Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefenvragen

     1. De urine teststrook is niet geschikt voor het screenen op:

a)       Bence-Jones eiwitten

b)       leukocyturie

c)       hematurie

d)       albuminurie

 

  1. Een man van 80 jaar komt op het spreekuur wegens geleidelijk  toenemende zwelling van de enkels, die vooral in de avond aanwezig is. ’s Nachts moet hij een aantal keer het bed uit om te plassen. Een urine dipstick toont een spoor eiwit. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het oedeem.
    a)   hartfalen
    b)   nefrotisch syndroom
    c)   veneuze stuwing bij spataderen
    d)   zowel a, b en c kan de oorzaak zijn

 

  1. Een 55-jarige man heeft een nefrotisch syndroom. Wat is het immunofluorescentie patroon dat wordt gezien bij patiënten met een membraneuze glomerulopathie?
    a)   granulair, aan de buitenzijde van de glomerulus basaalmembraan
    b)   lineair langs de glomerulus basaal membraan
    c)   granulair, in het mesangium
    d)   pauci-immuun

  

  1. Bij een patiënt worden vetcilinders gevonden in de urine.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a)   acute tubulus necrose

b)   SLE nefritis
c)   minimal change nefropathie

      d)   IgA nefropathie

 

  1. Bij een 13-jarig meisje wordt diabetes mellitus type 1 vastgesteld.  Het beloop wordt gecompliceerd door slechte regulatie, hypertensie en retinopathie.
    Hoe lang na het manifest worden van de ziekte ontstaat nierfalen?

    a)   < 10 jaar
    b)   10-20 jaar
    c)   20-30 jaar
    d)   > 30 jaar

 

  1. Een patiënt in het ziekenhuis plast minder dan een halve liter per dag en heeft een oplopend serumcreatinine. De fractionele Na+ excretie in de urine is 0.1%.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

    a)   prerenale nierinsufficientie
    b)   postrenale nierinsufficientie
    c)   acute tubulus necrose
    d)   acute interstitiële nefritis

 

  1. Een patiënte heeft een acute glomerulonefrits?
    Welke test vraagt u aan als u denkt aan de ziekte van Wegener?
  1. Anti Nucleaire Antilichamen (ANF)
  2. Anti Glomerulaire Basaal Membraan (anti-GBM)
  3. Anti Neutrofielen Cytoplasmatische Antilichamen (ANCA)
  4. Anti Streptolysine Antilichamen (AST)

 

  1. Een patiënt heeft een chronische nierinsufficiëntie door IgA nefropathie
    Wat is de sterkste
    progressiefactor?
    a)   roken
    b)   hypertensie
    c)   overgewicht
    d)   anemie 
     
  2. Een 30 jarige dialysepatiënt moet lang wachten op een niertransplantatie?
    Met welke factor is de kans op overlijden verhoogd ten opzichte van een gezonde leeftijdsgenoot
    ?
    a)   2
    b)   4
    c)   10
    d)   80
     
  1. Een jonge dialysepatiënte wordt getransplanteerd met een postmortale donornier
    Wat is de belangrijkste oorzaak van transplantaatfalen?

    a)  acute afstoting
    b)  chronische afstoting
    c)  recidief oorspronkelijke ziekte
    d)  CMV (Cytomegalovirus) infectie
  2. Een man met LUTS wordt behandeld met Finasteride (5-alpha reductase remmer) Welke eigenschap van dit middel is correct?
    a)   Totaal PSA stijgt met bijna 50 % tijdens de therapie
    b)   Totaal PSA daalt met bijna 50 % tijdens de therapie
    c)   Prostaatvolume wordt gereduceerd met 50 % in een paar maanden
    d)   Prostaatvolume blijft vrijwel constant gedurende de therapie
     
  1. Een uroselectieve alpha blocker is bruikbaar bij de behandeling van BPH.
    Welke van de volgende stellingen over dit geneesmiddel is juist?

    a)   Hypotensie is een belangrijke bijwerking
    b)   Het prostaatvolume neemt significant af.
    c)   Het middel werkt door het blokkeren van testosteron
    d)   Het middel is vooral geïndiceerd bij patiënten met een grote prostaat

 

  1. Een 72-jarige man plast bloed.
    Welke bevinding wijst op hematurie van urologische oorsprong?

    a)  Dysmorfe erytrocyten
    b)  Erytrocyten cilinders
    c)  Terminale hematurie
    d)  Macroscopische hematurie
     
  2.  Een 23-jarige vrouw heeft het afgelopen jaar driemaal een urineweginfectie gehad.      De eerste maal met een Escherichia coli (amoxi S, nitrof S, sulfa S, trim S, cotrim S), de tweede keer met Proteus mirabilis en de derde keer weer met Escherichia coli (amoxi R, nitrof S, sulfa R, trim S, cotrim S).
    Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het recidiveren van de infecties?

    a)  De aanwezigheid van nierstenen
    b)  Een blaasresidue bij blaashalssclerose
    c)  De aanwezigheid van chronische pyelonefritis
    d)  Herhaalde introductie van bacteriën in de blaas tijdens geslachtsgemeenschap
     
  3.  Een infectiesteen in de nier gaat gepaard met:
    a)  Een hoge PH van de urine (alkalisch)
    b)  Een lage PH van de urine (zuur)
    c)  Een lage osmolaliteit van de urine
    d)  Een hoge osmolaliteit van de urine
     
  1. Een jongen van 14 jaar komt met zijn moeder wegens hevige pijn in zijn balzak.
    Welke diagnose staat bovenaan uw differentiaal diagnose?

    a)  Spermatocèle
    b)  Varicocèle
    c)  Hydrocèle testis
    d)  Torsio testis
     
  2.  Bij een jonge man wordt een non-seminoom van de rechter testis vastgesteld.
    Wat is de belangrijkste locatie van lymfkliermetastasen?
  1. Rechts inguinaal 
  2. Supraclaviculair
  3. Retroperitoneaal bij de bifurcatie van de aorta
  4. Retroperitoneaal ter hoogte van de niervaten

 

18. Bij een jong meisje wordt reflux nefropathie vastgesteld;.
      Wat is de belangrijkste overweging ten aanzien van een operatieve behandeling?

  1. Niet nodig vanwege spontaan herstel in de puberteit
  2. Niet nodig vanwege de beschikbaarheid van ACE-remmers
  3. Nodig voor het voorkomen van nierfunctieverlies
  4. Nodig voor het voorkomen van recidiverende urineweginfecties

 

19. Een 66-jarige man wil zijn PSA weten.
     
Welke eigenschap van deze bepaling klopt?

      a)  Het is een goede tumormarker

      b)   Het is specifiek verhoogd bij prostaatcarcinoom

  1. Het is specifiek verhoogd bij prostaatmetastasen
  2. Het loopt met de leeftijd op

 

20.  Een 68-jarige man heeft erectiele dysfunctie.

       Wat is de belangrijkste contra-indicatie voor het gebruik van silfadenil?
      
a) Doorgemaakt hartinfarct
       b) Diabetische retinopathie
       c) Het gebruik van een nitraat
       d) Het gebruik van een beta-blokker

 

Antwoorden

1. A

2. A

3. A

4. C

5. B

6. A

7. C

8. B

9. D

10. B

11. B

12. A

13. C

14. D

15. A

16. D

17. D

18. C

19. D

20. C

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Borst, Buik en Nier - Geneeskunde - Bundel

Notes bij het vak Vraagstukken Borst en Nier - Geneeskunde - B2 - UL (2013-2014)

Notes bij het vak Vraagstukken Borst en Nier - Geneeskunde - B2 - UL (2013-2014)

Bevat de collegeaantekeningen van het blok 'Vraagstukken Borst en Nier' van 2013-2014.


HC 1 – Opfriscollege Ademhaling

Er is een ‘COPD epidemie’ en deze epidemie zal nog even blijven stijgen. Waarschijnlijk is rond 2030 COPD de 3e doodsoorzaak. COPD speelt dus een heel belangrijke rol......read more

Access: 
Public
Thema: Borst - collegeaantekeningen - Borstpijn, hoest, ECG

Thema: Borst - collegeaantekeningen - Borstpijn, hoest, ECG

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HC: Radiologie deel 1 (maandag 25 november 2013, 14.30)

De radiologie voor longziekten bestaat uit de X-thorax, CT-scan, MRI-scan en echo.

Casus 1: Een vrouw van 30 jaar met periodes van dyspneu en piepen. Als kind had ze eczeem. Ze rookt niet. Lichamelijk onderzoek normaal. Welk onderzoek is nu geïndiceerd?

Antwoord: spirometrie. Het verhaal met piepen en eczeem doet denken aan astma. Histamine provocatietest wordt, indien nodig, pas na spirometrie uitgevoerd, omdat je dan de uitgangswaarde van de longfunctie weet. Soms is een histamine provocatietest niet nodig, omdat de diagnose astma al gesteld is door middel van spirometrie met snelwerkend beta-mimeticum.

Casus 2: Een vrouw van 55 jaar met periodes van dyspneu en piepen en als kind eczeem. Passageklachten, afgevallen en rookt. Ze maakt een vermoeide indruk. Welk onderzoek is nu geïndiceerd?

Antwoord: X-thorax. Het verhaal met B-symptomen (afvallen, moe) doet denken aan een maligniteit. Als de foto normaal is kun je uiteindelijk nog spirometrie doen.

CT-thorax geeft de beste beeldvorming, maar wordt nooit gebruikt als eerste diagnosticum. Het is kostbaarder en heeft meer stralenbelasting dan een X-thorax.

De radioloog moet weten waar hij naar moet zoeken, zodat hij het juiste onderzoek voor de juiste indicatie kan kiezen. De eerste beeldvormende stap wordt gekozen door te kijken naar de kwaliteit van de informatie (met welk onderzoek krijg je antwoord op je vraag) en de belasting voor de patiënt. CT-scan en röntgenstralen geven bijvoorbeeld fysische schade, maar een echo geeft waarschijnlijk niet. De tijdsduur of ongemak van het onderzoek kan ook een belemmering zijn. Verder zijn niet alle onderzoeken altijd beschikbaar. Tevens moet rekening worden gehouden met de kosten.

Wanneer gekozen wordt voor een X-thorax moet de foto eerst beoordeeld worden op techniek (hoe is de foto gemaakt?) en kwaliteit (overbelicht, onderbelicht?). Daarna wordt er pas naar de structuren gekeken. De kennis van normale anatomie is hierbij cruciaal. Er moet gekeken worden naar wat abnormaal is. Kijk systematisch van buiten naar binnen, begin met skelet en weke delen, vervolgens de longgrenzen, de longvelden en tot slot het mediastinum.

De foto kan postero-anterior (PA) of antero-posterior (AP) genomen worden. Dit duidt aan in welke richting de röntgenstralen worden geschoten. Bij PA komen de stralen van achter naar voor en bij AP (iemand ligt in bed) andersom. Ook kan er een dwarse foto worden gemaakt.

Casus 3: Een man van 45 jaar knapt niet op.....read more

Access: 
Public
Thema: Borst - collegeaantekeningen - Dyspneu

Thema: Borst - collegeaantekeningen - Dyspneu

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


WC: Dyspneu (maandag 16 december 2013, 13.30-15.30)

Opdracht 1

Een man van 55 jaar presenteert zich op de eerste hulp met progressieve dyspneu. Hij is bekend met COPD en coronairvaatlijden. Een aantal maanden geleden is een gemetastaseerd longcarcinoom vastgesteld. Patiënt ervaart hierdoor ernstige botpijnen, waarvoor hij morfine neemt. Er is sprake van obstipatie, een opgezette buik, oedemen aan de onderbenen, een slechte eetlust en orthopneu. Bij lichamelijk onderzoek ziet men een normale bloeddruk, een versnelde, regulaire pols, verhoogde CVD en pitting oedeem. De buik is opgezet, maar niet pijnlijk. De harttonen zijn verzwakt. Bij auscultatie van de longen valt linksonder verzwakt vesiculair ademgeruis op.

De oedemen en verhoogde CVD passen bij pulmonale hypertensie. Dit

De DD bestaat uit:

  • Pericardeffusie door pericarditis carcinomatosa: verklaring voor de zachte harttonen. Door pericardeffusie kan het hart niet goed pompen, wat stuwingsverschijnselen kan veroorzaken.

  • Pleuravocht door pleuritis carcinomatosa: verklaring voor verzwakte ademgeruis.

  • Hartfalen: onwaarschijnlijker, gezien de afwezigheid van crepitaties.

  • Morfinegebruik kan een rol spelen bij de buikklachten

  • Atelectase door progressie van de tumor: onwaarschijnlijk, aangezien patiënt recentelijk bestraald is

  • Longembolie: verhoogde kans op longembolie door actieve maligniteit. De verhoogde CVD en de oedemen passen bij pulmonale hypertensie.

  • COPD speelt mogelijk een rol, maar is onwaarschijnlijker, gezien de afwezigheid van ronchi. Bloedgassen: pCO2 is normaal, pO2 is verlaagd, pH is normaal. Er is dus een partiële respiratoire insufficiëntie.

Aanvullend onderzoek bestaat uit:

  • Lab: verlaagd Hb

  • ECG: verlaagde voltages.

  • X-thorax. Op de foto voor de radiotherapie is een proces te zien in de linkerlong. Op de foto nu is pleuravocht in de sinus en een vergroting van de hartschaduw te zien. De tumor lijkt niet groter geworden.

De DD wordt bijgesteld. Pericarditis carcinomatosa en pleuritis carcinomatosa zijn het meest waarschijnlijk.

Om pleura- of pericardvocht aan te tonen wordt een echo gemaakt. Op de echo van het hart is een forse pericardeffusie te zien, op de echo van de thorax is een grote hoeveelheid pleuravocht zichtbaar. Bij een pericardeffusie komt de diastolische functie (uitzetten van het hart) in de problemen. De pericardeffusie wordt daarom behandeld door middel van een drain. Ook wordt er een punctie gedaan voor cytologie. Pleuravocht wordt afgenomen voor kweek en cytologie.

In het pericard- en pleuravocht worden maligne cellen gevonden, passend bij het longcarcinoom. Na de drainage van het pericardvocht verbetert de dyspneu.

Nu de dyspneu is verbeterd, worden de behandelopties voor het longcarcinoom besproken. Aangezien er in het verleden palliatieve radiotherapie is gegeven, is er waarschijnlijk sprake van een niet-kleincelling longcarcinoom. Behandeling bestaat dus nu uit chemotherapie,.....read more

Access: 
Public
Thema: Borst - collegeaantekeningen - Hart en long

Thema: Borst - collegeaantekeningen - Hart en long

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


PD Longchirurgie (09-12-2013 16:30 – 17:30)

Meneer A. Is laatst opgenomen geweest, doet dit college al een aantal jaar. Naar omstandigheden gaat het goed, maar meneer was laatst opgenomen geweest voor vocht achter de longen. Hij was heel erg benauwd en had dit nog nooit gehad. Gelukkig herstelde meneer snel.

In 2004 is er bij meneer longkanker geconstateerd. Op dat moment was dat een ziekte die zo ver was doorgegroeid in het mediastinum dat op dat moment een operatie niet aan de orde was. Meneer heeft toen een combinatie therapie gehad van chemo en radiotherapie. Dat was voor meneer heel vervelend, het riep ook herinneringen op van zijn vader die ook chemo en bestraling heeft gehad. De onderzoeken vielen meneer zwaar, vooral de bronchoscopie en de andere onderzoeken. De behandeling vond hij meevallen.

Kleincellig carcinoom in stadium 3. Dat ging een paar jaar goed, tot meneer opeens bloed ging opgeven.

Er werd een nieuwe foto gemaakt en die was veranderd. Er is vastgesteld dat de ziekte aan het terugkomen was. Meneer kwam toen wel in aanmerking voor een operatie. Meneer heeft toen 5 weken in het ziekenhuis gelegen. Dat is veel langer dan normaal, want normaal kunnen mensen na 7 of 8 dagen weer naar huis. De operatie heeft bij meneer nog een lange nasleep gehad, omdat de operatie ook voor de chirurg moeilijk was om te doen.

We zijn inmiddels 5 jaar verder en meneer is gezond verklaard. In ieder geval genezen van longkanker. De overlevingscurve van een longcarcinoom is na 5 jaar vlak. Als de ziekte dan nog niet is teruggekomen, is de kans klein dat dat nog gaat gebeuren. Toch moet meneer jaarlijks terugkomen op controle.

Aan het begin van dit jaar heeft meneer een open hart operatie gehad. Hij had een lekkende hartklep. Hij was benauwd, er werden foto’s gemaakt. De operatie heeft een goed effect gehad, meneer voelt zich weer prima.

De indicatie voor een operatie stellen op het moment dat in de fase daarvoor een lokaal gevorderde vorm van lonkanker is vastgesteld is niet zo gebruikelijk.

Foto’s:
De structuren die beschadigd kunnen raken door de chirurg in de buurt van de tumor zijn de nervus recurrens. De tumor, of een kliermetastasen of de behandeling kan iets met die zenuw doen en dan staat opeens de linkerstemband stil. Dit gebeurde bij meneer en hij heeft toen een jaar lang alleen maar kunnen fluisteren......read more

Access: 
Public
Thema: Borst - collegeaantekeningen - Borstpijn, hartkloppingen, ritmestoornissen

Thema: Borst - collegeaantekeningen - Borstpijn, hartkloppingen, ritmestoornissen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


WG 3: Pijn op de borst

Casus 1:

De man van mw. van Amsterdam (37 jr.) belt u net na het ochtendspreekuur omdat zijn vrouw al 40 minuten pijn op de borst heeft. De pijn is zonder duidelijke aanleiding begonnen. Vorige week is zijn vrouw nog gedotterd en heeft ze een drug eluting stent gekregen. U kent de patiënte goed. Ze heeft diabetes mellitus waarvoor u haar al meer dan 10 jaren behandelt. Ivm bijwerkingen heeft ze alle medicatie gestopt

 

Na dotteren is er een kans dat de stent thrombocyten aantrekt en daardoor opnieuw een vernauwing ontstaat.

 

Bij aankomst stelt u het volgende vast: de patiënte ligt op de bank en ze is goed bij. Ze geeft aan dat de pijn goed te dragen is. Het zweet staat op haar voorhoofd en ze voelt klam aan. De bloeddruk bedraagt 85/60 mmHg. en de pols is 98/min en is regulair aequaal (RA).

  • Inschatten klinische toestand: bloeddruk laag, pols hoog en klam aanvoelen: vegetatieve verschijnselen. De diagnose is waarschijnlijk een MI omdat de pijn al 40 minuten constant is met vegetatieve verschijnselen. Pathofysiologisch is het belangrijkste verschil tussen stabiele AP en acuut coronair syndroom dat er al dan niet thrombusvorming is. Door de vorming van de trombus wordt het vat snel nauwer en gaat het vat uiteindelijk dicht zitten, dit geeft het acute beeld. Bij stabiele AP is er al vernauwing in het bloedvat en bij sporten is er zuurstof disbalans (meer vraag dan aanbod). Bij een instabiele AP is er een combinatie van op korte termijn AP klachten en in rust, maar het vat is dan nog niet helemaal dicht. Vaak is er voorafgaand aan een MI een instabiele AP, maar bij MI sluit het vat helemaal af en ontstaat er schade. De cellen in ischemie gaan kapot en troponine komt vrij, dit is een enzym van afstervende myocyten dat zeer specifiek diagnostisch is voor MI schade. In het LUMC wordt in het lab troponine T gemeten.
    Bij instabiele AP kunnen er wel een beetje vegetatieve verschijnselen zijn, maar er ontstaat geen lage tensie en hoge pols.
    De rechter coronairarterie heeft een tak naar het rechterventrikel, als deze verstopt zit is er altijd een lage tensie, omdat er geen bloed uit de rechterventrikel gepompt wordt, er dus ook niets in links aankomt en de bloeddruk niet gehandhaafd kan blijven.
  • Wat is op dit moment het doel van de behandeling? Causaal is het primaire doel van de behandeling: dus de
  • .....read more
Access: 
Public
Notes bij het vak Vraagstukken Borst en Nier - Geneeskunde - B2 - UL (2015-2016)

Notes bij het vak Vraagstukken Borst en Nier - Geneeskunde - B2 - UL (2015-2016)

Bevat de collegeaantekeningen van het blok 'Vraagstukken Borst en Nier' van 2015-2016


HC: Anatomie en Fysiologie van de Long – I

Wanneer er gekeken wordt naar de meest voorkomende ziekten/aandoeningen in de Nederlandse gezondheidszorg die mortaliteit veroorzaken komen klachten die gerelateerd zijn aan structuren die zich in de thorax holten (onder andere het hart en de longen) het meest voor. De ziekte die relatief de hoogste mortaliteit met zich meebrengt is longkanker, gevolg door coronaire hartziekten, dementie, beroertes, hartfalen en COPD. In 2011 waren 11.000 patienten gediagnosticeerd met longkanker, in 2014 is dit aantal gestegen naar ruim 13.000. De absolute sterfte van longkanker neemt bij vrouwen de laatste jaren toe, bij mannen blijft die vrijwel stabiel. Dit komt doordat er een aantal jaar geleden steeds meer vrouwen begonnen te roken. Deze aanpassing in gedrag is momenteel zichtbaar.

Anatomie van de longen en bovenste luchtwegen

De longen bevinden zich in de thoraxholte boven het diafragma en achter de ribbenkast. De longen zijn omgeven door viscerale pleura. De rechter long heeft drie kwabben en de linker long heeft twee kwabben. De kwabben zijn van elkaar gescheiden door fissuren: viscerale pleura. De rechter long heeft 2 fissuren: de fissura horizontalis en de fissura oblique. De linker long heeft alleen de fissura oblique. De kwabben zijn in segmenten verdeeld. Bij bronchoscopie ziet men de segmenten en die zijn van binnenuit makkelijk te benoemen door vertakkingen van bepaalde structuren. De segmenten.....read more

Access: 
Public
Notes bij het vak Vraagstukken Borst en Nier - Geneeskunde - B2 - UL (2014-2015)

Notes bij het vak Vraagstukken Borst en Nier - Geneeskunde - B2 - UL (2014-2015)

Bevat de collegeaantekeningen van het blok 'Vraagstukken Borst en Nier' van 2014-2015.


Thema 1: Hoest, Hemoptoë en Stemveranderingen

07/04/2015 – 10/04/2015

HC-02: Anatomie en Fysiologie van de Long – I (07/04/2015)

Wanneer er gekeken wordt naar de meest voorkomende ziekten/aandoeningen in de Nederlandse gezondheidszorg die mortaliteit veroorzaken komen klachten die gerelateerd zijn aan structuren die zich in de thorax holten (onder andere het hart en

.....read more
Access: 
Public
Thema: Borst (Hartkloppingen, duizelingen en collaps, deel 2)

Thema: Borst (Hartkloppingen, duizelingen en collaps, deel 2)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Thema 3: Hartkloppingen, duizelingen en collaps

Hartfalen

Hartfalen is een complex syndroom dat ontstaat wanneer het hart niet in staat is om de cardiac output voldoende hoog te houden om te voldoen aan de vraag van het lichaam. Dit ontstaat bijvoorbeeld na een myocardinfarct waarbij een groot deel van het hartspierweefsel beschadigd is. De incidentie neemt toe met de leeftijd. De mortaliteit in 5 jaar bedraagt 50%. Alles dat de arbeid van het hart verhoogd kan hartfalen verergeren of veroorzaken, zoals aritmieën, zwangerschap en anemie. 

Door het hartfalen zullen veranderingen van het hart en het perifere vasculaire systeem optreden, door veranderingen in de hemodynamica. Op de lange termijn treden compensatoire veranderingen in het perifere vasculaire systeem op om de cardiac output (slagvolume x frequentie)  en de perifere perfusie op peil te houden, wanneer het falen erger wordt kan dit echter bijdragen aan de pathologie.

Om de Cardiac Output (CO) op peil te houden neemt onder andere de veneuze return (preload) toe. In een intact hart leidt myocardfalen tot een verminderd ejectie volume per hartslag en dus een toegenomen hoeveelheid bloed dat overblijft na de systole. Hierdoor wordt het diastolisch volume verhoogd, wat de myocardvezels uitrekt en als gevolg hiervan wordt de myocard contractie hersteld. Bij milde myocarddepressie is geen sprake van vermindering van CO, omdat de veneuze druk stijgt. Sinustachycardie is een ander mechanisme om het verminderde stroke volume te compenseren (CO=SV x HR). Wanneer er ernstigere myocard dysfunctie is kan de CO alleen gehandhaafd worden door een verhoogde veneuze druk en/of tachycardie. De verhoogde veneuze druk draagt bij aan het ontwikkelen van dyspneu (accumulatie van interstitiële en alveolaire vloeistof), het optreden van leververgroting en het ontstaan van ascitis en oedeem. Bij inspanning kan de CO vaak niet meer op peil worden gehouden en bij zeer ernstige myocard dysfunctie zelfs niet meer in rust. De inadequate CO wordt zo goed mogelijk verdeeld om de vitale organen van bloed te voorzien (hart, hersenen, nieren).

De afterload is de weerstand waartegen het ventrikel in moet contraheren. Het wordt gevormd door de pulmonaire en systemische weerstand, de fysische karakteristieken van de vaatwand en van de hoeveelheid bloed die uitgestoten moet worden. Wanneer de afterload ('outflow resistence') toeneemt neemt de cardiac output af. Dit geeft toename van eind diastolisch volume en dilatatie van de ventrikels om cardiac output op peil te houden, echter neemt de afterload  hierdoor nog verder toe en ontstaat er als het ware een vicieuze cirkel die leidt tot ernstig hartfalen.
De inotropische staat van het myocard is ook van belang om de CO te handhaven. Het sympatisch zenuwstelsel wordt geactiveerd door de baroreceptoren.....read more

Access: 
JoHo members
Thema: Borst (Hartkloppingen, duizelingen en collaps, deel 1)

Thema: Borst (Hartkloppingen, duizelingen en collaps, deel 1)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Thema 3: Hartkloppingen, duizelingen en collaps

Inleiding Hartkloppingen

Bij hartkloppingen is er het gevoel dat het hart niet in het normale ritme klopt of dat er abnormale kloppende sensatie optreedt. De stoornissen worden als bedreigend ervaren en zijn makkelijk op te merken voor de patiënt. Hartkloppingen treden bijvoorbeeld op bij inspanning of nervositeit. Ernstige ritme- of geleidingsstoornissen geven echter soms opvallend weinig klachten, tot het fatale moment. Hartkloppingen komen vaker voor naarmate men ouder wordt. Wanneer de patiënt zich presenteert met hartkloppingen moet eerst worden bepaald of dit cardiaal of niet cardiaal is. Overbodige diagnostiek moet echter voorkomen worden, omdat dit kan leiden tot verdere angstinductie.
De klacht kan zijn:
- een gevoel van toegenomen kracht van de hartslag
- een afwijkende frequentie van de hartslag
- een onegelmatigheid of het gevoel dat het hart overslaat
Prikkelvorming vindt in een gezond hart plaats in alle cellen van de sinusknoop, AV-knoop of andere purkinjevezels. Na prikkeling van de myocyten zijn de cellen enige tijd niet prikkelbaar (de refractaire periode). De cellen in de SA-knoop hebben het hoogste interne ritme omdat zij het snelste kunnen repolariseren. De frequentie van de SA-knoop bepaalt het tempo van prikkelvorming. Het autonome zenuwstelsel beïnvloedt deze frequentie. Adrenerge prikkeling (emoties, inspanning, perifeer zuurstof tekort) leiden tot toename in de hartfrequentie. Vagale prikkeling (misselijkheid, sinus caroticus prikkeling) leiden tot vertraging van de hartfrequentie.
Ritmestoornissen kunnen ontstaan door een stoornis in de prikkelvorming, een stoornis in de geleiding of een combinatie.
Stoornissen in prikkelvorming

1.Abnormale automaticiteit: normaal zorgen de cellen in de SA- of de AV-knoop voor automaticiteit. Sympathische stimulatie verhoogt de automaticiteit. Abnormale automaticiteit kan optreden op plekken in bijna het gehele hartweefsel en kan leiden tot aritmieën.

2.Triggered activity: wanneer na een normale repolarisatie spontaan depolariserende stroompjes optreden die de drempelwaarde overschrijden, waarna ontlading ontstaat. Repetitieve ontlading kan leiden tot een extrasystole of een tachycardie. Sommige medicijnen (zoals digoxine) zorgen voor triggered activity, of het kan optreden door congenitale afwijkingen aan de ionkanalen van de hartcellen.

3.Re-entry tachycardie of cirkeltachycardie: de impuls dooft na activering niet uit maar houdt zichzelf instant door een cirkelvormig traject te doorlopen. Premature prikkels kunnen zo’n aanval starten, maar ook weer stoppen, wanneer een premature prikkel een deel van de geleidingsweg refractair maakt. Dit kan ontstaan door een anatomische afwijking of door beschadiging van de hartcellen. Het komt voor op verschillende plekken:

-Atrium: atriumflutter, sommige vormen van atriumtachycardie (regelmatig) en atriumfibrilleren (onregelmatig).

-AV-knoop: AV-nodale re-entry

-Zowel atriaal als ventriculair: atrio-ventriculaire re-entry tachycardie (door tweede verbinding tussen atriums en kamers).

-Ventrikel: kamertachycardie

Stoornissen in prikkelgeleiding

1.Eerstegraads AV blok: vertraging van de geleiding door de AV-knoop.....read more

Access: 
JoHo members
Thema: Borst (Pijn op de borst)

Thema: Borst (Pijn op de borst)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Thema: Pijn op de borst

Fysiologie en anatomie van het hart

Het hart ligt beschermd in het hartzakje, pericard. Dit bestaat uit een viscerale binnenlaag, het epicard, en een pariëtale buitenlaag, waartussen zich vloeistof bevindt. Het epicard ligt direct op de middelste laag van het hart met myocyten. Aan de binnenkant is het hart bekleedt met het endocardium. In dit deel van de samenvatting wordt de impuls geleiding van het hart uitgelegd aan de hand van fysiologie en anatomie van het hart.

Myocardcellen vormen ongeveer 75% van de massa van het hart, maar zijn slechts 25% van het totaal aantal cellen. Een deel van de myocardcellen hebben 2 fundamentele functies: ten eerste de initiatie en geleiding van impulsen en ten tweede de contractie. De meerderheid echter van de myocardcellen heeft enkel de functie van contractiliteit, slechts een beperkt aantal dragen de functie van elektrische cel met zich mee. Zij initiëren een elektrische impuls, welke voortgeleidt wordt naar de myocardcellen, myocyten, wat leidt tot contractie d.m.v. de excitatie-contractie koppeling. Deze cellen bevatten dus niet de contractiele myofibrine componenten zoals in myocyten.

De sinusknoop ligt lateraal in het rechter atrium op de overgang van de vena cava superior en het rechter atrium. Het genereert automatisch elektrische impulsen d.m.v. spontane depolarisatie van zijn membraan, dit gebeurd sneller dan in elke andere hartspierceltype, waarin depolarisatie ook spontaan maar langzaam plaatsvindt. Daarom is de sinusknoop van nature de pacemaker van het hart. De depolarisatiesnelheid van de sinusknoop wordt voornamelijk bepaald door autonome invloed (sympatische en parasympatische input), rek, temperatuur, hypoxie, bloed pH en een aantal hormonen (o.a. serotonine).
De actiepotentialen die worden afgevuurd door de sinusknoop, worden voortgeleid over de atria en de ventrikels, deze cellen hebben een ander actiepotentiaal dan de sinusknoop. Er is een kleine instroom van kaliumionen, de natrium en calcium kanalen zijn gesloten. Bij het arriveren van de actiepotentiaal openen deze kanalen snel, wat voor een scherpe depolarisatiepiek zorgt. Dit wordt gevolgd door een gedeeltelijke repolarisatie door de activatie van uitgaande kaliumionen. Er volgt een plateau-fase die uniek is voor een hartspiercel, er is een hele kleine influx van calcium (veroorzaakt door een verhoogde permeabiliteit van de cel en het sarcolemma voor calcium). Deze plateaufase zorgt ervoor dat er geen vroege reactivatie van de hartspiercel plaats kan vinden, want pas na de herstelfase kan een sterke contractie plaatsvinden. Geleidelijk worden de calciumkanalen geïnactiveerd, wat ervoor zorgt dat de kaliumionen het membraan kunnen repolariseren.
De voortgeleiding gaat als een lopend vuurtje, maar wordt vertraagd in de annulus fibrosus ( tussen atrium en het ventrikel) waar zich de atrioventriculaire knoop bevindt.
De impuls wordt langzaam voortgeleid door.....read more

Access: 
JoHo members
Thema: Borst (Hoest en hemoptoë, deel 2)

Thema: Borst (Hoest en hemoptoë, deel 2)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


THEMA: Hoest en hemoptoë

Longcarcinoom

Primaire longtumoren kunnen ingedeeld worden in bronchuscarcinomen (95%), alveolaire carcinomen (2%) en benigne tumoren (3%).

Maligne tumoren die voorkomen in de tractus respiratorius zijn bronchuscarcinomen, tracheacarcinomen en secundaire tumoren.

Bronchuscarcinomen

Bronchuscarcinomen zijn de meest voorkomende maligne tumoren in het Westen. Op dit moment komt longkanker nog wel vaker voor bij mannen dan bij vrouwen, maar de incidentie bij mannen neemt af en de incidentie neemt juist toe bij vrouwen. Zo staan longcarcinomen nu ook bij vrouwen op de eerste plek van doodsoorzaak van maligne ziekten, waarmee borstkanker als doodsoorzaak naar een tweede plaats is verschoven. Roken is de grootste risicofactor voor bronchuscarcinomen en zelfs bij passief meeroken neemt de kans op longkanker al toe met een factor 1,5. Andere uitlokkende factoren voor bronchuscarcinoom zijn blootstelling aan asbest ijzeroxide, chromium, petroleum producten, oliën en straling.

Typen bronchuscarcinomen

  • Niet-kleincellig carcinoom.

  • Plaveiselcelcarcinoom (meest voorkomend, 40%): leidt tot obstructie van de bronchus en daardoor tot infecties. Goed gedifferentieerde cellen, vaak lokale verspreiding, metastasering op afstand treedt relatief laat op.

  • Adenocarcinoom: komt voort uit mucuscellen in het epitheel van de bronchiën. Invasie van pleura en mediastinale lymfeklieren en metastase naar hersenen en botten komen vaak voor. Geassocieerd met asbest.

  • Groot-cellig carcinoom : minder gedifferentieerde vorm van de plaveiselcelcarcinoom en de adenocarcinoom, metastaseert snel.

  • Bronchoalveolair carcinoom: perifeer solitaire nodus of diffuse nodulaire laesies. Soms grote productie mucus.

  • Kleincellig carcinoom (20-30% van alle carcinomen): ontstaat uit endocriene cellen (Kulchitsky cellen) en kan polypeptide hormonen secreteren. Groeit en metastaseert zeer snel, waardoor het bijna altijd inoperabel (niet resectabel) is bij presentatie. Reageert juist op chemotherapie maar de prognose blijft slecht omdat het vaak in een laat stadium wordt gediagnostiseerd. Er zijn 2 subgroepen:

Klinische verschijnselen

Symptomen die optreden bij een bronchustumor zijn hoest (41%), pijn/druk op de borst (22%), hemoptoë (7%), infecties, malaise, gewichtsverlies, kortademigheid, heesheid en symptomen metastasen op afstand (<5%). Een bronchuscarcinoom kan ook asymptomatisch zijn. Bij lichamelijk onderzoek worden meestal geen bijzonderheden gevonden (soms vergrote supraclaviculaire lymfklieren, pleura effusie en lobulaire collaps).

Metastasering

De tumor kan zich direct verspreiden tot in de ribben en de pleura. Dit veroorzaakt pijn en pleura-effusie. Een carcinoom in de apex kan de ribben eroderen en ingroeien tot in de plexus brachialis (ernstige pijn in de schouder en de binnenkant van de arm).Dit noemen we een Pancoast tumor. Het syndroom van Horner wordt veroorzaakt door metastase tot in de sympatische ganglia, metastase tot in de n. recurrens veroorzaakt heesheid en van de n. phrenicus een hemilaterale diafragmaparalyse of.....read more

Access: 
JoHo members
Thema: Borst - collegeaantekeningen - Diagnostiek, anatomie en fysiologie

Thema: Borst - collegeaantekeningen - Diagnostiek, anatomie en fysiologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HC Borst Inleiding (11/11, 13:30-14:30)

Het blok borst is een belangrijk blok. Problemen gelokaliseerd in de borst zorgen voor een groot gedeelte van de doodsoorzaken in Nederland. Hartinfarcten komen het meest voor, gevolgd door CVA’s, longcarcinoom en COPD als meest frequente doodsoorzaken. Wereldwijd zijn pneumonie en tuberculose de belangrijkste doodsoorzaken.

Voornamelijk rokers zijn verantwoordelijk voor de hoge mortaliteit, die stijgt voor COPD, terwijl de incidentie van cardiovasculaire oorzaken juist daalt.

In week 1 worden voornamelijk inleidende colleges gegeven. Aan de hand van vier hoofdthema’s worden vervolgens klinische presentaties gegeven. Steeds zijn er inleidende colleges, demonstratie patiënten, zelfstudieopdrachten, werkgroepen/werkcolleges en responsiecolleges. De COO-practica moeten thuis gemaakt worden, alleen voor de CASK-anatomie zal er een docent aanwezig zijn. De werkgroepen en –colleges dienen goed voorbereid te worden!

 

HC Anatomie en fysiologie (11/11, 14:30-16:30)

De mens heeft twee longen, omgeven door het viscerale pleurablad, die weer verder zijn verdeeld in kwabben en segmenten.

De linkerlong heeft twee kwabben, de lobus superior en de lobus inferior. De rechterlong heeft 3 kwabben, de lobus superior, lobus medius en lobus inferior. De kwabben zijn van elkaar gescheiden door fissuren, de viscerale pleura. 10% van de mensen heeft incomplete fissuren, waardoor de kwabben vastgegroeid zijn met het parenchym.

Zowel de linker- als de rechterlong is verder onderverdeeld in tien segmenten. De segmenten zijn van elkaar gescheiden door septa (schotten). In principe is er geen lucht- en bloeduitwisseling tussen de segmenten. Een voordeel is dat in het geval van kanker het proces zich tot één segment kan beperken. Dit is dan resectabel. Maar bij een longembolie zijn er geen collateralen, dit is een nadeel van de segmenten.

De fissura op de linker long loopt schuin. Dit betekent dat als een patiënt van de achterkant onderzocht wordt, dat met name de onderkwab onderzocht wordt. Van voren is dit andersom en wordt met name de bovenkwab onderzocht. Hetzelfde geldt voor de rechter long, alleen wordt vanaf de voorkant zowel de bovenkwab als de middenkwab onderzocht. Van ventraal zijn vooral de bovenkwabben en de middenkwab te zien. Van dorsaal zie je vooral de onderkwabben.

De onderkant van de long reikt tot de 6e rib......read more

Access: 
Public
Thema: Longziekten (Pneunomie/Luchtweginfecties & Longembolie)

Thema: Longziekten (Pneunomie/Luchtweginfecties & Longembolie)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2011-2012.


Neusaandoeningen

Aandoeningen buitenkant neus

Folliculitis is een ontsteking van de haarzakjes en komt voor in het vestibulum nasi. De verwekker is meestal een stafylokok en kan uitgelokt worden door neuspeuteren. De aandoening geeft speldenkop grote pustels rondom een haar, met daarom heen een rode regio. Als de ontsteking zich uitbreidt wordt het perifoculitis genoemd en als necrose optreedt spreken we van een furunkel, ook wel bekend als steenpuist. Symptomen zijn een pijnlijk gevoel van de neus en neusregio, zwelling, koorts en roodheid. De belangrijkste complicatie is een uitbreiding tot ontsteking van de orbita(orbitaflegmone) of hersenen(sinus cavernosustrombose) via de vena angularis nasi en vena opthalmica. De behandeling bestaat uit lokale therapie met antibioticumhoudende zalf. Bij een ernstiger infectie wordt oraal of zelfs intraveneus een hoge dosis antibiotica toegediend.

Eczeem is een diffuse ontsteking met jeuk en een branderig gevoel en kan voorkomen in het vestibulum nasi. Verder geeft de aandoening een droge en schilferige huid met korstjes door het indrogen van secreet. Dit eczeem komt geïsoleerd voor of als gevolg van een rhinosinusitis. De behandeling bestaat uit lokale antibioticazalf of -crème. Als de aandoening niet geneest worden moet uitgesloten worden of het geen symptomen zijn van een beginnend plaveiselcelcarcinoom. Andere ontstekingen van de neusholte zijn Erysipelas en herpes zoster.

Rinitis en sinusitis komen meestal samen voor omdat de mucosa de ruimtes met elkaar verbindt en bij infectie meestal de hele mucosa is aangedaan.

Rinitis is een ontsteking van het neusslijmvlies die vooral in het najaar en wintermaanden voorkomt. De belangrijkste verwekkers zijn rhinovirussen(>50%), coronavirussen(15-20%), parainfluenza virussen en RS-virussen. De infectie ontstaat in de nasofarynx waar rhinovirusreceptoren (ICAM-1) voorkomen en verspreidt zich hier vandaan naar de neusholte, farynx en bronchiën. Symptomen worden niet veroorzaakt door schade aan het slijmvlies maar door mediatoren zoals kininen en prostaglandinen en door stimulatie van het parasympatische reflexmechanisme. Rinitis bestaat uit 2 fasen. De initiële fase duurt enkele uren en geeft als symptomen niezen, malaise en jeukend of pijnlijk gevoel in de neus en nasofarynx. De catarrale fase duurt enkele dagen en geeft als symptomen niezen, waterige secretie, neusverstopping en soms conjuctivitis. Bij infectie met influenza heeft de patiënt meestal ook last van koorts en het gevoel van griep. In de differentiaaldiagnose van rhinitis staan: septumdeviatie, adenoïdhypertrofie, corpus alienum, choanale atresie, neuspoliepen, maligne of benigne tumoren, ziekte van Wegener, sarcoïdose, infectie, ciliaire dyskinesie en nasale liquorlekkage.

De belangrijkste complicaties zijn sinusitis (maxillaris, ethmoidalis of frontalis), otitis media, faryngitis, tonsillitis, laryngitis en bronchitis. Niet al deze infecties zijn letterlijk een complicatie, maar meer een onderdeel van een uitgebreide luchtweginfectie.

Tegen de verwekker bestaat nog geen adequate bestrijding en rhinitis gaat al vanzelf over. Antivirale middelen.....read more

Access: 
Public
Thema: Longziekten (COPD & Pathologie van longfibrose)

Thema: Longziekten (COPD & Pathologie van longfibrose)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2011-2012. Bekijk hier ons huidige aanbod.


COPD

COPD staat voor ‘chronic obstructive pulmonary disease’, oftewel chronisch obstructief longlijden. De definitie hiervan is (volgens de WHO): een aandoening die gekarakteriseerd wordt door een luchtwegobstructie die niet volledig reversibel is. Deze luchtwegobstructie is over het algemeen van progressieve aard en wordt geassocieerd met een abnormale ontstekingsreactie op schadelijke deeltjes en gassen (vooral tabaksrook). In de term COPD zijn twee ziektebeelden samengevoegd: chronische bronchitis en emfyseem. Bij chronische bronchitis zijn er verschijnselen van hoesten en slijm opgeven gedurende twee maanden per jaar in twee opeenvolgende jaren (en daarvan is geen andere oorzaak). Er zijn verschillende pathofysiologische afwijkingen bij COPD. Men ziet afwijkingen van de luchtwegen: er is luchtwegobstructie door afname van de diameter door ophoping van slijm, een verdikte wand en spierweefsel. Ook contraheert het spierweefsel te snel. Daarnaast ziet men inflammatie: er zijn meer macrofagen (met deeltjes van tabaksrook). Er is een verhoogde mucusproductie, die niet goed weggevoerd kan worden doordat het trilhaardragende epitheel is beschadigd. Er is een verhoogd risico op bacteriële kolonisatie. Verder is er anatomische schade aan het longparenchym bij emfyseem. Hierdoor is er minder steun en klappen de luchtwegen dicht. Vernietiging van de alveoli komt het meest voor. Kenmerkend is het vergrote residuale volume, een te hoge totale longcapaciteit en een verlaagde diffusiecapaciteit. De ademhalingsspieren hebben minder kracht, wat negatief wordt beïnvloed door de ongunstige lengte-krachtverhouding door de hyperinflatie van de thorax. Tenslotte treedt er gewichtsverlies op, door de lage voedselinname en energievretende ademhaling.

De belangrijkste risicofactor voor het ontstaan van COPD is het roken van sigaretten. Passief roken, luchtverontreiniging binnen, virusinfecties en bronchiale hyperreactiviteit zijn ook risico’s. De oorzaak is waarschijnlijk een verstoring van het evenwicht tussen oxiderende en anti-oxiderende moleculen. COPD op basis van emfyseem wordt in 1-5% van de gevallen veroorzaakt door alfa-1-antiproteasedeficiëntie. Een alfa-1-antitrypsinedeficiëntie kan tot COPD worden gerekend. Dit is een autosomaal recessieve erfelijke aandoening, die al op jonge leeftijd ernstig emfyseem geeft.

De symptomen waarmee patiënten zich meestal presenteren bij de huisarts zijn periodes van luchtweginfecties; en kortademigheid bij (geringe) inspanning. De klachten zijn constant aanwezig, maar wisselen in intensiteit. Doorgaans is het ´s middags erger dan ´s ochtends, en bij vochtig en/of koud weer verergeren de klachten vaak ook.
 

Bij inspectie van de patiënt moet men letten op de mate van dysnoe, de ademhalingsfrequentie, de inspiratiestand van de thorax, en het gebruik van hulpademhalingsspieren. Bij.....read more

Access: 
Public
Thema: Longziekten (Respiratoire insufficiëntie)

Thema: Longziekten (Respiratoire insufficiëntie)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Longfunctieonderzoek

Om longfunctiestoornissen te meten worden er in de klinische praktijk een groot aantal onderzoeksmethoden gebruikt. Dit longfunctieonderzoek kan worden onderverdeeld in het meten van de luchtinhoud van de longen; de maximale luchtstroom bij geforceerde ademhalingsbewegingen; de weerstand die de luchtstroom in de luchtwegen ondervindt; diffusiebepaling; en inspanningsonderzoek. Welke metingen men uitvoert is afhankelijk van de aard van de onderliggende ziekte. Vanwege het uitvoeren van geforceerde ademhalingshandelingen zijn de motivatie van de patiënt en de longfunctieassistent ook van belang. Afwijkingen ten opzichte van referentiewaarden kunnen berusten op longziekten, ras en een abnormale bouw van de borstkas.

Bij spirometrie laat men de patiënt langzaam en zo diep mogelijk uitademen in een spirometer, en daarna moet de patiënt zo diep mogelijk inademen. Zo kan men de inspiratoire vitale capaciteit (IVC) bepalen. Na een maximale inademing moet de patiënt zo diep en snel mogelijk uitademen: de expiratoire vitale capaciteit (EVC) wordt zo bepaald. Zo kan men kijken of er een obstructieve/restrictieve stoornis zou kunnen zijn. Ook kan men zo het effect van medicijnen testen. Een spirometer wordt ook gebruikt om het longvolume te berekenen. Men voegt dan helium (dat niet oplost in bloed) toe aan de lucht in de spirometer, waarna de patiënt na een normale uitademing (FRC-niveau) aangesloten wordt. Als een evenwicht tussen de lucht in de longen en de lucht in de spirometer is bereikt, wordt de heliumconcentratie in de spirometer gemeten, en met behulp van de mate van verdunning kan men de longinhoud – op FRC-niveau – berekenen. Het residuale volume (RV) kan men berekenen met behulp van het expiratoire reservevolume (ERV): de maximale hoeveelheid lucht die na een normale uitademing nog kan worden uitgeademd. RV = FRC – ERV. De totale longcapaciteit (TLC) = RV + VC (vitale capaciteit).

De luchtstroomsnelheid berekent men met een pneumotachograaf. Deze meet het drukverschil over een bekende weerstand, en meet zo de flow, die hij vervolgens integreert naar volume. Ze geven een curve (flow-volumecurve) die de maximale flow tegen het in- of uitgeademde volume weer. De hoogste luchtstroomsnelheid is de piekstroom. Deze wordt vaak gebruikt als maat voor een luchtwegobstructie. De piekstroom kan ook gemeten worden met een eenvoudige handmeter.

Met een lichaamsplethysmograaf, oftewel bodybox, kan men het thoracale gasvolume (TGV) en de luchtwegweerstand (Raw) meten.

De druk in de bodybox, de druk bij het mondstuk (monddruk) en de flow tijdens het ademen worden gemeten. De patiënt ademt door het mondstuk, dat na een normale uitademing wordt afgesloten met een.....read more

Access: 
Public
Thema: Longziekten (Astma)

Thema: Longziekten (Astma)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2011-2012. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Week 1 Studiestof

 

Structuur en functie

De functie van de longen is gaswisseling; zuurstof naar het lichaam voeren en koolstofdioxide afvoeren. Dit gebeurt in de alveoli.

Een optimale gaswisseling wordt bereikt door samenspel tussen pulmonale circulatie en longventilatie.

De pulmonale circulatie bestaat uit de druk in het rechter ventrikel en de weerstand in het longvaatbed. Het wordt gekenmerkt door een lage bloeddruk(uitzondering bij pulmonale hypertensie) en een hoog verplaatst bloedvolume. In de aortaboog bevinden zich receptoren die reageren op hypoxie en in het verlengde merg receptoren die reageren op hypercadnie. Hypoxie en hypercadnie zorgen zo voor een verlaagde longvaatbedweerstand.

De longventilatie kan variëren van zes tot honderd liter per minuut, ook afhankelijk van hypoxie en hypercadnie. Deze factoren stimuleren de contractie van ademhalingsspieren en het diafragma.

 

De trachea is ongeveer 10 cm lang en omringd door kraakbeen. In een punt dat de hoofdcarina heet splitst deze in een verticaler lopende rechter bronchi en een horizontaler lopende linker bronchi. Dit is belangrijk om te weten omdat de rechterlong dus vaker bij aspiratie betrokken is. De rechterlong bestaat uit drie kwabben. De linker uit twee exemplaren.

De bronchi blijfven splitsen zodat de uiteindelijke luchtweg diameter steeds groter wordt terwijl de stroomsnelheid afneemt naar nul in de alveoli. De alveoli zijn bedekt door een laagje surfactans, wat het geheel ontplooid houd.

De longen worden van zuurstofarm bloed voorzien door de linker en rechter arteria pulmonalis. Zuurstofrijk bloed bereikt de longen door arteria bronchiales.

De pulmonale lymfestroom draineert naar de hilus en reinigt als het ware het interstitium en verwijderd antigenen.

 

Het O2 en CO2 transport door de alveolaire wand berust voor een groot deel op diffusie. De netto stromen gaan van een hoge naar een lage concentratie, waarbij de drijvende kracht de gradiënt is. Het grote longoppervlak en de dunne wand van de alveoli zijn ook bevorderend voor de mate van gasuitwisseling.

Hemoglobine, het hoofdbestanddeel van de rode bloedcel is verantwoordelijk voor de O2 opname in bloed. 96% van de O2 die van die alveoli naar de pulmonale cappilairen diffundeert wordt reversibel gebonden.

 

De organisatie van het respiratoire systeem

Het respiratoire systeem heeft een aantal karakteristieken. Het maakt gebruik van zeer effectieve convectiestromen gastransport over langere afstanden. De externe convectiestroom is de circulatie en de interne convectiestroom de circulatie. Voor gastransport over kortere afstanden wordt diffusie gebruikt.

De belangrijkste componenten van het respiratoire systeem zijn:

  1. de ‘luchtpomp’: de longen, luchtwegen en thorax met bijbehorende spieren functioneren als luchtpomp. Ze verversen als het ware de alveolaire ruimte. Dit proces wordt alveolaire ventilatie genoemd.

  2. de O2 en CO2 transportmechanismen in het bloed. Rode bloedcellen bevatten veel hemoglobine dat ervoor zorgt dat O2 en CO2 extra snel kunnen worden opgenomen en afgegevoerd. Hb functioneert tevens als buffer en helpt dus bij het instand houden van de pH.

  3. het gaswisselingsoppervlak bestaande uit de alveoli. Het grote oppervlak van de alveoli in combinatie met de

  4. .....read more
Access: 
Public
Oefenvragen Longheelkunde

Oefenvragen Longheelkunde

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013


Casusvragen Longheelkunde

Vraag 1

Een 28-jarige man is hedenmiddag acuut ziek geworden nadat hij al een paar dagen verkouden was. Tijdens het werk (hij is verkoper in een gereedschapswinkel) zakte hij bijna in elkaar. Hij was niet buiten bewustzijn. Een collega bracht hem naar de Eerste Hulp. Hij blijkt een temperatuur van 39.8 C te hebben en heeft een koude rilling. Hij heeft vooral pijn rechts op de borst die niet uitstraalt. Hij hoest ook wat, maar geeft niet op. Bij onderzoek ziet U een zieke man, ademfrequentie 24/min, pols 120/min regulair. Rechts voor en lateraal is een gebied met verkorte percussie. Het ademgeruis is hier verscherpt en er zijn knetters. De O2-saturatie aan de vinger gemeten is 96% (zonder O2 toediening).

 

Klinische vraag Antwoord

1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. Pneumococcen pneumonie.

2. Vervallen.

2. Vervallen.

3. Welke beeldvormend onderzoek is geïndiceerd om tot een diagnose te komen?

3. Thoraxfoto.

 

Biomedische vraag Antwoord

 

1. De barrière tussen lucht en bloed in respiratoir longweefsel wordt gevormd door twee celtypen. Welke twee?

1. Epitheel alveolaire wand (Pneumocyten I), Endotheel alveolaire capillairen.

2. De dikte van de bloed-lucht barrière is ongeveer: 1nm 1μm 1mm (omcirkel het juiste antwoord.

2. 1 μm

Vraag 2

Als huisarts heeft U zojuist een 67-jarige man onderzocht, die de laatste paar maanden klaagt over een vastzittende hoest en het opgeven van sputum waarin zo nu en dan een spoortje bloed aanwezig is. De anamnese vermeldt verder, dat hij tot zijn vijftigste jaar 20 sigaretten per dag heeft gerookt. De laatste tien jaar wordt patiënt behandeld met bloedverdunnende medicatie wegens claudicatio intermittens. Bij het lichamelijk onderzoek vindt U alleen een verhoogde bloeddruk (180/95 mmHg). Over de longen is beiderzijds ademgeruis te horen met verspreid enkele rhonchi.

 

Klinische vraag Antwoord

.....read more

1. Noem de drie meest waarschijnlijke diagnosen bij deze haemoptoe in volgorde van waarschijnlijkheid

1.

neoplastisch (m.n. longcarcinoom)

cardiovasculair (b.v. longembolie)

ontstekingsprocessen (bronchusboom, longparenchym)

 

Biomedische vraag Antwoord

 

Access: 
JoHo members
Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefenvragen

     1. De urine teststrook is niet geschikt voor het screenen op:

a)       Bence-Jones eiwitten

b)       leukocyturie

c)       hematurie

d)       albuminurie

 

  1. Een man van 80 jaar komt op het spreekuur wegens geleidelijk  toenemende zwelling van de enkels, die vooral in de avond aanwezig is. ’s Nachts moet hij een aantal keer het bed uit om te plassen. Een urine dipstick toont een spoor eiwit. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het oedeem.
    a)   hartfalen
    b)   nefrotisch syndroom
    c)   veneuze stuwing bij spataderen
    d)   zowel a, b en c kan de oorzaak zijn

 

  1. Een 55-jarige man heeft een nefrotisch syndroom. Wat is het immunofluorescentie patroon dat wordt gezien bij patiënten met een membraneuze glomerulopathie?
    a)   granulair, aan de buitenzijde van de glomerulus basaalmembraan
    b)   lineair langs de glomerulus basaal membraan
    c)   granulair, in het mesangium
    d)   pauci-immuun

  

  1. Bij een patiënt worden vetcilinders gevonden in de urine.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a)   acute tubulus necrose

b)   SLE nefritis
c)   minimal change nefropathie

      d)   IgA nefropathie

 

  1. Bij een 13-jarig meisje wordt diabetes mellitus type 1 vastgesteld.  Het beloop wordt gecompliceerd door slechte regulatie, hypertensie en retinopathie.
    Hoe lang na het manifest worden van de ziekte ontstaat nierfalen?

    a)   < 10 jaar
    b)   10-20 jaar
    c)   20-30 jaar
    d)   > 30 jaar

 

  1. Een patiënt in het ziekenhuis plast minder dan een halve liter per dag en heeft een oplopend serumcreatinine. De fractionele Na+ excretie in de urine is 0.1%.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

    a)   prerenale nierinsufficientie
    b)   postrenale nierinsufficientie
    c)   acute tubulus necrose
    d)   acute interstitiële nefritis

 

  1. Een patiënte heeft een acute glomerulonefrits?
    Welke test vraagt u aan als u denkt aan de ziekte van Wegener?
  1. Anti Nucleaire Antilichamen (ANF)
  2. Anti Glomerulaire Basaal Membraan (anti-GBM)
  3. Anti Neutrofielen Cytoplasmatische Antilichamen (ANCA)
  4. Anti Streptolysine Antilichamen (AST)

 

  1. Een patiënt heeft een chronische nierinsufficiëntie door IgA nefropathie
    Wat is de sterkste
    progressiefactor?
    a)   roken
    b)   hypertensie
    c)   overgewicht
    d)   anemie 
     
  2. Een 30 jarige dialysepatiënt moet lang wachten op een niertransplantatie?
    Met welke factor is de kans op overlijden verhoogd ten opzichte van een gezonde leeftijdsgenoot
    ?
    a)   2
    b)   4
    c)   10
    d)   80
     
  1. Een jonge dialysepatiënte wordt getransplanteerd met een postmortale donornier
    Wat is de belangrijkste oorzaak van transplantaatfalen?

    a)  acute afstoting
    b)  chronische afstoting
    c)  recidief oorspronkelijke ziekte
    d)  CMV (Cytomegalovirus) infectie
  2. .....read more
Access: 
Public
Proeftentamens Buik

Proeftentamens Buik

Let op, bij het tentamen uit 2008 sluiten de vragen en de antwoorden niet bij elkaar aan, vraag 13 en 14 komen twee keer voor. Weet jij de juiste antwoorden? Help je medestudenten en voeg ze toe bij de commentaren / feedback onderaan deze pagina (alleen zichtbaar voor ingelogde gebruikers).

 

 


Proeftentamen 1 - 2008

De volgende twee vragen over onderstaande casus:

Een 58-jarige man bij wie twee maanden geleden diabetes mellitus is vastgesteld, is -  ondanks goede instelling van zijn diabetes - al enkele weken moe en lusteloos. Hij heeft geen eetlust meer. Hij is 5 kilo afgevallen. Sedert enkele dagen is hij geel geworden, is de urine donker en de ontlasting licht van kleur geworden. Hij klaagt over een onaangenaam vol gevoel in het epigastrium en heeft jeuk gekregen.

1.         U verricht een volledig lichamelijk onderzoek. Waar let u daarbij speciaal op?

            A)        is de galblaas palpabel?

            B)        zijn er krabeffecten?

            C)        is de milt palpabel?

            D)        zijn er spider naevi?

           

Gesteld, het laboratoriumonderzoek levert de volgende resultaten op: bilirubine totaal 250 mumol/l (

2.         Wat wordt uw waarschijnlijkheidsdiagnose?

            A)        primaire biliaire cirrose

            B)        pankreaskopcarcinoom

            C)        hemochromatose

            D)        obstructief galsteenlijden

 

3.         Een patiënte van 50 jaar met een lang bestaande matig gereguleerde diabetes mellitus bezoekt uw polikliniek. Zij heeft klachten van misselijkheid, opgeblazen gevoel en zuurbranden. Het lukt alleen nog kleine hoeveelheden te eten. Zij is hierdoor enkele kilo’s afgevallen. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

            A)        functionele dyspepsie

            B)        gastro-oesofageale reflux bij een maagontledigingsstoornis

            C)        een maagtumor

            D)        een Barret oesofagus

 

4.         Stagering van een oesofagus tumor vindt meestal, naast CT thorax en bovenbuik, plaats middels:

A)        proximale endoscopie en abdominale echografie

B)        proximale endoscopie en echo-endoscopie

C)        een Bariumfoto en echo-endoscopie

 

5.         Welke zelf gerapporteerde klachten in de bovenbuik komen in de algemene bevolking het minst voor?

A)        buikkrampen/pijn

B)        maagpijn

C)        braken of langdurige darmstoornissen

D)        misselijkheid

           

6.         Welke van de volgende klachten is geen “red flag” of “alarm” symptoom?

            A)        zwarte ontlasting

            B)        leeftijd boven 55 jaar en recent ontstane klachten

            C)        dysfagie en afvallen

            D)        langer bestaande, niet onderzochte buikpijnklachten

           

 

7.         Behandeling van Helicobacter Pylori geschiedt in de eerste lijn bij voorkeur met de volgende combinatie van antibiotica:

            A)        PPI – metronidazol – clarithromycine

            B)        PPI – amoxycilline – clarithromycine

            C)        PPI – bismut – metronidazol – clarithromycine

            D)       .....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken Buik - Jaar 2 - Geneeskunde - UL (2015-2016)

Notes bij Vraagstukken Buik - Jaar 2 - Geneeskunde - UL (2015-2016)

Bevat collegeaantekeningen bij het blok, gebaseerd op 2015-2016 met de relevante thema's bij het vak voor het collegejaar 2016/2017:


Thema 1: Zwellingen van de buik en genitalia

HC: Algemene Inleiding

Een klinische presentatie is een klacht, een symptoom of een symptoomcomplex waarmee een patiënt bij de dokter komt. Er kan hierbij gedacht worden aan een zwelling van de buik, icterus, braken, rectaal bloedverlies enzovoorts. Klinische presentaties helpen je tot het stellen van een diagnose. 

Vocht, zwangerschap, weefsel en lucht kunnen een zwelling in de buik veroorzaken. Lucht in de buik onderscheiden we in twee groepen: lucht in de organen waar fysiologisch ook al lucht aanwezig is (darmen en maag) en lucht buiten de organen. Dit laatste wordt vrije lucht genoemd. Hierbij is er een hele andere klinische presentatie en wijst over het algemeen op een perforatie van een hol orgaan. 

Vrij vocht in de buik noemen we ook wel ascites. Dit kan heel veel verschillende oorzaken hebben. Hepatogeen vocht kan bijvoorbeeld ontstaan door een te hoge druk in het poortader systeem oftewel portale hypertensie. Ook een infectie en een maligniteit kunnen leiden tot ascites. Als het hart niet in staat is om het bloed goed rond te pompen, zal het bloed gaan stuwen en dit kan ook zorgen voor vocht in de buik. Ernstige ondervoeding kan ook een oorzaak zijn vanwege hypo-albumine. Wanneer we een patiënt hebben met verdenking op een ascites, zijn zowel de anamnese al het LO van belang. De analyse van het vocht kan worden gedaan aan de hand van een punctie (paracentese), contralateraal van het punt van McBurney. Op basis van hoe het vocht eruit ziet, kan men al een beetje zien in welke richting men moet denken. Ook een kweek of cytologie kan informatie geven over de oorzaak van het vocht. Bij een paracentese zijn er twee chemiebepalingen die men kan doen. De eiwitconcentratie is van groot belang om een onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende oorzaken van een ascites. Men kan de SAAG (serum albumine – ascites albumine) berekenen. Wanneer men een SAAG heeft hoger dan 11 g/L wijst dit op portale hypertensie en alle oorzaken die hierbij horen. Een SAAG lager dan 11 g/L pleit tegen portale hypertensie en kan bijvoorbeeld komen door een pancreatitis of carcinosis peritonei. Daarnaast is het leukocyten aantal belangrijk. Op basis van dit getal kan men een indruk krijgen of er sprake is van een peritonitis. Zo wijst een neutrofiele granulocyten aantal van boven de 0,25 x 109/L op een spontane bacteriële peritonitis, zelfs als de kweek negatief is.

Weefsel in de buik kan komen door een orgaan.....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken Buik - Jaar 2 - Geneeskunde - UL (2014-2015)

Notes bij Vraagstukken Buik - Jaar 2 - Geneeskunde - UL (2014-2015)

Bevat collegeaantekeningen bij het blok, gebaseerd op 2014-2015


Thema 1: Zwellingen Buik en Genitalia

HC-01: Algemene Inleiding Vraagstukken Buik (16/02/2015)

Een klinische presentatie is een klacht, een symptoom of

.....read more
Access: 
Public

Nefrologie en urologie - Geneeskunde - Bundel

Nefrologie en urologie samenvatting verplichte stof deel 2

Nefrologie en urologie samenvatting verplichte stof deel 2

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Nefrologie

Acute Nierinsufficiëntie

Acuut nierfalen wordt gedefinieerd als een abrupte of snelle achteruitgang van de nierfunctie, wat te zien is aan een daling van de GFR en daarmee een stijging van het serum creatinine. Echter, direct na nierschade, kunnen de creatininelevels nog normaal zijn en is er enkel verminderde urineproductie. Ook de productie van erytropoëtine, hydroxylatie van vitamine D, regulatie van de zuur-base balans en regulatie van de zout- en waterbalans en bloeddruk zijn verstoord. Het serumureum en het serumcreatinine zullen stijgen en de urine output zal afnemen, dit laatste heet oligurie (<300-500 ml/dag). Wanneer helemaal geen urine wordt uitgescheiden heet het anurie (<50 ml/dag).
 

Definitie
Acute nierinsufficiëntie wordt vaak herkend aan een snelle stijging van het creatinine dat in dagen tot weken optreedt. Naast nierfunctieverlies omvat acute nierinsufficiëntie een syndroom dat bestaat uit een creatinine stijging met of zonder afname van urineproductie, oedeem, hypertensie of tekenen van een uremisch syndroom (malaise, misselijkheid, braken, sufheid, coma, pleuritis en pericarditis). Spierzwakte of ritmestoornissen kunnen het gevolg zijn van ernstige hyperkaliëmie, een Kussmaul-ademhaling (een zeer diepe, snelle, regelmatige ademhaling) van ernstige metabole acidose. Het is ook lastig om te differentiëren tussen een acute nierinsufficiëntie en een chronische nierinsufficiëntie. Daarom wordt gebruik gemaakt van de RIFLE criteria: Risk, Injury, Failure, Loss, End-stage), waarbij gebruik wordt gemaakt van de stijging in het serum creatinine of de verminderde urineproductie (urinary output). De R, I, en F zijn drie levels van nierdysfunctie, de L en de E zijn twee outcomes. Omdat de creatinine stijging vaak langzaam gaat in het begin en de urineproductie niet wordt bijgehouden wordt de diagnose vaak te laat gesteld. Stijging van het ureum is sterk afhankelijk van de eiwitintake, leverfunctie, mate van katabolie en het effectief circulerend volume.
De mortaliteit varieert van 25-70%, afhankelijk van de populatie waarin het zich voordoet. Ongecompliceerd ANI heeft een mortaliteit van 5-10%, waar een ANI op de intensive care unit voor orgaan falen kan zorgen met een mortaliteit van 50-70%. Sepsis-gerelateerde ANI heeft een significant slechtere prognose dan een ANI zonder sepsis. Vooral afhankelijk van het serumcreatinine. Een toename van 0.3 mg/dL in het serum creatinine is een belangrijke prognostische factor. In follow up, wordt uiteindelijk 12.5 % van de patiënten met acute nierinsufficiëntie dialyse afhankelijk en 19-31% van hen ontwikkeld chronisch nierfalen.

 

De anamnese is erg belangrijk om de oorzaak van het acute nierfalen te ontdekken en de behandeling te bepalen. Een gedetailleerde medische geschiedenis en lichamelijk onderzoek in combinatie met laboratorium onderzoek zijn van absoluut belang om tot een juiste diagnose te komen.

 

Anamnese en LO: Let vooral op hypotensie, congestief hartfalen, volumecontractie, nefrotoxiciteit door medicatie, trauma, bloedverlies of –transfusies, bindweefselziekten of auto-immuunziekten en expositie aan toxische stoffen als ethyl, alcohol, kwikdampen,.....read more

Access: 
JoHo members
Nefrologie en urologie samenvatting verplichte stof deel 1

Nefrologie en urologie samenvatting verplichte stof deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Normaalwaarden – Uit het hoofd kennen voor het tentamen!

  • Hb                                                               7,5 – 10 mmol/L
  • Creatinine in bloed                                         64 – 104 μmol/L
  • Creatinine in urine                                         5,9 – 14,1 mmol/24uur
  • Creatinine klaring                                          120 –170 ml/min
  • Albumine in bloed                                          34 – 48 g/L
  • Albumine in urine                                          < 20 mg/L
  • Totaal eiwit in urine                                        < 0,15 g/24 uur
  • Microalbuminurie                                           30 – 300 mg/24 uur
  • Albumine/creat ratio                                      3 – 30 mg/mmol
  • HbA1c                                                          4,3 – 6,3 %
  • Natrium                                                        136 – 144 mmol/L
  • Natrium in urine                                             30 – 300 mmol/L
  • Kalium                                                         3,6 – 4,8 mmol/L
  • Calcium                                                        2,15 – 2,55 mmol/L
  • Ureum                                                          2,2 – 7,5 mmol/L
  • Fosfaat                                                         0,9 – 1,5 mmol/L
  • Bicarbonaat                                                  22 – 28 mmol/L
  • Fractionele natrium excretie                           <1% = hypovolemie, >2% = ATN
  • Proteïnurie                                                    > 0,3 g/24 uur, A/C > 30 mg/mmol
  • Nefrotisch syndroom                                      > 3,5 g/24 uur, A/C > 350 mg/mmol

 

Nefrologie: Ontwikkeling en anatomie van de nieren en urinewegen

Het urogenitale systeem ontwikkelt zich uit het intermediaire mesoderm. Uit het mesoderm ontwikkelt zich de urogenitale lijst, welke zich vormt aan beide zijden van de aorta. Het bestaat uit een nefrogeen (excretoir) en een genitaal (reproductief) deel. In de embryonale fase zijn deze twee systemen nauw met elkaar verbonden. Het nefrogene gedeelte komt drie weken eerder tot ontwikkeling dan het genitale gedeelte.

 

Ontwikkeling van de urine tractus

De urinetractus bestaat uit de volgende delen:

  • Nieren: excretie van urine
  • Ureters: leiden urine van de nieren naar de blaas toe
  • Urineblaas: tijdelijke opslag van urine
  • Urethra: leidt de urine van de blaas het lichaam uit

 

In de embryonale fase komen drie paar nieren tot ontwikkeling.

  • Pronephros

De eerste set nieren heet de pronephros. Ze ontstaan vroeg in de vierde week in het halsgebied (cervicale nefrotomen) van het embryo en zijn rudimentair (ze hebben geen functie). Vanaf de nieren worden urinewegen, ducti pronephrici, naar de cloaca (het laatste deel van de darm, vormt ook de latere urogenitale sinus) toe gevormd. Een groot gedeelte van deze afvoerbuis zet zich voort in de mesonephros.

  • Mesonephros

Ontstaan aan het eind van de vierde week, caudaal van de pronephros. Ze bestaan uit glomeruli en de mesonefrische tubuli en zullen vier weken lang functioneren als primitieve nieren, totdat de permanente nieren ontwikkelen. De mesonefrische tubuli komen uit in de ductus mesonefricus, wat oorspronkelijk de ductus pronefricus was. De ductus mesonefricus worden ook wel de buis van.....read more

Access: 
JoHo members
Nefrologie en urologie samenvatting collegeaantekeningen deel 2

Nefrologie en urologie samenvatting collegeaantekeningen deel 2

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege Verhoogd PSA (13-1)

 

Casus

Man 62 jaar, geen klachten.
RT: gladde, symmetrisch, vast-elastische prostaat, dit voelt hetzelfde als je duimmuis.

Volume prostaat 35cm2, wat redelijk gewoon is.

PSA 7 µg/l

Hoe nu verder?

Je kunt de prostaat voelen met rectaal toucher. In de centrale zone van de prostaat ontstaat de goedaardige prostaatvergroting, een adenoom. In de perifere zone ontstaan de meeste prostaatkankers. Rectaal toucher doe je het liefst in rugligging, omdat je dan de symmetrie van de prostaat het best kan voelen.

 

Sperma bestaat deels uit vocht, afkomstig van de prostaat, en deels uit vocht uit de zaadblaas met spermatociden. De prostaat is gelegen tussen de blaas en de urethra. In het vocht afkomstig uit de prostaat zit veel PSA. PSA staat voor prostaat specifiek antigen en is een glycoproteïne dat in prostaatepitheel gemaakt wordt. De functie van het PSA het oplossen van eiwitten in het sperma. Bij de productie van PSA lekt een klein beetje de bloedbaan in en dit is in het bloed te meten. PSA is geen tumormarker en dus ook niet specifiek voor prostaatkanker, echter wel voor prostaataandoeningen. Het kan verhoogd zijn bij ontsteking, groei, trauma, carcinoom en verhoogde druk. Het is wel bruikbaar als marker voor prostaatkanker.

 

De bovengrens van de normaalwaarde is 4 g/L. De normaalwaarden van de PSA nemen toe, naarmate men ouder wordt.

40-49: tot 2,5 g/L

50-59: tot 3,5 g/L

60-69: tot 4,5 g/L

70-79: tot 6,5 g/L

Dit komt doordat de prostaatgrootte toeneemt en de bloedvaten fragieler worden waardoor er meer weglekt.

 

Oorzaken van een verhoogd PSA zijn:

  • Benigne prostaathyperplasie: een grote prostaat.

  • Prostatitis: ontsteking. Bij een cystitis heeft de patiënt ook vaak een prostatitis.

  • Trauma, operatie, prostaatbiopsie, urineretentie, infarct.

  • Prostaatkanker.

De incidentie van prostaatkanker in biopten is afhankelijk van rectaal toucher en het PSA. Bij een verhoogd PSA wordt echter niet altijd een afwijkend rectaal toucher gevonden.

 

Deze patiënt heeft een serum PSA van 4 – 10 met een normaal rectaal toucher. Daarmee heeft hij ongeveer de 25% kans op prostaatkanker. Vervolgens wordt er een transrectale echo gedaan.

 

Diagnostiek prostaatkanker:

  • Rectaal toucher: wordt bij voorkeur gedaan bij een patiënt in rugligging, zodat tegelijkertijd de symmetrie beoordeeld kan worden. Vooral de perifere zone van de prostaat, waar de kankers ontstaan, kan goed gevoeld worden.

  • PSA.

  • Echo prostaat met transrectale echografie

  • .....read more
Access: 
Public
Nefrologie en urologie samenvatting laatste collegeaantekeningen

Nefrologie en urologie samenvatting laatste collegeaantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


WG: Urologische oncologie 21 januari 2014

 

Vignet F

Klinische presentatie

Jongen 23 jaar, zeer vaste onregelmatige vergroting linker testis, is de laatste tijd sneller vermoeid, geen koorts, geen plasklachten.

 

DD: De vast aanvoelende testis is zeer verdacht voor een testis tumor. In regel wordt genomen dat alles wat hard aanvoelt en in de bal zit kanker is, en dat alles wat buiten de bal ligt en hard aanvoelt benigne is.
Aanvullend onderzoek

  • Echo: bevestiging diagnose (aantonen aanwezigheid tumor): operatie

` Doorsturen naar uroloog. Die zal hetzelfde denken en al een spoedoperatie regelen. Testiscarcinoom is een snel groeiende tumor die binnen 24 uur na diagnose behandeld moet worden d.m.v. orchidectomie (testikel resectie)

  • Bloedonderzoek: LDH, bèta-HCG, alfafoetoproteïne (AFP). Dit geeft indicatie voor de type tumor en bij follow up kan je ze als beginwaarden van tumormarkers beschouwen. Maar het heeft op dit moment geen diagnostische waarde omdat lab resultaten van vooral AFP lang kan duren (3 dagen) en omdat de tumormarkers niet per se verhoogd hoeven te zijn, dus negatieve uitslag sluit kanker niet uit.

  • Metastaseonderzoek: naar de rug, longen, retroperitoneale en supraclaviculaire lymfeklieren (vooral de nierlymfeklieren om dat hier de bloedvaten naar de testis lopen): CT abdomen en thorax met contrastvloeistof omdat je anders de afwijking niet kan onderscheiden van bloedvaten (zijn ook rondjes). Deze CT wordt pas gedaan nadat de patient geopereerd is.

 

Behandeling

Vóórdat de testis wordt verwijdert moet dhr. naar een fertiliteitspoli doorgestuurd worden voor de mogelijkheid tot sperma invriezen. De kans op infertiliteit is niet zo heel groot, maar de chemotherapie die na de operatie volgt is erg schadelijk.

 

Operatief verwijderen van de aangedane testikel, weefsel naar patholoog die type testiscarcinoom kan onderzoeken wat van belang is voor verdere behandeling. Deze operatie wordt een orchidectomie genoemd. De testis wordt bereikt via de lies. Als bij CTscan metastasen zijn gevonden worden die met radio- en/of chemotherapie behandeld. Regelmatig wordt CT herhaald om het effect te bepalen, na 3 kuren zonder voldoende effect zal resectie van lymfeklieren/metastasen nodig zijn (dit is een grote operatie!)

 

Seminoom is stralingsgevoelig. Nadeel van bestraling is secundaire (bestralings-)tumoren, dus als het kan liever chemotherapie geven. Chemo wordt vaak als profylaxis gegeven.

Non-seminoom is een meer agressieve vorm kanker en produceert meer AFP. Deze vorm is minder gevoelig voor bestraling en chemo is dan ook eerste keus.

 

Algemene informatie

Prevalentie van testiscarcinoom is ongeveer 1 in 300 (± één keer per jaar in huisartsenpraktijk), mortaliteit slechts.....read more

Access: 
Public
Nefrologie en urologie samenvatting collegeaantekeningen deel 1

Nefrologie en urologie samenvatting collegeaantekeningen deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HC 1: Inleiding en nierfysiologie (06-01-2014)

 

Inleiding

Het blok bestaat uit:                                                                                      

  • Colleges
  • Werkgroepen/werkcollege
  • ZSO’s

Klinische presentaties nefrologie

  • Proteïnurie: eiwitverlies bij de urine
  • Hematurie: bloedverlies bij de urine
  • Acute nierinsufficiëntie (ANI)
  • Chronische nierinsufficiëntie (CNI)

 

De klinische presentaties worden behandeld aan de hand van de 4 stappen van het geneeskundig proces:

  • Herken de klinische presentatie.
  • Anamnese en lichamelijk onderzoek.
  • Laboratorium en radiologisch onderzoek.
  • Maak een differentiaal diagnose.
    • Maak gebruik van een schema.
    • Toegespitst op de patiënt.
  • Stel een diagnostisch actieplan op.
    • Gebruik het theorema van Bayes.
  • Stel een therapeutisch actieplan (ITEP) op.
    • Leefregels, farmacotherapie, interventie.

 

Een ANI kan als volgt geclassificeerd worden:

  • Pre-renaal: hartfalen, hele lage bloeddruk.
  • Renaal:
    • Vasculair: hypertensieve crisis
    • Glomeruli (glomerulonefritis). Glomerulaire oorzaken kunnen verder onderverdeeld worden, aan de hand van immunofluorescentie (IF), in:
      - IF: lineair (anti-GBM nefritis)
      - IF: granulair (SLE nefritis)
      - IF: pauci-immuun (ziekte van Wegener)
    • Tubuli: acute tubulus necrose
    • Interstitium: interstitiële nefritis. Dit komt onder andere voor als bijwerking van medicijnen.
  • Post-renaal: prostaathypertrofie. Dit geeft een gestoorde urineafvloed wat leidt tot stuwing naar de nier: hydronefrose. Dit kan je opsporen met een echo.

 

Acute nierfunctieverslechtering kan komen door een pre-renale oorzaak (een heel lage bloeddruk door een falend hart of ernstige diarree) of door acute tubulus necrose (ATN).

Om onderscheid te kunnen maken tussen een prerenale acute nierinsufficiëntie en acute tubulus necrose (dit komt voor bij mensen op de IC, waarbij tubuli echt beschadigd zijn doordat ze een tekort aan zuurstof hebben) kan gekeken worden naar het urine sediment, urine natrium, de FE Na (%), urine osmolaliteit en de respons op NaCl. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken, omdat je bij iemand met een ernstige hypotensie vocht (NaCl) zal toedienen om de bloeddruk wat omhoog te krijgen, maar als je vocht toedient aan iemand met ATN zal deze overvuld raken en zal zich hartfalen ontwikkelen. Het zout kan moeilijker worden vastgehouden in het lichaam en de zoutconcentratie in de urine is zeer hoog.

 

.....read more

 

Prerenaal

ATN

Sediment

normaal

Troeperig, tub epitheel cellen

Urine natrium

Access: 
Public
Aanvulling collegeaantekeningen Nefrologie en Urologie

Aanvulling collegeaantekeningen Nefrologie en Urologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


WG: Klachten van het scrotum

Vignet F

Klinische presentatie

Jongen 23 jaar, zeer vaste onregelmatige vergroting linker testis, is de laatste tijd sneller vermoeid, geen koorts, geen plasklachten.

DD: De vast aanvoelende testis is zeer verdacht voor een testis tumor.
Aanvullend onderzoek

  • Echo --> bevestiging diagnose (aantonen aanwezigheid tumor) --> operatie

Doorsturen naar uroloog. Die zal hetzelfde denken en al een spoedoperatie regelen. Testiscarcinoom is een snel groeiende tumor die binnen 24 uur na diagnose behandeld moet worden d.m.v. orchidectomie (testikel resectie)

  • Bloedonderzoek: LDH, bèta-HCG, alfafoetoproteïne (AFP). Dit geeft indicatie voor de type tumor en bij follow up kan je ze als beginwaarden van tumormarkers beschouwen. Maar het heeft op dit moment geen diagnostische waarde omdat lab resultaten van vooral AFP lang kan duren (3 dagen) en omdat de tumormarkers niet per se verhoogd hoeven te zijn, dus negatieve uitslag sluit kanker niet uit.

  • Metastaseonderzoek: naar de rug, longen, retroperitoneale en supraclaviculaire lymfeklieren (vooral de nierlymfeklieren): CT abdomen en thorax met contrastvloeistof omdat je anders de afwijking niet kan onderscheiden van bloedvaten (zijn ook rondjes).

Behandeling

Vóórdat de testis wordt verwijdert moet dhr. naar een fertiliteitspoli doorgestuurd worden voor de mogelijkheid tot sperma invriezen. De kans op infertiliteit is niet zo heel groot, maar de chemotherapie die na de operatie volgt is erg schadelijk.

Operatief verwijderen van de aangedane testikel, weefsel naar patholoog die type testiscarcinoom kan onderzoeken wat van belang is voor verdere behandeling. Als bij CTscan metastasen zijn gevonden worden die met radio- en/of chemotherapie behandeld. Regelmatig wordt CT herhaald om het effect te bepalen, na 3 kuren zonder voldoende effect zal resectie van lymfeklieren/metastasen nodig zijn (dit is een grote operatie!)

Seminoom is stralingsgevoelig. Nadeel van bestraling is secundaire (bestralings-)tumoren, dus als het kan liever chemotherapie geven. Chemo wordt vaak als profylaxis gegeven.

Non-seminoom is een meer agressieve vorm kanker en produceert meer AFP. Deze vorm is minder gevoelig voor bestraling en chemo is dan ook eerste keus.

Algemene informatie

Prevalentie van testiscarcinoom is ongeveer 1 in 300 (± één keer per jaar in huisartsenpraktijk), mortaliteit slechts 1 in 5000. De genezing is over het algemeen 95%: bij T1 tumoren is het 99% en T4 tumoren ±70%. Dat laatste cijfer is heel hoog in vergelijking met andere soort gemetastaseerde kankers.
Vignet G:

Man 55 jaar, vraagt of zijn PSA bepaald kan worden, broer prostaatkanker, RT: prostaat niet

goed te beoordelen. Uitslag PSA: 6 ng/ml (te hoog voor zijn leeftijd).
Prostaat kan lastig te beoordelen zijn bij obesitas, of de prostaat kan iets verder.....read more

Access: 
Public
Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefenvragen

     1. De urine teststrook is niet geschikt voor het screenen op:

a)       Bence-Jones eiwitten

b)       leukocyturie

c)       hematurie

d)       albuminurie

 

  1. Een man van 80 jaar komt op het spreekuur wegens geleidelijk  toenemende zwelling van de enkels, die vooral in de avond aanwezig is. ’s Nachts moet hij een aantal keer het bed uit om te plassen. Een urine dipstick toont een spoor eiwit. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het oedeem.
    a)   hartfalen
    b)   nefrotisch syndroom
    c)   veneuze stuwing bij spataderen
    d)   zowel a, b en c kan de oorzaak zijn

 

  1. Een 55-jarige man heeft een nefrotisch syndroom. Wat is het immunofluorescentie patroon dat wordt gezien bij patiënten met een membraneuze glomerulopathie?
    a)   granulair, aan de buitenzijde van de glomerulus basaalmembraan
    b)   lineair langs de glomerulus basaal membraan
    c)   granulair, in het mesangium
    d)   pauci-immuun

  

  1. Bij een patiënt worden vetcilinders gevonden in de urine.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a)   acute tubulus necrose

b)   SLE nefritis
c)   minimal change nefropathie

      d)   IgA nefropathie

 

  1. Bij een 13-jarig meisje wordt diabetes mellitus type 1 vastgesteld.  Het beloop wordt gecompliceerd door slechte regulatie, hypertensie en retinopathie.
    Hoe lang na het manifest worden van de ziekte ontstaat nierfalen?

    a)   < 10 jaar
    b)   10-20 jaar
    c)   20-30 jaar
    d)   > 30 jaar

 

  1. Een patiënt in het ziekenhuis plast minder dan een halve liter per dag en heeft een oplopend serumcreatinine. De fractionele Na+ excretie in de urine is 0.1%.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

    a)   prerenale nierinsufficientie
    b)   postrenale nierinsufficientie
    c)   acute tubulus necrose
    d)   acute interstitiële nefritis

 

  1. Een patiënte heeft een acute glomerulonefrits?
    Welke test vraagt u aan als u denkt aan de ziekte van Wegener?
  1. Anti Nucleaire Antilichamen (ANF)
  2. Anti Glomerulaire Basaal Membraan (anti-GBM)
  3. Anti Neutrofielen Cytoplasmatische Antilichamen (ANCA)
  4. Anti Streptolysine Antilichamen (AST)

 

  1. Een patiënt heeft een chronische nierinsufficiëntie door IgA nefropathie
    Wat is de sterkste
    progressiefactor?
    a)   roken
    b)   hypertensie
    c)   overgewicht
    d)   anemie 
     
  2. Een 30 jarige dialysepatiënt moet lang wachten op een niertransplantatie?
    Met welke factor is de kans op overlijden verhoogd ten opzichte van een gezonde leeftijdsgenoot
    ?
    a)   2
    b)   4
    c)   10
    d)   80
     
  1. Een jonge dialysepatiënte wordt getransplanteerd met een postmortale donornier
    Wat is de belangrijkste oorzaak van transplantaatfalen?

    a)  acute afstoting
    b)  chronische afstoting
    c)  recidief oorspronkelijke ziekte
    d)  CMV (Cytomegalovirus) infectie
  2. .....read more
Access: 
Public
Oefenvragen Urologie

Oefenvragen Urologie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Vraag 1

De huisarts wordt bezocht door een 42 jarige vrouw, moeder van 3 kinderen. Zij klaagt over ongewenst urineverlies. Dit urineverlies treedt met name op bij lichamelijke inspanning (volleybal), maar soms verliest zij ook urine als zij aandrang voelt. Zij is dan te laat op het toilet.

 

Klinische vraag Antwoord

1. Noem de twee vormen van urine-incontinentie die hier kunnen spelen, dan wel de combinatie van beide, in volgorde van waarschijnlijkheid (drie opties dus).

1.

[a] Stress- (inspannings-)incontinentie

[b] Urge- (aandrang-)incontinentie. Een gemengde incontinentie het meest waarschijnlijk, daarna stress en dan urge.

2. Welke twee onderdelen van het lichamelijk onderzoek en de anamnese zijn van belang voor de vraag of de huisarts moet verwijzen?

2.

[a] De aanwezigheid van een blaasverzakking [b] Is urineverlies door hoesten of persen te provoceren?(speculumonderzoek ook goedrekenen)

Biomedische vraag Antwoord

 

1. Welke spier vormt het grootste deel van de bekkenbodem?

1. M. levator ani

2. Het corpus perineale is een belangrijke structuur voor de integriteit van het perineum en de ondersteuning van bekkenorganen. Noem twee spieren die aan het corpus perineale hechten.

2. M. bulbospongiosus, m. sfincter ani externus, m. levator ani, m. transversus perinei profundus, m. transversus perinei superficialis

 

Vraag 2

Een 36 jarige gehuwde vrouw, vier kinderen, komt bij u op het huisartsenspreekuur. De voorgeschiedenis vermeldt COPD en zij heeft fors overgewicht (97 Kg bij een lengte van 1.64). Zij klaagt sinds de geboorte van haar laatste kind een jaar geleden over ongewenst urineverlies bij hoesten. Haar partner heeft zich inmiddels laten steriliseren. Bij onderzoek vindt u bij het spreiden van de labia een bleke ronde zwelling naar buiten puilen.

 

Klinische vraag Antwoord

.....read more

1. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak voor deze abnormale bevinding?

1. Cystocele

2. Noem drie behandelingsmogelijkheden om haar probleem te verhelpen.

2. Algemene maatregelen: (afvallen, COPD behandelen) operatieve correctie (TFT, Stamey, Burch

Access: 
Public
Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


Week 1

College 1 – Inleiding in de urologie

24-11-2014

Anatomie

Urinewegen, komt niet echt terug in de cursus maar moet je wel weten. Hier de anatomie in het kort.

Nieren:

Nieren zijn retroperitoneale organen. De nieren bewegen met de ademhaling mee, ongeveer 2 wervels heen en weer. De nieren liggen los in je lichaam. Doordat ze losliggen heeft dit ook nadelen, bijvoorbeeld als je valt dan vallen je nieren nog wat langer door waardoor ze kapot kunnen gaan en los kunnen komen van hun “steel”.

Blaas

De blaas is een gespierde zak, die is gemaakt van glad spierweefsel. De binnenbekleding is bekleed met urotheel, dit is waterdicht epitheel, urine is een afvalproduct en wil je dus niet terug krijgen in je lichaam. Dus het is ook heel belangrijk dat dit epitheel niks door laat. De blaas is afkomstig van de einddarm.

De blaaswand bestaat uit (van binnen naar buiten):

  • Transitioneel epitheel

  • Lamina propria

  • Submucosa

  • M. detrusor vesicae (functie: voorkomen van retrograde ejaculatie)

  • Adventitia (met bloedvaten)

De blaas bij mannen: onder de blaas zit de prostaat (functie bij de voortplanting). Bij oudere mensen kan de prostaat ook plasklachten veroorzaken.

Bovenop de koepel van de blaas zit het median umbilical ligament, die naar de navelstreng toe.....read more

Access: 
Public

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde Bachelor 3 aan de Universiteit Leiden

Introduction to Global Health and Tropical Medicine
Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Oefenmateriaal bij het vak Vraagstukken Spoedeisende Zorg - Geneeskunde - B3 - UL

Bevat oefenmateriaal bij de behandelde onderwerpen van het blok, gebaseerd op tentamens van de afgelopen studiejaren.


Oefenvragen

Open vragen

Vraag 1: Voor welke categorie patiënten met een acuut optredende, levensbedreigende stoornis is de ABCDE methode niet geschikt?

a. Patiënten met een geïsoleerd neurotrauma

b. Patiënten met een intoxicatie

c. Kinderen jonger dan één jaar

d. Patiënten met een circulatoir arrest

 

Vraag 2: Op de SEH komen vrijwel tegelijkertijd de volgende 4 patiënten: Welke patiënt moet als eerste onderzocht worden?

a. een 5-jarig meisje met zeer veel pijn na een val

b. een 40-jarige man bekend met astma en nu bezweet en 35 keer per minuut ademend

c. een zwangere vrouw met een blanco voorgeschiedenis met een epileptisch insult

d. een patiënt die voor de balie van de SEH collabeert en niet reageert op aanspreken

 

Vraag 3. Voor welk geneesmiddel is volgens de actuele richtlijn Specialistische reanimatie van volwassenen van de Nederlandse Reanimatie Raad geen plaats (meer) bij reanimaties?

a. amiodaron

b. atropine

c. calciumchloride

d. magnesiumsulfaat

 

Vraag 4: Bij een ernstige pneumonie is er een gestoorde ventilatie- perfusieverhouding (V/P-mismatch). Wat is de belangrijkste pathofysiologische factor hierbij?

a. Hypoxemische vasoconstrictie

b. Shunting

c. Het Eisenmenger effect

d. Dode ruimte ventilatie

 

Vraag 5: Een man, eind 70, wordt gepresenteerd op de SEH vanwege palpitaties. Terwijl de verpleegkundige hem verzorgt gaat een monitoralarm vanwege een tachycardie. Na 45 seconden is er spontane conversie naar sinusritme. Patiënt heeft niet het bewustzijn verloren gedurende deze episode. De ritmestrook toont een smal complex tachycardie. Welke diagnose past hier bij?

a. atriale tachycardie

b. ventrikeltachycardie → brede complexen, meestal bewustzijnsverlies

c. atriumfibrilleren met een bundeltakblok → brede complexen

d. fijnmazig ventrikelfibrilleren → cardiac arrest

Meerkeuzevragen

NB: de vragen zijn gebaseerd op het leerboek Acute Geneeskunde van Thijs et al. De vraagstelling en de onderwerpen zijn wel nog een goede indicatie voor het eindtentamen van het blok. Voor de antwoorden kun je ook de bijbehorende samenvatting bij Thijs raadplegen.

1. Een man, eind 20, komt op de SEH binnen met een status epilepticus. Er is reeds benzodiazepines intraveneus toegediend, maar dit heeft geen verbetering gegeven. De volgende stap is de patiënt op te laden met een anti-epilepticum. Welk middel is geïndiceerd?

a. fenobarbital

b. fenytoïne

c. lamotrigine

d. carbamazepine

2. Een 24-jarige man heeft een ziekte opgelopen na een verblijf van 6 maanden in een Aziatisch land. Hij was sinds 2 dagen terug in Nederland toen hij plotseling koorts kreeg gepaard gaande met hoofdpijn, pijn achter de ogen en hevige rugpijn. Bij onderzoek had hij lymfadenopathie en petechiën op het verhemelte. Na 4 dagen verdween de koorts, maar na 2 koortsvrije dagen had hij weer koorts en kwamen de klachten terug maar in mindere mate. Na 3 dagen was de koorts weg.....read more
Access: 
Public
Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Oefenmateriaal Nefrologie & Urologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefenvragen

     1. De urine teststrook is niet geschikt voor het screenen op:

a)       Bence-Jones eiwitten

b)       leukocyturie

c)       hematurie

d)       albuminurie

 

  1. Een man van 80 jaar komt op het spreekuur wegens geleidelijk  toenemende zwelling van de enkels, die vooral in de avond aanwezig is. ’s Nachts moet hij een aantal keer het bed uit om te plassen. Een urine dipstick toont een spoor eiwit. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor het oedeem.
    a)   hartfalen
    b)   nefrotisch syndroom
    c)   veneuze stuwing bij spataderen
    d)   zowel a, b en c kan de oorzaak zijn

 

  1. Een 55-jarige man heeft een nefrotisch syndroom. Wat is het immunofluorescentie patroon dat wordt gezien bij patiënten met een membraneuze glomerulopathie?
    a)   granulair, aan de buitenzijde van de glomerulus basaalmembraan
    b)   lineair langs de glomerulus basaal membraan
    c)   granulair, in het mesangium
    d)   pauci-immuun

  

  1. Bij een patiënt worden vetcilinders gevonden in de urine.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a)   acute tubulus necrose

b)   SLE nefritis
c)   minimal change nefropathie

      d)   IgA nefropathie

 

  1. Bij een 13-jarig meisje wordt diabetes mellitus type 1 vastgesteld.  Het beloop wordt gecompliceerd door slechte regulatie, hypertensie en retinopathie.
    Hoe lang na het manifest worden van de ziekte ontstaat nierfalen?

    a)   < 10 jaar
    b)   10-20 jaar
    c)   20-30 jaar
    d)   > 30 jaar

 

  1. Een patiënt in het ziekenhuis plast minder dan een halve liter per dag en heeft een oplopend serumcreatinine. De fractionele Na+ excretie in de urine is 0.1%.
    Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

    a)   prerenale nierinsufficientie
    b)   postrenale nierinsufficientie
    c)   acute tubulus necrose
    d)   acute interstitiële nefritis

 

  1. Een patiënte heeft een acute glomerulonefrits?
    Welke test vraagt u aan als u denkt aan de ziekte van Wegener?
  1. Anti Nucleaire Antilichamen (ANF)
  2. Anti Glomerulaire Basaal Membraan (anti-GBM)
  3. Anti Neutrofielen Cytoplasmatische Antilichamen (ANCA)
  4. Anti Streptolysine Antilichamen (AST)

 

  1. Een patiënt heeft een chronische nierinsufficiëntie door IgA nefropathie
    Wat is de sterkste
    progressiefactor?
    a)   roken
    b)   hypertensie
    c)   overgewicht
    d)   anemie 
     
  2. Een 30 jarige dialysepatiënt moet lang wachten op een niertransplantatie?
    Met welke factor is de kans op overlijden verhoogd ten opzichte van een gezonde leeftijdsgenoot
    ?
    a)   2
    b)   4
    c)   10
    d)   80
     
  1. Een jonge dialysepatiënte wordt getransplanteerd met een postmortale donornier
    Wat is de belangrijkste oorzaak van transplantaatfalen?

    a)  acute afstoting
    b)  chronische afstoting
    c)  recidief oorspronkelijke ziekte
    d)  CMV (Cytomegalovirus) infectie
  2. .....read more
Access: 
Public
Casuïstiekvragen over praktische geneeskunde

Casuïstiekvragen over praktische geneeskunde

Dit zijn algemeen bruikbare oefenvragen die betrekking hebben op diverse klachten en ziektebeelden. Aan de hand van casussen, worden de klachten getoetst.


Casus: “Urineweginfecties”

Een 9-jarig meisje is naar de kinderarts is verwezen wegens secundaire incontinentie. Op haar 3e levensjaar is zij continent geworden. Sinds een jaar heeft zij weer ‘ongelukjes’ waarbij zij in haar broek plast. Het valt op dat zij weinig naar het toilet gaat en grote porties plast. Sinds een aantal weken is ook haar loopgedrag veranderd. Zij struikelt meer en kan tijdens gymnastiek niet meer rennen of op haar hakken staan.

Vraag 1: Wanneer een blaasecho wordt gemaakt blijkt Esther een blaasresidue te hebben van 100 ml na mictie. Bij welke aandoening past dit klachtenpatroon?
  1. habituele obstipatie

  2. seksueel misbruik

  3. tethered cord

  4. Wilms tumor

Je bent huisarts. Een 55- jarige patiënt komt op je spreekuur met ongewenst urineverlies. Zij heeft deze klachten sinds een jaar of twee en klaagt met name over het feit dat zij urine verliest bij sporten, hoesten niezen en persen.

Vraag 2: Hoe noem je deze vorm van incontinentie?
  1. continue incontinentie

  2. overloop incontinentie

  3. stress incontinentie

  4. urge incontinentie

Casus: “Hoofdpijn”

Een 40-jarige docente krijgt tijdens een drukke les van het ene moment op het andere ondraaglijke hoofdpijn. Zij is bekend met migraine, maar deze hoofdpijn is veel malen ernstiger en ook anders van karakter. Zij maakt de les nog af, maar gaat daarna naar de huisarts. Op dat moment zijn de klachten duidelijk afgenomen.

Vraag 1: Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

 

Vraag 2: Noem vijf middelen die kunnen worden gebruikt bij de behandeling van migraine aanvallen (doseringen zijn niet nodig, toedieningsvorm wel).

 

Vraag 3: Noem vier middelen die kunnen worden gebruikt als profylactische therapie bij migraine. (Doseringen zijn niet nodig.)

Je bent neuroloog. Een 40-jarige vrouw die al jaren bekend is met migraine wordt door haar huisarts naar jou verwezen omdat ze de laatste maanden twee tot vier migraine aanvallen per week heeft die steeds langer duren, namelijk minstens een dag. Tussen de aanvallen door houdt ze last van zeurende hoofdpijn. Ze slikt al maanden 6-8 tabletten paracetamol per dag maar daar heeft ze nauwelijks baat meer bij.

Vraag 4: Wat dien je patiënt.....read more
Access: 
Public
Lijn samenwerken en organisatie (College 1 t/m 6) - Geneeskunde - UL - Notes

Lijn samenwerken en organisatie (College 1 t/m 6) - Geneeskunde - UL - Notes


2014-2015

HC 1a – Gezondheidseconomie en keuzen in de zorg

Volgens de WHO heeft gezondheid niet alleen een fysieke waarde, maar heeft het ook zijn bijdrage aan de welvaart en de economie. Gezondheid leidt tot hogere productiviteit en hogere welvaart leidt tot een betere gezondheid in de samenleving. Deze termen hangen dus samen. De kosten van de Nederlandse gezondheidszorg stijgen elk jaar. De totale Nederlandse gezondheidszorg kost 92 miljard. Als je dit deelt door alle mensen in ons land is dat 5 tot 6 duizend per persoon. De stijging is de afgelopen jaren wel een beetje afgevlakt, maar het blijft stijgen.

Het regeerakkoord zegt dat de overheid 5 miljard moet bezuinigingen in de zorg. In de miljoenennota is dit nog een beetje aangescherpt door nog 1,5 miljard extra te bezuinigen in de zorg. Als je de totale kostenstijging van bijna 7% bekijkt tussen 2001 en 2010, zie je dat deze opgebouwd is uit een prijsstijging in de zorg, de demografie (veroudering van de samenleving) en de inhoud van de zorg (nieuwe zorg & nieuwe patiënten).

Prijsstijging in de zorg

De prijzen stijgen overal (inflatie) en een Amerikaanse econoom stelt dat in de gezondheidszorg de prijzen nu eenmaal sneller stijgen dan is alle andere sectoren. In alle andere sectoren kan één persoon meer arbeid verzorgen door een stijgende arbeidsproductiviteit (mechanisering en automatisering). De lonen kunnen hierdoor omhoog, maar om genoeg werknemers in de zorg te houden moeten deze lonen wel mee stijgen. Helaas hebben we in de zorg niet dezelfde stijging in de arbeidsproductiviteit, waardoor de loonstijging niet gecompenseerd wordt door een productiviteitsstijging. Deze theorie gaat echter helaas niet helemaal op omdat de prijsstijgingen in de zorg heel vergelijkbaar zijn met de algemene inflatie, respectievelijk 2,3% en 2,4%.

Demografie

De tweede component van de totale kostenstijging is de demografie. De levensverwachting stijgt met drie maanden per jaar, we kunnen.....read more

Access: 
Public
Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Stof - 2013/14

Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Stof - 2013/14

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Thema 1: Seksuele Problemen

NHG Anticonceptie (M02)

Deze NHG standaard vervangt Hormonale Anticonceptie M02 en Het Spiraatlje M14.

 

Hormonale anticonceptie

Het meest gebruikte anticonceptiemiddel indien er nog kinderwens bestaat is de combinatiepil die oestrogenen en progestagenen bevat. Nieuwe methoden zijn de anticonceptiepleister en vaginale anticonceptiering. De minipil bevat alleen progestagenen. Andere methoden met alleen progestagenen zijn de prikpil en het implantatiestaafje. De huisarts heeft als taak voorlichting te geven over anticonceptie en de toepassing te begeleiden. Bij het voorschrijven is geen lichamelijk onderzoek nodig, controle alleen indien er bijwerkingen zijn of wanneer de patiënt vragen heeft. De verhoogde kans op een mamma-carcinoom door gebruik van de pil is niet bewezen. Wel is er een grotere kans op ontwikkelen van thrombo-embolische aandoeningen, hierbij kunnen erfelijke factoren een additionele rol spelen (bv. factor V Leiden). Gebruik van de combinatiepil samen met roken geeft een verhoogd risico op HVZ, stoppen met roken draagt het meest bij aan verlaging van dit risico.

 

Combinatiepillen werken op drie verschillende niveaus:

  • Onderdrukking van FSH en LH -> remming eirijping en ovulatie.

  • Remming uitrijping van endometrium -> slechte condities voor het nestelen van embryo.

  • Beïnvloeding van cervixslijm -> ondoorgankelijk voor spermatozoa.

 

Oestrogenen zorgen voor cycluscontrole , progestagenen voor anticonceptie. De betrouwbaarheid van de pil is bij juist gebruik 99,9% per jaar. De minipil heeft bij juist gebruik een zwangerschapskans van 0.5%, het hormoonspiraaltje een kans van 0.1-0.2%. Bij sterilisatie is de zwangerschapskans 0.1%, bij het koperhoudend spiraaltje 0,8-1.0%, bij een barrièremethode 2-15% en bij periodieke onthouding 6%.

Nieuwe ontwikkelingen zijn de pleister (werking 1 week) en de vaginale ring (werking 3 weken) Betrouwbaarheid, bijwerkingen en veiligheid moeten nog uitgebreid getest worden.

 

Pilkeuze

  • Voorkeur gaat uit naar combinatiepreparaat van 30 mg oestrogeen en 150 mg levonogestrel. De lagere dosis oestrogeen geeft minder bijwerkingen (gewichtstoename), de 50mg in eerdere combinatiepillen en is even effectief door het aanwezige prostageen.

  • Bijwerkingen als gewichtstoename, acne, premenstruele klachten voornamelijk veroorzaakt door oestrogeen. Voorkeur voor lagere dosis (30 mg ipv 50 mg).

  • Eénfasepil (met vaste dosis oestrogeen en progestageen) vs. tweefase- en driefasepil (wisselende dosis). Eenfase pil gebruiksvriendelijker door gebruik van één strip.

  • De onderverdeling van 1e, 2e, 3e en 4e graads pillen is voornamelijk gebaseerd op de aard van het prostageen.

  • Combinatiepil met cyproteronacetaat: minder last van acne, maar 4 maal verhoogd risico op veneuze thrombo-embolieën dan een 2e generatiepil.

  • Pil zonder oestrogeen: minipil. Deze

  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Context Medisch Handelen - Geneeskunde - oud - UL

Samenvatting bij Context Medisch Handelen - Geneeskunde - oud - UL

Deze samenvatting is gebaseerd op het oude Geneeskunde curriculum van de Universiteit Leiden, studiejaar 2014-2015.


 

Thema 1 Medische ethiek in het vak Geneeskunde

H1.....read more

Access: 
Public
Samenvatting bij Kind & Jongere - Geneeskunde - oud - UL

Samenvatting bij Kind & Jongere - Geneeskunde - oud - UL

Deze samenvatting is gebaseerd op het oude Geneeskunde curriculum van de Universiteit Leiden, studiejaar 2014-2015.


Thema 1: Heteroanamnese en lichamelijk onderzoek

De heteroanamnese

Een heteroanamnese houdt in dat er niet gesproken wordt met de patiënt zelf maar met mensen die de patiënt kennen zoals familie of begeleiders. Er zijn verschillende indicaties om een heteroanamnese af te nemen:

  • De patiënt heeft onvoldoende spraak- of uitingsvermogen zoals het geval is bij baby’s.

  • De patiënt heeft (tijdelijk) geen observatievermogen door bijvoorbeeld een syncope of epileptische aanval.

  • De informatie die de patiënt versterkt is mogelijk onbetrouwbaar door bijvoorbeeld drugsgebruik of psychiatrische aandoeningen.

Voor het afnemen van een heteroanamnese is eigenlijk wel de toestemming van de patiënt vereist en het moet gedaan worden in het belang van de patiënt. Daarnaast moet kritisch omgegaan worden met de gewonnen informatie, niet alle antwoorden zullen betrouwbaar zijn.

Het lichamelijk onderzoek bij een pasgeborene

Algemeen

  • Alarmsystemen: kreunen, bleek (anemie/shock) en hypothermie (<36.5 graden).

  • Verschijning: cyanose, neusvleugelen, intercostale intrekkingen en knorren pleiten voor een longziekte. Meconiumkleuring van navelstreng, nagels en huid suggereren foetale nood. Voor de staat van het zenuwstelsel kan onder andere gekeken worden naar spontane activiteit, passieve spiertonus, huilen en apnoe.

  • Vitale tekenen: hartslag (120-160 slagen/minuut), ademhalingssnelheid (30-60 keer per minuut), temperatuur (rectum), bloeddruk, lengte, gewicht, hoofdomtrek.

  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Praktische Onderzoeksvaardigheden - Geneeskunde - oud - UL

Samenvatting bij Praktische Onderzoeksvaardigheden - Geneeskunde - oud - UL

Deze samenvatting is gebaseerd op het oude Geneeskunde curriculum van de Universiteit Leiden, studiejaar 2014-2015.


Thema 1: Ethische aspecten van klinisch wetenschappelijk onderzoek

Een wetenschappelijke theorie wordt getest door uitvoering van een experiment waarbij hypothesen worden getoetst. Indien de hypothese steeds wordt bevestigd, is de theorie wetenschappelijk onderbouwd.

Experimenteren met proefpersonen

Een experiment brengt onzekerheid met zich mee of het wel het beoogde resultaat geeft en mogelijk ook risico’s. Veel experimenten hebben weinig voordeel voor de patiënt, en zijn zelfs risicovol. Om deze reden brengt het gebruik van proefpersonen ethische zorgen met zich mee.

Het op grote schaal uitvoeren van medische experimenten vindt zijn oorsprong in de late 19e eeuw, toen het denkbeeld van de pathofysiologie in verschillenden organen en weefsels opkwam. Experimenten werden uitgevoerd zonder rekening te houden met de schade hierdoor veroorzaakte het lijden voor de mensen die meededen. In 1900 werd voor het eerst afgesproken dat bij het uitvoeren van een experiment de directeur van de instelling goedkeuring moest geven voor het onderzoek en dat minderjarigen en wilsonbekwame personen niet mogen participeren in het onderzoek.

Onder andere in de tweede wereldoorlog zijn in nazi-Duitsland veel medische experimenten uitgevoerd, waarbij gevangen vaak het leven lieten of extreem lijden hebben moeten doormaken. Als gevolg van deze gruwelijkheden is de Neurenbergcode opgesteld. Deze code bestaat uit 10 richtlijnen waaraan een medisch experiment moet voldoen. De belangrijkste richtlijn is vrijwillige toestemming voor deelname aan.....read more

Access: 
Public
Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (aanvulling) - 2013/14

Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (aanvulling) - 2013/14

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HC KNO, duizeligheid en flauwtes (maandag 10 feb 12.30-13.30)

De grote 4:

  1. OMA: Otitis Media Acuta

  2. OME: Otitis Media met effusie

  3. Keelpijn

  4. Rhinosinusitus

Open mond ademhaling kan een teken zijn van een KNO-infectie. Loopoor hoort bij otitis media acuta, maar niet bij otitis media met effusie (snot-oor).

 

Gemeenschappelijke kenmerken van de grote vier:

  • Frequent voorkomend

  • De virale oorzaak geeft een hogere incidentie bij jonge kinderen. Deze hebben nog een onvolledig ontwikkeld immuunsysteem. Een doorgemaakte ziekte zorgt voor resistentie tegen het virus.

  • Vaak self-limiting, vaak is zelfzorg genoeg

  • Indien ze bij huisarts komen is het algemeen beleid: (ondersteunend) expectatief indien ongecompliceerd. Bespreek adviezen en wanneer contact op te nemen.

  • Antibiotica bij risicogroepen en complicaties

 

Casus 1 OMA

De ouders van Erik, een jongen van 2 jaar, bellen de huisarts omdat hij verkouden en jengelig is en sinds vannacht oorpijn met koorts heeft. De differentiaal diagnose van acuut ontstane oorpijn is niet breed en bestaat voornamelijk uit OMA (middenoorontsteking) met verder alleen de zeldzamere diagnoses (corpus alienum, acute keelontsteking die doortrekt naar de oren).

Epidemiologie: De incidentie van OMA is 20 patiënten per 1000 per jaar in de huisartsenpraktijk. Meestal wordt het telefonisch afgehandeld en ouders worden gerustgesteld. 60% van alle kinderen heeft ooit een OMA doorgemaakt, waarvan 40% meer dan 1 keer. Hiervan is 80 tot 90% binnen 3 dagen klachtenvrij en wordt 2% doorverwezen. Complicaties die kunnen optreden zijn mastoïditis en meningitis maar zijn erg zeldzaam in ontwikkelde landen. OMA komt voor tussen de 0 en 4 jaar met een piek tussen de 6 en 15 maanden.

 

Vraag: Moet Erik op het spreekuur komen?

Antwoord: Nee hij hoeft niet te komen, stel de ouders gerust en vertel dat hij paracetamol mag gebruiken voor adequate pijnstilling.

 

Alleen op het spreekuur komen indien:

  • Risicofactoren voor het ontwikkelen van complicaties bestaan:

    • Jonger dan 6 maanden in verband met de afweer.

    • Anatomische afwijkingen (palatoschisis) en syndroom van Down

    • Status na ooroperatie – hierdoor kan de anatomie lokaal veranderd zijn

    • Immuun-gecompromitteerd wordt behandeld met antibiotica (als gevolg van chemotherapie bij kanker)!

  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (deel 1) - 2013/14

Samenvatting bij Veel Voorkomende Problemen - Geneeskunde - UL - Colleges (deel 1) - 2013/14

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


HC Inleiding blok VVP (maandag 26 januari 13.30-14.30)

In dit blok draait het om NHG-standaarden en die stof wordt soms aangevuld met stof uit het kernboek. Het wordt aangeraden om de dag voor het college alvast de standaarden te bestuderen. Het tentamen zal bestaan uit 25 multiple choice vragen en 10 open vragen.

Spreekuur huisarts

Casus 1

Doktersassistente: jonge vrouw van 23 met dit jaar voor de tweede keer een blaasontsteking, schrijft uit zichzelf receptje voor nitrofurantoïne. Wat moet de dokter doen?

  1. Receptje ondertekenen

  2. Patiënte laten komen

  3. Urine eerst verder onderzoeken

  4. Andere medicatie voorschrijven

Receptje ondertekenen is het juiste antwoord. De NHG-standaard geeft aan dat de huisarts een eerste blaasontsteking altijd moet bekijken (patiënt laten komen, urineonderzoek), maar bij een tweede of volgende keer bij een patiënt die symptomen herkent, is een recept uitschrijven voldoende.

Casus 2

Doktersassistente: mw. Jansen, 45 jaar, pijn bij het plassen om het half uur, met koorts en lage rugpijn. Wat moet de dokter doen?

  1. Patiënte moet gezien worden

  2. Patiënte kan zonder gezien te worden recept nitrofurantoïne worden voorgeschreven

  3. Urine moet eerst gekweekt worden

  4. Patiënten moeten verwezen worden naar de uroloog of internist

Er is hier sprake van een gecompliceerde urineweginfectie, de koorts betekent dat er weefselinvasie kan zijn opgetreden. Meest waarschijnlijke diagnose is pyelonefritis. Het goede antwoord is 1: de patiënte moet gezien worden. Je geeft geen nitrofurantoïne (werkt alleen in blaas zelf) maar wel amoxicilline (ook bij zwangeren en kinderen) of cotrimoxazol. Augmentin (amoxicilline-clavulaanzuur) schrijf je alleen voor aan je ‘ergste vijand’, want het geeft heftige diarree; tenzij patiënt.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3761
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.