Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Bevat oefenmateriaal bij de behandelde onderwerpen van het blok, gebaseerd op tentamens van de afgelopen studiejaren.


Oefenvragen

Open vragen

Vraag 1: Voor welke categorie patiënten met een acuut optredende, levensbedreigende stoornis is de ABCDE methode niet geschikt?

a. Patiënten met een geïsoleerd neurotrauma

b. Patiënten met een intoxicatie

c. Kinderen jonger dan één jaar

d. Patiënten met een circulatoir arrest

 

Vraag 2: Op de SEH komen vrijwel tegelijkertijd de volgende 4 patiënten: Welke patiënt moet als eerste onderzocht worden?

a. een 5-jarig meisje met zeer veel pijn na een val

b. een 40-jarige man bekend met astma en nu bezweet en 35 keer per minuut ademend

c. een zwangere vrouw met een blanco voorgeschiedenis met een epileptisch insult

d. een patiënt die voor de balie van de SEH collabeert en niet reageert op aanspreken

 

Vraag 3. Voor welk geneesmiddel is volgens de actuele richtlijn Specialistische reanimatie van volwassenen van de Nederlandse Reanimatie Raad geen plaats (meer) bij reanimaties?

a. amiodaron

b. atropine

c. calciumchloride

d. magnesiumsulfaat

 

Vraag 4: Bij een ernstige pneumonie is er een gestoorde ventilatie- perfusieverhouding (V/P-mismatch). Wat is de belangrijkste pathofysiologische factor hierbij?

a. Hypoxemische vasoconstrictie

b. Shunting

c. Het Eisenmenger effect

d. Dode ruimte ventilatie

 

Vraag 5: Een man, eind 70, wordt gepresenteerd op de SEH vanwege palpitaties. Terwijl de verpleegkundige hem verzorgt gaat een monitoralarm vanwege een tachycardie. Na 45 seconden is er spontane conversie naar sinusritme. Patiënt heeft niet het bewustzijn verloren gedurende deze episode. De ritmestrook toont een smal complex tachycardie. Welke diagnose past hier bij?

a. atriale tachycardie

b. ventrikeltachycardie → brede complexen, meestal bewustzijnsverlies

c. atriumfibrilleren met een bundeltakblok → brede complexen

d. fijnmazig ventrikelfibrilleren → cardiac arrest

Meerkeuzevragen

NB: de vragen zijn gebaseerd op het leerboek Acute Geneeskunde van Thijs et al. De vraagstelling en de onderwerpen zijn wel nog een goede indicatie voor het eindtentamen van het blok. Voor de antwoorden kun je ook de bijbehorende samenvatting bij Thijs raadplegen.

1. Een man, eind 20, komt op de SEH binnen met een status epilepticus. Er is reeds benzodiazepines intraveneus toegediend, maar dit heeft geen verbetering gegeven. De volgende stap is de patiënt op te laden met een anti-epilepticum. Welk middel is geïndiceerd?

a. fenobarbital

b. fenytoïne

c. lamotrigine

d. carbamazepine

2. Een 24-jarige man heeft een ziekte opgelopen na een verblijf van 6 maanden in een Aziatisch land. Hij was sinds 2 dagen terug in Nederland toen hij plotseling koorts kreeg gepaard gaande met hoofdpijn, pijn achter de ogen en hevige rugpijn. Bij onderzoek had hij lymfadenopathie en petechiën op het verhemelte. Na 4 dagen verdween de koorts, maar na 2 koortsvrije dagen had hij weer koorts en kwamen de klachten terug maar in mindere mate. Na 3 dagen was de koorts weg en kwam niet meer terug, maar de man had nog wel 2 weken last van ernstige vermoeidheid. Bij welke ziekte passen deze verschijnselen het meest?

a. dengue

b. malaria

c. leptospirose

d. hepatitis A

 

3. Een 34-jarige vrouw, die bekend is met clusterhoofdpijn, is verwezen naar de SEH vanwege ongebruikelijke hoofdpijn die in de loop van een uur is ontstaan. Daarnaast klaagt ze over wazig zien en misselijkheid. Bij lichamelijk onderzoek heeft zij hypertensie en papiloedeem beiderzijds. Op de CT-hersenen zijn hemorragische infarcten te zien en na toediening van contrast is de sinus sagitalis aan een zijde nauwelijks te zien. Wat is de aangewezen behandeling?

a. antistolling

b. clippen

c. coiling

d. plaatsing externe ventrikeldrain

 

4. Het kan voorkomen dat een patiënt met een circulatiestilstand een trage, happende adembeweging maakt. Hoe wordt dit fenomeen genoemd?

a. oligopneu

b. Kussmaul-ademhaling

c. agonaal ademen

d. Cheyne-Stokes ademhaling
 

5. Wat is de meest voorkomende route van infectie bij infecties van het centrale zenuwstelsel?

a. vanuit het bloed (bijv. bij een pneumonie)

b. door een anatomisch defect (bijv. door trauma)

c. via intra-neuronale routes (bijv. via perifere sensibele zenuwen)

d. directe verspreiding vanuit aanliggende structuren zoals het middenoor
 

6. Een 68-jarige vrouw presenteert zich op de SEH vanwege palpitaties. De monitor toont een regulaire tachycardie met smalle complexen; de hartfrequentie is 170/min. Patiënte heeft een helder bewustzijn en een normale bloeddruk. Na toediening van 6 mg adenosine (snelle i.v. bolus) treedt conversie op naar sinusritme. Welk type tachycardie had deze patiënte waarschijnlijk?

a. paroxysmale re-entry supraventriculaire tachycardie

b. supraventriculaire tachycardie met bundeltakblok

c. torsade de pointes

d. ventrikelflutter

 

7. Een 78-jarige voorheen altijd gezonde vrouw krijgt twee weken na terugkomst van een verblijf in Spanje last van dyspneu en koorts. Zij wordt een dag na het begin van de klachten gezien op de SEH waar onderstaande X-thorax is vervaardigd. Het CRP is 125 mg/l. Ze wordt opgenomen op de IC voor respiratoire ondersteuning. Wat is in dit geval de beste (empirische) antibiotische behandeling?

a. amoxicilline-clavulaanzuur

b. tetracycline en cotrimoxazol

c. penicilline en ciprofloxacine

d. oseltamivir en erythromycine

 

8. Een vrouw, in de 70, is sinds 1 uur opgenomen op de IC met een cardiogene shock a.g.v. een acuut myocardinfarct. Ze werd gepresenteerd op de SEH met snel progressieve dyspneu. Zij is op de SEH geïntubeerd en beademd en er is direct een coronair angiografie verricht door de cardioloog waarbij twee stents geplaatst zijn in de ramus circumflexus. Op de IC is de tensie 82/48 (mean arterial pressure 59) mmHg en de hartfrequentie 84/min. De centraal veneuze druk is 12 (normaal bij onbeademde patiënten 0-5) mmHg en de cardiac output is te laag. De diurese is 5 ml in het laatste uur. Welk soort medicijn is het meest aangewezen in deze situatie?

a. een bètablokker

b. een positief inotroop middel

c. een vasoconstrictor

d. een vaatverwijder
 

9. De hartslag en bloeddruk tonen tijdens een vasovagale syncope een kenmerkende patroon. Welke combinatie van bloeddruk en hartfrequentie is typisch voor een dergelijke aanval?

a. een bloeddruk van 60/40 mmHg en een pols van 120 slagen per minuut

b. een bloeddruk van 60/40 mmHg en een pols van 30 slagen per minuut

c. een bloeddruk van 120/75 mmHg en een pols van 30 slagen per minuut

d. een bloeddruk van 120/75 mmHg en een pols van 120 slagen per minuut

 

10. De uitgebreidheid van brandwonden wordt aangegeven in procenten van het totale lichaamsoppervlak. In onderstaande tabel staan de verhoudingen van hoofd, romp, armen en benen aangegeven voor verschillende leeftijden. Wat is de verhouding bij een volwassene?

 

 

Hoofd

Romp

Armen

Benen

a

12%

40%

16%

32%

b

9%

36%

18%

36%

c

18%

40%

16%

26%

d

15%

40%

16%

29%

 

11. Een patiënt wordt gepresenteerd op de SEH na een schotwond in de thorax aan de rechterzijde ter hoogte van de tepellijn. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat de halsvenen gestuwd zijn en patiënt erg onrustig is. Welke diagnose staat het hoogste in de differentiaal diagnose?

a. hematothorax

b. longbloeding

c. spanningspneumothorax

d. multiple ribfracturen

 

12. Een 56-jarige man is gereanimeerd maar niet meer bijgekomen. Een paar dagen later is hij diep bewusteloos. Zijn pupilreflexen zijn afwezig, de corneareflexen zijn afwezig en bij uitzuigen is er een geringe hoestreactie. De prognose wordt als infaust vastgesteld. Zijn familie vraagt of hij in aanmerking komt donor te worden voor postmortale orgaandonatie. Welke van de onderstaande uitspraken is op grond van de bovenstaande gegevens in de huidige toestand van de patiënt juist?

a. hij komt in aanmerking als donor voor een non-heart-beating donatie

b. hij komt niet in aanmerking als orgaandonor

c. hij komt in aanmerking als donor voor een heart-beating donatie

 

13. Voor welk onderzoek is geen plaats in de reguliere diagnostiek bij patiënten die met acute buikpijn op de SEH komen?

a. laboratoriumonderzoek

b. buikoverzichtsfoto

c. MRI

d. echografie

 

14. Een vrouw van 60 jaar heeft zeer veel wegrakingen.
I. Voorafgaand aan de wegraking wordt ze zweterig en misselijk; gaan zitten kan de aanval doen overgaan
II. Ze ligt bij de aanvallen 15-20 minuten op de grond met gesloten ogen en ze reageert niet op aanschudden
III. Als de aanval over is ligt ze minutenlang te snurken en dan is ze nauwelijks wakker te krijgen
IV. Als ze de aanval voelt aankomen gaat ze liggen maar dat voorkomt de bewusteloosheid niet
Welke beschrijving past het beste bij een cardiale oorzaak?

a. beschrijving I

b. beschrijving II

c. beschrijving III

d. beschrijving IV

 

15. Een patiënt heeft de volgende focale verschijnselen die acuut ontstaan zijn: hemiparese en gevoelsstoornis van arm en gelaat en afasie. Een CT-scan toont een corticaal herseninfarct. In het stroomgebied van welke cerebrale arterie is er een afsluiting?

a. a. cerebri anterior

b. a. cerebri posterior

c. a. vertebralis

d. a. cerebri media

 

Antwoorden

Open vragen

1. d) zie stof over ABCDE methode

2. d) zie stof over ABCDE methode

3. b) zie NRR richtlijn voor volwassenen

4. b)

5. a) let op belangrijke details: spontane conversie, niet het bewustzijn verloren, smal complex tachycardie

Meerkeuzevragen

1. b

2. a

3. a

4. c

5. d

6. a

7. c

8. b

9. b

10. b

11. c

12. a

13. b

14. d

15. d

 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

(Acute) Interne Geneeskunde - Geneeskunde - Bundel

Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2015-2016)

Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2015-2016)

Bevat notes bij de colleges van het blok


HC Spoedeisende geneeskunde en de SEH

Spoedeisend betekent acuut, brandend, dringend, klemmend, presserend, pressant, urgentie en urgent. Je hebt bij spoedeisende zorg niet veel tijd om na te denken. Acute spoedeisende zorg:

  • Alle zorg die niet kan wachten tot eerstvolgende mogelijkheid op werkdagen om de huisarts of hulpverlener te raadplegen.

  • Een door de zorgvrager en/of zorgverlener ervaren onvoorziene en onmiddellijke behoefte aan diagnostiek en behandeling.

  • Zorg in situaties waarin zonder acuut ingrijpen gevaar is voor overlijden of irreversibele gezondheidsschade.

De spoedeisende situatie is heel erg afhankelijk van de perceptie. De patiënt kan iets een acuut probleem vinden en verwacht daarmee dat hij meteen geholpen wordt. Volgens de artsen hoeft de situatie echter niet spoedeisend te zijn. Een bezoek aan de SEH valt onder het eigen risico en afhankelijk van de diagnose en behandeling kan het factuurbedrag verschillen. Een bezoek aan de huisartsenpost daarentegen valt niet onder het eigen risico.

Er zijn ruim 7 miljoen patiëntcontacten per jaar vanwege acute zorgproblemen, waarvan 2 miljoen behandelingen op de SEH, 4,3 miljoen contacten bij de huisartsenpost, 700.000 spoedeisende inzetten van de ambulancezorg en 7.218 keer inzet van een traumateam. Er zijn in Nederland 725 ambulances en 4 traumahelikopters beschikbaar, verder kent het land 11 traumacentra, 22 meldkamers, 104 SEH afdelingen en 122 huisartsenposten.

Acute zorg wordt geleverd door allerlei hulpverleners en elk onderdeel van deze keten heeft een bepaalde mogelijkheid en bepaalde materialen. De huisarts heeft minder mogelijkheden en materialen dan een SEH arts. Het is belangrijk dat de verschillende niveaus wel samenwerken in een keten......read more

Access: 
Public
Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2014-2015)

Notes bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL (2014-2015)

Gebaseerd op het collegejaar 2014-2015


HC 1 – De bedreigde patiënt

Spoedeisend betekent acuut, brandend, dringend, klemmend, presserend, pressant, urgentie en urgent. Je hebt bij spoedeisende zorg niet veel tijd om na te denken. Acute spoedeisende zorg:

  • Alle zorg die niet kan wachten tot eerstvolgende mogelijkheid op werkdagen om de huisarts of hulpverlener te raadplegen.

  • Een door de zorgvrager en/of zorgverlener ervaren onvoorziene en onmiddellijke behoefte aan diagnostiek en behandeling.

  • Zorg in situaties waarin zonder acuut ingrijpen gevaar is voor overlijden of irreversibele gezondheidsschade.

De spoedeisende situatie is heel erg afhankelijk van de perceptie. De patiënt kan iets een acuut probleem vinden en verwacht daarmee dat hij meteen geholpen wordt. Volgens de artsen hoeft de situatie echter niet spoedeisend te zijn. Een bezoek aan de SEH valt onder het eigen risico en afhankelijk van de diagnose en behandeling kan het factuurbedrag verschillen. Een bezoek aan de huisartsenpost daarentegen valt niet onder het eigen risico.

Er zijn ruim 7 miljoen patiëntcontacten per jaar vanwege acute zorgproblemen, waarvan 2 miljoen behandelingen op de SEH, 4,3 miljoen contacten bij de huisartsenpost, 700.000 spoedeisende inzetten van de ambulancezorg en 7.218 keer inzet van een traumateam. Er zijn.....read more

Access: 
Public
Stamplijst Acute Geneeskunde

Stamplijst Acute Geneeskunde

Stamplijst met alle belangrijke begrippen van het vak, incl. toelichting. Gebaseerd op maart 2013.

.....read more

 

Pijn op de borst

Differentiaal diagnose

Borstkas

- Spierpijn (m. pectoralis major en minor, intercostaalspiertjes)

- Trauma (ribben, spieren)

- Syndroom van Tietze (drukpijnlijk kraakbeen parasternaal;costochondrale

overgang)

- Herpes zoster (reacticatie Varicella zoster)

- Schouderklachten
 

Cardiovasculair

- Stabiele AP

- Instabiele AP

- Myocardinfarct

- Aortadissectie (intima scheurt van media)

- TAA ruptuur (Thoracale Aorta Aneurysma)

- Hartfalen

- Harttamponnade (vaak na MI door verslapte wand)

- Ritmestoornissen (atriumfibrilleren/supraventriculaire tachycardie met hoge

volgsnelheid)

- Pericarditis

- Vasospasme

 

Gastro-intestinaal

- Gastro-Oesophagale Reflux Ziekte (GORZ)

- Ulcus pepticum

- Ulcus duodeni (geeft meestal meer bovenbuiksklachten)

- Gastritis

- Oesophagitis

- Galblaaspathologie (meestal galstenen, geven meestal meer

bovenbuiksklachten)

- Maagperforatie (geeft meestal bovenbuiksklachten)

- Irritable Bowel Syndrome (IBS)

- Oesofagusspasme
 

Pulmonaal

- Longembolie (geeft pleuraprikkeling)

- COPD exacerbatie (grote ademarbeid geeft pijn)

- Pneumonie

- Pleuritis (carcinomatosa, ten gevolge van pneumonie, bijwerking medicatie,

auto-immuun)

- Pneumothorax

- Astma
 

Psychogeen (kleinste groep)

- Paniekaanval met hyperventilatie

- Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK)

Differentiaal diagnose bij HA

Borstkas (33%)

Cardiovasculair (20%)

Gastro-intestinaal (20%)

Pulmonaal (15%)

Psychogeen (12%)

Differentiaal diagnose op SEH

Reflux (2-19%)

Pneumothorax

IAP (19-22%)

AP (19-22%)

MI (19-22%)

Epidemiologie HA

1-2 per week

10-20% cardiale oorsprong

meeste skelet- en spierpijn

belangrijk acute aandoeningen te kunnen herkennen: MI, IAP, pneumothorax, maagperforatie, embolie, COPD exacerbatie, AF/SVT

Anamnese HA

Ooit eerder gehad?

Soort pijn?

Ontstaan en verloop pijn?

Uitstraling?

Afzakken?

Voorkomen pijn en frequentie?

Risicofactoren cardiovasculair?

Voorgeschiedenis?

Eventueel andere tracti?

Zelfmedicatie ter verlichting?

Familieanamnese

Medicatiegebruik

Samenhang met andere klachten

Lichamelijk onderzoek HA

Vitale functies

– ademweg

– ademhaling

– hartslag

– pols (polsdeficit!)

– bloeddruk

 

inspectie

– cyanose

– CVD

– hulpademhalingsspieren

 

palpatie

– drukpijn

– ictus

 

auscultatie

– verminderd geruis

– souffles

– polsdeficit

Beleid huisarts bij verdenking MI

insturen per ambulance met spoed

infuusnaald inbrengen

nitroglycerine toedienen

oplaaddosis ascal

bij pijn: morfine of fentanyl (standaard!)

bij bradycardy: atropine

bij dyspneu/cyanose: zuurstof

Typische AP

Kenmerken

– brandende/drukkende pijn

– retrosternaal

– inspanningsgebonden

– goede reactie op nitroglycerine sl.

 

 

Classificatie (NYHA)

– geen klachten

– klachten bij zware inspanning

– klachten bij lichte inspanning

– klachten in rust

Atypische AP

Kenmerken

– als AP, maar:

– zonder duidelijke relatie met inspanning of andere uitlokkende factor (stress,

maaltijd, koude)

– geen verbetering na nitroglycerine

Instabiele AP is AP die ook optreedt in rust

Acuut coronair syndroom flowchart

 

Lichamelijk onderzoek cardioloog

vitale

Access: 
Public
Samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2014-2015)

Samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2014-2015)

Uitwerking van de colleges en behandeling van de stof bij week 1 t/m 4. Gebaseerd op oktober 2014.


WEEK 1: PIJN IN DE BORST, HARTPROBLEMEN

Interne linkIntroductie

Interne link Uit een onderzoek van het Nivel in 2004 bleek dat van 1,3 miljoen opnamen in dat jaar, 74.000 (5,7%) mensen onbedoelde schade opliepen. 2,3% was vermijdbaar. In 2011 bleek de vermijdbare schade opgelopen tot 2,9%. Naar aanleiding van dit onderzoek werd in de periode van 2008-2012 een veiligheidsmanagement systeem opgericht (VMS). Het doel van dit systeem is het reduceren van de onbedoelde vermijdbare schade met 50%. Om dit te bereiken werden 10 evidence based thema’s opgesteld. Deze thema’s kregen een verplicht karakter: alle ziekenhuizen moesten hier aandacht aan besteden. De thema’s zijn:

Interne linkVoorkomen van postoperatieve wondinfecties

  • Ernstige sepsis

  • Vroege herkenning en behandeling vitaal bedreigde patiënt

  • Medicatieverificatie bij opname en ontslag

  • Kwetsbare ouderen

  • Optimale zorg bij Acute Coronaire Syndromen

  • Vroege herkenning en behandeling pijn

  • High risk medicatie: klaarmaken en toedienen

  • Verwisseling van en bij patiënten

  • Voorkomen van nierinsufficiëntie bij jodiumhoudende contrastmiddelen i.v.

Een ander keurmerk voor kwaliteit van de gezondheidszorg is het JCI. Dit is een Amerikaans keurmerk dat als doel heeft de kwaliteit en de veiligheid van de gezondheidszorg te verbeteren. Dit keurmerk omvat normen die betrekking hebben op meer dan alleen patiëntveiligheid. Normen die verband houden met de patiëntenzorg en normen die verband houden met een veilige, effectieve en goed geleide instelling. De normen zijn:

  1. Correcte identificatie van de patiënt

  2. Verbeteren effectieve communicatie

  3. Verbeteren veiligheid en risico van medicatie

  4. Waarborgen van correcte uitvoering operaties

  5. Bepereken risico ziekenhuisopname

  6. Beperken van lestel door vallen

De VMS thema’s overlappen grotendeels met de JCI criteria.

Het voorkomen van infecties is een thema dat zowel in VMS thema 1 en 2 als in JCI 5 terugkomt. Voorkomen van infecties is een thema dat op elke afdeling van belang is. Het wordt gewaarborgd door goede handhygiëne te onderhouden. Er zijn 5 momenten te onderscheiden waarop handhygiëne van belang is:

  • Voor het contact met de patiënt

  • Voor een aseptische handeling zoals infuus prikken

  • Na mogelijke blootstelling aan lichaamsvloeistoffen

  • Na patiëntencontact

  • Na contact met de patiëntenomgeving

Bij niet zichtbaar verontreinigde handen is het genoeg om handenalcohol te gebruiken. Indien handen zichtbaar verontreinigd of plakkerig zijn, moeten de

.....read more
Access: 
Public
BulletPoint samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2012-2013)

BulletPoint samenvatting bij Acute Geneeskunde (Interne Geneeskunde 1) - Geneeskunde - UU - Week 1 t/m 4 (2012-2013)

Beknopte samenvatting van Acute Geneeskunde. Gebaseerd op maart 2013.


Pijn op de borst

  • Differentiaal diagnose

Borstkas

- Spierpijn (m. pectoralis major en minor, intercostaalspiertjes)

- Trauma (ribben, spieren)

- Syndroom van Tietze (drukpijnlijk kraakbeen parasternaal;costochondrale

overgang)

- Herpes zoster (reacticatie Varicella zoster)

- Schouderklachten

Cardiovasculair

- Stabiele AP

- Instabiele AP

- Myocardinfarct

- Aortadissectie (intima scheurt van media)

- TAA ruptuur (Thoracale Aorta Aneurysma)

- Hartfalen

- Harttamponnade (vaak na MI door verslapte wand)

- Ritmestoornissen (atriumfibrilleren/supraventriculaire tachycardie met hoge

volgsnelheid)

- Pericarditis

- Vasospasme

Gastro-intestinaal

- Gastro-Oesophagale Reflux Ziekte (GORZ)

- Ulcus pepticum

- Ulcus duodeni (geeft meestal meer bovenbuiksklachten)

- Gastritis

- Oesophagitis

- Galblaaspathologie (meestal galstenen, geven meestal meer

bovenbuiksklachten)

- Maagperforatie (geeft meestal bovenbuiksklachten)

- Irritable Bowel Syndrome (IBS)

- Oesofagusspasme

Pulmonaal

- Longembolie (geeft pleuraprikkeling)

- COPD exacerbatie (grote ademarbeid geeft pijn)

- Pneumonie

- Pleuritis (carcinomatosa, ten gevolge van pneumonie, bijwerking medicatie,

auto-immuun)

- Pneumothorax

- Astma

Psychogeen (kleinste groep)

- Paniekaanval met hyperventilatie

- Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK)

  • Differentiaal diagnose bij HA

Borstkas (33%)

Cardiovasculair (20%)

Gastro-intestinaal (20%)

Pulmonaal (15%)

Psychogeen (12%)

  • Differentiaal diagnose op SEH

Reflux (2-19%)

Pneumothorax

IAP (19-22%)

AP (19-22%)

MI (19-22%)

  • Epidemiologie HA

1-2 per week

10-20% cardiale oorsprong

meeste skelet- en spierpijn

belangrijk acute aandoeningen te kunnen herkennen: MI, IAP, pneumothorax, maagperforatie, embolie, COPD exacerbatie, AF/SVT

  • Anamnese HA

Ooit eerder gehad?

Soort pijn?

Ontstaan en verloop pijn?

Uitstraling?

Afzakken?

Voorkomen pijn en frequentie?

Risicofactoren cardiovasculair?

Voorgeschiedenis?

Eventueel andere tracti?

Zelfmedicatie ter verlichting?

Familieanamnese

Medicatiegebruik

Samenhang met andere klachten

  • Lichamelijk onderzoek HA

Vitale functies

– ademweg

– ademhaling

– hartslag

– pols (polsdeficit!)

– bloeddruk

inspectie

– cyanose

– CVD

– hulpademhalingsspieren

palpatie

– drukpijn

– ictus

auscultatie

– verminderd geruis

– souffles

– polsdeficit

  • Beleid huisarts bij verdenking MI

insturen per ambulance met spoed

infuusnaald inbrengen

nitroglycerine toedienen

oplaaddosis ascal

bij pijn: morfine of fentanyl (standaard!)

bij bradycardy: atropine

bij dyspneu/cyanose: zuurstof

  • Typische AP

Kenmerken

– brandende/drukkende pijn

– retrosternaal

– inspanningsgebonden

– goede reactie op nitroglycerine sl.

Classificatie (NYHA)

– geen klachten

– klachten bij zware inspanning

– klachten bij lichte inspanning

– klachten in rust

  • Atypische AP

Kenmerken

– als AP, maar:

– zonder duidelijke relatie met inspanning of andere uitlokkende factor (stress,

maaltijd, koude)

– geen verbetering na nitroglycerine

Instabiele AP is AP die ook optreedt in rust

  • Lichamelijk onderzoek cardioloog

vitale functies

– bloeddruk (beiderzijds; verschil tussen links en rechts bij dissectie)

– pols

klinische indruk

– grauw

– zweten

– perifere pulsaties

auscultatie.....read more

Access: 
Public
Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Bevat oefenmateriaal bij de behandelde onderwerpen van het blok, gebaseerd op tentamens van de afgelopen studiejaren.


Oefenvragen

Open vragen

Vraag 1: Voor welke categorie patiënten met een acuut optredende, levensbedreigende stoornis is de ABCDE methode niet geschikt?

a. Patiënten met een geïsoleerd neurotrauma

b. Patiënten met een intoxicatie

c. Kinderen jonger dan één jaar

d. Patiënten met een circulatoir arrest

 

Vraag 2: Op de SEH komen vrijwel tegelijkertijd de volgende 4 patiënten: Welke patiënt moet als eerste onderzocht worden?

a. een 5-jarig meisje met zeer veel pijn na een val

b. een 40-jarige man bekend met astma en nu bezweet en 35 keer per minuut ademend

c. een zwangere vrouw met een blanco voorgeschiedenis met een epileptisch insult

d. een patiënt die voor de balie van de SEH collabeert en niet reageert op aanspreken

 

Vraag 3. Voor welk geneesmiddel is volgens de actuele richtlijn Specialistische reanimatie van volwassenen van de Nederlandse Reanimatie Raad geen plaats (meer) bij reanimaties?

a. amiodaron

b. atropine

c. calciumchloride

d. magnesiumsulfaat

 

Vraag 4: Bij een ernstige pneumonie is er een gestoorde ventilatie- perfusieverhouding (V/P-mismatch). Wat is de belangrijkste pathofysiologische factor hierbij?

a. Hypoxemische vasoconstrictie

b. Shunting

c. Het Eisenmenger effect

d. Dode ruimte ventilatie

 

Vraag 5: Een man, eind 70, wordt gepresenteerd op de SEH vanwege palpitaties. Terwijl de verpleegkundige hem verzorgt gaat een monitoralarm vanwege een tachycardie. Na 45 seconden is er spontane conversie naar sinusritme. Patiënt heeft niet het bewustzijn verloren gedurende deze episode. De ritmestrook toont een smal complex tachycardie. Welke diagnose past hier bij?

a. atriale tachycardie

b. ventrikeltachycardie → brede complexen, meestal bewustzijnsverlies

c. atriumfibrilleren met een bundeltakblok → brede complexen

d. fijnmazig ventrikelfibrilleren → cardiac arrest

Meerkeuzevragen

NB: de vragen zijn gebaseerd op het leerboek Acute Geneeskunde van Thijs et al. De vraagstelling en de onderwerpen zijn wel nog een goede indicatie voor het eindtentamen van het blok. Voor de antwoorden kun je ook de bijbehorende samenvatting bij Thijs raadplegen.

1. Een man, eind 20, komt op de SEH binnen met een status epilepticus. Er is reeds benzodiazepines intraveneus toegediend, maar dit heeft geen verbetering gegeven. De volgende stap is de patiënt op te laden met een anti-epilepticum. Welk middel is geïndiceerd?

a. fenobarbital

b. fenytoïne

c. lamotrigine

d. carbamazepine

2. Een 24-jarige man heeft een ziekte opgelopen na een verblijf van 6 maanden in een Aziatisch land. Hij was sinds 2 dagen terug in Nederland toen hij plotseling koorts kreeg gepaard gaande met hoofdpijn, pijn achter de ogen en hevige rugpijn. Bij onderzoek had hij lymfadenopathie en petechiën op het verhemelte. Na 4 dagen verdween de koorts, maar na 2 koortsvrije dagen had hij weer koorts en kwamen de klachten terug maar in mindere mate. Na 3 dagen was de koorts weg.....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Interne Geneeskunde (van der Meer)

Samenvatting bij Interne Geneeskunde (van der Meer)

Dit is een samenvatting bij een gedeelte van de oude druk.


1. Klinische epidemiologie

Epidemiologie is de medische wetenschap die de frequentie van ziekten bestudeert.

De klinische epidemiologie bestudeert de uitkomst van ziekten (genezing, complicatie, dood) als functie van de factoren die daarop van invloed zijn.

  • Risico

Het risico op ziekten is hetzelfde als de kans of de waarschijnlijkheid dat de ziekte optreedt.

Voor het vaststellen van de kans op ziekte en dood is dus de frequentie van het optreden van ziekten en dood een belangrijk gegeven, waarbij het vooral gaat om de frequentie van nieuwe ziektegevallen (incidentie) en niet zozeer om de frequentie van bestaande gevallen (prevalentie).

Het risico op ziekte kan op twee manieren worden berekend:

  1. direct uit de cumulatieve incidentie (CI)

CI = nieuwe patiënten in periode t1-t0 / aantal mensen zonder ziekte op t0

= I / N

  1. indirect uit het incidentiecijfer (IC)

IC = nieuwe patiënten / aantal persoonsjaren

  • Vormen van risico

  • het absoluut risico

Het absoluut risico is gelijk aan de kans op ziekte, complicatie van ziekte of dood. Het absolute risico is dus gelijk aan de uitkomst van de cumulatieve incidentie.

Absolute risico’s komen in de geneeskunde in vele gedaanten voor, bijvoorbeeld de 5- of 10-jaarsoverleving is een cumulatieve incidentie en dus een absoluut risico.

  1. relatief risico (risicoratio)

Het relatieve risico (RR) geeft het aantal keren aan dat het absolute risico hoger is in een groep mensen waar de determinant aanwezig is (de indexgroep) tegenover een andere groep mensen waar de determinant niet aanwezig is.

Zo is het relatieve risico van roken en longkanker 10. Dwz dat het absolute risico op longkanker onder rokers (R1) 10 keer zo hoog is als onder niet-rokers (R0).

Het relatieve risico bereken je als volgt:

RR = incidentie ziekte bij blootgestelden / incidentie ziekte bij niet blootgestelden

RR = R1 / R0

c) het risicoverschil

Het risicoverschil (RV) is een maat die het verschil tussen twee absolute risico’s aangeeft.

Als R1 het risico in de indexgroep is en R0 het risico in de referentiegroep, dan geldt;

RV = R1 – R0

Het risicoverschil.....read more

Access: 
Public

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde Bachelor 3 aan de Universiteit Leiden

Introduction to Global Health and Tropical Medicine
Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Bevat oefenmateriaal bij de behandelde onderwerpen van het blok, gebaseerd op tentamens van de afgelopen studiejaren.


Oefenvragen

Open vragen

Vraag 1: Voor welke categorie patiënten met een acuut optredende, levensbedreigende stoornis is de ABCDE methode niet geschikt?

a. Patiënten met een geïsoleerd neurotrauma

b. Patiënten met een intoxicatie

c. Kinderen jonger dan één jaar

d. Patiënten met een circulatoir arrest

 

Vraag 2: Op de SEH komen vrijwel tegelijkertijd de volgende 4 patiënten: Welke patiënt moet als eerste onderzocht worden?

a. een 5-jarig meisje met zeer veel pijn na een val

b. een 40-jarige man bekend met astma en nu bezweet en 35 keer per minuut ademend

c. een zwangere vrouw met een blanco voorgeschiedenis met een epileptisch insult

d. een patiënt die voor de balie van de SEH collabeert en niet reageert op aanspreken

 

Vraag 3. Voor welk geneesmiddel is volgens de actuele richtlijn Specialistische reanimatie van volwassenen van de Nederlandse Reanimatie Raad geen plaats (meer) bij reanimaties?

a. amiodaron

b. atropine

c. calciumchloride

d. magnesiumsulfaat

 

Vraag 4: Bij een ernstige pneumonie is er een gestoorde ventilatie- perfusieverhouding (V/P-mismatch). Wat is de belangrijkste pathofysiologische factor hierbij?

a. Hypoxemische vasoconstrictie

b. Shunting

c. Het Eisenmenger effect

d. Dode ruimte ventilatie

 

Vraag 5: Een man, eind 70, wordt gepresenteerd op de SEH vanwege palpitaties. Terwijl de verpleegkundige hem verzorgt gaat een monitoralarm vanwege een tachycardie. Na 45 seconden is er spontane conversie naar sinusritme. Patiënt heeft niet het bewustzijn verloren gedurende deze episode. De ritmestrook toont een smal complex tachycardie. Welke diagnose past hier bij?

a. atriale tachycardie

b. ventrikeltachycardie → brede complexen, meestal bewustzijnsverlies

c. atriumfibrilleren met een bundeltakblok → brede complexen

d. fijnmazig ventrikelfibrilleren → cardiac arrest

Meerkeuzevragen

NB: de vragen zijn gebaseerd op het leerboek Acute Geneeskunde van Thijs et al. De vraagstelling en de onderwerpen zijn wel nog een goede indicatie voor het eindtentamen van het blok. Voor de antwoorden kun je ook de bijbehorende samenvatting bij Thijs raadplegen.

1. Een man, eind 20, komt op de SEH binnen met een status epilepticus. Er is reeds benzodiazepines intraveneus toegediend, maar dit heeft geen verbetering gegeven. De volgende stap is de patiënt op te laden met een anti-epilepticum. Welk middel is geïndiceerd?

a. fenobarbital

b. fenytoïne

c. lamotrigine

d. carbamazepine

2. Een 24-jarige man heeft een ziekte opgelopen na een verblijf van 6 maanden in een Aziatisch land. Hij was sinds 2 dagen terug in Nederland toen hij plotseling koorts kreeg gepaard gaande met hoofdpijn, pijn achter de ogen en hevige rugpijn. Bij onderzoek had hij lymfadenopathie en petechiën op het verhemelte. Na 4 dagen verdween de koorts, maar na 2 koortsvrije dagen had hij weer koorts en kwamen de klachten terug maar in mindere mate. Na 3 dagen was de koorts weg.....read more
Access: 
Public
Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefenvragen

     1. De urine teststrook is niet geschikt voor het screenen op:

a)       Bence-Jones eiwitten

b)       leukocyturie

c)       hematurie

d)       albuminurie

 

  1. Een man van 80 jaar komt op het spreekuur wegens geleidelijk  toenemende zwelling van de enkels, die vooral in de avond aanwezig is. ’s Nachts moet hij een aantal keer het bed uit om te plassen. Een urine dipstick toont een spoor eiwit. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het oedeem.
    a)   hartfalen
    b)   nefrotisch syndroom
    c)   veneuze stuwing bij spataderen
    d)   zowel a, b en c kan de oorzaak zijn

 

  1. Een 55-jarige man heeft een nefrotisch syndroom. Wat is het immunofluorescentie patroon dat wordt gezien bij patiënten met een membraneuze glomerulopathie?
    a)   granulair, aan de buitenzijde van de glomerulus basaalmembraan
    b)   lineair langs de glomerulus basaal membraan
    c)   granulair, in het mesangium
    d)   pauci-immuun

  

  1. Bij een patiënt worden vetcilinders gevonden in de urine.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a)   acute tubulus necrose

b)   SLE nefritis
c)   minimal change nefropathie

      d)   IgA nefropathie

 

  1. Bij een 13-jarig meisje wordt diabetes mellitus type 1 vastgesteld.  Het beloop wordt gecompliceerd door slechte regulatie, hypertensie en retinopathie.
    Hoe lang na het manifest worden van de ziekte ontstaat nierfalen?

    a)   < 10 jaar
    b)   10-20 jaar
    c)   20-30 jaar
    d)   > 30 jaar

 

  1. Een patiënt in het ziekenhuis plast minder dan een halve liter per dag en heeft een oplopend serumcreatinine. De fractionele Na+ excretie in de urine is 0.1%.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

    a)   prerenale nierinsufficientie
    b)   postrenale nierinsufficientie
    c)   acute tubulus necrose
    d)   acute interstitiële nefritis

 

  1. Een patiënte heeft een acute glomerulonefrits?
    Welke test vraagt u aan als u denkt aan de ziekte van Wegener?
  1. Anti Nucleaire Antilichamen (ANF)
  2. Anti Glomerulaire Basaal Membraan (anti-GBM)
  3. Anti Neutrofielen Cytoplasmatische Antilichamen (ANCA)
  4. Anti Streptolysine Antilichamen (AST)

 

  1. Een patiënt heeft een chronische nierinsufficiëntie door IgA nefropathie
    Wat is de sterkste
    progressiefactor?
    a)   roken
    b)   hypertensie
    c)   overgewicht
    d)   anemie 
     
  2. Een 30 jarige dialysepatiënt moet lang wachten op een niertransplantatie?
    Met welke factor is de kans op overlijden verhoogd ten opzichte van een gezonde leeftijdsgenoot
    ?
    a)   2
    b)   4
    c)   10
    d)   80
     
  1. Een jonge dialysepatiënte wordt getransplanteerd met een postmortale donornier
    Wat is de belangrijkste oorzaak van transplantaatfalen?

    a)  acute afstoting
    b)  chronische afstoting
    c)  recidief oorspronkelijke ziekte
    d)  CMV (Cytomegalovirus) infectie
  2. .....read more
Access: 
Public
Casuïstiekvragen over praktische geneeskunde

Casuïstiekvragen over praktische geneeskunde

Dit zijn algemeen bruikbare oefenvragen die betrekking hebben op diverse klachten en ziektebeelden. Aan de hand van casussen, worden de klachten getoetst.


Casus: “Urineweginfecties”

Een 9-jarig meisje is naar de kinderarts is verwezen wegens secundaire incontinentie. Op haar 3e levensjaar is zij continent geworden. Sinds een jaar heeft zij weer ‘ongelukjes’ waarbij zij in haar broek plast. Het valt op dat zij weinig naar het toilet gaat en grote porties plast. Sinds een aantal weken is ook haar loopgedrag veranderd. Zij struikelt meer en kan tijdens gymnastiek niet meer rennen of op haar hakken staan.

Vraag 1: Wanneer een blaasecho wordt gemaakt blijkt Esther een blaasresidue te hebben van 100 ml na mictie. Bij welke aandoening past dit klachtenpatroon?
  1. habituele obstipatie

  2. seksueel misbruik

  3. tethered cord

  4. Wilms tumor

Je bent huisarts. Een 55- jarige patiënt komt op je spreekuur met ongewenst urineverlies. Zij heeft deze klachten sinds een jaar of twee en klaagt met name over het feit dat zij urine verliest bij sporten, hoesten niezen en persen.

Vraag 2: Hoe noem je deze vorm van incontinentie?
  1. continue incontinentie

  2. overloop incontinentie

  3. stress incontinentie

  4. urge incontinentie

Casus: “Hoofdpijn”

Een 40-jarige docente krijgt tijdens een drukke les van het ene moment op het andere ondraaglijke hoofdpijn. Zij is bekend met migraine, maar deze hoofdpijn is veel malen ernstiger en ook anders van karakter. Zij maakt de les nog af, maar gaat daarna naar de huisarts. Op dat moment zijn de klachten duidelijk afgenomen.

Vraag 1: Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

 

Vraag 2: Noem vijf middelen die kunnen worden gebruikt bij de behandeling van migraine aanvallen (doseringen zijn niet nodig, toedieningsvorm wel).

 

Vraag 3: Noem vier middelen die kunnen worden gebruikt als profylactische therapie bij migraine. (Doseringen zijn niet nodig.)

Je bent neuroloog. Een 40-jarige vrouw die al jaren bekend is met migraine wordt door haar huisarts naar jou verwezen omdat ze de laatste maanden twee tot vier migraine aanvallen per week heeft die steeds langer duren, namelijk minstens een dag. Tussen de aanvallen door houdt ze last van zeurende hoofdpijn. Ze slikt al maanden 6-8 tabletten paracetamol per dag maar daar heeft ze nauwelijks baat meer bij.

Vraag 4: Wat dien je patiënt.....read more
Access: 
Public
Lijn samenwerken en organisatie (College 1 t/m 6) - Geneeskunde - UL - Notes

Lijn samenwerken en organisatie (College 1 t/m 6) - Geneeskunde - UL - Notes


2014-2015

HC 1a – Gezondheidseconomie en keuzen in de zorg

Volgens de WHO heeft gezondheid niet alleen een fysieke waarde, maar heeft het ook zijn bijdrage aan de welvaart en de economie. Gezondheid leidt tot hogere productiviteit en hogere welvaart leidt tot een betere gezondheid in de samenleving. Deze termen hangen dus samen. De kosten van de Nederlandse gezondheidszorg stijgen elk jaar. De totale Nederlandse gezondheidszorg kost 92 miljard. Als je dit deelt door alle mensen in ons land is dat 5 tot 6 duizend per persoon. De stijging is de afgelopen jaren wel een beetje afgevlakt, maar het blijft stijgen.

Het regeerakkoord zegt dat de overheid 5 miljard moet bezuinigingen in de zorg. In de miljoenennota is dit nog een beetje aangescherpt door nog 1,5 miljard extra te bezuinigen in de zorg. Als je de totale kostenstijging van bijna 7% bekijkt tussen 2001 en 2010, zie je dat deze opgebouwd is uit een prijsstijging in de zorg, de demografie (veroudering van de samenleving) en de inhoud van de zorg (nieuwe zorg & nieuwe patiënten).

Prijsstijging in de zorg

De prijzen stijgen overal (inflatie) en een Amerikaanse econoom stelt dat in de gezondheidszorg de prijzen nu eenmaal sneller stijgen dan is alle andere sectoren. In alle andere sectoren kan één persoon meer arbeid verzorgen door een stijgende arbeidsproductiviteit (mechanisering en automatisering). De lonen kunnen hierdoor omhoog, maar om genoeg werknemers in de zorg te houden moeten deze lonen wel mee stijgen. Helaas hebben we in de zorg niet dezelfde stijging in de arbeidsproductiviteit, waardoor de loonstijging niet gecompenseerd wordt door een productiviteitsstijging. Deze theorie gaat echter helaas niet helemaal op omdat de prijsstijgingen in de zorg heel vergelijkbaar zijn met de algemene inflatie, respectievelijk 2,3% en 2,4%.

Demografie

De tweede component van de totale kostenstijging is de demografie. De levensverwachting stijgt met drie maanden per jaar, we kunnen.....read more

Access: 
Public
Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Stof - 2013/14

Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Stof - 2013/14

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Thema 1: Seksuele Problemen

NHG Anticonceptie (M02)

Deze NHG standaard vervangt Hormonale Anticonceptie M02 en Het Spiraatlje M14.

 

Hormonale anticonceptie

Het meest gebruikte anticonceptiemiddel indien er nog kinderwens bestaat is de combinatiepil die oestrogenen en progestagenen bevat. Nieuwe methoden zijn de anticonceptiepleister en vaginale anticonceptiering. De minipil bevat alleen progestagenen. Andere methoden met alleen progestagenen zijn de prikpil en het implantatiestaafje. De huisarts heeft als taak voorlichting te geven over anticonceptie en de toepassing te begeleiden. Bij het voorschrijven is geen lichamelijk onderzoek nodig, controle alleen indien er bijwerkingen zijn of wanneer de patiënt vragen heeft. De verhoogde kans op een mamma-carcinoom door gebruik van de pil is niet bewezen. Wel is er een grotere kans op ontwikkelen van thrombo-embolische aandoeningen, hierbij kunnen erfelijke factoren een additionele rol spelen (bv. factor V Leiden). Gebruik van de combinatiepil samen met roken geeft een verhoogd risico op HVZ, stoppen met roken draagt het meest bij aan verlaging van dit risico.

 

Combinatiepillen werken op drie verschillende niveaus:

  • Onderdrukking van FSH en LH -> remming eirijping en ovulatie.

  • Remming uitrijping van endometrium -> slechte condities voor het nestelen van embryo.

  • Beïnvloeding van cervixslijm -> ondoorgankelijk voor spermatozoa.

 

Oestrogenen zorgen voor cycluscontrole , progestagenen voor anticonceptie. De betrouwbaarheid van de pil is bij juist gebruik 99,9% per jaar. De minipil heeft bij juist gebruik een zwangerschapskans van 0.5%, het hormoonspiraaltje een kans van 0.1-0.2%. Bij sterilisatie is de zwangerschapskans 0.1%, bij het koperhoudend spiraaltje 0,8-1.0%, bij een barrièremethode 2-15% en bij periodieke onthouding 6%.

Nieuwe ontwikkelingen zijn de pleister (werking 1 week) en de vaginale ring (werking 3 weken) Betrouwbaarheid, bijwerkingen en veiligheid moeten nog uitgebreid getest worden.

 

Pilkeuze

  • Voorkeur gaat uit naar combinatiepreparaat van 30 mg oestrogeen en 150 mg levonogestrel. De lagere dosis oestrogeen geeft minder bijwerkingen (gewichtstoename), de 50mg in eerdere combinatiepillen en is even effectief door het aanwezige prostageen.

  • Bijwerkingen als gewichtstoename, acne, premenstruele klachten voornamelijk veroorzaakt door oestrogeen. Voorkeur voor lagere dosis (30 mg ipv 50 mg).

  • Eénfasepil (met vaste dosis oestrogeen en progestageen) vs. tweefase- en driefasepil (wisselende dosis). Eenfase pil gebruiksvriendelijker door gebruik van één strip.

  • De onderverdeling van 1e, 2e, 3e en 4e graads pillen is voornamelijk gebaseerd op de aard van het prostageen.

  • Combinatiepil met cyproteronacetaat: minder last van acne, maar 4 maal verhoogd risico op veneuze thrombo-embolieën dan een 2e generatiepil.

  • Pil zonder oestrogeen: minipil. Deze

  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Context Medisch Handelen - Geneeskunde - oud - UL

Samenvatting bij Context Medisch Handelen - Geneeskunde - oud - UL

Deze samenvatting is gebaseerd op het oude Geneeskunde curriculum van de Universiteit Leiden, studiejaar 2014-2015.


 

Thema 1 Medische ethiek in het vak Geneeskunde

H1.....read more

Access: 
Public
Samenvatting bij Kind & Jongere - Geneeskunde - oud - UL

Samenvatting bij Kind & Jongere - Geneeskunde - oud - UL

Deze samenvatting is gebaseerd op het oude Geneeskunde curriculum van de Universiteit Leiden, studiejaar 2014-2015.


Thema 1: Heteroanamnese en lichamelijk onderzoek

De heteroanamnese

Een heteroanamnese houdt in dat er niet gesproken wordt met de patiënt zelf maar met mensen die de patiënt kennen zoals familie of begeleiders. Er zijn verschillende indicaties om een heteroanamnese af te nemen:

  • De patiënt heeft onvoldoende spraak- of uitingsvermogen zoals het geval is bij baby’s.

  • De patiënt heeft (tijdelijk) geen observatievermogen door bijvoorbeeld een syncope of epileptische aanval.

  • De informatie die de patiënt versterkt is mogelijk onbetrouwbaar door bijvoorbeeld drugsgebruik of psychiatrische aandoeningen.

Voor het afnemen van een heteroanamnese is eigenlijk wel de toestemming van de patiënt vereist en het moet gedaan worden in het belang van de patiënt. Daarnaast moet kritisch omgegaan worden met de gewonnen informatie, niet alle antwoorden zullen betrouwbaar zijn.

Het lichamelijk onderzoek bij een pasgeborene

Algemeen

  • Alarmsystemen: kreunen, bleek (anemie/shock) en hypothermie (<36.5 graden).

  • Verschijning: cyanose, neusvleugelen, intercostale intrekkingen en knorren pleiten voor een longziekte. Meconiumkleuring van navelstreng, nagels en huid suggereren foetale nood. Voor de staat van het zenuwstelsel kan onder andere gekeken worden naar spontane activiteit, passieve spiertonus, huilen en apnoe.

  • Vitale tekenen: hartslag (120-160 slagen/minuut), ademhalingssnelheid (30-60 keer per minuut), temperatuur (rectum), bloeddruk, lengte, gewicht, hoofdomtrek.

  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Praktische Onderzoeksvaardigheden - Geneeskunde - oud - UL

Samenvatting bij Praktische Onderzoeksvaardigheden - Geneeskunde - oud - UL

Deze samenvatting is gebaseerd op het oude Geneeskunde curriculum van de Universiteit Leiden, studiejaar 2014-2015.


Thema 1: Ethische aspecten van klinisch wetenschappelijk onderzoek

Een wetenschappelijke theorie wordt getest door uitvoering van een experiment waarbij hypothesen worden getoetst. Indien de hypothese steeds wordt bevestigd, is de theorie wetenschappelijk onderbouwd.

Experimenteren met proefpersonen

Een experiment brengt onzekerheid met zich mee of het wel het beoogde resultaat geeft en mogelijk ook risico’s. Veel experimenten hebben weinig voordeel voor de patiënt, en zijn zelfs risicovol. Om deze reden brengt het gebruik van proefpersonen ethische zorgen met zich mee.

Het op grote schaal uitvoeren van medische experimenten vindt zijn oorsprong in de late 19e eeuw, toen het denkbeeld van de pathofysiologie in verschillenden organen en weefsels opkwam. Experimenten werden uitgevoerd zonder rekening te houden met de schade hierdoor veroorzaakte het lijden voor de mensen die meededen. In 1900 werd voor het eerst afgesproken dat bij het uitvoeren van een experiment de directeur van de instelling goedkeuring moest geven voor het onderzoek en dat minderjarigen en wilsonbekwame personen niet mogen participeren in het onderzoek.

Onder andere in de tweede wereldoorlog zijn in nazi-Duitsland veel medische experimenten uitgevoerd, waarbij gevangen vaak het leven lieten of extreem lijden hebben moeten doormaken. Als gevolg van deze gruwelijkheden is de Neurenbergcode opgesteld. Deze code bestaat uit 10 richtlijnen waaraan een medisch experiment moet voldoen. De belangrijkste richtlijn is vrijwillige toestemming voor deelname aan.....read more

Access: 
Public
Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (aanvulling) - 2013/14

Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (aanvulling) - 2013/14

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HC KNO, duizeligheid en flauwtes (maandag 10 feb 12.30-13.30)

De grote 4:

  1. OMA: Otitis Media Acuta

  2. OME: Otitis Media met effusie

  3. Keelpijn

  4. Rhinosinusitus

Open mond ademhaling kan een teken zijn van een KNO-infectie. Loopoor hoort bij otitis media acuta, maar niet bij otitis media met effusie (snot-oor).

 

Gemeenschappelijke kenmerken van de grote vier:

  • Frequent voorkomend

  • De virale oorzaak geeft een hogere incidentie bij jonge kinderen. Deze hebben nog een onvolledig ontwikkeld immuunsysteem. Een doorgemaakte ziekte zorgt voor resistentie tegen het virus.

  • Vaak self-limiting, vaak is zelfzorg genoeg

  • Indien ze bij huisarts komen is het algemeen beleid: (ondersteunend) expectatief indien ongecompliceerd. Bespreek adviezen en wanneer contact op te nemen.

  • Antibiotica bij risicogroepen en complicaties

 

Casus 1 OMA

De ouders van Erik, een jongen van 2 jaar, bellen de huisarts omdat hij verkouden en jengelig is en sinds vannacht oorpijn met koorts heeft. De differentiaal diagnose van acuut ontstane oorpijn is niet breed en bestaat voornamelijk uit OMA (middenoorontsteking) met verder alleen de zeldzamere diagnoses (corpus alienum, acute keelontsteking die doortrekt naar de oren).

Epidemiologie: De incidentie van OMA is 20 patiënten per 1000 per jaar in de huisartsenpraktijk. Meestal wordt het telefonisch afgehandeld en ouders worden gerustgesteld. 60% van alle kinderen heeft ooit een OMA doorgemaakt, waarvan 40% meer dan 1 keer. Hiervan is 80 tot 90% binnen 3 dagen klachtenvrij en wordt 2% doorverwezen. Complicaties die kunnen optreden zijn mastoïditis en meningitis maar zijn erg zeldzaam in ontwikkelde landen. OMA komt voor tussen de 0 en 4 jaar met een piek tussen de 6 en 15 maanden.

 

Vraag: Moet Erik op het spreekuur komen?

Antwoord: Nee hij hoeft niet te komen, stel de ouders gerust en vertel dat hij paracetamol mag gebruiken voor adequate pijnstilling.

 

Alleen op het spreekuur komen indien:

  • Risicofactoren voor het ontwikkelen van complicaties bestaan:

    • Jonger dan 6 maanden in verband met de afweer.

    • Anatomische afwijkingen (palatoschisis) en syndroom van Down

    • Status na ooroperatie – hierdoor kan de anatomie lokaal veranderd zijn

    • Immuun-gecompromitteerd wordt behandeld met antibiotica (als gevolg van chemotherapie bij kanker)!

  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (deel 1) - 2013/14

Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (deel 1) - 2013/14

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HC Inleiding blok VVP (maandag 26 januari 13.30-14.30)

In dit blok draait het om NHG-standaarden en die stof wordt soms aangevuld met stof uit het kernboek. Het wordt aangeraden om de dag voor het college alvast de standaarden te bestuderen. Het tentamen zal bestaan uit 25 multiple choice vragen en 10 open vragen.

Spreekuur huisarts

Casus 1

Doktersassistente: jonge vrouw van 23 met dit jaar voor de tweede keer een blaasontsteking, schrijft uit zichzelf receptje voor nitrofurantoïne. Wat moet de dokter doen?

  1. Receptje ondertekenen

  2. Patiënte laten komen

  3. Urine eerst verder onderzoeken

  4. Andere medicatie voorschrijven

Receptje ondertekenen is het juiste antwoord. De NHG-standaard geeft aan dat de huisarts een eerste blaasontsteking altijd moet bekijken (patiënt laten komen, urineonderzoek), maar bij een tweede of volgende keer bij een patiënt die symptomen herkent, is een recept uitschrijven voldoende.

Casus 2

Doktersassistente: mw. Jansen, 45 jaar, pijn bij het plassen om het half uur, met koorts en lage rugpijn. Wat moet de dokter doen?

  1. Patiënte moet gezien worden

  2. Patiënte kan zonder gezien te worden recept nitrofurantoïne worden voorgeschreven

  3. Urine moet eerst gekweekt worden

  4. Patiënten moeten verwezen worden naar de uroloog of internist

Er is hier sprake van een gecompliceerde urineweginfectie, de koorts betekent dat er weefselinvasie kan zijn opgetreden. Meest waarschijnlijke diagnose is pyelonefritis. Het goede antwoord is 1: de patiënte moet gezien worden. Je geeft geen nitrofurantoïne (werkt alleen in blaas zelf) maar wel amoxicilline (ook bij zwangeren en kinderen) of cotrimoxazol. Augmentin (amoxicilline-clavulaanzuur) schrijf je alleen voor aan je ‘ergste vijand’, want het geeft heftige diarree; tenzij patiënt.....read more

Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2381