algemene ademhaling

– frequentie

– trachea

– cyanose

– vorm thorax

– hulpademhalingsspieren

 

auscultatie

– wheezing: astma, COPD

– rhonchi: slijm

– crepiteren: infiltraten

 

percussie

– hyperdensiteit/hypodensiteit

Aanvullend onderzoek

saturatie

– moet boven 92 zijn

 

laboratorium

– bloedgassen

– CRP, leukocyten, trombocyten (pneumonie)

– D-dimeren (longembolie)

 

X-thorax

– hartfalen, pneumothorax en pneumonie

 

echo been (longembolie, bij aanwijzing voor aanwezigheid DVT, is echo al voldoende)

CT-angio (longembolie, maligniteit)

echo cor

ECG

 

 

COPD vs hartfalen

COPD

– hele dag hoesten

– weinig perifeer oedeem

– hypersonore percussie

– geen crepiteren

 

hartfalen

– alleen hoesten bij liggen

– perifeer oedeem

– normosonore percussie

– crepiteren

COPD

symptomen

– dyspneu d'effort

– orthopneu

– moeheid

 

therapie

– beta-sympaticomimetica (salbutamol) of parasympathicolytica (ipratropium)

– corticosteroïden alleen bij exacervaties

– niet-medicamenteus: stoppen met roken

Exacerbatie COPD

pathogenese

– ontstekingsreactie van de long op basis van virale of bacteriele infectie>slijmproductie verhoogd > ademen nog moeilijker

 

symptomen

– dyspneu

– hoestbuien

 

lichamelijk onderzoek

– creptitaties

– verlengd (piepend) experium)

 

diagnostiek

– lab: CRP, leukocyten

– bloedgassen

– beeldvorming: X-thorax

 

therapie

– acuut: zuurstof, corticosteroïden

– later: spirometrie

 

complicaties

– door emfyseem stijgt ook de pulmonale vaatweerstand > rechts backward >

oedeem; uiteindelijk ook linksfalen > longoedeem; therapie: lisdeureticum (lasix,

furosemide)

Exacerbatie astma

beleid

– 4-10 pufjes extra, stootkuur prednison (7-10d 30mg)

– doorverwijzing wanneer niet meer wordt gereageerd op voorgeschreven

medicatie, bij vaker optreden van ernstige problemen of dreigende uitputting

(daling ademfrequentie), daling saturatie met cyanose, alleenwonenden (geen

hulp)

Pneumothorax

soorten

– Iatrogene pneumothorax: denk aan ingrepen van cardiologen  bedrust en

thoraxzuigdrainage, meest voorkomende; meestal cardiologen die ICD's en

pacemakers inbrengen of anaestesisten die lange lijn of pijnbloks zetten

– recidief idiopathische pneumothorax: lange dunne jonge mannen die roken,

recidiefkans is 30% > naast bedrust en thoraxzuigdrainage regelmatig

pleurodese wordt gedaan

– secundaire pneumothorax: denk aan COPD (blebs en bullae); bedrust en

thoraxzuigdrainage met aanvullend vaak een pleurodese en behandeling

onderliggend lijden

– spanningspneumothorax: dit zijn patiënten in ernstge nood die veel zuurstof

nodig hebben en lage bloeddruk hebben; er moet zo snel mogelijk

thoraxzuigdrainage worden gedaan met zuurstoftoediening; vaak bij IC-

patienten

– hematopneumothorax: trauma; afhankelijk van de ernst is een chirurgische

ingreep geïndiceerd.

 

symptomen

– acute dyspneu

 

therapie

– drain voor 5-7d (in 2e of 3e intercostaal axillair)

– bij recidief: pleurodese (chemisch – kalkoplossing langs drain; chirurgisch –

scopisch inbrengen bleomycine of droog gaas > irritatie en verlittekening

stimuleren)

 

recidief

– 30% in 2jr

– verhoogd bij COPD

Inhalatiemedicatie inname

  1. Schudden

  2. Tanden

  3. Uitademen

  4. Inademen

  5. Afdrukken

  6. Inademen

  7. Vasthouden

  8. Uitademen

meeste fouten worden tijdens laatste stappen gemaakt

Verlies inhalatiemedicatie beperken

Spacer

– geeft 5 sec tussen afdrukken en inademen door verstuivingswolk ast te houden

(stap 5 >6)

– voorkomen corticosteroïden bijwerkingen keel (heesheid, candida)

– nadeel: cosmetisch

– met name bij profylactische behandeling met corticosteroïden

 

poederihaler

– geen beter klinisc effect

– duurder

– deeltjes kleiner dan 5 micrometer

– dragend lactosekristal met daarop geplakt medicament

– zo hard mogelijk inademen om wervelingen (en dus neerslaan) in inhaler te

voorkomen: niet geschikt voor kleine kinderen of ouderen

Hoesten

Differentiaal diagnose

respiratoir

– pneumonie

– exacerbatie pneumonie

– longembolie

– pneumothorax

 

cardiaal

– astma cardial

– MI

Anamnese

voorgeschiedenis

familieanamnese

medicatiegebruik

hoesten

– duur en beloop

– voorafgaande verkoudheid

– sputum, kleur

– bloed

– houdingsafhankelijkheid

– piin bij ademhaling

– pijn op de borst

 

risicofactoren

– immobiliteit

– roken

– alcohol

– rood been (DVT)

 

algemeen

– nachtzweten

– gewichtsverlies

– ziek voelen

– koorts

Lichamelijk onderzoek

Algemeen

– pols

– ademhalingsfrequentie

– cyanose

– CVD

– tensie

– temperatuur

– oedeem

– dehydratie

respiratoir

– gebruik hulpademhalingsspieren

– stemfremitus

– trachea deviatie

– auscultatie

– percussie

– longgrenzen

 

cardiaal

– auscultatie

– ictus

 

neurologisch

– nekstijfheid

– petechien

Aanvullend onderzoek

Saturatie (ernst dyspneu)

laboratorium

– bloedgassen

– CRP, leukocyten (inflammatie), D-dimeren (longembolie)

– sputumkweek (pneumonie)

– lever- en nierfunctie (astma cardiale)

– troponine, CK-MB (MI)

 

beeldvorming

– X-thorax (pneumonie, pneumothorax)

– Ct-angio (bij verdenking longembolie/maligniteit)

 

overig

– spirometrie (COPD, astma)

Astma cardiale

Symptomen

– dyspneu, houdingsafhankelijk

– typsich roze schuimend sputum

 

lichamelijk onderzoek

– verplaatsing ictus

– hartruisen

– gedempte percussie basaal

– rhonchi/crepitaties basaal

 

diagnostiek

– lab: saturatie, bloedgassen, lever- en nierfunctie, CK-MB, troponine

– beeldvorming: X-thorax

– ECG

 

therapie

– lisdiureticum en nitroglycerine alvorens insturen met ambulance

– fentanyl en zuurstof tegen benauwdheidsklachten

– in zkh verder ontwateren

– evt behandeling hypertensie (ACE/bèta blokker)

Pneumonie

klinisch beeld

– hoesten, ziekzijn, koorts

– lobair: acuut hoge koorts, koude rillingen, pleurapijn, dyspneu, hoesten, sputum

rufum (meestal pneumokok)

– atypisch: sluipend begin, griepachtig, droge hoest, negatieve sputumkweek

– legionella: kunnen patienten suf of zelfs comateus zijn; antigeen aantoonbaar in

urine; labafwijkingen (hyponatriemie, leverfunctiestoornissen)

verwekkers

– CAP: typisch - streptococcus pneumoniae, viraal, influenza; atypisch –

mycoplasma (mn. Bij adolescenten), chlamyia pneumoniae, legionella

pneumoniae (na bezoek buitenland, 's zomers), haemofilus influenzae (COPD-

ers), coxiella burnetii, pneumocystis jirovecii en/of schimmelinfecties

(aspergillus pneumoniae; bij neutropene – vaak hematologische- patiënten)

– HAP (na 48u opname): gram-negatieve bacterien (enterococcen, e. coli,

klebsiella), staf. Aureus, pseudomonas aeroginosa (bij CF patiënten)

 

risicofactoren

– post-splenectomie

– HIV (meestal pneumokok, pneumocystis of viraal)

– COPD/astma

– bronchiectasieën

– sikkelcelanemie

– DM

– voorafgaande virale BLWI (meestal s. aureus)

– behandeling met immunosupressiva

– roken, alcohol (aspiratie, slechte voedingstoestand)

 

lichamelijk onderzoek

– gedempte percussie

– rhonchi, bronchiaal ademgeruis

 

diagnostiek

– lab: saturatie, bloedgassen, crp, leukocyten, sputumkweek

– beeldvorming: X-thorax (sinus pleurae: recessus niet meer goed zichtbaar door

vochtcollectie) (andere aandoeningen die op X-thorax beeld van pneumonie

kunnen geven: overgevoeligheids-pneumonitis, longoedeem- LV falen, ARDS-,

acuut beloop auto-immuun ziekte – sarcoidose, wegener)

 

therapie

– breedspectrum AB-kuur in afwachting sputumkweek

– evt fysiotherapie voor hoesttechniek

 

complicaties

– empyeem: pus in pleuraholte

– longabces

– pleuravocht

ARDS

Algemeen

– acute respiratory distress syndroom

 

klinisch beeld

– pathologisch proces met een ontsteking (primaire pathologie in de longen of

secundair elders in het lichaam; denk aan aandoeningen als aspiratie, sepsis,

longcontusie, beademing (baro-trauma), diffuus infectieproces in de longen,

multi-orgaanfalen, verschroeide luchtwegen) met een ontstekingsreactie doet

vocht uit de longvaten treden

– geeft respiratoire insufficiëntie door longoedeem (niet cardiogeen)

Acute buikpijn

Differentiaal diagnose

gastro-intestinaal

– gastro-enteritis

– appendicitis

– pancreatitis

– cholecystitis (galblaasontsteking)

– cholelithiasis (galstenen, meestal passerend maar soms blijven ze hangen,

waardoor een cholangitis ontstaat)

– cholangitis (galwegobstructie door galstenen geeft verwijde en ontstoken

galwegen)

– diverticulitis (fietsbandeffect ; meestal links bij sigmoid ; presentatie als

appendicitis maar dan links)

– ileus

– IBS

– ulcus pepticum

– perforatie

– Morbus Crohn

– colitis ulcerosa

– hepatitis (hoeft geen pijnklachten te veroorzaken)

– miltbloeding na trauma

– ernstige obstipatie

– herniaincarceratie

– volvulus

– invaginatie (stukje darm wat in zichzelf schuift; meestal op jongere leeftijd,

tussen 6mnd en 2 jr)

 

gynaecologisch

– zwangerschap (geeft niet zo zeer buikpijn, een miskraam wel)

– EUG

– miskraam

– endometriose (extra-uterien endometriumweefsel wat bloedt en lokaal

ontsteking geeft; symptomen met name pijn en bloedingen tijdens de

menstruatie)

– PID (Pelvic Inflammatory Disease)

– steeldraai ovarium (vaker bij cystes)

– dysmenorroe (pijn bij mensturatie)

– middenpijn (pijn rond ovulatie)

 

urologisch

– LUWI

– pyelonefritis

– nefrolithiasis (nierstenen; urolithiasis is verzamelnaam voor alle “stenen” in de

urinewegen)

– retentieblaas

 

vasculair

– acute mesenteriale ischemie

– AAA

– aneurysma dissectie

– torsio testis

 

overig

– herpes zoster

– trauma

– iatrogeen (verklevingen na OK; perforaties)

– medicamenteus (obstructie waarbij buikpijn, morfine is hiervoor berucht;

perforatie, denk hierbij aan NSAID's)

– pneumonie (kinderen)

– otitis media acuta (kinderen)

– onderwandinfarct

Anamnese HA

gegevens

– leeftijd

– geslacht

 

medicatiegebruik

intoxicaties

voorgeschiedenis

– ok

 

klachtgerelateerd

– vervoerspijn

– soort pijn

– uitstraling

– begin en beloop

– andere klachten

– zuurbranden

– bloed- en/of slijmverlies

– bewegingsdrang

– mobiliteit

– defaecatie

– mictie

– menstruatiecyclus

 

algemeen

– koorts

– misselijkheid

– braken

– anorexie

– ziek zijn

Lichamelijk onderzoek HA

inspectie

– littekens

– zwelling

– ademhaling

 

algemeen

– koorts

 

auscultatie

– gootsteengeruisen

– darmperistaltiek

– vaatsouffles

 

percussie

– leververgroting

– shifting dullness

 

palpatie

– loslaatpijn

– drukpijn

– defense musculair

 

aanvullend

– RT

– VT

– bloedonderzoek (CRP, leukocyten, zwangerschapstest, kweek)

Peritoneale prikkeling

anamnese

– vervoerspijn

– hoestpijn

– gelokaliseerde pijn

– scherpe stekende pijn

– progressie (snel: minuten tot uren)

lichamelijk onderzoek

– schudpijn: tegen de onderzoeksbank aan schoppen

– verminderde of opgeheven adembewegingen

– peristaltiek

– contralaterale loslaatpijn

– percussiepijn

– defense musculair

– hoestpijn

 

aanvullend onderzoek

– bloedonderzoek: CRP, BSE, leukocyten

– urine: nitriet, HCG, dipslide

 

beleid

– geen acute buik: behandeling in de huisartspraktijk

– onduidelijk: revisie na 4-6 uur

– acute buik: insturen naar het ziekenhuis

Differentiaal diagnose hoge TD bloeding

oesophagus

– varices

– calcinoom

– mallory weiss

– Barett-ulcera

– oesophagitis

 

maag

– ulcus

– carcinoom

– hemorrhagische gastritis

– NSAID laesie

– Dieulafoy-laesie

– vaatanomalie maagwand

 

pancreas

– bloeding uit ductus pancreatiecus

Differentiaal diagnose lage TD bloeding

Kinderen en adolescenten

– Meckel's divertikel

– inflammatoire darmaandoening

– poliepen

 

40-60jarigen

– diverticulose

– inflammatoir darmlijden

– poliepen

– maligniteiten

– AV-malformatie

 

ouder dan 60jaar

– diverticulose

– poliepen

– maligniteiten

– thermometerlaesies

– AV-malformaties

– ischaemie

Anamnese TD bloeding

Voorgeschiedenis

– ok's

– cardiovasculair

– zelfde klachten eerder

 

familieanamnese

medicatiegebruik

b- symptomen

intoxicaties

klachtgerelateerd

– pijn op de borst

– laatste maaltijd

– zuurbranden

Lichameljk onderzoek TD bloeding

vitale functies

– ademhaling: bij laag Hb is deze verhoogd ter compensatie

– bloeddruk

– pols

– bewustzijn

– temperatuur

– saturatie

 

inspectie

– leverstigmata: spider naevi, ascites, splenomegalie (erythema palmare,

gynaecomastie, testisatrofie)

– teleangiectasien: bij ziekte van Rendu-Osler

– pigmentaties: perioraal/-anaal bij syndroom van Peutz-Jeghers

– tekenen hemorragische diathese

– maligniteiten: lymfadenopathie, icterus, massa, ascites, hepatosplenomegalie

– inflammatoir: trommelstokvingers, sacro-ileitis, erythema nodosum

– gegeneraliseerd vaatlijden: boezemfibrilleren, souffles, perifere pulsaties, AAA

palpatie/percussie/auscultatie buik

rectaal toucher

Oesophagusvarices

pathofysiologie

– excessief drankgebruik > levercirrose met portale hypertensie > bloed richting

de vena splenic gestuwd > doorlopend tot hoger richting de venen van de maag

en oesofagus > varices

– spidernaevi: collaterale venen bij portale hypertensie

– vaak bij levercirrose ook stollinstoornissen: factoren 10, 9, 7, 5, 2 worden er

geproduceerd

Pancreatitis

Symptomen

– veelal bij alcoholmisbruik

– acute pijn bovenbuik, braken met bloedbijmenging

 

lichamelijk onderzoek

– cullen: blauwe kleur rond navel

– Grey-Turner: verkleuring van de zij

 

diagnostiek

– laboratorium: alcohol, lipase en amylase (verhoogd), Hb, CRP, leukocyten,

ASAT/ALAT, albumine

– echo bovenbuik

– evt alcohol delier bepalen

– CT: diagnostisch en voor complicaties (cyste- en abcesvorming)

 

therapie

– acuut: opname onder afwachtend beleid; vocht en pijnstilling

– bij veel pusvorming: draineren

– bij necrose: excideren

 

complicaties

– vroeg: oedeem, necrose, paralytische ileus, ARDS, pneumonie, pleura effusie,

abcesvorming in pancreas,obstructie ductus choledochus, colostricturen,

colontrombosering en infarct

– laat: pseudocystevorming (omgeven door littekenweefsel en necrose), ascites,

secudaire DM, steatorrhoe

 

prognose: ranson criteria bij acute pancreatitis (geven slechtere prognose aan)

– hoge leeftijd

– hoog CRP en leukocyten

– hoog bloedglucose

– hoog ASAT

– hoog LDH

– laag albumine

– lage saturatie

– hoog hematocriet

– hoog ureum en laag calcium

Cholangitis

algemeen

– galwegontsteking; meestal ten gevolge van cholelithiasis (galstenen)

 

symptomen

– pijn rechts boven in de buik

– evt. met koorts

 

diagnostiek

– laboratorium: bilirubine, ASAT/ALAT, alkalisch fosfatase, gamma-GT, amylase,

lipase, CRP, leukocyten, elektrolyten, creatinine

– echo bovenbuik: galwegen >6mm is cholangiitis

– Xthorax: bij verdenking pneumonie, kan zelfde klachten geven

 

therapie

– ERCP: bij verwijde galwegen; onder scherm van AB-kuur direct

– cholecystectomie: na 4-6wk (afgekoeld)

Cholecystitis

algemeen

– galblaasontsteking

 

symptomen

– klachten rechts boven in de buik

– positief Murphy's sign

 

diagnostiek

– laboratorium: bilirubine, ASAT/ALAT, alkalisch fosfatase, gamma-GT, amylase,

lipase, CRP, leukocyten, elektrolyten

– echo bovenbuik: vergrote blaas, verdikte wand, evt aanwezigheid van stenen

 

therapie

– vocht en AB-kuur

– cholecystectomie: binnen 72 uur of na 2 wk

– bij abcesvorming: drain en AB-kuur

– dieetaanpassing: vetarm

Differentiaal diagnose anurie

prerenaal

– stenose a. renalis

– hypovolemisch/septische shock

 

renaal

– alle nieraandoeningen

post-renaal

– nierstenen

– obstructie ureter(s)

Nefrolithiasis

Algemeen

– nierstenen

 

symptomen

– bewegingsdrang

– koliekpijn in aanvallen

– uitstralen naar lies en scrotum

– hematurie

– hydronefrose

 

diagnostiek

– laboratorium: creatinine, ureum, elektrolyten, CRP, leukocyten

– urine: sediment voor erythrocyten en leukocyten

– echo: hydronefrose (stenen ook soms zichtbaar > hyperdens door kalk)

Elekrolyten braken

Electrolythuishouding bij profuus braken

 

– hypokaliemie; metabole alkalose

oorzaak braken (enkele)

– elektrolyten: hypercalciemie kan braken veroorzaken (bij m, kahler of

botmetastasen, veelal van mamma- of prostaatcarcinoom

– neurologie: migraine, meningitis, verhoogde intracraniele druk

– oogheelkunde: glaucoom

– KNO: meniere

Elektrolyten diarree

– hypokaliemie bij metabole acidose

 

Bewustzijnsdaling (acuut)

Differentiaal diagnose

metabool

– hypoglycemie (DM2 met overdosis insuline)

– hyperglycemie (DM1 met ketoacidose)

– leverfalen

– nierfalen

– acute elektrolyten (hardlopers)

– intoxicaties

 

primair cerebraal

– epileptisch insult

– post-ictaal coma

– CVA/TIA

– hersenbloeding

– comotio cerebri

– meningitis

 

respiratoir

– hypoxie

– spanningspneumothorax

– grote longembolie

– hypercapnie

 

circulatoir

– bloedverlies

– shock (septisch, cardiogeen, hypovolemisch)

– hartritmestoornissen

– harttamponade

– MI

 

overig

– vasovagale collaps

– paniekaanval

– psychogeen

Lichamelijk onderzoek

vitale functies

– aanspreken

– ademweg (chin lift, corpus alienum)

– ademhaling (freq,beweging, type – cheyne-stokes, Kussmaul)

– pols

– bloeddruk

Glasgow coma scale

glucose

temperatuur

auscultatie hart en longen

inspectie gelaat (asymmetrie)

tonus en reflexen links en rechts

Glasgow coma scale (EMV)

Eyes

– 4 Open

– 3 Op aanspreken

– 2* Bij pijn

– 1* Gesloten

 

Motor

– 6 Kan opdrachten uitvoeren

– 5* Kan pijnprikkels lokaliseren (hand heffen boven de kin)

– 4** Buigen arm bij pijn palm naar lichaam

– 3** Pathologisch buigen met palm van lichaam af

– 2** Strekken arm

– 1** Niets

 

Verbal

– 5 Georienteerd

– 4 Zinnen

– 3* Woorden

– 2* Kreunen en geluid

– 1* Geen geluid

Persisterende vegetatieve toestand

Algemeen

– geisoleerde functie hersenstam

oorzaak

– diffuus trauma van cerebrale witte stof: bij hoog energetisch trauma met grote

versnelling wordt zwaardere witte stof van de lichtere grijze stof afgetrokken

door verschillende acceleratie > onder cortex miniscule puntbloedingen

– langdurige hypoxie

 

GCS

– E1M3V1

Locked in syndroom

Algemeen

– ernstige schade aan ventrale deel pons, waardoor alleen nervus oculomotorius

nog kan worden gebruikt (verticale oogbeweging)

 

oorzaak

– meestal infarct

 

GCS

– E4M6V5

Akinetisch mutisme

algemeen

– veel bij SAB's

– grijpreflex en zuigreflex soms zichtbaar

– bij plaatsen drain en dus normaliseren druk herstelt patiënt

 

GCS

– E4M1V1

Subarachnoidale bloeding

symptomen

– acute hoofdpijn

– later focale uitval

 

pathofysiologie

– meestal ruptuur aneurysma in cirkel van Willis

 

diagnostiek

– CT-angio

 

therapie

– drain: verminderen van druk (EVD of ELD)

– clippen of coilen

DSM IV delier

– bewustzijnsstoornis met verminderd vermogen de aandacht te richten, vast te

houden of te verplaatsen

– een verandering in de cognitieve functie of de ontwikkeling van een

waarnemingsstoornis, niet ten gevolge van dementie

– de stoornis ontwikkelt zich in korte tijd en neigt er toe in het verloop van de dag

te fluctueren

– er zijn aanwijzingen dat de stoornis veroorzaakt is door de directe fysiologische

consequenties van een somatische aandoening

Prodromale symptomen delier

– slapeloosheid 's nachts en sufheid overdag

– levendige dromen en nachtmerries

Vormen delier

onrustig of hyperactief

– reactietijd kort

– activiteit toegenomen

– veel en luid spreken

– onophoudelijk doelloos bewegen

 

apathisch of hypoactief

– reactie tijd (erg) lang

– activiteit afgenomen

– langzaam en slecht verstaanbaar spreken

– amper beweging

 

gemengd

– fluctuatie tussen hyper/hypoactief

– meest voorkomend

Onderscheid delier dementie

Delier

– (sub)acuut begin

– duur van uren-weken-maanden

– gestoorde, fluctuerende orientatie

– langzaam of versneld denken

– korte termijnstoornis

– fluctuerend gedaald bewustzijn en gestoorde aandacht

– alertheid verminderd of juist toegenomen

– hallucinaties en wanen

– gestoord slaap-waakritme

– beloop fluctueert gedurende dag

– verdwijnt bij wegnemen somatische oorzaak

 

dementie

– geleidelijk

– duur van maanden-jaren

– gestoorde, niet-fluctuerende oriëntatie

– verminderd abstractievermogen (spreekwoorden)

– in beginstadium bewustzijn en aandacht ongestoord

– alertheid kan intact zijn

– in beginstadium meestal geen hallucinaties of wanen

– normaal slaap-waakritme

– beloop is langzaam progressief door de maanden en jaren

Delier

algemeen

– altijd somatische oorzaak

– multifactoriële etiologie; soms unifactorieel: ernstige aandoening, intoxicatie,

onttrekking van alcohol of benzodiazepines

 

predisponerende factoren

– leeftijd boven 70 jaar

– cognitieve stoornissen

– visus- en geheugenstoornissen

– stoornissen van de activiteiten van de ADL

– gebruik van alcohol en opiaten

 

precipiterende factoren

– infectie

– koorts

– dehydratie

– elektrolytstoornissen

– polyfarmacie

– gebruik van psychoactieve middelen (hypnosedativa, opiaten, histamine-

antagonisten, anti-parkinsonmiddelen, middelen met anticholinerge werking)

 

therapie

– niet-medicamenteus: rustige prikkelarme omgeving, sturing in oriëntatie

– medicamenteus: haloperidol (symptomatisch 1mg/60 min; spiegel 2-3dd 1 mg),

soms clozapine (minder dopaminerg, liever niet gegeven daarom); bijwerkingen:

anticholinerg, antidopaminerg, antihistaminerg, antiadrenerg

Hersenstamreflexen

pupilreflex

corneareflex

– met watje over cornea

 

oculovestibulaire reflex

– compensatoire oogbeweging bij keren hoofd

 

hoestreflex

– slangetje in tube opleiden

 

apnoetest

– spontane ademhaling

 

calorische test

– ijswater in oren, ogen draaien naar dat oor waar water ingespoten is

Hersendood

Afwezigheid van hersenstamreflexen

iso-elektrisch EEG

iso=elektrisch EEG na 6u

Inklemming en beschadiging

Infratentorieel

– formatio reticularis verdrukt of beschadigd

 

supratentorieel

– schade aan cortex en verbindende strengen of door drukverhoging hersenen

naar beneden op de hersenstam drukken

 

diffuus cerebraal letsel

– hypoglykemie, hypoxie, lever- en nierletsel, elektrolytstoornissen

Shockfase na accident

– hierin kunnen reflexen nog verlaagd zijn, waar men eigenlijk hyperreflexie

verwacht vanwege de centrale schade.

– deze hyperreflexie treedt later wel gewoon op.

Geriatrie

Levensverwachting

Nederland

– mannen 78 jaar

– vrouwen 82 jaar

 

oorzaak

– verbeterde hygiene

– verbeterde voeding

– meer beweging

– voortgang in geneeskunde

Kenmerken geriatrische patiënt

hoge biologische leeftijd

atypische presentatie ziektebeelden

– symptoomarmoede en symptoomomkering

– vaker stoornis in mobiliteit, stabiliteit, continentie

– vaker duizelig en verward

 

complexe meervoudige problematiek

– hoofdproblemen en subproblemen

– samenspel van somatisch, psychisch, functioneel en sociaal

afhankelijkheid

Presentatie ziekte en beloop

klassiek medisch model

– een patroon van klachten en symptomen leidt tot een ziekte

 

synergistisch model

– een cumulatie van ziekten A+B+C

– leidt uiteindelijk tot een functioneren onder de functionele drempel

 

attributiemodel

– een probleem kan door een arts worden toegeschreven aan het reeds

bestaande uitgebreide ziektebeeld, waardoor het niet als aparte ziekte wordt

herkend tot het (te) laat is.

 

Causale keten model

– een aaneenschakeling van opeenvolgende ziektebeelden

– gaat van slecht naar erger, patiënt heel snel achteruit

 

Ontmaskerende gebeurtenis model

– een gecompenseerd ziektebeeld kan een patiënt hinderen wanneer zich een

gebeurtenis voordoet waarbij de compenserende factor wegvalt en het

ziektebeeld floreert en kan worden herkend (voorbeeld demente dame waarbij

mantelzorgende partner ineens wegvalt door bv opname ivm ziekte)

Frailty

breekbaarheid

broosheid

vergankelijkheid

Pathogenese vallen

verminderde fysiologische reserves

– kans op ontregeling groter

– accumulatie van schade

 

afname flexibiliteit en balans

– afname botmassa en spiermassa

verminderde effectiviteit van homeostatische regelmechanismen

– verminderde cognitie

– parkinsonisme

– duizeligheid

– hartritmestoornissen

Epidemiologie vallen

frequentie

– 30-50% van de ouderen valt 1x/jr

– 65% binnenshuis

– 80% overdag

– vaker tijdens winter

 

huisartsenpraktijk

– 200/jr wv 40 met letsel

– kans op zkh opname 20%

– 10% ernstig letsel, waarbij 1/3 valangst ontwikkelt

– 90% van heupfracturen door vallen; 5-6% na val fractuur, 1-2% heupfractuur

Risicofactoren vallen

hoge leeftijd

vrouw

immobiliteit

– evenwichtsstoornissen

– afname spierkracht

– Parkinsonisme

 

eerdere val

cognitieve achteruitgang

orthostatische hypotensie

duizeligheid

visusstoornissen

sedativa gebruik

Osteoporose

risicofactoren

– ouderdom

– familiair

– roken

– corticosteroïdengebruik

– lage calciuminname

 

diagnostiek

– CT met berekenen botmineraal dichtheid (onder -2,5 is osteoporose)

 

vitamine D

– afname: verminderd buitengaan, huidverdunning, afname synthese, afname

inname, medicatie van invloed op lever, verminderde nierfunctiestoornissen

– vitamine D tekort: spierzwakte, botzwakte

– therapie: bisfosfanaten, vitamine D en calcium suppletie

 

fracturen (osteoporotische –) voorkomen

– niet medicamenteus: adequate inname calcium, vitamine-D, lichaamsbeweging,

stoppen met roken, geen overmatig gebruik van alcohol, heupbeschermer

dragen

– medicamenteus: remmen botresorptie osteoclasten (bisfosfanaten,

oestrogenen, strontiumranelaat), stimulering botvorming osteoblasten (PTH

lange tijd)

Diuretica

lisdiuretica

– werking: lis van Henle, drijven veel vocht af

– bijwerking: hypokaliemie

– voorbeeld: furosemide

 

thiazide diuretica

– werking: distale tubulus, alleenstaand niet voldoende effectief

– voorbeeld: hydrochloorthiazide

 

kaliumsparende diuretica

– werking: verzamelbuis

– voorbeeld: spironolacton

Opname door verkeerd medicatiegebruik

epidemiologie

– 100/d in NL

– groot deel geriatrisch

 

medicijnen waarbij meeste fouten worden gemaakt

– trombocytenaggregatieremmers (bloeding)

– coumarinederivaten (bloeding)

– NSAID’s (ulcus)

– psychofarmaca (vallen)

– antidiabetica (hypoglycemie)

– diuretica (elektrolytstoornissen, dehydratie)

– corticosteroïden (diabetes, opportunistische infecties)

– antibiotica (gastro-intestinaal)

 

risicofactoren

– verminderde cognitie

– polymorbiditeit

– verminderde nierfunctie

– niet zelfstandig wonend

– polyfarmacie

– therapieontrouw

Farmacokinetiek algemeen

algemeen

– wat het lichaam doet met het geneesmiddel

 

processen

– absorptie

– binding

– first-pass effect

– metabolisme

– verdeling

– excretie

Farmacokinetiek geriatrie

verdeling

– afname lichaamsvocht, albumine: verhoging dosis wateroplosbare middelen, lang in lichaam blijven vetoplosbare medicijnen

 

metabolisme

– afname levermassa, leverdoorbloeding en CYP450 enzymactiviteit: afname metabolisatie

 

klaring

– afname door verminderde nierfunctie

Anamnese

medicatie voorgeschiedenis

– opnamegeschiedenis

– medicatiegebrui: medicatieanamnese

– heteroanamnese/HA bellen

 

hulpvraag/klacht

– hoe gaat het met u?

– wat is uw eerst vooraanstaande klacht?

– wat wilt u zelf?

– impact ADL

– somatisch, sociaal, psychisch

 

specifieke anamnese

– op klacht en:

– inspanningstolerantie

– intake en gewicht

– ontlasting

– stemming en cognitie

– slaapproblemen

 

functionele anamnese

– urine incontinentie

– mobiliteit, hulpmiddelen, vallen

– ADL, BDL

– hobby's en bezigheden

 

sociale anamnese

– familie, mantelzorg

– opleiding, werkzaamheden

– land van herkomst, religie

Medicatie-anamnese

Welke medicatie

welke wordt niet ingenomen

indicaties voor medicatie

bijwerkingen

allergieën

intoxicaties

Lichamelijk onderzoek

Eerste indruk

– bewustzijn

– vitaliteit (ziekte, expressie, geur, bleekheid, huid, verzorging, voedingstoestand,

pijn)

– leeftijd

– hardhorendheid

 

algemene indruk en vitale functies

– RR liggend en staand na 1 en 3 min

– pols

– saturatie

– adenfrequentie

– lengte, gewicht, BMI

– ACIDOT: anenie, cyanose, icterus, dyspneu, oedeem, turgor

 

gericht

– hart: auscultatie, souffles, gespleten toon, ritme

– longen: observatie, percussie, auscultatie

– abdomen: inspectie, auscultatie, precussie, RT

– neurologisch onderzoek: hersenzenuwen, tonus, kracht, evenwicht, coordinatie

– psychiatrisch onderzoek:stemming, wanen en hallucinaties, onrust, apathie,

ziektebesef en inzicht

Farmacotherapie

Opmaak recept

Naam arts en specialisme

Adres arts

Telefoonnummer arts

 

Datum

 

 

R/ medicament en dosering (Oxazepam 10mg)

Dtd (da tales dosis) toedieninsvorm (tablet) hoeveelheid (no. 30)

 

S/ inname per tijdseenheid en eventueel hoe (1-3x daags 1 tablet met glas water)

Handtekening arts (dichtbij voorgeschreven medicatie zodat er niets meer bij gezet kan worden)

 

Gegevens patiënt (naam, geboortedatum, nummer)

Pijnstillers en hun werking

paracetamol

– antipyretisch

– analgetisch

 

codeïne

– voorlopen opioïd

 

coffeïne

– stimuleert centraal

 

opiaten

 

nsaid's

– cox2 en cox1 remmers

– cox1 altijd in lichaam, cox2 alleen bij ontsteking

– werkt systemisch, dus non orale toediening voorkomt bijv. ulcusvorming niet

Medicatie niet acuut te staken

anti-epileptica

insuline

ani-aritmica

steroïdensuppletie (bij bijnierschorsinsufficiëntie)

opiaten (ontwenning!)

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

(Acute) Interne Geneeskunde - Geneeskunde - Bundel

Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2015-2016)

Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2015-2016)

Bevat notes bij de colleges van het blok


HC Spoedeisende geneeskunde en de SEH

Spoedeisend betekent acuut, brandend, dringend, klemmend, presserend, pressant, urgentie en urgent. Je hebt bij spoedeisende zorg niet veel tijd om na te denken. Acute spoedeisende zorg:

  • Alle zorg die niet kan wachten tot eerstvolgende mogelijkheid op werkdagen om de huisarts of hulpverlener te raadplegen.

  • Een door de zorgvrager en/of zorgverlener ervaren onvoorziene en onmiddellijke behoefte aan diagnostiek en behandeling.

  • Zorg in situaties waarin zonder acuut ingrijpen gevaar is voor overlijden of irreversibele gezondheidsschade.

De spoedeisende situatie is heel erg afhankelijk van de perceptie. De patiënt kan iets een acuut probleem vinden en verwacht daarmee dat hij meteen geholpen wordt. Volgens de artsen hoeft de situatie echter niet spoedeisend te zijn. Een bezoek aan de SEH valt onder het eigen risico en afhankelijk van de diagnose en behandeling kan het factuurbedrag verschillen. Een bezoek aan de huisartsenpost daarentegen valt niet onder het eigen risico.

Er zijn ruim 7 miljoen patiëntcontacten per jaar vanwege acute zorgproblemen, waarvan 2 miljoen behandelingen op de SEH, 4,3 miljoen contacten bij de huisartsenpost, 700.000 spoedeisende inzetten van de ambulancezorg en 7.218 keer inzet van een traumateam. Er zijn in Nederland 725 ambulances en 4 traumahelikopters beschikbaar, verder kent het land 11 traumacentra, 22 meldkamers, 104 SEH afdelingen en 122 huisartsenposten.

Acute zorg wordt geleverd door allerlei hulpverleners en elk onderdeel van deze keten heeft een bepaalde mogelijkheid en bepaalde materialen. De huisarts heeft minder mogelijkheden en materialen dan een SEH arts. Het is belangrijk dat de verschillende niveaus wel samenwerken in een keten......read more

Access: 
Public
Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2014-2015)

Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2014-2015)

Gebaseerd op het collegejaar 2014-2015


HC 1 – De bedreigde patiënt

Spoedeisend betekent acuut, brandend, dringend, klemmend, presserend, pressant, urgentie en urgent. Je hebt bij spoedeisende zorg niet veel tijd om na te denken. Acute spoedeisende zorg:

  • Alle zorg die niet kan wachten tot eerstvolgende mogelijkheid op werkdagen om de huisarts of hulpverlener te raadplegen.

  • Een door de zorgvrager en/of zorgverlener ervaren onvoorziene en onmiddellijke behoefte aan diagnostiek en behandeling.

  • Zorg in situaties waarin zonder acuut ingrijpen gevaar is voor overlijden of irreversibele gezondheidsschade.

De spoedeisende situatie is heel erg afhankelijk van de perceptie. De patiënt kan iets een acuut probleem vinden en verwacht daarmee dat hij meteen geholpen wordt. Volgens de artsen hoeft de situatie echter niet spoedeisend te zijn. Een bezoek aan de SEH valt onder het eigen risico en afhankelijk van de diagnose en behandeling kan het factuurbedrag verschillen. Een bezoek aan de huisartsenpost daarentegen valt niet onder het eigen risico.

Er zijn ruim 7 miljoen patiëntcontacten per jaar vanwege acute zorgproblemen, waarvan 2 miljoen behandelingen op de SEH, 4,3 miljoen contacten bij de huisartsenpost, 700.000 spoedeisende inzetten van de ambulancezorg en 7.218 keer inzet van een traumateam. Er zijn.....read more

Access: 
Public
Stamplijst Acute Geneeskunde

Stamplijst Acute Geneeskunde

Stamplijst met alle belangrijke begrippen van het vak, incl. toelichting. Gebaseerd op maart 2013.

[toc]

.....read more

 

Pijn op de borst

Differentiaal diagnose

Borstkas

- Spierpijn (m. pectoralis major en minor, intercostaalspiertjes)

- Trauma (ribben, spieren)

- Syndroom van Tietze (drukpijnlijk kraakbeen parasternaal;costochondrale

overgang)

- Herpes zoster (reacticatie Varicella zoster)

- Schouderklachten
 

Cardiovasculair

- Stabiele AP

- Instabiele AP

- Myocardinfarct

- Aortadissectie (intima scheurt van media)

- TAA ruptuur (Thoracale Aorta Aneurysma)

- Hartfalen

- Harttamponnade (vaak na MI door verslapte wand)

- Ritmestoornissen (atriumfibrilleren/supraventriculaire tachycardie met hoge

volgsnelheid)

- Pericarditis

- Vasospasme

 

Gastro-intestinaal

- Gastro-Oesophagale Reflux Ziekte (GORZ)

- Ulcus pepticum

- Ulcus duodeni (geeft meestal meer bovenbuiksklachten)

- Gastritis

- Oesophagitis

- Galblaaspathologie (meestal galstenen, geven meestal meer

bovenbuiksklachten)

- Maagperforatie (geeft meestal bovenbuiksklachten)

- Irritable Bowel Syndrome (IBS)

- Oesofagusspasme
 

Pulmonaal

- Longembolie (geeft pleuraprikkeling)

- COPD exacerbatie (grote ademarbeid geeft pijn)

- Pneumonie

- Pleuritis (carcinomatosa, ten gevolge van pneumonie, bijwerking medicatie,

auto-immuun)

- Pneumothorax

- Astma
 

Psychogeen (kleinste groep)

- Paniekaanval met hyperventilatie

- Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK)

Differentiaal diagnose bij HA

Borstkas (33%)

Cardiovasculair (20%)

Gastro-intestinaal (20%)

Pulmonaal (15%)

Psychogeen (12%)

Differentiaal diagnose op SEH

Reflux (2-19%)

Pneumothorax

IAP (19-22%)

AP (19-22%)

MI (19-22%)

Epidemiologie HA

1-2 per week

10-20% cardiale oorsprong

meeste skelet- en spierpijn

belangrijk acute aandoeningen te kunnen herkennen: MI, IAP, pneumothorax, maagperforatie, embolie, COPD exacerbatie, AF/SVT

Anamnese HA

Ooit eerder gehad?

Soort pijn?

Ontstaan en verloop pijn?

Uitstraling?

Afzakken?

Voorkomen pijn en frequentie?

Risicofactoren cardiovasculair?

Voorgeschiedenis?

Eventueel andere tracti?

Zelfmedicatie ter verlichting?

Familieanamnese

Medicatiegebruik

Samenhang met andere klachten

Lichamelijk onderzoek HA

Vitale functies

– ademweg

– ademhaling

– hartslag

– pols (polsdeficit!)

– bloeddruk

 

inspectie

– cyanose

– CVD

– hulpademhalingsspieren

 

palpatie

– drukpijn

– ictus

 

auscultatie

– verminderd geruis

– souffles

– polsdeficit

Beleid huisarts bij verdenking MI

insturen per ambulance met spoed

infuusnaald inbrengen

nitroglycerine toedienen

oplaaddosis ascal

bij pijn: morfine of fentanyl (standaard!)

bij bradycardy: atropine

bij dyspneu/cyanose: zuurstof

Typische AP

Kenmerken

– brandende/drukkende pijn

– retrosternaal

– inspanningsgebonden

– goede reactie op nitroglycerine sl.

 

 

Classificatie (NYHA)

– geen klachten

– klachten bij zware inspanning

– klachten bij lichte inspanning

– klachten in rust

Atypische AP

Kenmerken

– als AP, maar:

– zonder duidelijke relatie met inspanning of andere uitlokkende factor (stress,

maaltijd, koude)

– geen verbetering na nitroglycerine

Instabiele AP is AP die ook optreedt in rust

Acuut coronair syndroom flowchart

 

Lichamelijk onderzoek cardioloog

Access: 
Public
Samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2014-2015)

Samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2014-2015)

Uitwerking van de colleges en behandeling van de stof bij week 1 t/m 4. Gebaseerd op oktober 2014.


WEEK 1: PIJN IN DE BORST, HARTPROBLEMEN

Interne linkIntroductie

Interne link Uit een onderzoek van het Nivel in 2004 bleek dat van 1,3 miljoen opnamen in dat jaar, 74.000 (5,7%) mensen onbedoelde schade opliepen. 2,3% was vermijdbaar. In 2011 bleek de vermijdbare schade opgelopen tot 2,9%. Naar aanleiding van dit onderzoek werd in de periode van 2008-2012 een veiligheidsmanagement systeem opgericht (VMS). Het doel van dit systeem is het reduceren van de onbedoelde vermijdbare schade met 50%. Om dit te bereiken werden 10 evidence based thema’s opgesteld. Deze thema’s kregen een verplicht karakter: alle ziekenhuizen moesten hier aandacht aan besteden. De thema’s zijn:

Interne linkVoorkomen van postoperatieve wondinfecties

  • Ernstige sepsis

  • Vroege herkenning en behandeling vitaal bedreigde patiënt

  • Medicatieverificatie bij opname en ontslag

  • Kwetsbare ouderen

  • Optimale zorg bij Acute Coronaire Syndromen

  • Vroege herkenning en behandeling pijn

  • High risk medicatie: klaarmaken en toedienen

  • Verwisseling van en bij patiënten

  • Voorkomen van nierinsufficiëntie bij jodiumhoudende contrastmiddelen i.v.

Een ander keurmerk voor kwaliteit van de gezondheidszorg is het JCI. Dit is een Amerikaans keurmerk dat als doel heeft de kwaliteit en de veiligheid van de gezondheidszorg te verbeteren. Dit keurmerk omvat normen die betrekking hebben op meer dan alleen patiëntveiligheid. Normen die verband houden met de patiëntenzorg en normen die verband houden met een veilige, effectieve en goed geleide instelling. De normen zijn:

  1. Correcte identificatie van de patiënt

  2. Verbeteren effectieve communicatie

  3. Verbeteren veiligheid en risico van medicatie

  4. Waarborgen van correcte uitvoering operaties

  5. Bepereken risico ziekenhuisopname

  6. Beperken van lestel door vallen

De VMS thema’s overlappen grotendeels met de JCI criteria.

Het voorkomen van infecties is een thema dat zowel in VMS thema 1 en 2 als in JCI 5 terugkomt. Voorkomen van infecties is een thema dat op elke afdeling van belang is. Het wordt gewaarborgd door goede handhygiëne te onderhouden. Er zijn 5 momenten te onderscheiden waarop handhygiëne van belang is:

  • Voor het contact met de patiënt

  • Voor een aseptische handeling zoals infuus prikken

  • Na mogelijke blootstelling aan lichaamsvloeistoffen

  • Na patiëntencontact

  • Na contact met de patiëntenomgeving

Bij niet zichtbaar verontreinigde handen is het genoeg om handenalcohol te gebruiken. Indien handen zichtbaar verontreinigd of plakkerig zijn, moeten de

.....read more
Access: 
Public
BulletPoint samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2012-2013)

BulletPoint samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2012-2013)

Beknopte samenvatting van Acute Geneeskunde. Gebaseerd op maart 2013.


Pijn op de borst

  • Differentiaal diagnose

Borstkas

- Spierpijn (m. pectoralis major en minor, intercostaalspiertjes)

- Trauma (ribben, spieren)

- Syndroom van Tietze (drukpijnlijk kraakbeen parasternaal;costochondrale

overgang)

- Herpes zoster (reacticatie Varicella zoster)

- Schouderklachten

Cardiovasculair

- Stabiele AP

- Instabiele AP

- Myocardinfarct

- Aortadissectie (intima scheurt van media)

- TAA ruptuur (Thoracale Aorta Aneurysma)

- Hartfalen

- Harttamponnade (vaak na MI door verslapte wand)

- Ritmestoornissen (atriumfibrilleren/supraventriculaire tachycardie met hoge

volgsnelheid)

- Pericarditis

- Vasospasme

Gastro-intestinaal

- Gastro-Oesophagale Reflux Ziekte (GORZ)

- Ulcus pepticum

- Ulcus duodeni (geeft meestal meer bovenbuiksklachten)

- Gastritis

- Oesophagitis

- Galblaaspathologie (meestal galstenen, geven meestal meer

bovenbuiksklachten)

- Maagperforatie (geeft meestal bovenbuiksklachten)

- Irritable Bowel Syndrome (IBS)

- Oesofagusspasme

Pulmonaal

- Longembolie (geeft pleuraprikkeling)

- COPD exacerbatie (grote ademarbeid geeft pijn)

- Pneumonie

- Pleuritis (carcinomatosa, ten gevolge van pneumonie, bijwerking medicatie,

auto-immuun)

- Pneumothorax

- Astma

Psychogeen (kleinste groep)

- Paniekaanval met hyperventilatie

- Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK)

  • Differentiaal diagnose bij HA

Borstkas (33%)

Cardiovasculair (20%)

Gastro-intestinaal (20%)

Pulmonaal (15%)

Psychogeen (12%)

  • Differentiaal diagnose op SEH

Reflux (2-19%)

Pneumothorax

IAP (19-22%)

AP (19-22%)

MI (19-22%)

  • Epidemiologie HA

1-2 per week

10-20% cardiale oorsprong

meeste skelet- en spierpijn

belangrijk acute aandoeningen te kunnen herkennen: MI, IAP, pneumothorax, maagperforatie, embolie, COPD exacerbatie, AF/SVT

  • Anamnese HA

Ooit eerder gehad?

Soort pijn?

Ontstaan en verloop pijn?

Uitstraling?

Afzakken?

Voorkomen pijn en frequentie?

Risicofactoren cardiovasculair?

Voorgeschiedenis?

Eventueel andere tracti?

Zelfmedicatie ter verlichting?

Familieanamnese

Medicatiegebruik

Samenhang met andere klachten

  • Lichamelijk onderzoek HA

Vitale functies

– ademweg

– ademhaling

– hartslag

– pols (polsdeficit!)

– bloeddruk

inspectie

– cyanose

– CVD

– hulpademhalingsspieren

palpatie

– drukpijn

– ictus

auscultatie

– verminderd geruis

– souffles

– polsdeficit

  • Beleid huisarts bij verdenking MI

insturen per ambulance met spoed

infuusnaald inbrengen

nitroglycerine toedienen

oplaaddosis ascal

bij pijn: morfine of fentanyl (standaard!)

bij bradycardy: atropine

bij dyspneu/cyanose: zuurstof

  • Typische AP

Kenmerken

– brandende/drukkende pijn

– retrosternaal

– inspanningsgebonden

– goede reactie op nitroglycerine sl.

Classificatie (NYHA)

– geen klachten

– klachten bij zware inspanning

– klachten bij lichte inspanning

– klachten in rust

  • Atypische AP

Kenmerken

– als AP, maar:

– zonder duidelijke relatie met inspanning of andere uitlokkende factor (stress,

maaltijd, koude)

– geen verbetering na nitroglycerine

Instabiele AP is AP die ook optreedt in rust

  • Lichamelijk onderzoek cardioloog

vitale functies

– bloeddruk (beiderzijds; verschil tussen links en rechts bij dissectie)

– pols

klinische indruk

– grauw

– zweten

– perifere pulsaties

auscultatie.....read more

Access: 
Public
Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Bevat oefenmateriaal bij de behandelde onderwerpen van het blok, gebaseerd op tentamens van de afgelopen studiejaren.


Oefenvragen

Open vragen

Vraag 1: Voor welke categorie patiënten met een acuut optredende, levensbedreigende stoornis is de ABCDE methode niet geschikt?

a. Patiënten met een geïsoleerd neurotrauma

b. Patiënten met een intoxicatie

c. Kinderen jonger dan één jaar

d. Patiënten met een circulatoir arrest

 

Vraag 2: Op de SEH komen vrijwel tegelijkertijd de volgende 4 patiënten: Welke patiënt moet als eerste onderzocht worden?

a. een 5-jarig meisje met zeer veel pijn na een val

b. een 40-jarige man bekend met astma en nu bezweet en 35 keer per minuut ademend

c. een zwangere vrouw met een blanco voorgeschiedenis met een epileptisch insult

d. een patiënt die voor de balie van de SEH collabeert en niet reageert op aanspreken

 

Vraag 3. Voor welk geneesmiddel is volgens de actuele richtlijn Specialistische reanimatie van volwassenen van de Nederlandse Reanimatie Raad geen plaats (meer) bij reanimaties?

a. amiodaron

b. atropine

c. calciumchloride

d. magnesiumsulfaat

 

Vraag 4: Bij een ernstige pneumonie is er een gestoorde ventilatie- perfusieverhouding (V/P-mismatch). Wat is de belangrijkste pathofysiologische factor hierbij?

a. Hypoxemische vasoconstrictie

b. Shunting

c. Het Eisenmenger effect

d. Dode ruimte ventilatie

 

Vraag 5: Een man, eind 70, wordt gepresenteerd op de SEH vanwege palpitaties. Terwijl de verpleegkundige hem verzorgt gaat een monitoralarm vanwege een tachycardie. Na 45 seconden is er spontane conversie naar sinusritme. Patiënt heeft niet het bewustzijn verloren gedurende deze episode. De ritmestrook toont een smal complex tachycardie. Welke diagnose past hier bij?

a. atriale tachycardie

b. ventrikeltachycardie → brede complexen, meestal bewustzijnsverlies

c. atriumfibrilleren met een bundeltakblok → brede complexen

d. fijnmazig ventrikelfibrilleren → cardiac arrest

Meerkeuzevragen

NB: de vragen zijn gebaseerd op het leerboek Acute Geneeskunde van Thijs et al. De vraagstelling en de onderwerpen zijn wel nog een goede indicatie voor het eindtentamen van het blok. Voor de antwoorden kun je ook de bijbehorende samenvatting bij Thijs raadplegen.

1. Een man, eind 20, komt op de SEH binnen met een status epilepticus. Er is reeds benzodiazepines intraveneus toegediend, maar dit heeft geen verbetering gegeven. De volgende stap is de patiënt op te laden met een anti-epilepticum. Welk middel is geïndiceerd?

a. fenobarbital

b. fenytoïne

c. lamotrigine

d. carbamazepine

2. Een 24-jarige man heeft een ziekte opgelopen na een verblijf van 6 maanden in een Aziatisch land. Hij was sinds 2 dagen terug in Nederland toen hij plotseling koorts kreeg gepaard gaande met hoofdpijn, pijn achter de ogen en hevige rugpijn. Bij onderzoek had hij lymfadenopathie en petechiën op het verhemelte. Na 4 dagen verdween de koorts, maar na 2 koortsvrije dagen had hij weer koorts en kwamen de klachten terug maar in mindere mate. Na 3 dagen was de koorts weg.....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Interne Geneeskunde (van der Meer)

Samenvatting bij Interne Geneeskunde (van der Meer)

Dit is een samenvatting bij een gedeelte van de oude druk.


1. Klinische epidemiologie

Epidemiologie is de medische wetenschap die de frequentie van ziekten bestudeert.

De klinische epidemiologie bestudeert de uitkomst van ziekten (genezing, complicatie, dood) als functie van de factoren die daarop van invloed zijn.

  • Risico

Het risico op ziekten is hetzelfde als de kans of de waarschijnlijkheid dat de ziekte optreedt.

Voor het vaststellen van de kans op ziekte en dood is dus de frequentie van het optreden van ziekten en dood een belangrijk gegeven, waarbij het vooral gaat om de frequentie van nieuwe ziektegevallen (incidentie) en niet zozeer om de frequentie van bestaande gevallen (prevalentie).

Het risico op ziekte kan op twee manieren worden berekend:

  1. direct uit de cumulatieve incidentie (CI)

CI = nieuwe patiënten in periode t1-t0 / aantal mensen zonder ziekte op t0

= I / N

  1. indirect uit het incidentiecijfer (IC)

IC = nieuwe patiënten / aantal persoonsjaren

  • Vormen van risico

  • het absoluut risico

Het absoluut risico is gelijk aan de kans op ziekte, complicatie van ziekte of dood. Het absolute risico is dus gelijk aan de uitkomst van de cumulatieve incidentie.

Absolute risico’s komen in de geneeskunde in vele gedaanten voor, bijvoorbeeld de 5- of 10-jaarsoverleving is een cumulatieve incidentie en dus een absoluut risico.

  1. relatief risico (risicoratio)

Het relatieve risico (RR) geeft het aantal keren aan dat het absolute risico hoger is in een groep mensen waar de determinant aanwezig is (de indexgroep) tegenover een andere groep mensen waar de determinant niet aanwezig is.

Zo is het relatieve risico van roken en longkanker 10. Dwz dat het absolute risico op longkanker onder rokers (R1) 10 keer zo hoog is als onder niet-rokers (R0).

Het relatieve risico bereken je als volgt:

RR = incidentie ziekte bij blootgestelden / incidentie ziekte bij niet blootgestelden

RR = R1 / R0

c) het risicoverschil

Het risicoverschil (RV) is een maat die het verschil tussen twee absolute risico’s aangeeft.

Als R1 het risico in de indexgroep is en R0 het risico in de referentiegroep, dan geldt;

RV = R1 – R0

Het risicoverschil.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3801
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.