Begrippenlijst Communicatiekaart van Nederland


Hoofdstuk 1 Kranten

Het dagbladzegel

Een belasting die geheven werd op dagbladen.

Verzuiling

De samenleving verdelen in groepen op basis van religie of sociaaleconomische status.

Kwaliteitskrant

Een krant die relatief veel politieke informatie en weinig amusement bevat.

Populaire krant

Een krant die relatief veel amusement en weinig politieke informatie bevat.

Kopbladen

Exemplaren van dezelfde krant die in een deel van het verspreidingsgebied onder een eigen naam met eigen regionale redactie- en advertentiepagina’s worden uitgebracht.

Dekkingspercentage

De totaal verspreide oplage van het dagblad gedeeld door het aantal huishoudens keer 100 procent.

Doorgeefpercentage

Percentage van het deel van de totale verspreide oplage dat wordt doorgegeven aan iemand anders dan het eigen huishouden.

Dagblad

Een krant die elke dag wordt uitgegeven.

Nieuwsblad

Een krant die 1 tot 4 keer per week in een beperkt geografisch gebied op abonnementbasis wordt uitgegeven.

Huis-aan-huisblad

Een gratis krant die in een beperkt gebied onder alle huishoudens 1 keer per week wordt verspreid.

Persconcentratie

Het samengaan van kranten.

Redactionele concentratie

Het samengaan van kranten betreft de hoofdredactie.

Aanbiedersconcentratie

Het samengaan van kranten betreft de uitgeverij.

Publieksconcentratie

Het concentreren van het publiek rond een beperkt aantal grote kranten.

Zelfregulering

Een gedragscode voor concentraties die door uitgevers zelf is opgesteld.

Stimuleringsfonds voor de Pers

Een orgaan dat gericht is op het bevorderen van de pluriformiteit van berichtgeving en opinievorming.

Hoofdstuk 2 Tijdschriften

Verschijningsinterval

De mate waarin het tijdschrift verschijnt.

Redactionele zelfstandigheid

De mate waarin een redactie onafhankelijk is van afspraken met adverteerders of eigenaren bij het bepalen van haar beleid.

Wetenschappelijke tijdschrift

Een tijdschrift waarin wetenschappelijke bevindingen worden gepubliceerd.

Vakblad

Een tijdschrift dat gericht is op professionele gebruikers, waarin het gaat om informatie rondom hun vak.

Controlled circulation

Een (deel van) de oplage wordt gratis verspreid onder een groep die vastgesteld is door de uitgever. De ontvanger moet schriftelijk een wilsverklaring afleggen.

Controlled distribution

Een tijdschrift wordt gratis onder een bepaalde groep verspreid, maar de wilsverklaring ontbreekt.

Publiekstijdschrift

Een tijdschrift dat gericht is op een algemeen publiek, waarin het gaat om algemene informatie.

Omroepblad

Een tijdschrift waarin een overzicht van televisie- en radioprogramma’s worden weergegeven. Tevens geeft het achtergrondinformatie over de programma’s.

Opinieweekblad

Een wekelijks tijdschrift waarin het draait om een eigen (politieke) mening.

Familietijdschrift

Een tijdschrift met een gevarieerde inhoud, gericht op het gehele gezin.

Jeugd- en jongerentijdschrift

Een tijdschrift dat gericht is op jongeren, zoals de Donald Duck.

Sponsored magazine

Een tijdschrift dat als instrument wordt gezien om marketingdoelstellingen van een organisatie te volbrengen.

Bereik

Het percentage van de bevolking of doelgroep dat een titel leest.

Hanteringfrequentie

Het aantal keer dat een tijdschrift wordt ingezien.

HOI (Instituut voor Media Auting

Een onafhankelijke organisatie die oplagecijfers van media - die in Nederland verschijnen - verzamelt, controleert en publiceert.

Hoofdstuk 3 Boeken

Educatieve boeken

Boeken die gericht zijn op informatieoverdracht over een zich aldoor ontwikkelend domein.

Algemene boeken

Boeken die voor iedereen toegankelijk zijn, onafhankelijk van kennis en opleidingsniveau.

Socialisatietheorie

Mensen zijn geneigd trouw te blijven aan het medium waarmee ze zijn opgegroeid.

Monocultuur

Een eenzijdige cultuur ofwel samenstelling van mensen, producten of diensten.

Digitalisering

Een proces van veranderingen in de samenleving ten gevolge van Informatie en Communicatietechnologie (ICT).

Open Acces

Wetenschappelijk onderzoek, gefinancierd uit publieke middelen, moet vrij beschikbaar zijn in het publieke domein.

Verticale prijsbindingregel

Uitgevers bepalen wat de verkoopprijs van boeken is om prijsconcurrentie tussen boekhandels en boekenclubs tegen te gaan.

Hoofdstuk 4 Radio

Horizontale programmering

Het uitzenden van vaste programma’s op vaste tijden.

Zenderkleuring

Een zender die gekenmerkt is door het uitzenden van specifieke, min of meer gespecialiseerde programma’s. Bijvoorbeeld: Hilversum 3 met enkel popmuziek.

Format

Een strakke formule die zo nauwkeurig mogelijk voorschrijft wat er op een bepaalde zender te beluisteren is, met name qua muziekkeuze.

Zerobase

Een herverdeling van de middengolffrequenties en de FM-radiofrequenties, met als doel om meer commerciële radiostations toegang te bieden tot de Nederlandse ether.

Categorale zender

Een zender die een bepaalde categorie uitzendt.

Luistertijd

Het totaal van de tijd dat Nederlanders vanaf 10 jaar naar een bepaalde radiozender hebben geluisterd.

Luisterdichtheid

De hoeveelheid mensen die in welk tijdsinterval naar een specifiek radiostation of programma hebben geluisterd.

Marktaandeel

Het aantal minuten dat Nederlanders gemiddeld per dag naar de radio luisteren.

Bereik

Het percentage van de populatie in een bepaald tijdbestek dat naar een bepaalde zender geluisterd heeft.

ICE-norm

Norm voor elke lokale radiozender waarbij een gegeven percentage van het aanbod ter beschikking moet staan van informatie, cultuur en educatie.

Strijkplankonderzoek

Een onderzoek waarin wordt onderzocht of mensen reclamespotjes herinneren.

Mediawet

Een wet die de toelating tot het omroepbestel regelt en eisen stelt aan publieke omroepen. Doel is om o.a. te zorgen voor mediapluriformiteit.

Hoofdstuk 5 Televisie

Wet van Televisiebesluit

Regeling van de verdeling van zendtijd en een verbod op reclame.

Cultuurpessimisme

Het twijfelen van intellectuelen aan een vooruitgang door een verandering in de cultuur.

Omroepwet

Regulering van de verdeling van zendtijd vanwege het geringe aantal zenduren in totaal. Doel was om de positie van bestaande omroepen te handhaven en er nieuwe omroepen bij konden komen.

Vertrossing

Het proces waarin een populaire cultuur - in dit geval de omroepen op TV - steeds minder op educatie gericht is, maar steeds meer gericht is op amusement. Afgeleid van de TROS.

Representativiteiteis

Een omroep met culturele en/of godsdienstige programma’s moet representatief zijn voor een bepaalde maatschappelijke stroming in het volk.

Pluriformiteitseis

Een nieuwe omroep moet verscheidenheid in het aanbod vergroten.

Kijkwijzer

Een keurmiddel om een televisieprogramma of film te beoordelen naar genre en minimumleeftijd etc. aan de hand van pictogrammen.

Triple play strategie

Grote kabelbedrijven bieden niet alleen kabeltelevisie aan, maar ook internet en telefonie zit in een pakket.

Publiek bestel

Het geheel van organisaties die zorgen voor het publieke aanbod van en op de Nederlandse radiozenders en televisiekanalen. Daarnaast zorgen ze voor verschillende internet- en (digitale) themakanalen.

Programmeringsmodel

Een model voor Nederland 1, 2 en 3 waardoor omroepen geen eigen thuisnet meer hebben en het schema horizontaal is geprogrammeerd om een vast ritme in zenders te krijgen.

Duaal bestel

Een tweedelig omroepbestel dat bestaat uit het publieke omroepen en commerciële omroepen.

Kabelkrant

Een elektronische krant, multimediaal, die informatie verspreid via het kabelnet voor televisie.

Primetime

Een aanduiding voor de tijd van de dag die het gunstigst is om hoge kijkcijfers te behalen.

Non-lineaire mediagebruik

De mediaconsument kijkt televisieprogramma's naar keuze op een tijdstip naar keuze.

Hoofdstuk 6 Film en bioscoop

Nederlands Filmfonds

Een cultuurfonds van de Nederlandse overheid, dat financieel ondersteunt bij de productie en distributie van speelfilms,animaties, korte films en documentaire. Fusie van Productiefonds voor de Nederlandse film en het Fonds voor de Nederlandse film.

NVB

Nederlandse vereniging van Bioscoopexploitanten.

NVF

Nederlandse vereniging voor Filmverhuurders.

NVS

Nederlandse vereniging van Speelfilmproducenten.

ANF

Associaties van Nederlandse Filmtheaters.

Bioscoopwet

Een wet van 1926 tot 1977 die een einde maakte aan lokale bioscoopcommissies die elk hun eigen criteria per film hadden. Er werd een centrale filmkeurig van alle films die in het openbaar vertoond zouden worden vastgesteld.

Suppletieregeling

Een regeling waarbij de overheid een film die al voor 65% gefinancierd is, de resterende 35% van het budget, onder voorwaarden, toevoegt. Suppletie betekent toevoeging.

Multiplexen

Megabioscopen, zoals de Pathé Arena in Amsterdam.

Hoofdstuk 7 Beeld- en geluidsdragers

Airplay

Hitlijsten worden samengesteld op basis van de hoeveelheid dat een nummer op de radio te horen is of een clip op de televisie te zien is.

Time-shifting

Het bekijken van gehuurde of gekochte speelfilms, of een tv-programma op een moment dat het de kijker uitkomt.

Real Audio

De benaming voor muziek dat wordt teruggebracht van FM- naar middengolfkwaliteit en zo over het internet gestuurd wordt, zodat na enkele seconden de muziek kan worden afgespeeld.

Digital Rights Management (DRM)

De koper kan een digitaal liedje wel afspelen en een beperkt aantal keer op een cd branden, maar doorgeven en vaker op een cd zetten is niet mogelijk.

Buma/Stemra

Een auteursrechtenorganisatie die de collectieve rechtenexploitatie van muziek regelen, inclusief het gebruik van muziek op internet.

Hoofdstuk 8 Telecommunicatie

Telecommunicatie

Communicatie tussen mensen en/of datacommunicatie over een grote afstand door middel van moderne, elektronische middelen (zoals een telefoon, satelliet, radioverbindingen.

Circuit switching

Een netwerk waarbij toewijzing van een bepaalde verbinding aan een vast communicatiekanaal plaatsvindt gedurende de gehele overdacht.

Packet switching

Een (LAN-)netwerk waarbij de te verzenden gegevens opgesplitst worden in kleinere 'pakketten' met variabele grootte. Ook wel datacommunicatie

Message switching

Een bericht wordt in zijn geheel verzonden met als gevolg een lange doorvoertijd.

Bandbreedte

De capaciteit van een netwerk. Hoe groter de brandbreedte, des te groter is de capaciteit.

ADSL

Een standaard voor een digitale technologie waarbij de datacommunicatie snel verzonden wordt, door een verbinding met een zeer hoge capaciteit. Staat voor Asymmetric Digital Subscriber Line.

Datacommunicatie

De uitwisseling van gedigitaliseerde informatie tussen computers.

Caller identification

Een verschijnsel betreft de mobiel, waarbij op een display aangegeven wordt door wie men gebeld wordt.

Faxen

Fotokopiëren op afstand.

Audiotex of voice respons

Een op telefonie gebaseerd transactie-, communicatie- en informatiesysteem.

Semafoon

Een apparaat dat gebruikt wordt om iemand een signaal of tekstbericht te sturen.

Mobilofoon

Een radiotelefooninstallatie voor gebruik in voertuigen om de verbindingen met een basisstation en tussen voertuigen onderling te onderhouden.

GSM

Andere benaming voor mobiele telefoon. Staat voor Global System foor Mobile Communication.

OPTA

Een toezichthouder op de telecommunicatiemarkt. Staat voor Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit.

(Data)roaming

Het via een ander netwerk mobiel bellen in het buitenland.

Open Network Provision

Beginsel waarin is vastgelegd dat concurrerende aanbieders van diensten toegang verlenen tot haar netwerk tegen redelijke tarieven.

Nummerportabiliteit

De mogelijkheid voor de consument om bij overstappen naar een andere aanbieder het bestaande telefoonnummer te behouden.

Carrier preselectie

Een techniek die de consument in staat stelt gesprekken te laten afwikkelen door een alternatieve aanbieder van spraaktelefonie, om vervolgens hier per gesprek van af te kunnen wijken.

Liberalisering

Een proces waarbij de markt steeds vrijer wordt.

Relatief voordeel

De mate waarin de vernieuwing wordt beschouwd als beter dan wat er al was.

Comptabiliteit

De mate waarin de vernieuwing wordt beschouwd als overeenkomstig met bestaande opvattingen, ervaringen uit het verleden en de behoeften van de gebruikers.

Complexiteit

De mate waarin de vernieuwing wordt beschouwd als relatief moeilijk te begrijpen en gebruiken.

Uitprobeerbaarheid

De mate waarin men met de vernieuwing kan experimenteren.

Observeerbaarheid

De mate waarin gevolgen van een vernieuwing zichtbaar zijn voor anderen.

Hoofdstuk 9 Internet

Telecommunicatie

Communicatie tussen mensen en/of datacommunicatie over een grote afstand door middel van moderne, elektronische middelen (zoals een telefoon, satelliet, radioverbindingen.

Circuit switching

Een netwerk waarbij toewijzing van een bepaalde verbinding aan een vast communicatiekanaal plaatsvindt gedurende de gehele overdacht.

Packet switching

Een (LAN-)netwerk waarbij de te verzenden gegevens opgesplitst worden in kleinere 'pakketten' met variabele grootte. Ook wel datacommunicatie

Message switching

Een bericht wordt in zijn geheel verzonden met als gevolg een lange doorvoertijd.

Bandbreedte

De capaciteit van een netwerk. Hoe groter de brandbreedte, des te groter is de capaciteit.

ADSL

Een standaard voor een digitale technologie waarbij de datacommunicatie snel verzonden wordt, door een verbinding met een zeer hoge capaciteit. Staat voor Asymmetric Digital Subscriber Line.

Datacommunicatie

De uitwisseling van gedigitaliseerde informatie tussen computers.

Caller identification

Een verschijnsel betreft de mobiel, waarbij op een display aangegeven wordt door wie men gebeld wordt.

Faxen

Fotokopiëren op afstand.

Audiotex of voice respons

Een op telefonie gebaseerd transactie-, communicatie- en informatiesysteem.

Hoofdstuk 10 Reclame

Bruto bestedingen

Bestedingen die gebaseerd zijn op de prijzen zoals die volgens de tariefkaarten gelden.

Netto bestedingen

Bestedingen die gebaseerd zijn op de inkomsten van de grootste exploitanten en uitgevers in Nederland, waarbij rekening gehouden is met kortingen die op prijzen volgens de tariefkaart gegeven worden.

Retail

Een verzamelbegrip voor levering van diensten en/of goederen aan particulieren. Het is dus detailhandel.

Non-spot advertising

Sponsoring van programma's in programma's, dus niet in een reclamespot. Ofwel sluikreclame.

Price sponsoring

Adverteerder stelt prijzen beschikbaar, merknaam wordt genoemd.

In programme branding

Sponsering waardoor de merknaam wordt genoemd en een promotiefilmpje over het product wordt vertoond.

Bartering

Adverteerder stelt programma aan tv-zender ter beschikking en krijgt in ruil een gunstige positie in omringende reclamezendtijd.

Billboarding

'Dit programma werd mede mogelijk gemaakt door .....'

Product placement

Product van adverteerder wordt in programma in beeld gebracht.

Item sponsoring

Commerciële boodschap van adverteerder wordt in programma als redactioneel onderwerp behandeld.

Inscript sponsoring

Product van adverteerder wordt samen met commerciële boodschap in het script verwerkt.

Programmaparticipatie

Gehele programma komt in samenspraak met adverteerder tot stand, merknaam wordt op verschillende manieren in programma verwerkt.

Selectiviteitindex

Index die aangeeft in hoeverre een bepaalde zender selectief is in het bereiken van één of meer doelgroepen.

Gross Rating Point

Reclamekosten per procent van de luisterdichtheid.

Advertorial

Een advertentie dat vermomd is als een redactioneel artikel. Ze lijken meer nieuwswaarde te hebben dan gewone advertenties.

Interne pacing

De lezer kan zelf het tijdstip, de volgorde en het tempo van lezen bepalen.

Segmentatie

De verschillende segmenten in het publiek.

Abri's

Schuilplaatsen waar adverteerders aan binnen- en buitenzijde achter een glazen plaat affiche plaatsen.

Digital Out of Home Media

Netwerken van televisieschermen op locatie waarop reclame wordt uitgezonden. Ofwel narrowcasting en digital signage.

Misleidende reclame

Een advertentie is misleidend als het publiek een onjuiste indruk van het product of van de adverteerder krijgt door onware mededelingen.

Reclame Code Commissie (RCC)

Commissie die toezicht houdt op de naleving van reclamecodes.

Hoofdstuk 11 Public Relations, voorlichting en interne communicatie

Public Relations

Het onderhouden van relevante externe contacten in het bedrijfsleven.

Corporate communicatie

Het managementinstrument waarmee, zo effectief en efficiënt mogelijk, alle bewust gebruikte vormen van in- en externe communicatie zodanig op elkaar worden afgestemd dat een positieve uitgangspositie ontstaat met de doelgroepen waarmee men een afhankelijkheidsrelatie heeft.

Stakeholdermanagement

Het ondersteunen van strategische doelstellingen van een organisatie door het beïnvloeden en interpreteren van zowel externe als interne omgevingen en het creëeren van positieve relaties met stakeholders door het juiste beheer van hun verwachtingen en de overeengekomen doelstellingen.

PR-functionarissen

Schakel tussen een organisatie en haar buitenwereld.

Issues-management

Een managementtheorie waarbij de organisatie niet afwacht maar actief communiceert en communicatie sturend inzet om trends en ontwikkelingen mede te bepalen.

Commissie Van Heuven Goedhart

Commissie die gericht is op de grenzen van overheidsvoorlichting.

Commissie van Biesheuvel

Commissie die advies geeft aan de overheid over de maatschappelijke functie van de voorlichting van het Rijk en over de openheid van de bestuursdienst.

Tracking-methode

Het wekelijks voorleggen van een aantal standaardvragen aan een steekproef.

Human capital

Indien de mensen binnen een organisatie de belangrijkste productiefactor zijn.

Hoofdstuk 12 Journalistiek

Code van Bordeaux

Een gedragscode voor journalisten, die geen bindende sancties bevat.

Redactiestatuut

Een middel waarmee de identiteit en journalistieke onafhankelijkheid van redacties beschermd kan worden.

Plagiaat

Het publiceren van materiaal onder de eigen naam, terwijl het in werkelijkheid afkomstig is van andere bron.

De Raad voor Journalistiek

Een Nederlandse instelling die een onafhankelijk oordeel dient te vellen over journalistiek werk.

Zelfregulering

Indien een regeling voor een bepaalde sector of beroepsgroep door deze zelf wordt opgesteld, uitgevoerd en gehandhaafd.

 

Bron:

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Access: 
Public
This content is related to:
Boeksamenvatting bij Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van media en communicatie van Bakker en Scholten
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to related summaries or chapters

Boeksamenvatting bij Communicatiekaart van Nederland: Overzicht van media en communicatie van Bakker en Scholten


Hoofdstuk 1 Kranten

Geschiedenis

In de zeventiende eeuw verschenen de eerste Nederlandse kranten. De ontwikkeling verliep in eerste instantie langzaam. Het papier was erg duur door een belasting die op kranten werd geheven: het dagbladzegel. Daarnaast ontbrak de techniek, was er een scherpe overheidscontrole en was er slechts een beperkt publiek dat een krant kon lezen. De omslag vond plaats in de negentiende eeuw door enkele ontwikkelingen:
1. De afschaffing van het dagbladzegel in 1869
2. De invoering van de rotatiepers
3. Een toenemende mate van alfabetisering
4. Een groeiend politiek bewustzijn
5. Grondwettelijke vrijheid van meningsuiting in 1848
 

Verzuiling

In het begin van de twintigste eeuw zijn, afgezien van een aantal algemene kranten (De Telegraaf en het Nieuws van de Dag), de meeste kranten verbonden aan zuilen (De Volkskrant en De Tijd voor katholieken, De Standaard voor protestanten, Het Volk voor socialisten, etc.). De kranten droegen in deze jaren bij aan emancipatie en politieke bewustwording van bepaalde bevolkingsgroepen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel kranten: ze werden door bezetters verboden of hielden het zelf voor gezien. Er ontstond een aantal verzetskranten zoals Trouw, Het Parool, De Waarheid en De Stem. Na de oorlog werd de pers gezuiverd: kranten die gedurende de oorlog verschenen, kregen een (tijdelijk) verschijningsverbod, terwijl kranten die verboden waren weer mochten verschijnen. Er gingen stemmen op om te breken met het oud verzuilde systeem, een 'doorbraak'. In weerwil hiervan keerde de oude, verzuilde situatie terug. In de jaren zestig doet de ontzuiling haar intrede. Een oorzaak hiervan is de opkomst van de televisie: mensen gingen ook naar programma’s van andere omroepen kijken, in plaats van hun eigen omroep.

Tegenwoordig lopen de oplages van kranten terug. Uitgevers moeten hierdoor saneren en eventueel fuseren. In 2011 is ruim de helft van de totale oplage is daardoor overgenomen door Zweden, Groot-Brittannië en België. Sinds 2010 is er echter een lichte groei. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn de overgang naar tabloidformaat en nieuwe marketinginspanningen (cadeautjes). Ook betaalde online uitgaven trekken bezoekers – ze leveren alleen niet zo veel op.

 

Dagbladen

Dagbladen zijn te onderscheiden in landelijke en regionale dagbladen, gespecialiseerde dagbladen en gratis dagbladen. Een andere ontwikkeling zijn de zondagskranten: in 2004 probeerde De Telegraaf een zondagskrant, maar stopte hier in 2009 mee.

Veel kranten zijn in de loop van de tijd op het tabloidformaat overgegaan: minder dan een kwart van de Nederlandse kranten wordt nog in groot formaat (‘broadsheet’) gedrukt.

 .......read more

Access: 
Public
This content refers to .....
Communication, marketing, pr and sales - Theme
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1532