Stamplijst Psychiatrie


Begrippenlijst met toelichting voor Psychiatrie (voorbereiding coschappen)

Psychiatrisch onderzoek

 

Uiterlijk

Je kijkt of iemand er verzorgd uitziet of juist niet. Voedingstoestand. Ook kijk je of de kalenderleeftijd en de geschatte leeftijd overeen komen. Eventueel kan hier ook gekeken worden naar mogelijke tekenen van automutilatie.

Houding

Hierbij gaat het er om hoe de persoon reageert, is hij of zij coöperatief en is deze persoon vriendelijk, agressief of juist ongeïnteresseerd.

Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker

Hierin moet de onderzoeker aangeven wat voor gevoel deze precies bij de patiënt krijgt. Dit kan bijvoorbeeld irritatie, ongeduld of irritatie zijn, maar ook bezorgdheid of sympathie.

Bewustzijn

Is er sprake van een normaal bewustzijn of van een verlaagd bewustzijn. Kun je als onderzoeker de aandacht trekken en deze ook behouden, of is de patiënt abnormaal snel afgeleid.

Oriëntatie

Oriëntatie in plaats, persoon en tijd.

Contact

Maakt de patiënt normaal oogcontact, vermindert oogcontact of helemaal geen oogcontact? Is het contact zowel kwalitatief als kwantitatief normaal, zoals men kan opmaken bij het voorstellen/begroeten en het maken van oogcontact. Hier kan men ook invullen of er reden is om visuele hallucinaties te vermoeden. Ook moet men noteren of er wel of geen contactgroei lijkt te zijn.

Interactie

Hoe neemt de patiënt deel in het gesprek? Neem te patiënt heel passief deel aan het gesprek of juist heel actief? Daarnaast kijkt men of de spraak ondersteund wordt met gebaren of dat er juist helemaal geen beeldende spraak aanwezig is.

Geheugen

Hierbij wordt er genoteerd of er mogelijk stoornissen in het kortetermijngeheugen of langetermijngeheugen zijn. Ook kan er sprake zijn van confabulaties (verzonnen ideeën om lacunes in het geheugen op te vullen), deze kunnen het best uitgevraagd worden met behulp van de hetero-anamnese.

Intelligentie

Hierbij noteert men de geschatte intelligentie, let er hierbij dus altijd op dat je daadwerkelijk noteert dat dit een geschatte intelligentie betreft! Je mag hierbij bijvoorbeeld nooit opschrijven dat een patiënt mentaal geretardeerd is, dit mag alleen als er een IQ bepaald is.

Taal en spraak

Gekeken wordt naar de woordenschat van de patiënt, de articulatie en het moduleren van de spraak. Het moduleren van de spraak houdt in dat de patiënt bijvoorbeeld enthousiaster praat wanneer het een onderwerp betreft wat hem of haar aanspreekt en zachter spreekt wanneer er over een somber onderwerp gesproken wordt.

Stemming

De stemming is hoe iemand zich voelt over een langere tijd. Deze kan aangegeven worden als normofoor, eufoor of dysfoor. Normofoor betekent dat de stemming normaal is gezien de omstandigheden. Eufoor betekent dat de patiënt overdreven vrolijk en opgewekt is. Dysfoor wil zeggen dat de patiënt wantrouwig, prikkelbaar en agressief is. De stemming kan uiteraard ook anders aangegeven worden zoals somber of angstig.

Affect

Het affect lijkt op de stemming maar verandert sneller, deze kan dus bepaald worden aan de hand van het gesprek. Een voorbeeld hiervan is dat de stemming op een begrafenis somber is, maar er wordt af en toe wel gelachen (affect). Het affect kan genoteerd worden als normaal modulerend, vlak of overdreven modulerend.

Waarneming

Hier noteert men of er mogelijk sprake is van wanen of hallucinaties.

Denken

Hierbij wordt gelet op het tempo van het denken en of dit vertraagd, versneld of normaal is. Ook wordt er genoteerd of het denkpatroon coherent is of verhoogd associatief. Verder wordt er genoteerd of er sprake is van waanachtige denkbeelden of overwaardige denkbeelden. Daarnaast kan er genoteerd worden of er sprake is van preoccupaties zoals suïcidale gedachten, uiterlijk, voedsel, gewicht of drugs.

Motoriek

Er kan toename van de activiteit of een afwezigheid van activiteit zijn (katatonie). Ook wordt er gekeken naar de mimiek in het gelaat.

Impulscontrole

Een stoornis in de impulscontrole kan gezien worden als de patiënt de hele spreekkamer doorgaat en niet rustig blijft zitten, zoals gezien wordt bij kinderen met ADHD. Ook kan het zijn dat de patiënt vaak onbeleefde of tactloze dingen zegt.

Ziekte besef en ziekte-inzicht

Onder het ziekte besef valt of de patiënt begrijpt waarom hij of zij is opgenomen. Het ziekte inzicht heeft te maken met het begrip wat de patiënt heeft van de ziekte die hij of zij heeft.

Suïcidaliteit

Hier wordt genoteerd of er sprake is van suïcidale gedachten. Indien er sprake is van suïcidale gedachten wordt er ook gevraagd in hoeverre mate er over nagedacht is, zijn er concrete plannen gemaakt of pogingen gedaan?

Classificatie volgens het assensysteem

I: aandoeningen die soms wel aanwezig zijn/problemen geven en soms niet, bijv. depressie

II: persoonlijkheidsstoornissen of laag IQ, deze zijn altijd aanwezig

III: somatische ziektes

IV: stress, bijvoorbeeld echtscheiding, verhuizen (bij kinderen) etc.

V: GAF(= global assesment of function), hiermee wordt het algemene functioneren beoordeeld, schaal van 0-100

Beschrijvende diagnose

Het betreft een (leeftijd) (geslacht) (functie) (ras). Presenteert zich met (belangrijkste klachten) (sinds) (ernst) (effect op functioneren). Patiënt heeft (voorgeschiedenis). Familie-anamnese. Luxerende factoren.

Bij psychiatrisch onderzoek (meest opvallende dingen, bijv. actief hallucineren).

Anamnese en observatie wijst op (diagnose: bijv. psychotische episode mogelijk in het kader van schizofrenie of cannabismisbruik) ook (differentiaal diagnose) kunnen worden overwogen.

Psychiatrische stoornissen

 

Cognitieve Stoornissen

 

Delirium

  • Er is sprake van een bewustzijnstoornis, met een verminderd vermogen om de aandacht vast te houden of te verplaatsen

  • Veranderingen in cognitieve functie, niet toe te schrijven aan een vastgestelde of zich ontwikkelende dementie

  • Deze stoornis ontwikkelt zich in een korte tijd, meestal uren tot dagen, en neigt ertoe om in de loop van de dag te fluctueren

Soorten delier

  • Hyperactief-hyperalert delier: deze vorm wordt gekenmerkt door motorische onrust, agitatie en een verhoogde afleidbaarheid en komt vaak voor bij alcoholontrekking en ontrekking van benzodiazepinen.

  • Hypoactief-hypoalert (“stil”) delier: deze vorm kenmerkt zich door apathisch en teruggetrokken gedrag met een verminderde alertheid. Deze vorm komt vooral voor bij ouderen en bij patiënten met een hepatische encefalopathie.

Pathogenese: deze berust mogelijk op een verstoring van de neurotransmitterbalans in de hersenen, door een vermindert oxidatief metabolisme. Ook bestaat er een hypothese dat ontsteking een rol speelt, waarbij cytokines de hormoonregulatie en ook de neurotranmissie in de hersenen verstoren.

Behandeling:

  • Medicamenteus: haloperidol, bij Parkinsonpatiënten wordt clozapine voorgeschreven

  • Niet-medicamenteus: zorgen voor een rustige en vertrouwde omgeving, met oriëntatiepunten die de patiënt kent van thuis en een klok, ook moet de kamer goed verlicht zijn.

Dementie

  • Corticale dementie: kenmerkt zich door geheugenstoornissen die gepaard gaan met taalstoornissen, apraxie en agnosie (het niet herkennen van objecten en/of personen). Vormen van corticale dementie zijn de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Creutzfeldt-Jakob.

  • Frontotemporale dementie: deze vorm van dementie wordt gekenmerkt door stoornissen in de executieve functies, zoals het plannen en uitvoeren van gestructureerde handelingen. Meestal is er vroeg in het ziektebeloop al sprake van gedragssymptomen en treden geheugenstoornissen pas later in het ziektebeloop op. Hieronder valt de ziekte van Pick en beschadigingen van de frontaalkwabben door hersentraumata, infarcten of tumoren.

  • Subcorticale dementie: hierbij is er sprake van een traagheid van de cognitieve functies en stoornissen van de aandacht. Vaak zijn er ook stoornissen van de spraak en de motoriek. De herkenning is intact. Hieronder vallen de ziekte van Huntington, subcorticale vasculaire encefalpathie, aids-dementie, normal pressure hydrocephalus en leuko-encefalopathieën.

Behandeling: de behandeling van dementie is sterk afhankelijk van de oorzaak.

Anamnestische stoornis

Bij de anamnestische stoornis is er sprake van een stoornis van het kortetermijngeheugen, deze kenmerkt zich door:

  • Geheugenstoornissen met een onvermogen om nieuwe informatie op te slaan of bepaalde geleerde informatie te herinneren.

  • Beperking van het sociaal/beroepsmatig functioneren.

  • Deze geheugenstoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium of dementie.

Psychotische stoornissen

 

Schizofrenie

  1. Er zijn gedurende een maand minstens twee van de volgende symptomen aanwezig:

    1. Wanen

    2. Hallucinaties

    3. Ernstig chaotisch of katatoon gedrag

    4. Negatieve symptomen: verschijnselen die bij gezonde mensen wel aanwezig zijn, maar bij patiënten met schizofrenie ontbreken. Zoals apathie, spraakarmoede, affectieve vervlakking en sociaal terugtrekgedrag.

    5. Onsamenhangende spraak

  2. Sinds het begin van de symptomen zijn er belangrijke beperkingen in het functioneren van de patiënt geweest, bijvoorbeeld op het gebied van werk of relaties met andere personen. Daarbij is het niveau van het functioneren duidelijk lager dan voor het begin van de symptomen.

  3. Duur van ten minste zes maanden

Behandeling:

  • Medicamenteus: antipsychotica. Onrust en gespannenheid verdwijnen hiermee snel, hallucinaties ongeveer binnen een week en wanen duren iets langer.

  • Niet-medicamenteuze behandeling: voorlichting over de aandoening, gezinsgesprekken, cognitieve therapie, sociale vaardigheidstraining, rehabilitatie programma’s en woonbegeleiding behoren tot de opties.

Schizofreniforme stoornis

  1. Zie criterium 1 van schizofrenie

  2. Een episode bij een schizofreniforme stoornis duurt minimaal één maand maar minder dan 6 maanden. Ook keert het functioneren na het verdwijnen van de verschijnselen terug tot het premorbide niveau.

Schizoaffectieve stoornis

  1. Er bestaat een periode waar er zowel symptomen van een stemmingsepisode zijn als symptomen die overeenkomen met criterium 1 van schizofrenie.

  2. Bovengenoemde periode wordt onmiddellijk voorafgegaan of gevolgd door minimaal twee weken met wanen of hallucinaties, zonder dat er sprake is van stemmingssymptomen.

  3. De stemmingsstoornis maakt een groot deel uit van de gehele stoornis.

Waanstoornis (zeldzaam)

  1. Een periode van minimaal één maand met niet bizarre wanen. Niet bizarre wanen zijn wanen die ook in het echte leven voor zouden kunnen komen, zoals achtervolgd worden.

  2. Patiënten voldoen nooit aan criterium 1 voor schizofrenie.

  3. Het functioneren is niet duidelijk beperkt.

Stemmingsstoornissen

 

Depressieve stoornis

  1. Criteria depressieve episode:

  • Somberheid

  • Anhedonie

  • Gewicht: meestal gewichtsverlies (zonder te lijnen) maar soms ook juist aankomen

  • Stoornis van de slaap: problemen met kunnen inslapen, problemen met doorslapen of vervroegd wakker worden.

  • Psychomotorische agitatie of vertraging

  • Vermoeidheid of verlies van energie

  • Gevoelens van waardeloosheid en schuldgevoelens

  • Verminderde concentratie, stoornissen van het geheugen

  • Denken over de dood of suïcidale gedachten

Dit gedurende 2 weken, over het grootste deel van de tijd, waarbij 5 van de 9 criteria aanwezig zijn en sowieso 1 van de 2 eerste criteria.

  1. De klachten passen niet bij een gemengde episode

  2. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen

  3. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hypothyreoïdie)

  4. De symptomen zijn niet eerder toe te schrijven aan een rouwproces, dat wil zeggen na het verlies van een dierbaar persoon zijn de symptomen langer dan twee maanden aanwezig geweest of zijn zij gekarakteriseerd door duidelijke functionele beperkingen, ziekelijke preoccupatie met gevoelens van waardeloosheid, suïcidale gedachten, psychotische symptomen of psychomotorische remming.

Behandeling:

  • Medicamenteus: SSRI’s, TCA’s of MAO-remmers. TCA’s lijken effectiever te zijn bij ernstige depressies.

  • Niet-medicamenteus: cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke psychotherapie.

Bipolaire stemmingsstoornis

Er is sprake van een bipolaire stoornis wanneer er zowel sprake is van depressieve episoden (zie criterium 1 bij depressieve stoornis) als manische of hypomane episoden.

Manische episode:

  1. Er is een periode met abnormale en voortdurend verhoogde of prikkelbare stemming, die minimaal één week duurt.

  2. Tijdens de stemmingsstoornis zijn er minimaal 3 van de volgende symptomen aanwezig:

  • Grootheidsideeën

  • Verminderde slaapbehoefte

  • Verhoogde spraakzaamheid

  • Verhoogde afleidbaarheid

  • Toename van doelgerichte activiteit

  • Overmatig bezig zijn met aangename activiteiten, waarbij er een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen

 

3. De stemmingsstoornis veroorzaakt beperking het werk, sociale activiteiten, in relaties met anderen of maakt opneming in het ziekenhuis noodzakelijk.

 

Hypomane episode:

  1. Er is een duidelijke periode waarbij er een abnormale en voortdurend verhoogde of prikkelbare stemming is, die minimaal 4 dagen duurt.

  2. Zie criterium 2 voor een manische episode

  3. De episode is niet dusdanig ernstig om beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren te veroorzaken of een ziekenhuisopname noodzakelijk te maken.

 

Behandeling:

  • Medicamenteus: stemmingsstabilisatoren zoals lithium of valproïnezuur. Deze worden zowel in de acute fase als profylactisch gebruikt. Bij ernstige psychotische kenmerken kan er een antipsychoticum voorgeschreven worden. Indien een depressieve episode dusdanig erg is kan er ook een antidepressivum voorgeschreven worden, hierbij hebben TCA’s de voorkeur.

  • Niet-medicamenteus: cognitieve en interpersoonlijke therapie kan helpen, maar heeft een minder belangrijke plaats dan bij een depressieve stoornis.

Ontwikkelingsstoornissen

 

ADHD

ADHD is een stoornis die zich uit in hyperactiviteit/impulsiviteit en aandachtstekort. Om ADHD te diagnosticeren moeten er langer dan zes maanden symptomen aanwezig zijn en een deel van de symptomen moet zich presenteren voor het zevende levensjaar. Aandachtstekort uit zich hierbij met vergeetachtigheid, het vaak kwijtraken van dingen, het niet afmaken van dingen, versneld afgeleid zijn en het gebrek aan organisatievermogen. Hyperactiviteit/impulsiviteit uit zich in bewegingsonrust van handen of voeten, het niet op de beurt kunnen wachten, het verstoren of onderbreken van anderen en aan één stuk door praten. ADHD levert klinische beperkingen op in het functioneren.

Behandeling:

  • Medicamenteus: psychostimulantia zoals methylfenidaat dextroamfetamine of atomoxetine.

  • Niet-medicamenteus: psycho-educatie, coaching (training met betrekking tot organisatie, tijdsplanning en omgaan met geld) en cognitieve gedragstherapie.

Autisme-spectrumstoornissen

Autisme-spectrumstoornissen uiten zich in drie verschillende velden, namelijk door problemen met de sociale interactie, problemen met de communicatie en obsessief, rigide en repetitief gedrag.

Behandeling: er bestaat geen specifieke behandeling voor autisme-spectrumstoornissen. De behandeling is er op gericht om de omgeving zodanig aan te passen aan mensen met een ASS, dat deze begrijpelijk en voorspelbaar voor ze is.

Angststoornissen

 

Paniekaanval

Een paniekaanval is een kortdurende periode van intense angst of een gevoel van onbehagen, waarbij er minimaal 4 symptomen aanwezig zijn die vallen onder de cardiopulmonale symptomen, autonome symptomen (zweten), gastro-intestinale symptomen, neurologische symptomen en/of psychiatrische symptomen.

Paniekstoornis zonder agorafobie

Hierbij bestaan er recidiverende onverwachte paniekaanvallen. Naast de paniekaanvallen is er ook een voortdurende ongerustheid over het krijgen van een aanval, bezorgdheid over de mogelijke consequenties van een aanval of een belangrijke gedragsverandering in samenhang met de paniekaanvallen. Ook is het belangrijk dat er geen sprake is van agorafobie.

Agorafobie

Hierbij is er angst om op een plaats te zijn of in een situatie te verkeren waaruit ontsnappen moeilijk of beschamend kan zijn in het geval dat de persoon een paniekaanval zou krijgen. Hierdoor worden dergelijke situaties vermeden of doorstaan met intense angst.

Sociale fobie

Er is een aanhoudende angst voor situaties waarin de persoon sociaal moet functioneren en te maken krijgt met onbekenden of waarin de persoon moet presteren en een mogelijk kritische beoordeling krijgt van anderen. Bij blootstelling aan een dergelijke situatie treedt er vrijwel altijd een angstreactie op, de situatie wordt daarom meestal vermeden.

Gegeneraliseerde angststoornis

Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis hebben een abnormale angst en bezorgdheid die niet in verhouding staat tot de kans op of de gevolgen van een bepaalde gevreesde gebeurtenis. Dit gaat gepaard met symptomen van motorische spanning, verhoogde autonome prikkelbaarheid (droge mond of hartkloppingen) of rusteloosheid.

Behandeling van angststoornissen

  • Medicamenteus: eerste keuze is een SSRI, bij gebrek aan respons wordt meestal overgestapt op een TCA. Ook kunnen er benzodiazepinen voorgeschreven worden.

  • Niet-medicamenteus: cognitieve gedragsthearpie, sociale vaardigheidstraining, applied relaxation.

Persoonlijkheidsstoornissen

Dysfunctioneren uit zich in een gestoord zelfbeeld, gestoorde coping en gestoorde relaties en/of interactie. Persoonlijkheidsstoornissen worden ingedeeld in clusters.

A. vreemd, geïsoleerd

B. lastig; contact wordt wel opgezocht, maar dit verloopt niet goed

C. bang, angstig; ongemakkelijk in sociaal verband

Cluster A

  1. Paranoïde persoonlijkheidsstoornis; geen basic trust, in tegenstelling tot bij paranoïde schizofrenie is het verwijt niet volledig onrealistisch, bij paranoïde schizofrenie zijn de verwijten totaal onrealistisch

  2. Schizoïde persoonlijkheidsstoornis; teruggetrokken, willen geen sociaal contact

  3. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis; teruggetrokken en eigenaardig, geloven vaak in bizarre theorieën

Cluster B

  1. Theatrale persoonlijkheidsstoornis;

-onbevredigbare behoefte aan aandacht

-worden vaak depressief

-angst voor weinig aandacht

-co-morbidestoornissen (alcoholisme, verslaving)

  1. Narcistische persoonlijkheidsstoornis; pathologische ijdelheid deze is onbevredigbaar, geloven niet dat anderen ze respecteren

-chronisch minderwaardigheidsgevoel

-kleineren van anderen

  1. Antisociale persoonlijkheidsstoornis; er is sprake van psychopathie dit houdt in dat er geen vermogen tot empathie is, ook kunnen ze niet leren van beloning of straf

-houden zich niet aan regels

-misbruiken anderen

-chanteren

  1. Borderline persoonlijkheidsstoornis

-instabiliteit in;

-emoties

-gedrag

-relaties

-kunnen niet tegen stress, hierdoor kunnen ze (micro-)psychotisch worden

-kan niet alleen zijn en kan niet samen zijn

-wordt minder met de leeftijd

 

Cluster C

  1. Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis; vragen voor alles om hulp, onbevredigbare wens

  2. Vermijdende/ontwijkende persoonlijkheidsstoornis; durft alleen contact aan te gaan indien er geen mogelijkheid is tot afwijzing, hunkeren wel naar contact, maar durven het niet aan te gaan

  3. Obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis; bij een obsessieve compulsieve stoornis is er sprake van bepaalde handelingen die uitgevoerd moeten worden, bij de persoonlijkheidsstoornis moet alles heel erg geordend zijn, vaak zijn deze mensen zuinig

-ordelijk

-zuinig; bang controle te verliezen

Behandeling

Cognitieve gedragstherapie; mensen confronteren met het gene waar ze bang voor zijn.

Psychodynamische therapie; zoeken naar het motief wat achter de persoonlijkheidsstoornis zit.

Medicatie

 

Antidepressiva

 

  • SSRI’s: citalopram, escitalopram, fluvoxamine, fluoxetine, paroxetine, sertraline en venlafaxine

  • Tricyclische antidepressiva: clomipramine, imipramine en amitriptyline

  • MAO-remmers: moclobemide

Antipsychotica

 

  • Typische/klassieke antipsychotica: bijvoorbeeld haloperidol, deze antipsychotica zijn antagonisten van de D2-receptor

  • Atypische antipsychotica: zoals aripiprazol, risperidon en olanzapine, deze antipsychotica zouden als voordelen hebben dat ze minder extrapiramidale bijwerkingen geven en beter werken tegen de negatieve symptomen bij schizofrenie

  • Clozapine: dit antipsychoticum heeft een atypisch receptorprofiel, maar is wel uitgevonden in de tijd van de klassieke antipsychotica en heeft dus kenmerken van beide categorieën. Een ernstige bijwerking die op kan treden is agranulocytose.

Stemmingsstabilisatoren

Deze worden voorgeschreven bij bipolaire stoornissen.

  • Lithium: heeft een complexe werking en werkt in op zowel het dopaminerge als het serotonerge systeem. Hierdoor vermindert het de duur en frequentie van zowel manische als depressieve episoden.

  • Anti-epileptica: zoals valproïnezuur en carbamazepine. De dosering is hierbij anders dan bij anti-epileptica.

Benzodiazepinen

Hebben anxiolytische, spierrelaxerende, anticonvulsieve en hypnotische eigenschappen. Benzodiazepinen versterken selectief de remmende werking van GABA via de benzodiazepinereceptor. Benzodiazepinen worden voorgeschreven bij slaapstoornissen, angststoornissen en epilepsie. Voorbeelden van benzodiazepinen zijn diazepam, lorazepam en oxazepam.

Meer gerelateerde content en bijdragen

  • zie hieronder in de psychiatrie bundel(s)
Check page access:
Public
Check more or recent content:

Psychiatrie - Geneeskunde - Bundel

Oefenpakket Inleiding Forensische Psychiatrie en Psychologie

Oefenpakket Inleiding Forensische Psychiatrie en Psychologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefenvragen Inleiding forensische psychiatrie en psychologie

1. Wat is volgens de DSM géén kenmerk van een psychische stoornis?

a. Het gedrag wijkt af van de sociaal culturele norm

b. Het gedrag kan door één specialist worden beoordeeld als afwijkend

c. Het gedrag veroorzaakt lijden, ongerief of bezorgdheid

d. Er zijn andere die hetzelfde gedrag vertonen met dezelfde consequenties

2. In welk geval is er sprake van een hetero-anamnestische observatie?

a. De partner van de verdachte zegt dat ze een slechte band heeft met de verdachte

b. De verdachte zegt een moeilijke periode gehad te hebben in zijn jeugd

c. De verdachte blijkt een beneden gemiddeld IQ te hebben

d. De beoordelaar constateert dat de verdachte zichzelf slecht verzorgd

Interne link3. Wat is volgens de Wet BOPZ géén voorwaarde om iemand op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis?

a. De betrokkene moet tenminste elf jaar oud zijn

b. Er moet sprake zijn van een stoornis van de geestvermogens

c. De stoornis moet een gevaar vormen voor de betrokkene

d. Opname in een psychiatrisch ziekenhuis is de enige manier die voor vermindering van gevaar voor de betrokkene kan zorgen

4. Wat wordt bedoeld met het ultimum remedium beginsel?

a. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als de psychiatrische stoornis een gevaar vormt voor de omgeving

b. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als elk ander redmiddel niet effectief is gebleken

c. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hij hier zelf toestemming voor geeft

d. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hier toestemming is van de naasten van de betrokkene

5. Waar moet een deskundige rekening houden wanneer hij rapporteert aan de rechtbank?

a. De deskundige moet aan kunnen tonen dat hij verstand heeft van zijn vak, door vaktermen te gebruiken

b. De deskundige vertelt in de rapportage welk advies hij geeft met betrekking tot de strafoplegging

c. De deskundige betrekt in zijn rapportage datgeen wat hem van belang lijkt bij het adviseren van de rechtbank

d. De deskundige houdt zich aan de vraagstelling die hem is opgelegd door de rechtbank

6. In welk opzicht is de diagnostiek van de DSM niet bruikbaar voor de forensische psychologie en psychiatrie?

a. De DSM omvat niet alle stoornissen die in het forensische veld voor kunnen komen

b. De DSM zegt niks over de beweegredenen van de verdachte en ook niet over de oorzaak en het verloop van de stoornis

c. De DSM is vooral bruikbaar gebleken in de psychologie en psychiatrie buiten het forensische veld om

d. De DSM geeft geen aanwijzing voor het gebruik door rechters en andere juristen

7. Wanneer een psychische.....read more

Access: 
Public
Samenvatting week 1 (Psychiatrie)

Samenvatting week 1 (Psychiatrie)

Samenvatting week 1. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Psychiatrische anamnese”

 

Incidentie

40% van de algemene bevolking jonger dan 65 jaar heeft een psychiatrische aandoening of heeft die gehad. Dit bleek uit het NEMESIS onderzoek in 1996. Het ging voornamelijk om depressie, angststoornissen en alcoholmisbruik. Er was geen verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. Gedurende het leven krijgt 1 op de 5-10 mensen een depressie, daarnaast krijgt 1 op de 10 mensen te maken met een angststoornis, heeft 1% schizofrenie en 1-2% een bipolaire stoornis.

 

Structuur GGZ

Patiënten met een psychiatrische aandoening worden via de huisarts doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De GGZ verzorgt intramurale zorg in de vorm van opname op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ). Verder wordt er extramurale zorg verleend via vrijgevestigde poliklinieken en kan er ook gekozen worden voor semimurale zorg in de zin van deeltijdbehandelingen of in een regionale instelling voor begeleiding op het gebied van wonen, werken en welzijn (RIBW).

 

Het diagnostisch proces

In de psychiatrie gaat het diagnostisch proces als volgt: ten eerste worden in de anamnese de klachten, symptomen en het beloop in kaart gebracht. Daarna worden in de diagnostische fase aanvullende vragen gesteld. Vervolgens kunnen de klachten dan geclassificeerd worden volgens de DSM-IV. Hierna wordt nagedacht over de pathogenese en de geschikte behandeling. Veel patiënten wisselen vaak van diagnose/syndroom binnen de DSM-IV, omdat het classificeren vaak een subjectief proces is. De moeilijkheid bij diagnostiek binnen de psychiatrie ligt in het feit dat de hersenen zijn aangedaan en patiënten juist moeten nadenken over wat er aan de hand is.

 

Bij de diagnostische fase horen de anamnese en het psychiatrisch onderzoek. Eventueel wordt er aanvullende diagnostiek uitgevoerd. Deze diagnostiek moet ook gericht zijn op lichamelijke co-morbiditeit aangezien deze bij 80% van de psychiatrische patiënten aanwezig is (vooral bij klachten die op oudere leeftijd beginnen). Er zijn echter meestal geen harde biologische markers die de diagnose kunnen uitsluiten of bevestigen. In de anamnese moet gevraagd worden naar de klachten, luxerende factoren, samenhang met andere klachten en het beloop, de psychiatrische voorgeschiedenis, de somatische voorgeschiedenis en huidige somatische klachten, medicijngebruik, intoxicaties en de psychiatrische en somatische familieanamnese. Er wordt begonnen met een open vraag om de patiënt zijn verhaal te kunnen laten vertellen. Hierbij kan nagedacht worden over het hoofdgebied waarop de patiënt klachten heeft (cognitief, middelenmisbruik, angst, stemmingsveranderingen, psychotische symptomen, somatisatie). Vervolgens kunnen rijtjes met.....read more

Access: 
Public
Samenvatting week 2 (Psychiatrie)

Samenvatting week 2 (Psychiatrie)

Samenvatting week 2. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Oefenen met patiënten”

 

Bij psychiatrische patiënten is het altijd belangrijk om ook een tractusanamnese uit te vragen en een algemeen lichamelijk onderzoek te doen. Vaak zijn er ook somatische ziekten aanwezig.

Het is belangrijk om wanen in detail uit te vragen.

 

Hierdoor kan een vertrouwensrelatie met de patiënt worden opgebouwd waardoor hij makkelijker andere dingen zal vertellen. Ook kan dan een eventuele inconsistentie worden waargenomen tussen de wanen en het gedrag. Bij schizofrenie is er vaak sprake van een inconsistentie (bijvoorbeeld een man die zegt dat hij Napoleon is, maar wel de vloer staat te dweilen), terwijl bij een manie het gedrag en de waan vaak overeenkomen. NB. Bij een manie is een paranoïde waan een normaal verschijnsel, er is dan geen sprake van een psychose.

 

Gestoord realiteitsbesef

Waan: overtuiging van iets wat niet klopt en binnen de culturele context van de persoon als irreëel wordt geacht. Speelt zich af in de gedachte. Dit moet je ook toetsen aan de hand van de cultuur van de persoon.

Hallucinatie: speelt zich af in de waarneming. Mensen zien, horen, voelen of ruiken dingen die er niet zijn.

Hallucinaties en wanen gaan vaak samen, bijvoorbeeld bij mensen die proberen hun auditieve hallucinaties te verklaren.

 

Andere symptomen bij schizofrenie

Onsamenhangende spraak duidt op een denkstoornis. Bij katatoon gedrag doen mensen vrijwel niks en reageren niet. Ook kan het zijn dat mensen sterk repetitief gedrag vertonen.

 

Delier, schizofrenie, stemmingsstoornissen en gebruik van drugs kunnen leiden tot een psychose. Jongeren die voor hun 14e veel cannabis gebruiken zijn at risk voor het ontwikkelen van schizofrenie. Cannabis kan zowel een psychose induceren als onderdrukken.

 

Behandeling psychose:

-Antipsychotica:

-Typisch (klassiek)

-Atypisch

-Clozapine; wordt meestal ingedeeld in de atypische antipsychotica, maar valt eigenlijk in geen van beide categorieën

 

DUP = duration of untreated psychosis. Hoe langer de DUP, hoe slechter de prognose na 5 jaar.

 

 

Werkgroep “Persoonlijkheidsstoornissen”

 

Somatoforme stoornis1

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

Er is sprake van aanhoudende lichamelijke klachten of zorgen over het lichaam, die niet verklaard kunnen worden door een lichamelijke aandoening of andere psychiatrische stoornis. Het leven van de patiënt moet negatief beïnvloed worden door de klacht om van een somatoforme stoornis te kunnen spreken. Bij alle stoornissen is er een blijvende vraag om medische hulp. Bij een conversiestoornis is er sprake van neurologische klachten van het willekeurige spierweefsel of zintuigen of er is sprake van.....read more

Access: 
Public
Oefenvragen Thema: Psychiatrie

Oefenvragen Thema: Psychiatrie

Algemeen bruikbare oefenvragen bij het thema Psychiatrie, gebaseerd op oude tentamens. Het eerste oefententamen is gebaseerd op vragen van de VU, het tweede op vragen afkomstig van de UU. Bij het tweede oefententamen ontbreken de antwoorden. Weet jij de antwoorden op deze vragen? Neem dan contact op met summaries@joho.org!


Psychisch functioneren (VU, 2015-2016)

Vraag 1: Op de polikliniek psychiatrie ziet u een 21-jarige thuiswonende student planologie. Moeder is meegekomen en vertelt: soms schreeuwt hij in zijn slaapkamer met angstig stemgeluid “Ga weg, ga weg!”, terwijl er niemand bij hem is. Als ik hem vraag wat er mis is, zegt hij me vaak weg te gaan.”

a. een gedragsstoornis als gevolg van een fobie

b. een reactie op imperatieve hallucinaties

c. een gevolg van paranoïde wanen

d. een uiting van herhaalde paniekaanvallen

 

Vraag 2: Dhr Z. (69 jaar) heeft last van een nihilistische waan in het kader van een depressie met psychotische kenmerken. Hij is er van overtuigd geen bezittingen (huis/kleding/etc.) te hebben, ondanks dat hij een gevulde kledingkast en zijn huissleutels in bezit heeft in de kliniek waar hij opgenomen is. Waar wordt de nihilistische waan in het psychiatrische onderzoek benoemd?

a. Bewustzijn

b. Waarneming

c. Vorm van het denken

d. Inhoud van het denken

e. Stemming

f. Affect

 

Vraag 3: Een 36-jarige vrouw wordt gedwongen opgenomen in verband met een psychose in het kader van een bekende schizofrenie. Haar ambulante behandelaar heeft deze aangevraagd in verband met gevaar in de thuissituatie.
Stelling: Een Rechterlijke Machtiging (RM) gaat uit van een onmiddellijk dreigend gevaar en een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens.

a. Juist

b. Onjuist

 

Vraag 4: Bij de behandeling van schizofrenie met een eerste generatie antipsychoticum kunnen als bijwerkingen respectievelijk tardieve dyskinesie en verergering van negatieve symptomen optreden. Deze ongewenste effecten zijn het gevolg van:

a. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

b. blokkade van muscarine M-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

c. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en mesocorticaal systeem

d. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en het mesolimbisch syteem

 

Vraag 5: Een 10-jarige jongen werd verwezen naar de kinderpsychiater, omdat zich problemen voordeden in zijn klas. Hij weet erg veel van geschiedenis en de Griekse mythologie en is de “beste leerling” van de klas. Hoewel hij geen voetbal speelt en kijkt, kent hij alle spelers van de buitenlandse competities. Omdat hij zoveel weet en vrijwel nooit met zijn klasgenoten speelt in de pauze, is hij op sociaal vlak een buitenbeentje. Het syndroom van Asperger lijkt op de stoornis autisme, maar deze kinderen:

a. hebben een normale taalbeheersing

b. zijn agressiever dan andere autistische.....read more

Access: 
JoHo members
Stamplijst Psychiatrie

Stamplijst Psychiatrie


Begrippenlijst met toelichting voor Psychiatrie (voorbereiding coschappen)

.....read more

Psychiatrisch onderzoek

 

Uiterlijk

Je kijkt of iemand er verzorgd uitziet of juist niet. Voedingstoestand. Ook kijk je of de kalenderleeftijd en de geschatte leeftijd overeen komen. Eventueel kan hier ook gekeken worden naar mogelijke tekenen van automutilatie.

Houding

Hierbij gaat het er om hoe de persoon reageert, is hij of zij coöperatief en is deze persoon vriendelijk, agressief of juist ongeïnteresseerd.

Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker

Hierin moet de onderzoeker aangeven wat voor gevoel deze precies bij de patiënt krijgt. Dit kan bijvoorbeeld irritatie, ongeduld of irritatie zijn, maar ook bezorgdheid of sympathie.

Bewustzijn

Is er sprake van een normaal bewustzijn of van een verlaagd bewustzijn. Kun je als onderzoeker de aandacht trekken en deze ook behouden, of is de patiënt abnormaal snel afgeleid.

Oriëntatie

Oriëntatie in plaats, persoon en tijd.

Contact

Maakt de patiënt normaal oogcontact, vermindert oogcontact of helemaal geen oogcontact? Is het contact zowel kwalitatief als kwantitatief normaal, zoals men kan opmaken bij het voorstellen/begroeten en het maken van oogcontact. Hier kan men ook invullen of er reden is om visuele hallucinaties te vermoeden. Ook moet men noteren of er wel of geen contactgroei lijkt te zijn.

Interactie

Hoe neemt de patiënt deel in het gesprek? Neem te patiënt heel passief deel aan het gesprek of juist heel actief? Daarnaast kijkt men of de spraak ondersteund wordt met gebaren of dat er juist helemaal geen beeldende spraak aanwezig is.

Geheugen

Hierbij wordt er genoteerd of er mogelijk stoornissen in het kortetermijngeheugen of langetermijngeheugen zijn. Ook kan er sprake zijn van confabulaties (verzonnen ideeën om lacunes in het geheugen op te vullen), deze kunnen het best uitgevraagd worden met behulp van de hetero-anamnese.

Intelligentie

Hierbij noteert men de geschatte intelligentie, let er hierbij dus altijd op dat je daadwerkelijk noteert dat dit een geschatte intelligentie betreft! Je mag hierbij bijvoorbeeld nooit opschrijven dat een patiënt mentaal geretardeerd is, dit mag alleen als er een IQ bepaald is.

Taal en spraak

Gekeken wordt naar de woordenschat van de patiënt, de articulatie en het moduleren van de spraak. Het moduleren van de spraak houdt in dat de patiënt bijvoorbeeld enthousiaster praat wanneer het een onderwerp betreft wat hem of haar aanspreekt en zachter spreekt wanneer er over een

Access: 
Public
Samenvatting Artikelen Cognitieve aspecten van psychiatrische stoornissen

Samenvatting Artikelen Cognitieve aspecten van psychiatrische stoornissen

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Afwijkende somatosensorische perceptie in patiënten met Anorexia Nervosa”

Keizer, Smeets, Dijkerman, Elburg & Postma (2012)

 

Inleiding

 

De kernsymptomen van Anorexia Nervosa (AN) zijn (1) het ontkennen van een laag gewicht (2) een intense angst om zwaarder of dikker te worden terwijl hij/zij juist ondergewicht heeft en (3) een onrealistisch beeld van (de afmetingen van) het eigen lichaam. Dit artikel gebruikt de algemene term ‘mentale lichaamsrepresentatie’ in plaats van termen als ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ omdat het onderverdelen van de lichaamsrepresentatie in subcategorieën zoals ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ nog controversieel is. Een mentale lichaamsrepresentatie bevat informatie over de grootte en de vorm van alle lichaamsdelen, de positionering van de lichaamsdelen in de ruimte en de integratie van de lichaamsdelen tot één geheel. De lichaamsrepresentatie is betrokken bij zowel de perceptie als bij de motoriek in vele alledaagse gedragingen. Het wordt beïnvloedt door zowel top-down factoren (zoals semantische en affectieve informatie) als bottom-up factoren (door middel van sensorische input zoals visie of aanraking).

 

Onderzoek naar de lichaamsrepresentaties van AN patiënten is vooral gedaan met behulp van visuele taken. Dergelijk onderzoek heeft naar voren gebracht dat AN patiënten hun lichaamsgrootte overschatten. De mentale representatie van hun lichaam komt dus niet overeen met hun werkelijke lichaamsgrootte. De foutieve metrische lichaamsgerelateerde informatie die opgeslagen is in hun geheugen kan gevormd of beïnvloed worden door onjuiste concepten of overtuigingen. Vanwege het multimodale karakter van een lichaamsrepresentatie kan het zijn dat deze onjuiste evaluaties niet alleen beperkt zijn tot de visuele modaliteit, maar ook terugkomen in de tactiele modaliteit: zo overschatten AN patiënten vaak de afstand van twee simultane prikjes op hun huid. Top-down processen zoals een ontevredenheid met het lichaam kan een causale rol spelen in deze overschatting, maar ook bottom-up (sensorische) invloeden kunnen een rol spelen.

 .....read more

Access: 
Public
Juridische aspecten (Psychiatrische ziekten)

Juridische aspecten (Psychiatrische ziekten)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Onder bepaalde omstandigheden biedt de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) de mogelijkheid om patiënten, met een verstandelijke handicap of psychiatrische stoornis, gedwongen op te nemen en eventueel ook dwangbehandeling toe te passen. De wet is niet van toepassing wanneer de patiënt vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis zit.

In vele verschillende situaties kan een rechter de beslissing nemen over de opname van een patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis. Voorbeelden:

  • Inbewaringstelling: Dit kan in een crisissituatie waarvoor onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is.
  • Voorlopige machtiging: Hierbij is opname wel wenselijk, maar is er geen crisis.
  • Voorwaardelijke machtiging: De opname is niet noodzakelijk maar wordt gebruikt als stok achter de deur omdat de patiënt zich niet aan de behandelvoorschriften houdt.
  • Rechtelijke machtiging op eigen verzoek.
  • Observatiemachtiging: Hiermee kan iemand tegen zijn wil in worden opgenomen ter observatie.
  • Zelfbinding: Hierbij verklaart de patiënt dat hij wil worden opgenomen, verblijven en behandeld op het moment dat de crisis zich voordoet, ook al geeft hij op het moment van de crisis aan dat niet meer te willen.

 

Tijdens de procedure heeft de patiënt recht op rechtsbijstand en als er fouten worden gemaakt kan een schadevergoeding worden gevraagd. De patiënt kan tijdens de procedure een patiëntvertrouwenspersoon krijgen.

 

Opnemen van de psychiatrische patiënt

De voorlopige machtiging

  • Opnamecriteria:
    • Er moet sprake zijn van een ernstige stoornis in de geestvermogens (bevat zowel een verstandelijke handicap als een psychiatrische ziekte). Het handelen, moet vrijwel geheel onder invloed van de stoornis staan.
    • De persoon moet een reëel, ernstig en concreet gevaar vormen voor zichzelf, anderen, algemene veiligheid van personen en/of goederen.
    • Daarnaast moet het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kunnen worden afgewend.
  • Bereidheid van betrokkene tot opname kan alleen door betrokkene zelf gegeven worden. Als de patiënt bereidt is tot opname kan meestal worden overgegaan op vrijwillige opname. Uitzondering is als de patiënt wel wil worden opgenomen, maar niet behandeld wil worden. Over deze situatie verschillen de meningen van de rechters. Er kan dan wel een machtiging worden aangevraagd en afgegeven indien aan de opnamecriteria is voldaan. Voor omzetting van een vrijwillig in een onvrijwillig verblijf is ook een voorlopige machtiging nodig. Onvrijwillige opname betekent niet dat dwangbehandeling is toegestaan, dit is slechts is uitzonderlijke situaties het gebruik.
  • Indiening verzoek: de echtgenoot, bepaalde familieleden, voogd, curator of mentor kunnen het verzoek richten aan de officier van justitie, deze bepaalt of hij het bij de rechter indient. Ook kan de officier het ambtshalve uit zichzelf indienen. Als er sprake is van een noodsituatie, een conflict van plichten, mag de arts informatie verstrekken aan de officier van justitie met het oog op indiening van een verzoek ter verkrijging van een voorlopige machtig. Indien er een noodsituatie is mag dit niet in verband met het beroepsgeheim.
  • Geneeskundige verklaring: deze moet worden overgelegd door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is geweest of door de geneesheer-directeur. Uit deze geneeskundige verklaring blijkt dat
  • .....read more
Access: 
Public
Aanvulling collegeaantekeningen psychiatrische ziektes

Aanvulling collegeaantekeningen psychiatrische ziektes

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


 

 

 

 

HC: Psychofarmacologie van serotonerge en noradrenerge systemen

 

Nucleus accumbens belangrijk bij: depressie, schizofrenie, verslaving
Frontale cortex belangrijk bij: Alzheimer, schizofrenie
Nucleus caudatus/putamen belangrijk bij: Parkinson
Hippocampus belangrijk bij: epilepsie, schizofrenie
Thalamus belangrijk bij: epilepsie
Amygdala belangrijk bij: angst
Cholinerge systeem
Acetylcholine wordt aangemaakt en kan aangrijpen op muscarinerge en nicotinerge receptoren. Belangrijk bij de behandeling van de ziekte van Alzheimer.
GABAerge systeem
Bekend vanwege benzodiazepines (sedativa, anxiolytica) die hierop inwerken. De receptoren bestaan uit verschillende subunits waartussen een kanaal komt die wel of niet open kan gaan. Je kunt middelen gebruiken specifiek tegen de subunits. Zo kun je bijvoorbeeld wel de angst wegnemen, maar dit leidt dat niet tot sedatie.
 

Bij depressie is er een verminderde activiteit van 5HT en NA, bij angststoornissen is de activiteit verhoogd.

NA: vigilance, energy en interest – cellichamen in de locus coeruleus.

5HT: impuls regulatie en temperatuur – cellichamen in raphe nuclei.

DA: mobiliteit, reward, pleasure, drive, GI motiliteit.

 

Bij depressie zijn 5HT en NA verminderd dit zorgt voor verminderde energie, interesse en motivatie door het NA systeem. De vermindering van de 5HT zorgt voor verminderd libido, snellere agressiviteit, obstipatie en impuls regulatie. De gezamenlijke werking van 5HT en NA zorgen voor verminderde cognitie, stemming en emotie verandering, meer honger en verminderde regulatie van het dag/nacht ritme.

 

Pathofysiologie van depressie:

  1. Chronische afname van 5HT concentratie in de synapsspleet

  2. Upregulatie van postsynaptische effector-receptoren en presynaptische auto receptoren

  3. Chronische veranderingen:

- regulatie en groeifactoren

- neuro endocriene veranderingen

- neuro immunologische veranderingen

- psychosociale veranderingen: coping en cognitie

 

Behandeling van de depressie vindt plaats door de 5HT en NA activiteit te verhogen, dit kan door:

  1. Afgifte stimulatie -> precursor

  2. Heropname remming -> TCA’s, SSRI’s of SNRI’s

  3. Blokkade van presynaptische inhiberende auto receptoren -> a2 antagonist, 5HT1a antagonist

  4. Afbraakremming -> MAO-A-remmers

 

Bijwerkingen kunnen deze medicatie zijn te verklaren aan de hand van de gevolgen van overstimulatie door antidepressiva:

  1. Perifere noradrenerge symptomen: hypertensie, orthostatische hypotensie, tachycardie.

  2. Perifere serotonerge symptomen: hoofdpijn, misselijkheid, obstipatie/diarree, bloedingneiging.

 

Serotonerg syndroom: intoxicatie van 5HT, de symptomen moeten samenvallen met introductie of dosisverhoging serotonerge stof in de afgelopen 1-4 weken. Dit kan dus een overdosering zijn of door combinaties van centraal werkende serotonerge medicamenten. Tenminste 3 van de volgende verschijnselen moeten aanwezig zijn: verwardheid of hypomanie, agitatie, myoclonieën, hyperreflexie, zweten, tremor of rillen, ataxie, hyperthermie, diarree.

Het is belangrijk andere oorzaken uit.....read more

Access: 
Public
Colleges Psychopathologie en psychiatrische classificatie

Colleges Psychopathologie en psychiatrische classificatie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


College 1

Centraal in deze cursus staat het stellen van diagnoses, maar waar komen deze eigenlijk vandaan?

Een diagnose stellen gaat als volgt: Men noteert opvallende ervaringen en observaties.  Dit zijn indicaties van symptomen. Een cluster symptomen vormt een syndroom. Syndromen vormen een ziekte(beeld)/stoornis.

Symptomen; mensen gaan nadenken over die opvallende observaties en ervaringen. Ze willen er betekenis aangeven, de betekenis van het symptoom wordt beïnvloed door theorie, geschiedenis en de cultuur. Wat in onze cultuur als abnormaal gezien wordt, zou in China iets normaals kunnen zijn. Belangrijk is wel dat men niet andersom redeneert; de ziekte verklaart de symptomen, je zou dan belangrijke aspecten over het hoofd kunnen zien. De DSM- IV bepaald voor ons wat syndromen zijn. De heer Kraepelin was belangrijk voor onderscheid in de DSM, hij beschreef verschillende syndromen. Freud stelt dat een symptoom voortkomt uit een psychodynamisch conflict.

Psychotische stoornissen

 

DSM-IV syndromen

Psychotische symptomen

Hallucinaties          wanen         zie boek

Sterk afwijkende waarnemingen        Sterk afwijkende denkbeelden

 

Tevens kan men de mate van ernst aangeven, lopend van ernstig naar subklinisch; schizofrenie, schizofreniforme stoornis, kortdurende psychotische stoornis en geen diagnose.

Patiënten met psychotische stoornissen kunnen ook stemmingsverschijnselen hebben, dit kan als volgt worden weer gegeven:

Stemmingsstoornis

Stemmingsstoornis met psychotische kenmerken

Schizoaffectieve stoornis

Overige psychotische stoornissen

Psychotische stoornis

 

Overig onderscheid

  • Psychotische stoornis door middelengebruik

  • Kortdurende symptomen bij PTSS, borderline PS

  • Waanstoornis, gedeelde psychotische stoornis

  • Atypische psychose

Dissociatieve stoornissen

Wanneer men persoonlijke informatie niet kan herinneren spreekt men van dissociatie van geheugen. Wanneer men zich op verschillende momenten heel anders gedraagt, alsof het verschillende mensen zijn spreekt men van dissociatie van de zelf. Soms geven mensen aan het gevoel buiten zichzelf te staan of boven zichzelf te zweven, dit heet depersonalisatie. Tot slot kan men ook het gevoel hebben alsof de realiteit niet echt is, dit is derealisatie. Samen vormen dit de dissociatieve symptomen, deze symptomen vormen weer de DSM-IV syndromen.

Naast de diagnose dissociatieve stoornis kan men dissociatieve symptomen ook tegen komen bij paniekaanval bij angststoornis, PTSS en borderline PS.

 

 

College 2

De DSM-IV kent 5 assen, deze hebben de volgende betekenissen:

As I; klinische stoornissen

As II; persoonlijkheidsstoornissen

As III; somatiek (lichamelijke mankementen die medisch vastgesteld zijn)

As IV; psychosociale omstandigheden

As V; GAF score (algemeen functioneren).

 

Belangrijk bij diagnoses stellen is dat de diagnose betrouwbaar is, wat is eigenlijk een diagnostische fout? Er kunnen er twee zijn; foutief positief (diagnose gesteld maar daadwerkelijk geen ziekte) of foutief negatief (diagnose niet gesteld maar daadwerkelijk wel ziek). In de medische wereld

.....read more
Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2015-2016)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2015-2016)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2015-2016


HC: Inleiding psychiatrie

De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.

Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen aantoonbaar aan de hand van de MRI. Sommige hersendelen zijn namelijk overactief, andere juist minder.

Stigma: het is veel makkelijker om tegen de buitenwereld te zeggen dat je een gebroken been hebt met gips, dan om te zeggen dat je een depressie of psychose hebt. Mensen voelen zich gestigmatiseerd en dat.....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2014-2015)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2014-2015)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015


Thema 1: Inleiding, Diagnostiek en Classificatie

HC-01: Inleiding psychiatrie (08/06/2015)

De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.

Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen.....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2013-2014)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2013-2014)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2013-2014


HC 1 – Inleiding

Psychiatrische stoornissen komen heel vaak voor, namelijk wel 1:4. Als we daarbij stilstaan, dan is dat gigantisch. De life-time prevalentie is daarmee heel erg hoog. 30-40% van de mensen maakt ooit een psychiatrische stoornis door. Een angststoornis krijgt ongeveer 20% en 15-20% een depressie. Dit betekent ook dat elke arts heel veel patiënten met een psychiatrische stoornis zal tegenkomen. Patiënten met een appendicitis zonder psychiatrische stoornis hebben kans op complicaties (25%), maar als de patiënt schizofrenie heeft, is er een drie keer hogere kans op complicaties.

Erfelijkheid bij psychiatrische stoornissen is hoog, maar wisselend. De erfelijke component van verschillende stoornissen is anders: psychose is bijvoorbeeld meer erfelijk dan angststoornissen. Hieruit blijkt dat als men belast is met ‘slechte genen’, het gaat om kwetsbaarheid, want niet iedereen waarvan een ouder een psychiatrische stoornis heeft krijgt het ook. De andere component is de omgeving. Omgevingsinteracties zijn heel belangrijk.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM classificatie systeem. Nu werkt men nog met de DSM-IV in Nederland, maar in Amerika is al de SM-V. Hij is al in Nederlandse vertaling, maar we werken nu met de DSM-IV.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen, maar het kunnen er ook meer zijn. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van het zuurstof van.....read more

Access: 
Public
Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


College 1 – inleiding psychisch functioneren

02-03-2015

Hallucinaties

Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.

Leerdoelen blok

  • psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren

  • diagnostiek: vertoringen psychische functies

  • classificatiesystemen: DSM

  • behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen

Het psychiatrisch onderzoek

  • Observatie: eerste indruk, etc.

  • Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?

  • Testen: klopt het wat je denkt?

Status mentalis

Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.

Video 1

Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.

Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.

Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.

Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.

Wijdlopig denken = iemand komt.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
66541 1 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.