Samenvatting week 1 (Psychiatrie)

Samenvatting week 1. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Psychiatrische anamnese”

 

Incidentie

40% van de algemene bevolking jonger dan 65 jaar heeft een psychiatrische aandoening of heeft die gehad. Dit bleek uit het NEMESIS onderzoek in 1996. Het ging voornamelijk om depressie, angststoornissen en alcoholmisbruik. Er was geen verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. Gedurende het leven krijgt 1 op de 5-10 mensen een depressie, daarnaast krijgt 1 op de 10 mensen te maken met een angststoornis, heeft 1% schizofrenie en 1-2% een bipolaire stoornis.

 

Structuur GGZ

Patiënten met een psychiatrische aandoening worden via de huisarts doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De GGZ verzorgt intramurale zorg in de vorm van opname op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ). Verder wordt er extramurale zorg verleend via vrijgevestigde poliklinieken en kan er ook gekozen worden voor semimurale zorg in de zin van deeltijdbehandelingen of in een regionale instelling voor begeleiding op het gebied van wonen, werken en welzijn (RIBW).

 

Het diagnostisch proces

In de psychiatrie gaat het diagnostisch proces als volgt: ten eerste worden in de anamnese de klachten, symptomen en het beloop in kaart gebracht. Daarna worden in de diagnostische fase aanvullende vragen gesteld. Vervolgens kunnen de klachten dan geclassificeerd worden volgens de DSM-IV. Hierna wordt nagedacht over de pathogenese en de geschikte behandeling. Veel patiënten wisselen vaak van diagnose/syndroom binnen de DSM-IV, omdat het classificeren vaak een subjectief proces is. De moeilijkheid bij diagnostiek binnen de psychiatrie ligt in het feit dat de hersenen zijn aangedaan en patiënten juist moeten nadenken over wat er aan de hand is.

 

Bij de diagnostische fase horen de anamnese en het psychiatrisch onderzoek. Eventueel wordt er aanvullende diagnostiek uitgevoerd. Deze diagnostiek moet ook gericht zijn op lichamelijke co-morbiditeit aangezien deze bij 80% van de psychiatrische patiënten aanwezig is (vooral bij klachten die op oudere leeftijd beginnen). Er zijn echter meestal geen harde biologische markers die de diagnose kunnen uitsluiten of bevestigen. In de anamnese moet gevraagd worden naar de klachten, luxerende factoren, samenhang met andere klachten en het beloop, de psychiatrische voorgeschiedenis, de somatische voorgeschiedenis en huidige somatische klachten, medicijngebruik, intoxicaties en de psychiatrische en somatische familieanamnese. Er wordt begonnen met een open vraag om de patiënt zijn verhaal te kunnen laten vertellen. Hierbij kan nagedacht worden over het hoofdgebied waarop de patiënt klachten heeft (cognitief, middelenmisbruik, angst, stemmingsveranderingen, psychotische symptomen, somatisatie). Vervolgens kunnen rijtjes met korte vragen worden gesteld om tot een syndroomdiagnose te komen (bijvoorbeeld de Mini-SCAN vragenlijst). Het is verder van belang om de hulpvraag van de patiënt in kaart te brengen.

Patiëntdemonstratie

 

Vrouw, 26 jaar. In 2003 had deze patiënt voor het eerst een psychose. Volgens de patiënt ontstond dit door een spirituele ervaring. Deze psychose uitte zich in religieuze wanen. De patiënt is hier toen niet voor opgenomen. In 2007 is zij voor het eerst opgenomen. Sindsdien gebruikt zij lithium. Ook nu is zij opgenomen op de gesloten afdeling. Dit keer begonnen de klachten in de vorm van een lichte manie. Volgens de omgeving werd ze drukker, maar de patiënt merkt het zelf niet echt. Ze krijgt dan ook weer de neiging om op zoek te gaan naar spirituele verklaringen. Vooral in de numerologie (woorden koppelen aan getallen) zocht zij naar grotere verbanden. Op een gegeven moment dacht ze dat ze de Messias was en dat ze balans moest brengen in het universum. Omdat dit niet lukte werd ze angstig en kreeg ze slaapproblemen. Op een gegeven moment hebben haar ouders de crisisdienst gebeld en is ze opgenomen in het ziekenhuis. Ze vertouwde de verpleging niet omdat ze dacht dat het replica’s waren en ze dacht ook dat ze haar wilden vermoorden. Verder dacht ze dat ze de tijd vooruit en terug kon spoelen. Depressieve klachten waren er niet, wel lichte manische klachten. Ze heeft een zus die een kraampsychose heeft gehad. Tijdens de opname kreeg ze lithium en risperdal.

Bespreking patiëntdemonstratie

 

Bij deze vrouw was er sprake van een schizoaffectieve stoornis met daarbij een bipolaire component. Het hebben van een kraampsychose is een predispositie voor een bipolaire stoornis dus vaak wordt daarna gestart met lithium. Deze patiënte maakte goed oogcontact en zag er verzorgd uit. Ze kon haar klachten goed verwoorden en ook redelijk afstand nemen van de psychotische ideeën. Het bewustzijn was helder en ze was goed georiënteerd. We schatten de intelligentie gemiddeld in aan de hand van haar woordkeuze.

 

Practicum “Psychiatrisch onderzoek”

 

Aangaan van een contact

Als je een contact moet aangaan met een psychiatrische patiënt vraag je eerst aan de consultvrager waarom je die patiënt moet gaan spreken. Ofwel, waarom heeft de consultvrager het consult aangevraagd. Je kan er dan ook achter komen of het veilig is om de patiënt te gaan zien en of de patiënt überhaupt met je wil praten (indien niet dan moet je motiverende gespreksvoering gebruiken).

 

Het psychiatrisch onderzoek

Bij het psychiatrisch onderzoek let je bijvoorbeeld op de algemene indruk. Hoe presenteert de patiënt zich (zeker/onzeker, verzorgd of onverzorgd uiterlijk, teruggetrokken of open)? Hoe is het contact (goede non-verbale communicatie, paranoïde)? Hoe is de psychomotoriek (rustig/onrustig, geagiteerd, plukkerig, gespannen, star, rigide).

Daarnaast kan je kijken naar het bewustzijn. Deelaspecten hiervan zijn of iemand helder is, of het geheugen intact is, of iemand zich kan concentreren en of iemand georiënteerd is.

Patiënten kunnen hallucinatoir gedrag vertonen. Bijvoorbeeld kijken naar dingen die de onderzoeker niet ziet. Praten tegen stemmen. Schrikken van geluiden die er niet zijn. Hier kan je op letten bij de waarneming.

Bij denken gaat het meer om formele denkstoornissen (zoals coherentie, tempo van denken) dan om het hebben van aparte of normale gedachten. In het laatste geval kan het gaan om een preoccupatie (patiënt is erg met een bepaalde gedachte bezig), een overwaardige gedachte (de patiënt is al moeilijker te wijzen op de irrationaliteit van het idee) of een waan. Dit is als het ware een continuüm waarin steeds meer rationaliteit verloren gaat.

 

In verband met privacy werden de patiëntdemonstraties van 2 februari 2010 uit dit verslag weggelaten.

Practicum “DSM-IV training”

 

DSM-IV

Classificeren volgens de DSM-IV is nuttig aangezien het zorgt voor uniformiteit betreffende het stellen van diagnoses en het instellen van behandelingen. Het helpt ook bij het overleg tussen hulpverleners en bij het opzetten van onderzoek. De symptomen worden ingedeeld in categorieën en het zegt dus niets over de pathogenese.

 

De 5 assen

As I: de primaire symptomen, de “psychiatrische ziekte”, aandoeningen die soms wel aanwezig zijn/problemen geven en soms niet, bijv. depressie

As II: persoonlijkheidsstoornissen of een laag IQ

As III: bijkomende somatische ziekten

As IV: psychosociale en uitlokkende factoren, zoals stress, bijvoorbeeld door een echtscheiding of verhuizen etc.

As V: het niveau van functioneren (uitgedrukt in de GAF-score die loopt van 1-100)

 

Echter autisme en schizofrenie vallen op as I, technisch gezien bestaat as I dus uit alle andere aandoeningen en as II uit alle persoonlijkheidsstoornissen (cluster A, B en C).

 

Ad as I

Als gekeken wordt naar as I moet eerst besloten worden in welke hoofdcategorie een patiënt past. Deze categorieën zijn onder andere: stoornissen in de ontwikkeling, delier/dementie/amnestische en andere cognitieve stoornissen, psychotische stoornissen, angstige stoornissen, stemmingsstoornissen, stoornissen door een somatische aandoening, stoornissen door gebruik van middelen etc.

 

Diagnosticeren persoonlijkheidsstoornis

Als iemand in een actieve fase van zijn ziekte zit kan je weinig zeggen over een mogelijke persoonlijkheidsstoornis aangezien mensen zich tijdens de actieve fase sowieso anders gaan gedragen (ze zijn dan bijvoorbeeld afhankelijker). Een hetero-anamnese zou dan uitkomst kunnen bieden om toch een persoonlijkheidsstoornis te kunnen diagnosticeren.

 

In het boek van de DSM-IV staan achterin stroomschema’s die de diagnostiek kunnen vergemakkelijken.

 

 

Practicum “Differentiële diagnostiek”

 

Depressie

Dit is geen diagnose maar een symptoom dat voor kan komen bij verschillende aandoeningen.

 

Aandoeningen waarbij depressie voor kan komen zijn:

  • Unipolaire stemmingsstoornis: hierbij treden recidiverende ernstige depressieve episodes op. De behandeling bestaat uit antidepressiva en psychotherapie.

  • Bipolaire stemmingsstoonis: hierbij komen manische en depressieve klachten voor. De behandeling bestaat uit stemmingsstabilisatoren, dit zijn onder andere lithium en bepaalde anti-epileptica. Bij bipolaire stemmingsstoornissen moet je voorzichtig zijn met anti-depressiva aangezien iemand daar dan juist manisch van kan worden.

  • Schizofrenie: hier staan psychosen op de voorgrond. Deze worden behandeld met anti-psychotica. Er is vaak een slechte therapietrouw en er zijn vaak veel maatschappelijke problemen.

  • Schizo-affectieve stoornis: dit wordt behandeld met stemmingsstabilisatoren en anti-psychotica.

  • Borderline persoonlijkheidsstoornis: bij dit soort patiënten wordt impulsiviteit gezien, samen met snelle stemmingswisselingen, drugsgebruik en automutilatie. De behandeling is symptomatisch en bestaat uit anti-depressiva als er sprake is van een depressie en lithium bij snelle stemmingswisselingen. De behandeling is moeizaam. NB. Depressie kan ook ontstaan in het kader van elke andere persoonlijkheidsstoornis.

  • Post-traumatische stress stoornis

  • Angststoornissen: bijvoorbeeld een gegeneraliseerde angststoornis (GAS), fobie of obsessief-compulsieve stoornis (OCD)

  • Delier: de behandeling bestaat uit het behandelen van de onderliggende oorzaak en het geven van haloperidol.

  • Depressie in het kader van een somatische aandoening: endocrien (hypothyreoïdie), neurologisch/degeneratief, deficiënties (vitamine B12), maligniteit, infectie, auto-immuun, stapelingsziekten, hartfalen

  • Verslaving: alcohol, drugs, medicatie (vooral benzodiazepinen en opiaten), gokken, internet

  • Psychosociale problemen: seksuele voorkeur, armoede, migratie, detentie, discriminatie, relatieproblemen, eenzaamheid

  • Pathologische rouw: hierbij is er sprake van demoralisatie en bijvoorbeeld slaapproblemen. Het kan zowel gaan om het verlies van een persoon als om andere dingen zoals lichamelijke functies.

  • Denk ook altijd aan simulatie/nabootsing als oorzaak van een psychiatrische klacht. Probeer in dat geval na te gaan hoe de patiënt baat zou kunnen hebben bij het simuleren van een klacht (bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een arbeidsongeschiktheidsverklaring).

 

Persoonlijkheidsstoornissen

Een persoonlijkheidsstoornis is al aanwezig vanaf jong-volwassen leeftijd en kan niet op latere leeftijd nog gediagnosticeerd worden. Het is een éénzijdige houding of opstelling die voor problemen zorgt op meerdere maatschappelijke vlakken.

Het vastlopen op bepaalde gebieden in het leven is ook een voorwaarde om van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen spreken. Als iemand gewoon kan functioneren is het geen stoornis, hoe raar iemand zich verder ook gedraagt. Er zijn drie clusters van persoonlijkheidsstoornissen. Cluster A zijn de zonderlinge personen. Hieronder vallen de schizoïde, schizotypische en paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Cluster B bevat dramatische persoonlijkheden en er wordt dan gesproken van een borderline, theatrale, anti-sociale of narcistische persoonlijkheidsstoornis. De obsessief-compulsieve, afhankelijke en ontwijkende persoonlijkheidsstoornis vallen in cluster C, de angstige persoonlijkheidsstoornissen.

 

Differentiaal diagnose psychose

  • Schizofrenie

  • Schizoaffectieve stoornis

  • Bipolaire/unipolaire stemmingsstoornis

  • Post-traumatische stress stoornis

  • Persoonlijkheidsstoornis: schizotypisch, paranoïde en borderline

  • Waanstoornis

  • Intoxicatie: drugs, medicatie (bijvoorbeeld ritalin of anti-malariamiddelen)

  • Delier

  • Somatische oorzaak (vooral dementie)

  • Simulatie/nabootsing

  • Als normaal verschijnsel: sommige mensen horen af en toe stemmen zonder dat ze daar last van hebben of dat het ze belemmerd in het dagelijks functioneren.

 

Werkgroep “Cognitieve- en psychotische stoornissen”

Video

Ernstig depressieve stoornis

Op de video werd een vrouw gezien van 50 jaar met een ernstige depressieve stoornis die de afgelopen 30 jaar aanwezig was. Ze heeft al 15 verschillende soorten medicijnen gebruikt, maar deze werkten niet heel goed en er waren wel veel bijwerkingen van. De afgelopen twee weken had ze nergens zin in en voelde ze zich verdrietig. De eetlust was sterk verminderd. Ze kan nachten hebben waarin ze de slaap niet kan vatten. Er was geen sprake van motorische agitatie of remming. Ze leest de krant, maar onthoudt niet goed wat ze gelezen heeft. De therapie bestaat nu uit electrocunvulsietherapie tijdens haar opname. De aandoening werd niet veroorzaakt door medicatie of een somatische aandoening. Er was geen sprake van (hypo)manische episoden of van psychotische symptomen. In haar jeugd heeft zij enige traumatiserende ervaringen gehad waar zij af en toe nog over droomde. Ideeën over de dood had zij wel, maar suïcide zou ze niet overwegen omdat ze wist dat ze haar gezin daar verdriet mee zou doen.

 

Schizofrenie van het katatone type

Op de tweede video werd een patiënt gepresenteerd met schizofrenie van het katatone type. Hij moest aldoor naar voren vallen om “over de drempel te komen”. In zijn hoofd waren stemmen die het dan goed vonden als hij over de drempel kwam, maar het niet goed vonden als het niet lukte.

 

Hij had niet het idee dat er op de televisie boodschappen speciaal voor hem werden uitgezonden en hij dacht ook niet dat anderen zijn gedachten konden beïnvloeden. Er was geen sprake van visuele hallucinaties.

Zelfstudievragen

Cognitieve stoornissen

Onder cognitieve stoornissen vallen het delirium, dementie en amnestische stoornissen.

 

Delier

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

Symptomen ontstaan in uren tot dagen en fluctueren over de dag. Prodromen zijn: omkering van het slaap-waakritme, levendige dromen of nachtmerries, illusoire vervalsingen en korte momenten van desoriëntatie, moeite met denken en concentreren, rusteloosheid of teruggetrokkenheid, geïrriteerdheid, angst en gespannenheid. De kernsymptomen van het delier zijn een bewustzijnsstoornis, gestoorde oriëntatie en een waarnemingsstoornis. Verder kan er een geheugen- (vooral kortetermijn) of denkstoornis (formeel of inhoudelijk), veranderingen in stemming, psychomotoriek of slaap-waakpatroon zijn of er kan sprake zijn van overige symptomen (incontinentie, sympathische overactiviteit). Niet alle symptomen hoeven op te treden. De verschillende verschijningsvormen zijn hyperactief-hyperalert (vooral bij onttrekking) en hypoactief-hypoalert (ouderen en bij hepatische encephalopathie). De vormen kunnen elkaar snel afwisselen. De hetero-anamnese is erg belangrijk in de diagnostiek, verder kan de CAM (confusion assessment method) worden gebruikt. Delier kan moeilijk te onderscheiden zijn van dementie en depressie staat ook in de differentiaal diagnose.

 

Wat is er bekend over het vóórkomen en beloop?

10-40% van patiënten op een interne of chirurgische afdeling maakt een delier door. De jaarprevalentie variëert van 0.4 tot 13.6%, afhankelijk van de leeftijd. Het delier kan dagen tot weken duren, afhankelijk van de onderliggende oorzaak, kwetsbaarheid van de patiënt en de behandeling. Vaak herstelt de cognitie niet volledig en is het delier een risicofactor voor een gecompliceerde opname.

 

Wat is bekend over de pathogenese?

Er zijn predisponerende factoren die de drempel om een delier te kunnen krijgen verlagen. Dit zijn een leeftijd ≥ 70 jaar, cognitieve stoornissen, ernstige ziekte, visus- en gehoorstoornissen, ADL-problemen en gebruik van alcohol of opioïden. Precipiterende factoren kunnen een delier uitlokken: infectie, koorts, dehydratie, elektrolytstoornissen, medicatie (hypnosedativa, opioïden, H2-antagonisten, anti-parkinsonmedicatie en anticholinergica), intoxicatie, onttrekking, hypoxie, lever- en nierfunctiestoornissen, epileptisch insult, intracraniële aandoeningen en endocriene stoornissen. De pathogenese is onbekend. Mogelijk speelt een verminderde aanwezigheid van acetylcholine een rol. Verlaagde cholinerge activiteit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een verminderd oxidatief metabolisme. Verder spelen cytokines een rol. Deze kunnen ook weer de neurotransmissie beïnvloeden.

 

Hoe wordt de stoornis behandeld?

Als eerste moet de onderliggende oorzaak behandeld worden. De eerste medicamenteuze keuze is haloperidol (bijwerkingen: parkinsonisme, acathisie en acute dystonie). Bij de ziekte van Parkinson wordt clozapine (olanzapine, quetiapine) gegeven (let wel op agranulocytose).

 

Bij een delier door een intoxicatie met anticholinergica, dementie of Lewylichaampjes-dementie wordt een cholinesteraseremmer gegeven. Voor extra sedatie kan een benzodiazepine worden gegeven. Bij ernstig geagiteerde patiënten kan anesthesie en beademing nodig zijn en bij medicatieresistentie elektroconvulsietherapie. Bij verdenking op vitamine-B12 deficiëntie moet adequaat worden gesuppleerd. Als psychosociale behandeling wordt ervoor gezorgd dat de patiënt zich goed kan oriënteren en dat de omgeving kalm en vriendelijk is. Soms moeten beschermende maatregelen genomen worden zoals de Zweedse band. Ter preventie moet bij patiënten ≥ 70 jaar een MMSE afgenomen worden.

 

Meet the expert

 

De ziekte van Parkinson en schizofrenie

Deze twee ziekten zouden “verwant” genoemd kunnen worden omdat in beide gevallen de pathogenese ligt in een verandering van de dopaminerge neurotransmissie. Bij de ziekte van Parkinson is er sprake van depigmentatie van neuronen in de substantia nigra. Hierdoor ontstaat een dopaminetekort in het putamen. Bij schizofrenie is er een hypodopaminerge activiteit in de prefrontale cortex met hyperdopaminerge activiteit in het limbische systeem. Schizofrenie wordt behandeld met anti-psychotica. Deze medicijnen kunnen als bijwerking parkinsonisme geven en omgekeerd kunnen sommige anti-parkinsonmiddelen psychotische symptomen geven (voornamelijk paranoïdie). Parkinson en schizofrenie gaan verder beide gepaard met afwijkende bewegingen (dystonie bij schizofrenie en tremor bij parkinson).

 

Anti-epileptica

Als anti-epileptica gebruikt worden in het kader van een bipolaire stemmingsstoornis spreken we van stemmingsstabilisatoren. Ze stabiliseren de celmembraan. Een andere stemmingsstabilisator is lithium.

 

Samenvatting Verplichte stof: Hoofdstuk IX Stoornissen van de cognitie

 

Het delier

Bij het delirium of delier is er altijd sprake van een lichamelijke ziekte of het gebruik van geneesmiddel, alcohol of drugs, die het delier veroorzaken. Dit leidt tot een cerebrale ontregeling waardoor er een delier ontstaat. Met name oudere patiënten met andere onderliggende aandoeningen zijn kwetsbaar voor het krijgen van een delier. Vaak wordt het delier niet goed herkend of niet juist gediagnosticeerd.

 

Diagnostische criteria volgens DSM IV

  1. Bewustzijnsstoornis: patiënten met een delier kunnen niet helder denken en hebben geen goed besef van hun omgeving. Hierbij hebben patiënten moeite met het vast houden van aandacht of het verplaatsen van hun aandacht naar iets anders.

  2. Veranderingen in cognitieve functies: dit uit zich bijvoorbeeld als een geheugenstoornis, desoriëntatie, waarnemingsstoornis en/of taalstoornis. Deze veranderingen in cognitieve functies mogen niet toe te schrijven zijn aan een aanwezige, vastgestelde of zich ontwikkelende dementie.

  3. Ontwikkeling van de stoornis binnen korte tijd: het delier ontwikkelt zich meestal in uren tot dagen en fluctueert over het algemeen in de loop van de dag.

 

Klinisch beeld

De snelheid waarmee het delirium zich ontwikkelt is mede afhankelijk van de oorzaak. Bij plotseling optredende aandoeningen van het lichaam, bijvoorbeeld een grote operatie, dan ontwikkelt het delier zich vaak snel. Dit in tegen stelling tot een delier veroorzaakt door een langzaam ontstane metabole stoornis, zoals dehydratie, het delier ontstaat hierbij minder acuut.

De vroege symptomen van een delier kunnen bestaan uit slapeloosheid in de nacht met sufheid overdag, korte momenten van desoriëntatie, problemen met denken en concentreren, levendige dromen of nachtmerries, rusteloosheid, geïrriteerdheid, angst en gespannenheid.

 

Soorten delier

  • Hyperactief-hyperalert delier: deze vorm wordt gekenmerkt door motorische onrust, agitatie en een verhoogde afleidbaarheid en komt vaak voor bij alcoholontrekking en ontrekking van benzodiazepinen.

  • Hypoactief-hypoalert (“stil”) delier: deze vorm kenmerkt zich door apathisch en teruggetrokken gedrag met een verminderde alertheid. Deze vorm komt vooral voor bij ouderen en bij patiënten met een hepatische encefalopathie.

Vaak is er bij een delirium sprake van snelle wisselingen tussen de ene soort en de andere soort delier.

 

Diagnose

Bij het stellen van de diagnose delier moeten er een paar punten in de anamnese langs gelopen worden. Bij acute verwardheid of veranderingen in het gedrag bij oudere patiënten moet er per definitie gedacht worden aan een delier. Daarnaast moet er in de anamnese altijd gevraagd worden naar mogelijke oorzakelijke factoren, zoals operaties, infecties of alcoholonttrekking. Ook is het belangrijk om een hetero-anamnese af te nemen.

Een langere observatie van de patiënt in het ziekenhuis kan helpen met onderscheid maken tussen een delier en dementie.

Naast de anamnese kan er nog gebruik gemaakt worden van hulpmiddelen zoals de Mini Mental State Examination (MMSE, zie hiervoor figuur 9.2.1) en de Confusion Assesment Method (CAM). De MMSE wordt gebruikt om het niveau van het cognitief functioneren te beoordelen, maar kan geen onderscheid maken tussen een delier en dementie. Met de CAM kan men op snelle wijze een delier op het spoor komen. Er wordt getest op 4 onderdelen, dit zijn een acuut begin/fluctuerend beloop, verminderde aandacht, gedesorganiseerd denken en een veranderd bewustzijn. Hiervan moeten de eerste twee onderdelen sowieso positief zijn en één van de laatste twee onderdelen moet ook positief zijn om de diagnose delirium te kunnen stellen.

 

Differentiaal diagnose

In de differentiaal diagnose van delirium bij oudere patiënten staat ook altijd dementie. Dementie en delirium kenmerken zich beiden door cognitieve stoornissen, maar bij het delirium ontstaan deze symptomen binnen enkele uren of dagen en bij dementie ontstaat dit geleidelijk over maanden tot jaren. Daarnaast is het beloop van een delier meestal fluctuerend over de dag, terwijl bij dementie de symptomen in de loop van de dag min of meer onveranderd aanwezig zijn. Men moet er rekening mee houden dat een demente patiënt wel extra kwetsbaar is voor een delier. Bij een demente patiënt met acute verergering van cognitieve symptomen moet er dus altijd aan een delier gedacht worden.

Verder staat er in de differentiaal diagnose bij een hypoactief-hypoalert delirium ook altijd een depressieve episode, dit onderscheid kan erg moeilijk zijn. Een depressie ontstaat echter meestal sluipender. Bij een verdenking op depressie moet men letten op symptomen in de voorgeschiedenis, zoals depressieve episoden of aanwezigheid van langdurige somberheid of suïcidaliteit.

 

Epidemiologie

Van de oudere patiënten die in het ziekenhuis zijn opgenomen op een interne of chirurgische afdeling maakt 10-40% een delirium door. De duur, ernst en prognose van het delier zijn afhankelijk van de onderliggende aandoening(en) en het resultaat van de behandeling. De behandeling duurt over het algemeen enkele dagen tot weken. Daarnaast leidt het krijgen van een delier gedurende een ziekenhuisopname tot langere opnameduur, een verhoogd risico op complicaties en een hogere mortaliteit.

 

Pathogenese

Er zijn twee theorieën wat betreft de pathogenese, namelijk de neurotransmitterhypothese en ontstekingshypothese. De neurotransmitterhypothese gaat er van uit dat het delier veroorzaakt wordt door een gestoorde balans van neurotransmitters ten gevolge van een verminderd oxidatief metabolisme in de hersenen. Er is namelijk gebleken dat aandoeningen die invloed hebben op het oxidatieve metabolisme van de hersenen (bijvoorbeeld hypoglycaemie) een anticholinerg effect hebben. Daarnaast is het ook duidelijk geworden dat een verhoogde anticholinerge activiteit in het serum is gerelateerd aan een afname van het cognitieve functioneren.

De ontstekingshypothese berust op het feit dat cytokines de hormoonregulatie van de hypothalamus-hypofyse-bijnierschorsas en de neurotransmissie in de hersenen kunnen beïnvloeden.

 

Behandeling

Het belangrijkste bij de behandeling van delirium is het behandelen van de oorzakelijke lichamelijke aandoening(en). De symptomatische behandeling bestaat uit het bestrijden van de psychiatrische symptomen van het delier.

Medicamenteus wordt er in eerste instantie behandeld met haloperidol (antipsychoticum), omdat dit medicijn weinig bijwerkingen heeft in de vorm van gevaar voor het hart, de bloeddruk en de ademhaling. Dit is van belang bij de behandeling van de meestal oudere patiënt, met meerdere onderliggende cardiovasculaire en/of pulmonale aandoeningen. Bijwerkingen van haloperidol zijn extrapiramidale verschijnselen (bijvoorbeeld parkinsonisme), acathisie (=bewegingsonrust) en acute dystonie. Parkinson is een contra-indicatie voor het gebruik van haloperidol. Voor patiënten met parkinson wordt meestal laaggedoseerd clozapine (antipsychoticum) voorgeschreven.

De niet-medicamenteuze behandeling bestaat uit het regelmatig oriënteren van de patiënt en de omgeving zo rustig en vertrouwd mogelijk proberen te houden. Daarnaast moet de kamer van de patiënt goed verlicht zijn en ’s nachts moet het licht gedimd zijn.

 

Dementie

Dementie wordt gedefinieerd als een aandoening die verworven is met hierbij een vermindering of uitval van de cognitieve functies. Deze vermindering in cognitieve functie moet dermate ernstig zijn dat de activiteiten van het dagelijks leven hierdoor beperkt worden, daarnaast mogen ze niet het gevolg zijn van een delier.

 

Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten dementie, het onderscheid berust op de anatomische lokalisatie van de aandoening in de hersenen.

  • Corticale dementie: kenmerkt zich door geheugenstoornissen die gepaard gaan met taalstoornissen, apraxie en agnosie (het niet herkennen van objecten en/of personen). Vormen van corticale dementie zijn de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Creutzfeldt-Jakob.

  • Frontotemporale dementie: deze vorm van dementie wordt gekenmerkt door stoornissen in de executieve functies, zoals het plannen en uitvoeren van gestructureerde handelingen. Meestal is er vroeg in het ziektebeloop al sprake van gedragssymptomen en treden geheugenstoornissen pas later in het ziektebeloop op. Hieronder valt de ziekte van Pick en beschadigingen van de frontaalkwabben door hersentraumata, infarcten of tumoren.

  • Subcorticale dementie: hierbij is er sprake van een traagheid van de cognitieve functies en stoornissen van de aandacht. Vaak zijn er ook stoornissen van de spraak en de motoriek. De herkenning is intact. Hieronder vallen de ziekte van Huntington, subcorticale vasculaire encefalpathie, aids-dementie, normal pressure hydrocephalus en leuko-encefalopathieën.

 

Naast de cognitieve symptomen is er vaak ook sprake van niet-cognitieve symptomen bij dementie. Hierbij moet men denken aan persoonlijkheidsveranderingen, depressiviteit, prikkelbaarheid, apathie, visuele hallucinaties en wanen. Deze niet-cognitieve symptomen kunnen een uiting zijn van een emotionele reactie op de cognitieve functiestoornissen, maar deze kunnen ook het directe gevolg zijn van beschadiging van cerebrale structuren.

Indien er een plotselinge toename is van stoornissen in het gedrag of psychiatrische symptomen, dan moet er altijd gedacht worden aan een delier. Met name patiënten met subcorticale dementie of een ver gevorderde Alzheimer dementie zijn gevoelig voor het ontwikkelen van een delirium. Bij een verlaagd bewustzijn, ernstige stoornissen van de aandacht, acute verergering van de cognitieve functiestoornissen, hallucinaties, plukkerig gedrag en sterke flucuaties van de symptomen over de dag bij een patiënt met dementie moet gedacht worden aan een delier.

 

Diagnose

De heteroanamnese is net als bij het delier van groot belang voor het stellen van de diagnose. Er wordt bij de anamnese vooral gekeken naar de aandacht, oriëntatie en het geheugen van de patiënt. Daarnaast moet er ook altijd gekeken worden naar de taal en de waarneming. Ook hier wordt de MMSE vaak gebruikt, deze test met name de inprenting en taal, dit weerspiegelt de ernst van de beschadigingen in de hippocampus en pariëtotemporale gebieden. Laatstgenoemde gebieden zijn aangedaan bij de ziekte van Alzheimer. Zie voor mogelijk aanvullend onderzoek bij dementie tabel 9.2.3.

 

Behandeling

De behandeling van dementie is sterk afhankelijk van de onderliggende oorzaak en de klinische verschijnselen. Slechts bij enkele vormen kan de oorzakelijk factor van de dementie weggenomen worden, zoals bij dementie door hypothyreoïdie of dementie ten gevolge van normal pressure hydrocephalus. Bij vasculaire dementie worden dezelfde maatregelen genomen als bij patiënten die een beroerte hebben doorgemaakt.

Voor de medicamenteuze behandeling voor de ziekte van Alzheimer worden cholinesteraseremmers (rivastigmine of galantamine) en een NMDA-receptoragonist (memantine) gebruikt. In een deel van de patiënten laat deze medicatie verbetering van de cognitieve functies zien. Bijwerkingen van deze medicatie zijn misselijkheid, braken, gewichtsverlies en verminderde eetlust. Vaak valt het effect van deze medicamenteuze behandeling echter tegen en daarnaast moet er ook rekening gehouden worden met het feit dat demente patiënten, door aanwezige hersenbeschadigingen, extra kwetsbaar zijn.

 

Ziekte van Alzheimer

De ziekte van Alzheimer uit zich vooral door problemen met het opnemen en vasthouden van nieuwe informatie. Hierbij hebben de geheugenproblemen in het begin vooral betrekking op het kortetermijngeheugen, maar later ook op het lange termijn geheugen.

 

Diagnostische criteria volgens DSM IV

  1. Geheugenstoornis: gekenmerkt door het onvermogen nieuwe informatie op te nemen of eerder geleerde informatie te herinneren

  2. Cognitieve stoornis: gekenmerkt door één van de volgende aspecten; afasie, apraxie, agnosie (= stoornis van de herkenning) en/of een stoornis van de executieve functies

  3. Bovengenoemde cognitieve stoornis veroorzaakt een beperking in het functioneren op sociaal of beroepsniveau. Er is een achteruitgang ten opzichte van het vroegere functioneren.

  4. De ziekte heeft een geleidelijk begin en er is een progressieve cognitieve achteruitgang.

  5. Cognitieve stoornissen worden niet veroorzaakt door andere aandoeningen in het centraal zenuwstelsel of systeemaandoeningen, zoals bijvoorbeeld bij cerebrale infarcten, hypothyreoïdie of het gebruik van medicatie of drugs.

 

Naast cognitieve stoornissen is er bij de ziekte van Alzheimer ook sprake van gedragsveranderingen. Deze tasten de identiteit van de persoon aan en gaan vaak gepaard met psychiatrische symptomen zoals waanideeën en visuele hallucinaties. Ook komen er bij 30% van de patiënten depressieve episoden voor.

 

Differentiaal diagnose

In de differentiaal diagnose van de ziekte van Alzheimer staan onder andere frontale en subcorticale vormen van dementie, delirium en depressie. Onderscheid met andere vormen van dementie kan gemaakt worden op basis van anamnese en aanvullend onderzoek. Bij subcorticale en frontale vormen van dementie komen geheugenstoornissen meestal pas later in het ziektebeloop voor dan bij Alzheimer. Ook kan er op de MRI-scan bij patiënten met de ziekte van Alzheimer hippocampus atrofie aangetoond worden.

Het delier onderscheid zich van de ziekte van Alzheimer door een veel acuter begin, met vooral een stoornis van het bewustzijn en een stoornis van de aandacht, terwijl bij de ziekte van Alzheimer het bewustzijn helder is en de cognitieve stoornissen geleidelijk ontstaan. Bij depressie kunnen ook cognitieve stoornissen optreden, maar hierbij hebben patiënten vooral problemen met de concentratie en herinnering.

 

Etiopathogenese

Mensen met hypertensie, diabetes mellitus of atherosclerose hebben een sterk verhoogde kans om op latere leeftijd de ziekte van Alzheimer te ontwikkelen. Andere risicofactoren zijn hoge leeftijd, positieve familieanamnese, syndroom van Down, hoofdtrauma en een vasculair risicoprofiel.

Er bestaat ook een vroege variant van de ziekte van Alzheimer, deze blijkt in minder dan 10% van de gevallen erfelijk te zijn en wordt autosomaal dominant overgedragen. Er zijn drie genen geïdentificeerd die hierbij betrokken zijn:

  1. Amyloïdprecursorprotëine gen op chromosoom 21

  2. Preseniline-1-gen op chromosoom 14

  3. Preseniline-2-gen op chromosoom 1

 

Frontotemperorale dementie

Deze vorm van dementie kenmerkt zich vooral door veranderingen in het gedrag van patiënten met daarbij emotionele vervlakking. Daarnaast is er een afname van persoonlijke hygiëne en zelfzorg. Ook het vermogen tot logisch plannen en abstraheren gaat verloren. In tegen stelling tot bij de ziekte van Alzheimer treden geheugenstoornissen pas laat in het ziektebeloop op.

 

Diagnostiek

Voor het stellen van de diagnose is naast de anamnese ook aanvullend onderzoek van belang. Bij neuropsychologisch onderzoek wordt er gekeken naar stoornissen van de frontale functies. Daarnaast kan er met behulp van MRI focaal-frontale en/of anteriotemporale afwijkingen aangetoond worden.

 

Lewy-lichaampjesdementie

Deze vorm van dementie wordt in het vroege stadium met name gekenmerkt door aandachtsstoornissen. Geheugenklachten berusten bij deze aandoening op stoornissen van het leervermogen, deze kunnen in het vroege stadium ontbreken. Ook zijn er cognitieve stoornissen, deze kunnen in ernst van dag tot dag, maar ook in de loop van de dag, sterk fluctueren. Bijkomende psychiatrische symptomen zoals waanachtige denkbeelden en visuele hallucinaties zijn verdacht voor deze vorm van dementie. Daarnaast is er ook vaak sprake van extrapiramidale verschijnselen, zoals rigiditeit en bradykinesie. Andere symptomen die de diagnose Lewy-lichaampjesdementie ondersteunen zijn vaak vallen, syncopes, extrapiramidale verschijnselen, tijdelijk bewustzijnsverlies en een averechts effect van klassieke antipsychotica.

 

Vasculaire dementie

Bij vasculaire dementie is het klinisch beeld sterk afhankelijk van de ernst en lokalisatie van de schade. Vaak is er een voorgeschiedenis met gegeneraliseerd vaatlijden, zoals patiënten met diabetes, hypertensie of hartziekten. Het beeld wordt gekenmerkt door een vertraagde psychomotoriek met stoornissen van aandacht en apathie. Ook zijn er vaak geheugenstoornissen en focale neurologische uitvalsverschijnselen. Voor het stellen van de diagnose wordt er een MRI gemaakt.

 

Differentiaal diagnose

Bij vasculaire dementie komen in een vroeg stadium al motorische stoornissen, zoals loopstoornissen, en mictiestoornissen voor, terwijl deze bij de ziekte van Alzheimer pas laat optreden of zelfs helemaal niet. Daarnaast is de recognitie bij patiënten met vasculaire dementie over het algemeen intact. Meestal is het beloop van vasculaire dementie fluctuerend, maar er kan ook sprake zijn van een progressieve achteruitgang zonder exacerbaties.

 

Anamnestische stoornis

Hierbij is er sprake van een stoornissen van het kortetermjingeheugen. Vaak worden de gaten in het geheugen opgevuld met door de patiënt gefantaseerde ideeën.

 

Diagnostische criteria volgens DSM-IV

  1. Geheugenstoornissen gekenmerkt door het onvermogen om nieuwe informatie op te slaan of het onvermogen bepaalde geleerde informatie te herinneren.

  2. De geheugenstoornissen zorgen voor belangrijke beperkingen in het beroepsmatig of sociaal functioneren van de patiënt. Ook is er sprake van een achteruitgang in dit functioneren ten opzichte van het vroegere niveau.

  3. Deze geheugenstoornissen komen niet uitsluiten voor tijdens het beloop van een delirium of dementie.

 

 

Hoofdstuk X Psychotische stoornissen

De psychotische stoornissen worden gekenmerkt door het aanwezig zijn van wanen, hallucinaties en/of gedesorganiseerd gedrag. Hieronder vallen aandoeningen zoals schizofrenie, schizoaffectieve stoornis en een waanstoornis.

 

Schizofrenie

Over het algemeen ontwikkelen de verschijnselen zich geleidelijk, hierbij trekken patiënten zich in toenemende mate terug en verwaarlozen zichzelf, maar ook de contacten met anderen. Voor deze verschijnselen ontstaan maken patiënten over het algemeen een normale ontwikkeling door. In sommige gevallen ontstaan de verschijnselen acuut na een heftige gebeurtenis of krijgt de patiënt vreemde denkbeelden nadat hij/zij zich een tijd verdiept heeft in filosofische en/of religieuze onderwerpen. De symptomen worden onderverdeeld in positieve en negatieve symptomen.

 

Diagnostische criteria volgens DSM-IV

  1. Er zijn gedurende een maand minstens twee van de volgende symptomen aanwezig:

    1. Wanen

    2. Hallucinaties

    3. Ernstig chaotisch of katatoon gedrag

    4. Negatieve symptomen

    5. Onsamenhangende spraak

  1. Sinds het begin van de symptomen zijn er belangrijke beperkingen in het functioneren van de patiënt geweest, bijvoorbeeld op het gebied van werk of relaties met andere personen. Daarbij is het niveau van het functioneren duidelijk lager dan voor het begin van de symptomen.

  2. Duur van ten minste zes maanden

 

Positieve symptomen

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende soorten positieve symptomen. Ten eerste die ten gevolge van een gestoord realiteitsbesef, zoals wanen en hallucinaties. Ten tweede die ten gevolge van cognitieve desorganisatie, zoals formele denkstoornissen.

 

Wanen zijn zeer individuele denkbeelden, die niet passen binnen de (sub)cultuur van de patiënt. Er wordt aan de wanen vastgehouden ondanks dat het tegendeel bewezen wordt. Bij betrekkingswanen denkt de patiënt dat alledaagse dingen een speciale betekenis hebben voor de patiënt. Zo kan de patiënt denken dat berichten op televisie aan hem of haar gericht zijn. Ook zijn patiënten met schizofrenie er vaak van overtuigd dat andere mensen gedachten in hun hoofd kunnen plaatsen of juist weg kunnen nemen.

Hallucinaties zijn zintuiglijke waarnemingen, terwijl er geen echte bron is die deze creëert. Het meest voorkomende bij schizofrenie zijn de akoestische hallucinaties, ofwel het horen van stemmen.

 

Patiënten kunnen ook last hebben van zogenaamde ‘formele denkstoornissen’. Zo kan het zijn dat de gedachtegang van de patiënt niet te volgen is, dit noemt men dan incoherentie. Een andere formele denkstoornis is het maken van onlogische verbanden. Ook maken patiënten soms neologismen (nieuwe, niet bestaande woorden).

Een ander positief symptoom is het hebben van ongewone emotionele uitingen. Dit zijn emotionele uitingen die niet passen bij de situatie, zoals heel hard gaan lachen, terwijl er iets heel treurigs is gebeurd.

 

Negatieve symptomen

Negatieve symptomen zijn verschijnselen die bij gezonde mensen wel aanwezig zijn, maar bij patiënten met schizofrenie ontbreken. Negatieve symptomen zijn apathie, spraakarmoede, affectieve vervlakking en sociaal terugtrekgedrag. Meestal begint schizofrenie met het vertonen van negatieve symptomen, de positieve symptomen ontwikkelen zich meestal pas veel later. Negatieve symptomen zijn minder goed te beïnvloeden met medicatie dan positieve symptomen.

Het kan lastig zijn om negatieve symptomen te onderscheiden van een depressie. Zeker omdat zeer veel schizofrene patiënten ook depressieve episoden doormaken. Daarnaast hebben schizofrene patiënten vaak weinig besef van hun ziektebeeld en zien ze vaak de noodzaak van behandeling niet in.

 

Prognose

De positieve symptomen bij schizofrenie zijn meestal goed te behandelen, negatieve symptomen blijven vaak echter aanwezig. Ook treden er toch vaak recidieven of exacerbaties van de positieve symptomen op.

 

Differentiaal diagnostiek

Bij het diagnosticeren van een psychotische stoornis moet eerst gekeken worden of er een somatische aandoening is die de psychotische symptomen kunnen verklaren, zoals temporale epilepsie, trauma capitis of infecties van het centraal zenuwstelsel (zie voor meer oorzaken tabel 10.2). Ook moet gekeken worden of de patiënt middelen gebruikt die een psychose kunnen veroorzaken, zoals cocaïne of cannabis.

 

Epidemiologie

Het aantal nieuwe gevallen van schizofrenie per jaar betreft ongeveer 0,2%, het komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen. Daarnaast is de prevalentie overal in de wereld ongeveer gelijk. Meestal presenteren mensen zich rond het 25e tot 30e levensjaar met schizofrenie.

Check page access:
Public
This content is related to:
Check more or recent content:

Psychiatrie - Geneeskunde - Bundel

Oefenpakket Inleiding Forensische Psychiatrie en Psychologie

Oefenpakket Inleiding Forensische Psychiatrie en Psychologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefenvragen Inleiding forensische psychiatrie en psychologie

1. Wat is volgens de DSM géén kenmerk van een psychische stoornis?

a. Het gedrag wijkt af van de sociaal culturele norm

b. Het gedrag kan door één specialist worden beoordeeld als afwijkend

c. Het gedrag veroorzaakt lijden, ongerief of bezorgdheid

d. Er zijn andere die hetzelfde gedrag vertonen met dezelfde consequenties

2. In welk geval is er sprake van een hetero-anamnestische observatie?

a. De partner van de verdachte zegt dat ze een slechte band heeft met de verdachte

b. De verdachte zegt een moeilijke periode gehad te hebben in zijn jeugd

c. De verdachte blijkt een beneden gemiddeld IQ te hebben

d. De beoordelaar constateert dat de verdachte zichzelf slecht verzorgd

Interne link3. Wat is volgens de Wet BOPZ géén voorwaarde om iemand op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis?

a. De betrokkene moet tenminste elf jaar oud zijn

b. Er moet sprake zijn van een stoornis van de geestvermogens

c. De stoornis moet een gevaar vormen voor de betrokkene

d. Opname in een psychiatrisch ziekenhuis is de enige manier die voor vermindering van gevaar voor de betrokkene kan zorgen

4. Wat wordt bedoeld met het ultimum remedium beginsel?

a. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als de psychiatrische stoornis een gevaar vormt voor de omgeving

b. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als elk ander redmiddel niet effectief is gebleken

c. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hij hier zelf toestemming voor geeft

d. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hier toestemming is van de naasten van de betrokkene

5. Waar moet een deskundige rekening houden wanneer hij rapporteert aan de rechtbank?

a. De deskundige moet aan kunnen tonen dat hij verstand heeft van zijn vak, door vaktermen te gebruiken

b. De deskundige vertelt in de rapportage welk advies hij geeft met betrekking tot de strafoplegging

c. De deskundige betrekt in zijn rapportage datgeen wat hem van belang lijkt bij het adviseren van de rechtbank

d. De deskundige houdt zich aan de vraagstelling die hem is opgelegd door de rechtbank

6. In welk opzicht is de diagnostiek van de DSM niet bruikbaar voor de forensische psychologie en psychiatrie?

a. De DSM omvat niet alle stoornissen die in het forensische veld voor kunnen komen

b. De DSM zegt niks over de beweegredenen van de verdachte en ook niet over de oorzaak en het verloop van de stoornis

c. De DSM is vooral bruikbaar gebleken in de psychologie en psychiatrie buiten het forensische veld om

d. De DSM geeft geen aanwijzing voor het gebruik door rechters en andere juristen

7. Wanneer een psychische.....read more

Access: 
Public
Samenvatting week 1 (Psychiatrie)

Samenvatting week 1 (Psychiatrie)

Samenvatting week 1. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Psychiatrische anamnese”

 

Incidentie

40% van de algemene bevolking jonger dan 65 jaar heeft een psychiatrische aandoening of heeft die gehad. Dit bleek uit het NEMESIS onderzoek in 1996. Het ging voornamelijk om depressie, angststoornissen en alcoholmisbruik. Er was geen verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. Gedurende het leven krijgt 1 op de 5-10 mensen een depressie, daarnaast krijgt 1 op de 10 mensen te maken met een angststoornis, heeft 1% schizofrenie en 1-2% een bipolaire stoornis.

 

Structuur GGZ

Patiënten met een psychiatrische aandoening worden via de huisarts doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De GGZ verzorgt intramurale zorg in de vorm van opname op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ). Verder wordt er extramurale zorg verleend via vrijgevestigde poliklinieken en kan er ook gekozen worden voor semimurale zorg in de zin van deeltijdbehandelingen of in een regionale instelling voor begeleiding op het gebied van wonen, werken en welzijn (RIBW).

 

Het diagnostisch proces

In de psychiatrie gaat het diagnostisch proces als volgt: ten eerste worden in de anamnese de klachten, symptomen en het beloop in kaart gebracht. Daarna worden in de diagnostische fase aanvullende vragen gesteld. Vervolgens kunnen de klachten dan geclassificeerd worden volgens de DSM-IV. Hierna wordt nagedacht over de pathogenese en de geschikte behandeling. Veel patiënten wisselen vaak van diagnose/syndroom binnen de DSM-IV, omdat het classificeren vaak een subjectief proces is. De moeilijkheid bij diagnostiek binnen de psychiatrie ligt in het feit dat de hersenen zijn aangedaan en patiënten juist moeten nadenken over wat er aan de hand is.

 

Bij de diagnostische fase horen de anamnese en het psychiatrisch onderzoek. Eventueel wordt er aanvullende diagnostiek uitgevoerd. Deze diagnostiek moet ook gericht zijn op lichamelijke co-morbiditeit aangezien deze bij 80% van de psychiatrische patiënten aanwezig is (vooral bij klachten die op oudere leeftijd beginnen). Er zijn echter meestal geen harde biologische markers die de diagnose kunnen uitsluiten of bevestigen. In de anamnese moet gevraagd worden naar de klachten, luxerende factoren, samenhang met andere klachten en het beloop, de psychiatrische voorgeschiedenis, de somatische voorgeschiedenis en huidige somatische klachten, medicijngebruik, intoxicaties en de psychiatrische en somatische familieanamnese. Er wordt begonnen met een open vraag om de patiënt zijn verhaal te kunnen laten vertellen. Hierbij kan nagedacht worden over het hoofdgebied waarop de patiënt klachten heeft (cognitief, middelenmisbruik, angst, stemmingsveranderingen, psychotische symptomen, somatisatie). Vervolgens kunnen rijtjes met.....read more

Access: 
Public
Samenvatting week 2 (Psychiatrie)

Samenvatting week 2 (Psychiatrie)

Samenvatting week 2. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Oefenen met patiënten”

 

Bij psychiatrische patiënten is het altijd belangrijk om ook een tractusanamnese uit te vragen en een algemeen lichamelijk onderzoek te doen. Vaak zijn er ook somatische ziekten aanwezig.

Het is belangrijk om wanen in detail uit te vragen.

 

Hierdoor kan een vertrouwensrelatie met de patiënt worden opgebouwd waardoor hij makkelijker andere dingen zal vertellen. Ook kan dan een eventuele inconsistentie worden waargenomen tussen de wanen en het gedrag. Bij schizofrenie is er vaak sprake van een inconsistentie (bijvoorbeeld een man die zegt dat hij Napoleon is, maar wel de vloer staat te dweilen), terwijl bij een manie het gedrag en de waan vaak overeenkomen. NB. Bij een manie is een paranoïde waan een normaal verschijnsel, er is dan geen sprake van een psychose.

 

Gestoord realiteitsbesef

Waan: overtuiging van iets wat niet klopt en binnen de culturele context van de persoon als irreëel wordt geacht. Speelt zich af in de gedachte. Dit moet je ook toetsen aan de hand van de cultuur van de persoon.

Hallucinatie: speelt zich af in de waarneming. Mensen zien, horen, voelen of ruiken dingen die er niet zijn.

Hallucinaties en wanen gaan vaak samen, bijvoorbeeld bij mensen die proberen hun auditieve hallucinaties te verklaren.

 

Andere symptomen bij schizofrenie

Onsamenhangende spraak duidt op een denkstoornis. Bij katatoon gedrag doen mensen vrijwel niks en reageren niet. Ook kan het zijn dat mensen sterk repetitief gedrag vertonen.

 

Delier, schizofrenie, stemmingsstoornissen en gebruik van drugs kunnen leiden tot een psychose. Jongeren die voor hun 14e veel cannabis gebruiken zijn at risk voor het ontwikkelen van schizofrenie. Cannabis kan zowel een psychose induceren als onderdrukken.

 

Behandeling psychose:

-Antipsychotica:

-Typisch (klassiek)

-Atypisch

-Clozapine; wordt meestal ingedeeld in de atypische antipsychotica, maar valt eigenlijk in geen van beide categorieën

 

DUP = duration of untreated psychosis. Hoe langer de DUP, hoe slechter de prognose na 5 jaar.

 

 

Werkgroep “Persoonlijkheidsstoornissen”

 

Somatoforme stoornis1

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

Er is sprake van aanhoudende lichamelijke klachten of zorgen over het lichaam, die niet verklaard kunnen worden door een lichamelijke aandoening of andere psychiatrische stoornis. Het leven van de patiënt moet negatief beïnvloed worden door de klacht om van een somatoforme stoornis te kunnen spreken. Bij alle stoornissen is er een blijvende vraag om medische hulp. Bij een conversiestoornis is er sprake van neurologische klachten van het willekeurige spierweefsel of zintuigen of er is sprake van.....read more

Access: 
Public
Oefenvragen Thema: Psychiatrie

Oefenvragen Thema: Psychiatrie

Algemeen bruikbare oefenvragen bij het thema Psychiatrie, gebaseerd op oude tentamens. Het eerste oefententamen is gebaseerd op vragen van de VU, het tweede op vragen afkomstig van de UU. Bij het tweede oefententamen ontbreken de antwoorden. Weet jij de antwoorden op deze vragen? Neem dan contact op met summaries@joho.org!


Psychisch functioneren (VU, 2015-2016)

Vraag 1: Op de polikliniek psychiatrie ziet u een 21-jarige thuiswonende student planologie. Moeder is meegekomen en vertelt: soms schreeuwt hij in zijn slaapkamer met angstig stemgeluid “Ga weg, ga weg!”, terwijl er niemand bij hem is. Als ik hem vraag wat er mis is, zegt hij me vaak weg te gaan.”

a. een gedragsstoornis als gevolg van een fobie

b. een reactie op imperatieve hallucinaties

c. een gevolg van paranoïde wanen

d. een uiting van herhaalde paniekaanvallen

 

Vraag 2: Dhr Z. (69 jaar) heeft last van een nihilistische waan in het kader van een depressie met psychotische kenmerken. Hij is er van overtuigd geen bezittingen (huis/kleding/etc.) te hebben, ondanks dat hij een gevulde kledingkast en zijn huissleutels in bezit heeft in de kliniek waar hij opgenomen is. Waar wordt de nihilistische waan in het psychiatrische onderzoek benoemd?

a. Bewustzijn

b. Waarneming

c. Vorm van het denken

d. Inhoud van het denken

e. Stemming

f. Affect

 

Vraag 3: Een 36-jarige vrouw wordt gedwongen opgenomen in verband met een psychose in het kader van een bekende schizofrenie. Haar ambulante behandelaar heeft deze aangevraagd in verband met gevaar in de thuissituatie.
Stelling: Een Rechterlijke Machtiging (RM) gaat uit van een onmiddellijk dreigend gevaar en een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens.

a. Juist

b. Onjuist

 

Vraag 4: Bij de behandeling van schizofrenie met een eerste generatie antipsychoticum kunnen als bijwerkingen respectievelijk tardieve dyskinesie en verergering van negatieve symptomen optreden. Deze ongewenste effecten zijn het gevolg van:

a. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

b. blokkade van muscarine M-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

c. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en mesocorticaal systeem

d. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en het mesolimbisch syteem

 

Vraag 5: Een 10-jarige jongen werd verwezen naar de kinderpsychiater, omdat zich problemen voordeden in zijn klas. Hij weet erg veel van geschiedenis en de Griekse mythologie en is de “beste leerling” van de klas. Hoewel hij geen voetbal speelt en kijkt, kent hij alle spelers van de buitenlandse competities. Omdat hij zoveel weet en vrijwel nooit met zijn klasgenoten speelt in de pauze, is hij op sociaal vlak een buitenbeentje. Het syndroom van Asperger lijkt op de stoornis autisme, maar deze kinderen:

a. hebben een normale taalbeheersing

b. zijn agressiever dan andere autistische.....read more

Access: 
JoHo members
Stamplijst Psychiatrie

Stamplijst Psychiatrie


Begrippenlijst met toelichting voor Psychiatrie (voorbereiding coschappen)

.....read more

Psychiatrisch onderzoek

 

Uiterlijk

Je kijkt of iemand er verzorgd uitziet of juist niet. Voedingstoestand. Ook kijk je of de kalenderleeftijd en de geschatte leeftijd overeen komen. Eventueel kan hier ook gekeken worden naar mogelijke tekenen van automutilatie.

Houding

Hierbij gaat het er om hoe de persoon reageert, is hij of zij coöperatief en is deze persoon vriendelijk, agressief of juist ongeïnteresseerd.

Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker

Hierin moet de onderzoeker aangeven wat voor gevoel deze precies bij de patiënt krijgt. Dit kan bijvoorbeeld irritatie, ongeduld of irritatie zijn, maar ook bezorgdheid of sympathie.

Bewustzijn

Is er sprake van een normaal bewustzijn of van een verlaagd bewustzijn. Kun je als onderzoeker de aandacht trekken en deze ook behouden, of is de patiënt abnormaal snel afgeleid.

Oriëntatie

Oriëntatie in plaats, persoon en tijd.

Contact

Maakt de patiënt normaal oogcontact, vermindert oogcontact of helemaal geen oogcontact? Is het contact zowel kwalitatief als kwantitatief normaal, zoals men kan opmaken bij het voorstellen/begroeten en het maken van oogcontact. Hier kan men ook invullen of er reden is om visuele hallucinaties te vermoeden. Ook moet men noteren of er wel of geen contactgroei lijkt te zijn.

Interactie

Hoe neemt de patiënt deel in het gesprek? Neem te patiënt heel passief deel aan het gesprek of juist heel actief? Daarnaast kijkt men of de spraak ondersteund wordt met gebaren of dat er juist helemaal geen beeldende spraak aanwezig is.

Geheugen

Hierbij wordt er genoteerd of er mogelijk stoornissen in het kortetermijngeheugen of langetermijngeheugen zijn. Ook kan er sprake zijn van confabulaties (verzonnen ideeën om lacunes in het geheugen op te vullen), deze kunnen het best uitgevraagd worden met behulp van de hetero-anamnese.

Intelligentie

Hierbij noteert men de geschatte intelligentie, let er hierbij dus altijd op dat je daadwerkelijk noteert dat dit een geschatte intelligentie betreft! Je mag hierbij bijvoorbeeld nooit opschrijven dat een patiënt mentaal geretardeerd is, dit mag alleen als er een IQ bepaald is.

Taal en spraak

Gekeken wordt naar de woordenschat van de patiënt, de articulatie en het moduleren van de spraak. Het moduleren van de spraak houdt in dat de patiënt bijvoorbeeld enthousiaster praat wanneer het een onderwerp betreft wat hem of haar aanspreekt en zachter spreekt wanneer er over een

Access: 
Public
Samenvatting Artikelen Cognitieve aspecten van psychiatrische stoornissen

Samenvatting Artikelen Cognitieve aspecten van psychiatrische stoornissen

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Afwijkende somatosensorische perceptie in patiënten met Anorexia Nervosa”

Keizer, Smeets, Dijkerman, Elburg & Postma (2012)

 

Inleiding

 

De kernsymptomen van Anorexia Nervosa (AN) zijn (1) het ontkennen van een laag gewicht (2) een intense angst om zwaarder of dikker te worden terwijl hij/zij juist ondergewicht heeft en (3) een onrealistisch beeld van (de afmetingen van) het eigen lichaam. Dit artikel gebruikt de algemene term ‘mentale lichaamsrepresentatie’ in plaats van termen als ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ omdat het onderverdelen van de lichaamsrepresentatie in subcategorieën zoals ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ nog controversieel is. Een mentale lichaamsrepresentatie bevat informatie over de grootte en de vorm van alle lichaamsdelen, de positionering van de lichaamsdelen in de ruimte en de integratie van de lichaamsdelen tot één geheel. De lichaamsrepresentatie is betrokken bij zowel de perceptie als bij de motoriek in vele alledaagse gedragingen. Het wordt beïnvloedt door zowel top-down factoren (zoals semantische en affectieve informatie) als bottom-up factoren (door middel van sensorische input zoals visie of aanraking).

 

Onderzoek naar de lichaamsrepresentaties van AN patiënten is vooral gedaan met behulp van visuele taken. Dergelijk onderzoek heeft naar voren gebracht dat AN patiënten hun lichaamsgrootte overschatten. De mentale representatie van hun lichaam komt dus niet overeen met hun werkelijke lichaamsgrootte. De foutieve metrische lichaamsgerelateerde informatie die opgeslagen is in hun geheugen kan gevormd of beïnvloed worden door onjuiste concepten of overtuigingen. Vanwege het multimodale karakter van een lichaamsrepresentatie kan het zijn dat deze onjuiste evaluaties niet alleen beperkt zijn tot de visuele modaliteit, maar ook terugkomen in de tactiele modaliteit: zo overschatten AN patiënten vaak de afstand van twee simultane prikjes op hun huid. Top-down processen zoals een ontevredenheid met het lichaam kan een causale rol spelen in deze overschatting, maar ook bottom-up (sensorische) invloeden kunnen een rol spelen.

 .....read more

Access: 
Public
Juridische aspecten (Psychiatrische ziekten)

Juridische aspecten (Psychiatrische ziekten)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Onder bepaalde omstandigheden biedt de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) de mogelijkheid om patiënten, met een verstandelijke handicap of psychiatrische stoornis, gedwongen op te nemen en eventueel ook dwangbehandeling toe te passen. De wet is niet van toepassing wanneer de patiënt vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis zit.

In vele verschillende situaties kan een rechter de beslissing nemen over de opname van een patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis. Voorbeelden:

  • Inbewaringstelling: Dit kan in een crisissituatie waarvoor onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is.
  • Voorlopige machtiging: Hierbij is opname wel wenselijk, maar is er geen crisis.
  • Voorwaardelijke machtiging: De opname is niet noodzakelijk maar wordt gebruikt als stok achter de deur omdat de patiënt zich niet aan de behandelvoorschriften houdt.
  • Rechtelijke machtiging op eigen verzoek.
  • Observatiemachtiging: Hiermee kan iemand tegen zijn wil in worden opgenomen ter observatie.
  • Zelfbinding: Hierbij verklaart de patiënt dat hij wil worden opgenomen, verblijven en behandeld op het moment dat de crisis zich voordoet, ook al geeft hij op het moment van de crisis aan dat niet meer te willen.

 

Tijdens de procedure heeft de patiënt recht op rechtsbijstand en als er fouten worden gemaakt kan een schadevergoeding worden gevraagd. De patiënt kan tijdens de procedure een patiëntvertrouwenspersoon krijgen.

 

Opnemen van de psychiatrische patiënt

De voorlopige machtiging

  • Opnamecriteria:
    • Er moet sprake zijn van een ernstige stoornis in de geestvermogens (bevat zowel een verstandelijke handicap als een psychiatrische ziekte). Het handelen, moet vrijwel geheel onder invloed van de stoornis staan.
    • De persoon moet een reëel, ernstig en concreet gevaar vormen voor zichzelf, anderen, algemene veiligheid van personen en/of goederen.
    • Daarnaast moet het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kunnen worden afgewend.
  • Bereidheid van betrokkene tot opname kan alleen door betrokkene zelf gegeven worden. Als de patiënt bereidt is tot opname kan meestal worden overgegaan op vrijwillige opname. Uitzondering is als de patiënt wel wil worden opgenomen, maar niet behandeld wil worden. Over deze situatie verschillen de meningen van de rechters. Er kan dan wel een machtiging worden aangevraagd en afgegeven indien aan de opnamecriteria is voldaan. Voor omzetting van een vrijwillig in een onvrijwillig verblijf is ook een voorlopige machtiging nodig. Onvrijwillige opname betekent niet dat dwangbehandeling is toegestaan, dit is slechts is uitzonderlijke situaties het gebruik.
  • Indiening verzoek: de echtgenoot, bepaalde familieleden, voogd, curator of mentor kunnen het verzoek richten aan de officier van justitie, deze bepaalt of hij het bij de rechter indient. Ook kan de officier het ambtshalve uit zichzelf indienen. Als er sprake is van een noodsituatie, een conflict van plichten, mag de arts informatie verstrekken aan de officier van justitie met het oog op indiening van een verzoek ter verkrijging van een voorlopige machtig. Indien er een noodsituatie is mag dit niet in verband met het beroepsgeheim.
  • Geneeskundige verklaring: deze moet worden overgelegd door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is geweest of door de geneesheer-directeur. Uit deze geneeskundige verklaring blijkt dat
  • .....read more
Access: 
Public
Aanvulling collegeaantekeningen psychiatrische ziektes

Aanvulling collegeaantekeningen psychiatrische ziektes

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


 

 

 

 

HC: Psychofarmacologie van serotonerge en noradrenerge systemen

 

Nucleus accumbens belangrijk bij: depressie, schizofrenie, verslaving
Frontale cortex belangrijk bij: Alzheimer, schizofrenie
Nucleus caudatus/putamen belangrijk bij: Parkinson
Hippocampus belangrijk bij: epilepsie, schizofrenie
Thalamus belangrijk bij: epilepsie
Amygdala belangrijk bij: angst
Cholinerge systeem
Acetylcholine wordt aangemaakt en kan aangrijpen op muscarinerge en nicotinerge receptoren. Belangrijk bij de behandeling van de ziekte van Alzheimer.
GABAerge systeem
Bekend vanwege benzodiazepines (sedativa, anxiolytica) die hierop inwerken. De receptoren bestaan uit verschillende subunits waartussen een kanaal komt die wel of niet open kan gaan. Je kunt middelen gebruiken specifiek tegen de subunits. Zo kun je bijvoorbeeld wel de angst wegnemen, maar dit leidt dat niet tot sedatie.
 

Bij depressie is er een verminderde activiteit van 5HT en NA, bij angststoornissen is de activiteit verhoogd.

NA: vigilance, energy en interest – cellichamen in de locus coeruleus.

5HT: impuls regulatie en temperatuur – cellichamen in raphe nuclei.

DA: mobiliteit, reward, pleasure, drive, GI motiliteit.

 

Bij depressie zijn 5HT en NA verminderd dit zorgt voor verminderde energie, interesse en motivatie door het NA systeem. De vermindering van de 5HT zorgt voor verminderd libido, snellere agressiviteit, obstipatie en impuls regulatie. De gezamenlijke werking van 5HT en NA zorgen voor verminderde cognitie, stemming en emotie verandering, meer honger en verminderde regulatie van het dag/nacht ritme.

 

Pathofysiologie van depressie:

  1. Chronische afname van 5HT concentratie in de synapsspleet

  2. Upregulatie van postsynaptische effector-receptoren en presynaptische auto receptoren

  3. Chronische veranderingen:

- regulatie en groeifactoren

- neuro endocriene veranderingen

- neuro immunologische veranderingen

- psychosociale veranderingen: coping en cognitie

 

Behandeling van de depressie vindt plaats door de 5HT en NA activiteit te verhogen, dit kan door:

  1. Afgifte stimulatie -> precursor

  2. Heropname remming -> TCA’s, SSRI’s of SNRI’s

  3. Blokkade van presynaptische inhiberende auto receptoren -> a2 antagonist, 5HT1a antagonist

  4. Afbraakremming -> MAO-A-remmers

 

Bijwerkingen kunnen deze medicatie zijn te verklaren aan de hand van de gevolgen van overstimulatie door antidepressiva:

  1. Perifere noradrenerge symptomen: hypertensie, orthostatische hypotensie, tachycardie.

  2. Perifere serotonerge symptomen: hoofdpijn, misselijkheid, obstipatie/diarree, bloedingneiging.

 

Serotonerg syndroom: intoxicatie van 5HT, de symptomen moeten samenvallen met introductie of dosisverhoging serotonerge stof in de afgelopen 1-4 weken. Dit kan dus een overdosering zijn of door combinaties van centraal werkende serotonerge medicamenten. Tenminste 3 van de volgende verschijnselen moeten aanwezig zijn: verwardheid of hypomanie, agitatie, myoclonieën, hyperreflexie, zweten, tremor of rillen, ataxie, hyperthermie, diarree.

Het is belangrijk andere oorzaken uit.....read more

Access: 
Public
Colleges Psychopathologie en psychiatrische classificatie

Colleges Psychopathologie en psychiatrische classificatie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


College 1

Centraal in deze cursus staat het stellen van diagnoses, maar waar komen deze eigenlijk vandaan?

Een diagnose stellen gaat als volgt: Men noteert opvallende ervaringen en observaties.  Dit zijn indicaties van symptomen. Een cluster symptomen vormt een syndroom. Syndromen vormen een ziekte(beeld)/stoornis.

Symptomen; mensen gaan nadenken over die opvallende observaties en ervaringen. Ze willen er betekenis aangeven, de betekenis van het symptoom wordt beïnvloed door theorie, geschiedenis en de cultuur. Wat in onze cultuur als abnormaal gezien wordt, zou in China iets normaals kunnen zijn. Belangrijk is wel dat men niet andersom redeneert; de ziekte verklaart de symptomen, je zou dan belangrijke aspecten over het hoofd kunnen zien. De DSM- IV bepaald voor ons wat syndromen zijn. De heer Kraepelin was belangrijk voor onderscheid in de DSM, hij beschreef verschillende syndromen. Freud stelt dat een symptoom voortkomt uit een psychodynamisch conflict.

Psychotische stoornissen

 

DSM-IV syndromen

Psychotische symptomen

Hallucinaties          wanen         zie boek

Sterk afwijkende waarnemingen        Sterk afwijkende denkbeelden

 

Tevens kan men de mate van ernst aangeven, lopend van ernstig naar subklinisch; schizofrenie, schizofreniforme stoornis, kortdurende psychotische stoornis en geen diagnose.

Patiënten met psychotische stoornissen kunnen ook stemmingsverschijnselen hebben, dit kan als volgt worden weer gegeven:

Stemmingsstoornis

Stemmingsstoornis met psychotische kenmerken

Schizoaffectieve stoornis

Overige psychotische stoornissen

Psychotische stoornis

 

Overig onderscheid

  • Psychotische stoornis door middelengebruik

  • Kortdurende symptomen bij PTSS, borderline PS

  • Waanstoornis, gedeelde psychotische stoornis

  • Atypische psychose

Dissociatieve stoornissen

Wanneer men persoonlijke informatie niet kan herinneren spreekt men van dissociatie van geheugen. Wanneer men zich op verschillende momenten heel anders gedraagt, alsof het verschillende mensen zijn spreekt men van dissociatie van de zelf. Soms geven mensen aan het gevoel buiten zichzelf te staan of boven zichzelf te zweven, dit heet depersonalisatie. Tot slot kan men ook het gevoel hebben alsof de realiteit niet echt is, dit is derealisatie. Samen vormen dit de dissociatieve symptomen, deze symptomen vormen weer de DSM-IV syndromen.

Naast de diagnose dissociatieve stoornis kan men dissociatieve symptomen ook tegen komen bij paniekaanval bij angststoornis, PTSS en borderline PS.

 

 

College 2

De DSM-IV kent 5 assen, deze hebben de volgende betekenissen:

As I; klinische stoornissen

As II; persoonlijkheidsstoornissen

As III; somatiek (lichamelijke mankementen die medisch vastgesteld zijn)

As IV; psychosociale omstandigheden

As V; GAF score (algemeen functioneren).

 

Belangrijk bij diagnoses stellen is dat de diagnose betrouwbaar is, wat is eigenlijk een diagnostische fout? Er kunnen er twee zijn; foutief positief (diagnose gesteld maar daadwerkelijk geen ziekte) of foutief negatief (diagnose niet gesteld maar daadwerkelijk wel ziek). In de medische wereld

.....read more
Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2015-2016)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2015-2016)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2015-2016


HC: Inleiding psychiatrie

De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.

Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen aantoonbaar aan de hand van de MRI. Sommige hersendelen zijn namelijk overactief, andere juist minder.

Stigma: het is veel makkelijker om tegen de buitenwereld te zeggen dat je een gebroken been hebt met gips, dan om te zeggen dat je een depressie of psychose hebt. Mensen voelen zich gestigmatiseerd en dat.....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2014-2015)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2014-2015)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015


Thema 1: Inleiding, Diagnostiek en Classificatie

HC-01: Inleiding psychiatrie (08/06/2015)

De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.

Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen.....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2013-2014)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2013-2014)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2013-2014


HC 1 – Inleiding

Psychiatrische stoornissen komen heel vaak voor, namelijk wel 1:4. Als we daarbij stilstaan, dan is dat gigantisch. De life-time prevalentie is daarmee heel erg hoog. 30-40% van de mensen maakt ooit een psychiatrische stoornis door. Een angststoornis krijgt ongeveer 20% en 15-20% een depressie. Dit betekent ook dat elke arts heel veel patiënten met een psychiatrische stoornis zal tegenkomen. Patiënten met een appendicitis zonder psychiatrische stoornis hebben kans op complicaties (25%), maar als de patiënt schizofrenie heeft, is er een drie keer hogere kans op complicaties.

Erfelijkheid bij psychiatrische stoornissen is hoog, maar wisselend. De erfelijke component van verschillende stoornissen is anders: psychose is bijvoorbeeld meer erfelijk dan angststoornissen. Hieruit blijkt dat als men belast is met ‘slechte genen’, het gaat om kwetsbaarheid, want niet iedereen waarvan een ouder een psychiatrische stoornis heeft krijgt het ook. De andere component is de omgeving. Omgevingsinteracties zijn heel belangrijk.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM classificatie systeem. Nu werkt men nog met de DSM-IV in Nederland, maar in Amerika is al de SM-V. Hij is al in Nederlandse vertaling, maar we werken nu met de DSM-IV.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen, maar het kunnen er ook meer zijn. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van het zuurstof van.....read more

Access: 
Public
Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


College 1 – inleiding psychisch functioneren

02-03-2015

Hallucinaties

Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.

Leerdoelen blok

  • psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren

  • diagnostiek: vertoringen psychische functies

  • classificatiesystemen: DSM

  • behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen

Het psychiatrisch onderzoek

  • Observatie: eerste indruk, etc.

  • Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?

  • Testen: klopt het wat je denkt?

Status mentalis

Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.

Video 1

Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.

Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.

Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.

Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.

Wijdlopig denken = iemand komt.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2876
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.