Oefententamen 2 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De advocaat-stagiaire

Deel I

Marja is een pas afgestudeerde juriste met een uitdagende functie als advocaat-stagiaire. Een heel interessante functie, maar echt rijk wordt ze er (nog) niet van. Desondanks laat Marja geen uitverkoop schieten en is ze na werktijd nog vaak te vinden in de dure winkels op de Dam. Al gauw stapelen haar geldproblemen zich op. In een poging om haar diverse schulden af te betalen, neemt Marja een rigoureus besluit: samen met haar vriend Martijn richt ze de gehele zolder van haar woning in als wietplantage. Ze besluiten het goed aan te pakken en investeren in professionele lampen en een flink aantal stekjes. Al snel kunnen Marja en Martijn hun eerste oogst verkopen aan één van de hoofdstedelijke coffeeshops. Marja's geldzorgen lijken eindelijk opgelost.

Het gesjouw met lampen, zakken zand en stekjes is hun opdringerige buurvrouw Truus niet ontgaan. Truus heeft door de vele hennepplanten ook behoorlijk wat last van stank. Ze is ervan overtuigd dat Marja ‘één van de grootste drugsdealers van ons land is’ en besluit daarom anoniem de politie in te lichten over haar vermoedens. Aan de telefoon vertelt Truus uitvoerig wat ze allemaal heeft gezien en geroken en geeft ze een uitgebreide beschrijving van Marja. Politieagenten Boom en De Vries gaan naar aanleiding van de melding naar de woning van Marja. De agenten ruiken buiten een sterke hennepgeur en constateren dat de zolderramen van de woning geblindeerd zijn. Bij terugkeer op het politiebureau wordt contact opgenomen met de energiemaatschappij en uit de opgevraagde gegevens blijkt dat Marja buitensporig veel elektriciteit gebruikt. De officier van justitie overweegt Marja te vervolgen ter zake van overtreding van artikel 3 sub b jo. artikel 11 lid 3 Opiumwet, maar wil daartoe meer duidelijkheid over de omvang van de eventuele hennepplantage en over de klantenkring van Marja.

Hij vaardigt het bevel uit om de gesprekken die worden gevoerd via Marja's mobiele telefoon op te nemen. De rechter-commissaris geeft de hiervoor benodigde machtiging af die voldoet aan alle in de wet gestelde eisen. De machtiging wordt verleend voor een periode van twee weken.

Vraag 1

Beoordeel of het opnemen van de telefoongesprekken rechtmatig is geschied.

Deel II

De methode heeft succes. De eerste dag al horen agenten Boom en Van Dijk, die zijn belast met het afluisteren, dat Marja telefonisch contact heeft met Willem, eigenaar van coffeeshop Smoke. In het gesprek geeft Marja aan dat ze nu naar Willem toekomt om de opbrengst van haar tweede oogst bij hem af te leveren. Gealarmeerd springen agenten Boom en Van Dijk in hun dienstvoertuig en spoeden zich naar coffeeshop Smoke Happy. Wanneer beide agenten bij de coffeeshop arriveren, staat er een jonge vrouw aan de bar die voldoet aan de beschrijving gegeven door de anonieme tipgever. De vrouw overhandigt juist op dat moment een plastic zakje aan de man achter de bar. De agenten houden de vrouw daarop staande en vragen haar naar haar personalia. Het blijkt om Marja te gaan. Bij fouillering vindt agent Boom in de binnenzakken van Marja's jas 20 gevulde plastic zakjes met een sterk naar hennep ruikende substantie. De gevulde plastic zakjes worden in beslag genomen. Marja wordt vervolgens aangehouden en meegenomen naar het bureau om nader te worden verhoord.

Vraag 2

a) Beoordeel de rechtmatigheid van de fouillering door agent Boom.

b) Beoordeel de rechtmatigheid van de inbeslagneming van de plastic zakjes.

Deel III

Op het bureau worden van de substantie in de zakjes monsters genomen, die vervolgens worden getest met de daarvoor bestemde apparatuur. Het blijkt om hennep te gaan. Ondertussen arriveert buurvrouw Truus op het bureau. Ze heeft besloten uit de anonimiteit te treden om haar verhaal op het bureau kracht bij te kunnen zetten. Uiteindelijk besluit de officier van justitie op grond van de desbetreffende richtlijn aan Marja – nadat zij in aanwezigheid van haar raadsman door de officier van justitie is gehoord – strafbeschikking uit te vaardigen wegens overtreding van artikel 3 sub b jo. artikel 11 lid 3 Opiumwet, inhoudende een geldboete van 7000 euro. Marja betaalt de geldboete.

Vraag 3

Buurvrouw Truus heeft zoveel last gehad van de overmatige stank dat ze per se wil dat Marja voor de rechter verschijnt. Kan zij iets ondernemen om dit te bewerkstelligen?

Deel IV

Neem, ongeacht uw antwoord op vraag 3, aan dat Marja voor de rechter moet verschijnen. Ter terechtzitting voert haar raadsman aan dat Marja gedurende de in de tenlastelegging vermelde periode lijdende was aan een ernstige psychische stoornis en derhalve ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De raadsman ondersteunt zijn betoog met een psychiatrisch rapport waarin wordt aangegeven dat Marja lijdt aan een borderline-stoornis. De rechter verwerpt dit verweer.

Vraag 4

a) Kwalificeer dit verweer.

b) Moet de rechter de beslissing tot verwerping van het verweer in het vonnis opnemen en motiveren?

Deel B: Algemene vraag over de studiestof

Vraag 1

Stel: een getuige legt in het vooronderzoek een verklaring af, maar wil tijdens de terechtzitting geen antwoord geven op vragen van de verdachte. Leg uit in welke verschillende gevallen en onder welke daarbij behorende voorwaarden de verklaring van de getuige volgens de Hoge Raad voor het bewijs mag worden gebruikt.

Antwoordindicatie

Deel A: Casus

Vraag 1

Aangezien het gaat om een strafbaar feit dat volgens de anonieme tipgever reeds heeft plaatsgevonden, is titel IVA van toepassing. Nu het een voortdurend delict betreft dat nog altijd plaatsvindt zou ook aan titel V, dus artikel 126t getoetst kunnen worden, maar als het niet nodig is om de bevoegdheid te gebruiken, is het niet zinvol om een bepaling te toetsen die meer eisen stelt. In de casus wordt gegeven dat het gaat om het opnemen van de gesprekken die met de mobiele telefoon van Marja worden gevoerd. We hebben het dus over het opnemen met een technisch hulpmiddel van niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 126m Sv. Aan de volgende voorwaarden dient ingevolge deze bepaling te zijn voldaan.

Er sprake zijn van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv. In de casus is gegeven dat de verdenking ziet op art. 3 sub b jo. art. 11 lid 3 van de Opiumwet: daarop staat een gevangenisstraf van maximaal zes jaar. Artikel 67 lid 1 sub a spreekt van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Aan het vereiste dat het moet gaan om een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid Sv is dus voldaan. De verdenking moet voldoen aan de eisen van artikel 27 lid 1 Sv: een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op basis van feiten en omstandigheden. De feiten en omstandigheden die in dit geval tot de verdenking hebben geleid, zijn allereerst de anonieme tip van de buurvrouw. De Hoge Raad heeft aangegeven dat een redelijk vermoeden kan worden aangenomen op basis van een anonieme melding (HR 11 maart 2008, NJ 2008, 329, r.o. 3.3, Aanslag op Hoog Catharijne. Dat betekent evenwel niet dat de politie blind op de anonieme tip mag afgaan; indien nadere toetsing en onderzoek geen aanvullende belastende informatie oplevert, is een anonieme tip onvoldoende voor een redelijke verdenking in de zin van artikel 27 lid 1 Sv.

[Uit de bespreking door de annotator van de jurisprudentie op dit punt (onder punt 4) blijkt dat, als de tip voldoende concrete en gedetailleerde informatie geeft over het strafbare feit, en als de bruikbaarheid en aannemelijkheid van de anoniem verschafte informatie zijn beoordeeld door politie en/of het Openbaar Ministerie een anonieme tip wel een redelijke verdenking oplevert. In casu zou op basis daarvan kunnen worden betoogd dat, nu de politie de gegeven informatie nader heeft onderzocht (de politie is bij het huis van Marja langsgegaan en is haar energieverbruik nagegaan) en de anonieme tip van de buurvrouw gedetailleerde informatie bevat (zij heeft immers uitvoerig verteld over wat ze heeft gezien en geroken en een uitgebreid signalement afgegeven), de tip van de buurvrouw een redelijk vermoeden constitueert].

In de casus heeft de politie op basis van de tip zelfstandig onderzoek uitgevoerd, wat heeft geleid tot nadere feiten en omstandigheden die de redelijkheid van de verdenking staven: de politie heeft een sterke henneplucht geroken, heeft gezien dat de ramen geblindeerd zijn en heeft van de energiemaatschappij vernomen dat de bewoner erg veel elektriciteit gebruikt. De combinatie van de tip en de informatie die de politie zelf heeft vergaard, levert in ieder geval een redelijk vermoeden op van hennepteelt en/of – handel zoals verboden in art. 3 onder b Opiumwet (daarop wijst alle vergaarde informatie).

Voorts moet de verdenking zien op een misdrijf dat, gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Deze voorwaarde is een proportionaliteitsvereiste: het moet gaan om een misdrijf dat ernstig genoeg is om het tappen te rechtvaardigen; enkel verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is onvoldoende (zie arrest Toetsing BOB-bevoegdheden, r.o. 3.5 en de conclusie P-G). Marja wordt verdacht van (grootschalige) drugshandel: de tip omschrijft haar als ‘een van de grootste drugsdealers van ons land’, en de bevindingen wijzen op een professionele aanpak. Aan het vereiste dat het misdrijf gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, is voldaan. [Blijkens de Memorie van Toelichting (besproken door de P-G in zijn conclusie voor het arrest HR 21 november 2006, NJ 2007, 233, Toetsing BOB-bevoegdheden) duiden de woorden ‘aard van het misdrijf’ ook op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf wordt gepleegd. ‘Handel in drugs’ wordt daarbij als voorbeeld genoemd van een misdrijf dat de rechtsorde ernstig schokt door omvang en gevolgen voor de samenleving.]

De officier van justitie is degene ingevolge artikel 126m lid 1 bevoegd is het bevel telefoontap te geven. In casu is het ook de officier van justitie die het bevel daartoe heeft gegeven. Omtrent de formaliteiten waaraan dit bevel moet voldoen (ingevolge art. 126m lid 2 moet het schriftelijk zijn en de in dat artikellid genoemde zaken vermelden) geeft de casus geen informatie. [Nu in de casus niet wordt aangegeven dat aan (een van) die formaliteiten niet is voldaan (en voorts uit artikel 126m lid 5 jo. 126l lid 6 jo. 126g lid 6 blijkt dat het bevel niet in alle gevallen dfirect schriftelijk behoeft te worden gegeven), kan niet worden geconcludeerd dat het tapbevel onrechtmatig is.]

De telefoontap kan voorts alleen worden bevolen indien het onderzoek dit dringend vordert. Deze eis drukt het subsidiariteitsbeginsel uit (HR 21 november 2006, NJ 2007, 233, r.o. 3.4, Toetsing BOB-bevoegdheden) Dat betekent dat moet worden beoordeeld of niet met een andere, minder bezwarende methoden kon worden volstaan. De politie heeft reeds minder bezwarende activiteiten ontplooid (bij het huis poolshoogte genomen), maar om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de (omvang van) de eventuele handel en de klantenkring, zijn er geen minder bezwarende opsporingsmethoden voorhanden. Aan de voorwaarde dat het onderzoek dringend vordert dat de telefoontap wordt geplaatst is, althans dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het onderzoek de tap dringend vorderde (zie Toetsing BOB-bevoegdheden, r.o. 3.4), is voldaan. Nauwelijks vermelding verdient dat het bevel door de officier van justitie moet worden gegeven aan een opsporingsambtenaar. In tweede deel van de casus staat dat de agenten Boom en De Vries zijn belast met het afluisteren van de gesprekken; deze zijn opsporingsambtenaren in de zin van art. 141 onder b Sv jo. art. 2 onder a Politiewet 2012.

Het bevel mag pas worden gegeven na verkrijgen van een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris, ingevolge artikel 126m lid 5. Deze is blijkens de casus gegeven en voldoet aan alle wettelijke vereisten, zo blijkt uit de casus. De machtiging is verleend voor twee weken. Dat betekent dat het bevel ook niet langer dan deze twee weken mag bedragen. Deze termijn is in overeenstemming met de gestelde maximale termijn van vier weken ex artikel 126 m lid 5 jo. 126l lid 5 Sv.

Er moet altijd worden voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit bij de beslissing om een bepaald dwangmiddel in te zetten en bij het feitelijke gebruik van dat dwangmiddel (zie HR 12 december 1978, NJ 1979, 142, Braak bij binnentreden). Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat op een voor betrokkene minst bezwarende wijze moet worden opgetreden, en het proportionaliteitsvereiste houdt in dat er een redelijke verhouding moet zijn tussen de wijze van optreden en het beoogde doel. Deze twee beginselen liggen, voor wat betreft de beslissing tot tappen, reeds besloten in de wettelijke vereisten (zie hierboven). Aan de eis van subsidiariteit is voldaan; er zijn geen minder bezwarende methoden voorhanden om de informatie te verkrijgen die nodig is. Aan de eis van proportionaliteit is voldaan, nu tussen middel en doel geen onredelijke verhouding bestaat: de telefoontap is weliswaar een vergaande bevoegdheid maar aangezien het lijkt te gaan om hennepteelt voor de handel, is de inzet daarvan gerechtvaardigd.

Conclusie: het opnemen van de gesprekken is rechtmatig geschied.

Vraag 2a

De grondslag voor de fouillering is artikel 9 lid 2 van de Opiumwet. Deze bepaling geeft aan dat opsporingsambtenaren tot het daarin omschreven onderzoek aan de kleding bevoegd zijn. Agent Boom is degene die Marja fouilleert en Bas is opsporingsambtenaar in de zin van art. 141 onder b Sv jo. art. 2 onder a Politiewet 2012. Gefouilleerd mag worden een persoon, verdacht van een bij de Opiumwet als misdrijf strafbaar gesteld feit. De verdenking op basis waarvan agent Boom Marja aan haar kleding onderzoekt is, zoals onder vraag 1 uitgewerkt, gebaseerd op de inhoud van het afgeluisterde gesprek en de waarneming van de agenten in de coffeeshop en deze verdenking betreft het strafbare feit van art. 3 onder B jo. art. 11 lid 3 Opiumwet. Dit delict wordt als misdrijf getypeerd in artikel 13 lid 2 Opiumwet. Voorts moet sprake zijn van ernstige bezwaren tegen de te fouilleren persoon. Van ernstige bezwaren is sprake bij een hogere graad van verdenking dan waarvan in art. 27 lid 1 Sv sprake is. [De beoordeling van het criterium van artikel 27 Sv (redelijk vermoeden) gaat hier dus op in de beoordeling of er sprake is van ernstige bezwaren.] Het moet zeer waarschijnlijk zijn dat de verdachte het delict heeft gepleegd (conclusie A-G voor HR 14 januari 1975, NJ 1975, 207, Ruimte. Van deze waarschijnlijkheid en dus ernstige bezwaren is in ieder geval sprake als iemand op heterdaad wordt betrapt. Nu Marja door de agenten op heterdaad wordt betrapt tijdens de handel in verdovende middelen (zij zijn immers getuige ervan dat zij een zakje overhandigt waarvan zij – op grond van het getapte telefoongesprek – in redelijkheid vermoeden dat dit een deel van de opbrengt van haar tweede oogst betreft), is aan deze voorwaarde voldaan.

Tot slot de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aangezien de opsporingsambtenaren uit het telefoongesprek weten dat Marja aan Willem de opbrengt van haar oogst gaat verkopen en ze zien dat Marja een zakje overhandigt, is er geen andere mogelijkheid om de inhoud van het zakje en de omvang van de verkoop in kaart te brengen dan fouillering. Aan het subsidiariteitsvereiste is dus voldaan. De casus vermeldt niets over de wijze waarop wordt gefouilleerd, dus de inzet van het middel kan proportioneel worden genoemd. (Eventueel zou opgemerkt kunnen worden dat fouillering ook buiten het zicht van andere personen had kunnen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld in art. 55b lid 2 Sv staat voorgeschreven, zolang daarbij aandacht wordt besteed aan de noodzaak te voorkomen dat Marja in gelegenheid wordt gesteld zich van de zakjes te ontdoen)

NB. Fouillering op grond van artikel 56 lid 4 Sv is niet mogelijk aangezien Marja nog niet is aangehouden op het moment van de fouillering. Fouillering op grond van art. 55b Sv is evenmin mogelijk, aangezien de agenten al weten dat zij met Marja te maken hebben. De conclusie op basis van toetsing aan art. 56 lid 4 (of 55b) Sv dat de fouillering onrechtmatig was, is onjuist aangezien de fouillering wel degelijk rechtmatig was, namelijk op grond van 9 lid 2 Opiumwet.

Vraag 2b

De inbeslagneming vindt plaats op grond van artikel 9 lid 3 Opiumwet. De inbeslagneming vindt in casu plaats door opsporingsambtenaren (art. 141 onder b Sv jo. art. 2 onder a Politiewet 2012). De zakjes moeten voorwerpen zijn vatbaar voor inbeslagneming. Op grond van artikel 94 Sv zijn alle voorwerpen vatbaar voor inbeslagneming die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen (lid 1) of voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen (lid 2). In casu vindt de inbeslagneming plaats met het oog op de waarheidsvinding: gaat het inderdaad om hennep en hoeveel had Marja op zak? (De inbeslagneming zou in casu ook kunnen plaatsvinden met het oog op onttrekking aan het verkeer).

Ten aanzien van de subsidiariteit en de proportionaliteit zijn geen bijzonderheden te melden. Een minder verstrekkend middel is niet voor handen en het middel is in verhouding tot het doel.

NB De inbeslagneming kan ook grond van art. 96 lid 1 Sv plaatsvinden, maar deze moet aan meer vereisten voldoen (ontdekking op heterdaad of misdrijf in de zin van 67 eerste lid).

Vraag 3

Truus kan beklag doen tegen de vervolging van Marja door het uitvaardigen van een strafbeschikking, ingevolge artikel 12 lid 1 Sv. [In principe is een strafbeschikking definitief en heeft ne-bis-in-idemwerking ingevolge artikel 255a lid 1 Sv. Slechts indien het gerechtshof na een beklag in de zin van artikel 12 lid 1 Sv, ingevolge art. 12i tot het oordeel komt dat vervolging voor de strafrechter op zijn plaats is, wordt het vervolgingsbeletsel van art. 255a lid 1 doorbroken.]

De eisen die de wet stelt aan dit beklag zijn:

  1. Het moet schriftelijk zijn,

  2. Gericht tot het gerechtshof binnen het rechtsgebied waarvan de strafbeschikking is uitgevaardigd,

  3. Truus moet rechtstreeks belanghebbende zijn, (alles in art. 12 lid 1) en

  4. Haar beklag moet binnen termijn van drie maanden na de datum waarop zij met de strafbeschikking bekend is geraakt zijn ingesteld (artikel 12k lid 1).

De enige voorwaarde die vooraf, voor het indienen van het beklag, kan worden getoetst, is de voorwaarde dat Truus rechtstreeks belanghebbende moet zijn in de zin van artikel 12 lid 1 Sv. Ze moet dan volgens de Hoge Raad “door het achterwege blijven van strafvervolging zijn getroffen in een belang dat haar bepaaldelijk aangaat”. Truus moet zich volgens onderscheiden van een ‘belangstellende’ door haar bijzonder belang bij de strafvervolging, dat objectief bepaalbaar en redelijk is. Truus heeft als buurvrouw een objectief bepaalbaar en redelijk belang bij de vervolging. Het gaat niet enkel om een andere subjectieve waardering van het niet vervolgen, maar haar eigen woongenot is ernstig in het geding en de overlast die zij ondervindt is meetbaar.

Vraag 4a

Het verweer is een beroep op een schulduitsluitingsgrond, te weten: de ontoerekeningsvatbaarheid in de zin van art. 39 Sr.

Vraag 4b

Wanneer een uitdrukkelijk voorgedragen verweer dat een strafuitsluitingsgrond van toepassing is, door de rechter niet wordt aangenomen, moet de rechter op grond van artikel 358 lid 3 Sv de beslissing tot verwerping van dit verweer expliciet in het vonnis opnemen. In casu is sprake van een uitdrukkelijk voorgedragen verweer, de raadsman heeft dit ter terechtzitting gevoerd [niet vereist is dat het een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreft], en de vraag ziet op verwerping van dit verweer. De beslissing tot verwerping van dit verweer moet dus in het vonnis worden opgenomen ingevolge art. 358 lid 3 Sv.

Deze verwerping moet op grond van artikel 359 lid 2, eerste volzin jo. art. 358 lid 3 Sv ook worden gemotiveerd.

Deel B: Algemene vraag over de studiestof

Vraag 1

Het beginsel van de interne openbaarheid ziet op de toegankelijkheid van het onderzoek voor alle procesdeelnemers. Interne openbaarheid houdt in dat de procespartijen in elke geval tijdens het onderzoek ter terechtzitting alle processtukken kennen en ook overigens geen stukjes geheim proces plaatsvinden.

Het beginsel van externe openbaarheid ziet op de toegankelijkheid van het onderzoek ter terechtzitting en de uitspraak voor de rechtsgenoten, voor het grote publiek. Daarmee wordt een zekere controle op de rechtspleging mogelijk. Het recht op vertolking en vertaling ziet erop dat de betrokkenen elkaar kunnen verstaan en de verdachte de stukken in zijn strafproces kan lezen. Dat recht is een uitvloeisel van het beginsel van interne openbaarheid, omdat (bij een anderstalige verdachte of getuige) vertolking en vertaling noodzakelijke voorwaarden zijn voor het kunnen lezen van de processtukken en/of het kunnen volgen van het onderzoek ter terechtzitting. Ook is het recht een uitvloeisel van het beginsel van externe openbaarheid, omdat vertolking van wat de anderstalige verdachte of getuige zegt het publiek de mogelijkheid geeft het onderzoek ter terechtzitting te volgen, hetgeen noodzakelijk is voor publieke controle.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Oefententamens Strafprocesrecht - UU

Oefententamen 17/18: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 17/18: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Deel A Open vragen

De auteurs van het op Blackboard gepubliceerde artikel 'Het verdachtenverhoor: nieuwe dynamiek voor een vaste waarde' (Tijdschrift voor de Politie, jaargang 79/nr. 4/17) stellen dat het verdachtenverhoor - ondanks recente ontwikkelingen en toenemende complexiteit - niet aan belang heeft ingeboet.

Vraag 1

Licht toe waarom de auteurs tot deze conclusie komen. (10 punten / max 200 woorden)

Vraag 2

Noem twee correctiemechanismen op het opportuniteitsbeginsel. Licht toe wat deze correctiemechanismen inhouden en waar zij zijn opgenomen in de wet. (15 punten / max 300 woorden)

 

Deel B Casus “De alerte getuige”

Op maandagochtend 4 april 2019 komt bij de politie een melding binnen van een oplettende getuige. Een aantal gemaskerde mannen zou bezig zijn in te breken bij een woning. Als de politie ter plaatse komt, kan in de omgeving van de woning een drietal verdachten worden aangehouden die voldoen aan de opgegeven signalementen. Twee van hen hebben een grote tas met inbrekerswerktuig bij zich. De derde roept vlak voor de aanhouding tegen zijn handlangers, duidelijk hoorbaar voor de politieagenten: ‘Oh nee! Ik heb mijn tas binnen laten liggen!’ Naar aanleiding van het bovenstaande gaat de politie direct over tot een nader onderzoek in de desbetreffende woning. Meteen bij het betreden van de woning wordt duidelijk dat er een XTC-laboratorium aanwezig is in de keuken. Een 56-jarige man, genaamd Karel, die in de woning aanwezig is, wordt ook aangehouden op verdenking van het bereiden en/of vervaardigen van XTC-pillen (artikel 2, aanhef en onder B of D jo. art. 10 lid lid 4 Opiumwet. XTC bevat namelijk MDMA, een harddrug die op de zogenaamde “lijst I” van de Opiumwet staat). De XTC en de materialen worden in beslag genomen.

Vraag 3

Was het betreden van de woning rechtmatig? (20 punten / max 400 woorden)

 

Vervolg: Ga er los van het antwoord op vraag 1 van uit dat het binnentreden rechtmatig was. Karel is rechtmatig aangehouden en meegenomen naar het bureau. Hij blijkt al vaker voor het bereiden/ vervaardigen van XTC te zijn veroordeeld. Hij wordt op rechtmatige wijze verhoord en in verzekering gesteld en uiteindelijk wil de officier van justitie dat de rechter-commissaris een bevel tot bewaring verleent en doet daartoe een vordering.

Vraag 4

Kan een bevel tot bewaring tegen Peter worden verleend? (30 punten / max 600 woorden)

 

We keren terug naar de drie inbrekers. De inbrekers worden vervolgd wegens poging tot diefstal met braak, in vereniging gepleegd, tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd (art. 311 lid 1, aanhef en onder 3e , 4e en 5e , jo lid 2 Sr). De drie verdachten beroepen zich alle drie op hun zwijgrecht. In het dossier zit een proces-verbaal van de politie waarin verslag wordt gedaan van de aanhouding van de verdachten. Ook is er een proces-verbaal van sporenonderzoek in de woning en een proces-verbaal van technisch onderzoek. Uit deze processen-verbaal blijkt dat het inbrekerswerktuig dat is aangetroffen, is gebruikt voor de inbraak en dat er vingerafdrukken van alle drie

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 15/16: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 15/16: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2015/2016.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A. Casus: De Motorclub

Deel I

De motorclub ‘The Eagles’ bestaat uit een twintigtal leden met een passie voor Harley Davidsons. Bij de politie en het Openbaar Ministerie bestaat het vermoeden dat de motorclub zich bezig houdt met illegale activiteiten. In de afgelopen drie jaar zijn verschillende leden van de club, onder wie Sjaak (de president van de club), veroordeeld voor gewelds- en drugsdelicten. Bovendien rijden de leden van de motorclub altijd op de duurste en nieuwste motoren, terwijl uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat Sjaak leeft van een bijstandsuitkering en geen andere bron van inkomsten heeft.

Begin april 2015 meldt zich een zekere Kees bij de politie. Kees is vrachtwagenchauffeur. Hij wil wraak nemen op Sjaak, omdat Sjaak zijn vrouw heeft lastiggevallen. Kees vertelt de politie dat hij in het vrachtwagencircuit heeft gehoord dat de club handelt in automatische vuurwapens (dit is strafbaar op grond van art. 2 lid 1 WWM jo. art. 31 lid 1 WWM jo. art. 55 lid 3 sub a WWM). Ook vertelt hij de politie dat hij heeft vernomen dat deze handel via de Rotterdamse haven plaatsvindt.

Ten behoeve van het onderzoek wordt op de mobiele telefoons van enkele leden van de club een telefoontap geplaatst. Uit deze telefoontaps blijkt dat die leden van de club regelmatig praten over ‘kratten meisjes’ en hoe die het beste vervoerd kunnen worden. Ambtshalve is bij de politie bekend dat ‘meisjes’ als synoniem voor drugs, wapens of andere illegale goederen wordt gebruikt. Hoewel duidelijk is dat de club druk bezig is met de ‘kratten meisjes’, lukt het de politie niet om op basis van de telefoontaps vast te stellen waar de clubleden in handelen. Bovendien vormt de club een gesloten netwerk, waardoor het niet goed mogelijk is om een agent op onopvallende wijze lid te laten worden.

Net op moment dat het onderzoek naar de club dreigt vast te lopen, meldt Kees zich opnieuw, nu bij de officier van justitie. Kees vertelt dat hij is gevraagd om lid te worden van de motorclub, omdat hij als vrachtwagenchauffeur de club goede diensten kan verlenen. De officier van justitie laat deze kans niet liggen en vraagt Kees om lid te worden van de club. Op deze manier kan worden achterhaald waar de motorclub zich precies mee bezig houdt. De officier van justitie en Kees spreken af dat Kees de ontgroening van de club zal doorlopen: het plegen van strafbare feiten is daarbij niet uitgesloten. De officier van justitie legt de met Kees gemaakte afspraken schriftelijk vast, conform de wettelijke vereisten.

Kees doet alles wat nodig is om de leden van de club te.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 1 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 1 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A, Casus Woeste Wilfried

Deel I

Mohammed van Manen en Wilfried van Wateren zijn al enkele jaren buren in de Rozenstraat in de Bloemenbuurt. Omdat Wilfried door de economische crisis met zijn klusbedrijf de laatste tijd nauwelijks opdrachten binnenhaalt, is hij begonnen met de verbouwing van zijn eigen huis. In de buurt staat Wilfried bekend als ‘Woeste Wilfried’, niet alleen omdat hij een woest uiterlijk heeft, maar ook omdat hij erg tekeer kan gaan als hij kwaad is. De verbouwing van zijn huis pakt hij aan op een manier die past bij zijn bijnaam: met grof geweld. De verbouwing veroorzaakt dan ook veel overlast voor de buren, met name voor Mohammed. De containers met bouwafval staan voor de deur van Mohammed en het voortdurende boren, zagen en timmeren heeft al meermalen tot woordenwisselingen geleid. Daardoor is de spanning tussen de buurmannen flink opgelopen.

Op een mooie zomeravond zit Mohammed in de tuin na te genieten van een heerlijke barbecue. Op dat moment wordt de rust verstoord door het indringende geluid van een slijptol. Het lawaai is afkomstig uit de woning van Wilfried. Voor Mohammed is de maat vol. Hij loopt de tuin van Wilfried in en roept richting de openstaande tuindeuren of Wilfried niet kan stoppen met die herrie. Wilfried komt oververhit zijn huis uit gestormd. ‘Stomme idioot, ik mag in mijn huis doen wat ik wil! Ik zal jou eens verbouwen.’ Terwijl hij slaande bewegingen richting Mohammed maakt, voegt hij daar nog aan toe: ‘Mijn tuin uit of ik haal een mes en snij je kapot!’ Daarop draait Wilfried zich om en rent zijn huis in. Even later komt hij weer naar buiten gestormd en schreeuwt: ‘Ben je hier nou nog?! Wegwezen, ik heb hier een mes.’ En hij maakt met zijn hand een beweging richting zijn broekzak.

Op dat moment grijpt wijkagent Paulus in. De wijkagent was net bezig met zijn ronde in de Bloemenbuurt. Hij is op het geschreeuw afgekomen en heeft de hele woordenwisseling tussen Mohammed en Wilfried gehoord. Wijkagent Paulus houdt Wilfried aan en fouilleert hem. Daarbij wordt er in een van Wilfrieds broekzakken een stiletto gevonden.

Vervolgens wordt Wilfried meegenomen naar het bureau en verhoord door de hulpofficier van justitie in verband met bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr). Na dat verhoor beveelt de hulpofficier de inverzekeringstelling van Wilfried.

Vraag 1a

Beoordeel de rechtmatigheid van de fouillering door de wijkagent.

Vraag 1b

Beoordeel de rechtmatigheid van het bevel tot inverzekeringstelling.

Deel II

De politie van bureau Bloemenbuurt krijgt de dag na de aanhouding van Wilfried een anonieme tip binnen over een donkergrijze Mercedes-Benz.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 2 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De advocaat-stagiaire

Deel I

Marja is een pas afgestudeerde juriste met een uitdagende functie als advocaat-stagiaire. Een heel interessante functie, maar echt rijk wordt ze er (nog) niet van. Desondanks laat Marja geen uitverkoop schieten en is ze na werktijd nog vaak te vinden in de dure winkels op de Dam. Al gauw stapelen haar geldproblemen zich op. In een poging om haar diverse schulden af te betalen, neemt Marja een rigoureus besluit: samen met haar vriend Martijn richt ze de gehele zolder van haar woning in als wietplantage. Ze besluiten het goed aan te pakken en investeren in professionele lampen en een flink aantal stekjes. Al snel kunnen Marja en Martijn hun eerste oogst verkopen aan één van de hoofdstedelijke coffeeshops. Marja's geldzorgen lijken eindelijk opgelost.

Het gesjouw met lampen, zakken zand en stekjes is hun opdringerige buurvrouw Truus niet ontgaan. Truus heeft door de vele hennepplanten ook behoorlijk wat last van stank. Ze is ervan overtuigd dat Marja ‘één van de grootste drugsdealers van ons land is’ en besluit daarom anoniem de politie in te lichten over haar vermoedens. Aan de telefoon vertelt Truus uitvoerig wat ze allemaal heeft gezien en geroken en geeft ze een uitgebreide beschrijving van Marja. Politieagenten Boom en De Vries gaan naar aanleiding van de melding naar de woning van Marja. De agenten ruiken buiten een sterke hennepgeur en constateren dat de zolderramen van de woning geblindeerd zijn. Bij terugkeer op het politiebureau wordt contact opgenomen met de energiemaatschappij en uit de opgevraagde gegevens blijkt dat Marja buitensporig veel elektriciteit gebruikt. De officier van justitie overweegt Marja te vervolgen ter zake van overtreding van artikel 3 sub b jo. artikel 11 lid 3 Opiumwet, maar wil daartoe meer duidelijkheid over de omvang van de eventuele hennepplantage en over de klantenkring van Marja.

Hij vaardigt het bevel uit om de gesprekken die worden gevoerd via Marja's mobiele telefoon op te nemen. De rechter-commissaris geeft de hiervoor benodigde machtiging af die voldoet aan alle in de wet gestelde eisen. De machtiging wordt verleend voor een periode van twee weken.

Vraag 1

Beoordeel of het opnemen van de telefoongesprekken rechtmatig is geschied.

Deel II

De methode heeft succes. De eerste dag al horen agenten Boom en Van Dijk, die zijn belast met het afluisteren, dat Marja telefonisch contact heeft met Willem, eigenaar van coffeeshop Smoke. In het gesprek geeft Marja aan dat ze nu naar Willem toekomt om de opbrengst van haar tweede oogst bij hem af te leveren. Gealarmeerd springen agenten Boom en Van Dijk in hun dienstvoertuig en spoeden zich naar coffeeshop Smoke Happy. Wanneer beide.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 12/13: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 12/13: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2012/2013.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De Val

Deel I

Op 1 oktober 2007 krijgt de politie in Twello telefoon van een verwarde Karel Koning dat er in zijn tuin aan de Drumstraat een ongeluk heeft plaatsgevonden. Ter plaatse treffen de opsporingsambtenaren een man, genaamd Stefan, aan die kreunend onderaan de stalen brandtrap in de tuin van Karel ligt. Terwijl het inmiddels gearriveerde ambulancepersoneel druk doende is Stefan op een brancard te krijgen en de brancard de steile stalen trap op te hijsen, vertelt een dronken Karel de voor zijn huis toegestroomde buurtgenoten dat hij Stefan alleen een ‘heel klein duwtje’ heeft gegeven, en dat deze toen ‘zomaar’ van de trap is gevallen.

Terwijl de belangstelling toeneemt, let niemand op Karel die de straat uitwaggelt. Stefan overlijdt op weg naar het ziekenhuis aan de verwondingen opgelopen door de val van de trap. De politie wenst Karel te horen op verdenking van doodslag. Nu hij zich al een tijd niet meer in en rond zijn huis heeft vertoond, wordt vermoed dat hij zich in het huis van zijn zoon Jaap ophoudt. Verschillende keren aanbellen bij Jaap levert niets op, maar buurtbewoners vertellen de politie Jaap en een oudere man wel eens voor de ramen te zien.

Op 1 november 2007 begeven drie politieagenten, in bezit van een schriftelijke machtiging van de hulpofficier van justitie tot binnentreden in een woning ter aanhouding van Karel, zich naar de woning van Jaap. Zij bellen aan, maar er wordt niet open gedaan. Zij kijken door het raam naar binnen en zien een slapende man op de bank liggen. Daarop beuken zij de voordeur in. Zij maken de slapende man wakker en vragen hem naar zijn naam en adres. De man geeft aan Karel Koning te zijn en op de Drumstraat te Twello te wonen. De agenten houden hem daarop aan en geven hem de cautie. Terwijl twee van de agenten Karel mee naar de auto nemen, loopt Bas, de derde agent, de trap op. De deur die toegang geeft tot de zolderkamer blijkt afgesloten. Bas forceert deze deur en treft in de kamer een grote hoeveelheid planten aan, die eruit zien als hennepplanten. Hij verzamelt de planten en neemt deze mee naar de auto. Met de planten en Karel rijden de drie agenten naar het politiebureau. Bij aankomst wordt Karel voorgeleid aan de officier van justitie. De drie agenten maken intussen een proces-verbaal van aanhouding van Karel en een procesverbaal van inbeslagneming van de hennepplanten op.

Vraag 1

Is het betreden van de woning van Jaap rechtmatig geschied?

Ga er bij de beantwoording van de volgende vragen telkens van uit dat het betreden.....read more

Access: 
Public
Extra oefententamen 1: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 1: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Vraag 1

Bespreek aan de hand van het arrest Al-Khawaja & Tahery t. Verenigd Koninkrijk (EHRM 15 december 2011, EHRC 2012, 56) of de zogenoemde ‘sole or decisive rule’ een absoluut karakter heeft.

Casus

Op 9 oktober 2013 rijdt Jelle met zijn auto over de Zijlsingel in Leiden. Op het moment dat hij de Kooilaan nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Jelle wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding – met machtiging van de rechter-commissaris – op grond van art. 126m Sv rechtmatig telefoongesprekken van Jelle zijn afgeluisterd, waarin over cocaïne werd gesproken.

Naar aanleiding van de inhoud van deze opnames heeft de officier justitie op grond van art. 126g Sv een rechtsgeldig bevel gegeven tot stelselmatige observatie van Jelle, met het doel om hem op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Jelle op woensdagochtend 9 oktober 2013 ergens in Leiden cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Jelle overgaan, maar het observatieteam is Jelle op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Jelle. Om die reden besluit de politie om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Jelle, zodat kan worden vastgesteld waar Jelle zich op dat moment (ongeveer) bevindt. Deze informatie leidt ertoe dat hij enige tijd later kan worden aangehouden in Oegstgeest, waarbij de cocaïne in zijn auto wordt aangetroffen.

Door een zogenoemde stealth-sms (‘stille sms’) te verzenden kan de politie op elk gewenst moment vaststellen met welke zendmast een bepaalde telefoon tijdens het ontvangen van dat bericht in verbinding staat. Wanneer iemand een sms-bericht ontvangt, wordt door de ontvangende mobiele telefoon contact gemaakt met een zendmast. De politie kan hiervan gebruik maken om een telefoon te lokaliseren, in de zin dat bepaald kan worden binnen het bereik van welke zendmast de telefoon zich bevindt. Normaliter lukt dat alleen als de betreffende telefoon wordt gebruikt. Door een stealth-sms te zenden hoeft de politie niet te wachten totdat de gebruiker van de telefoon zelf belt of een bericht verstuurt, dan wel door een derde wordt gebeld of bericht. Een stealth-sms is een sms-bericht zonder inhoud, waarvan de ontvanger niet kan zien dat hij dat bericht heeft ontvangen,

.....read more
Access: 
Public
Extra oefententamen 2: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 2: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Het beginsel van interne openbaarheid speelt een belangrijke rol in het Nederlandse strafproces. Beperkingen op het beginsel zijn echter in het vooronderzoek en in het eindonderzoek mogelijk. Daardoor kan het voorkomen dat bepaalde stukken niet aan de processtukken worden toegevoegd, waardoor zelfs ten tijde van het eindonderzoek de verdediging deze stukken niet te zien krijgt.

Vraag 1

a. Geef aan op welke wijze in het Nederlandse recht is geregeld welke stukken aan de processtukken moeten worden toegevoegd en of hierop een uitzondering mogelijk is.

b. Hoe verhoudt deze regeling zich tot de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

Casus

Jasper wordt gedagvaard wegens vernieling (art. 350 Sr).

In het dossier zitten de volgende stukken. Alle betrokkenen zijn volwassen. De afkorting PV staat voor ‘proces-verbaal’.

  1. Een PV van verhoor door de politie van getuige Lotte, die verklaart: ‘Ik zag een groep van vier jongemannen lopen. De kleinste van de groep herkende ik als Jasper, een buurjongen. Jasper had een groene jas aan. Ik zag dat hij met een verfspuitbus een graffiti tag zette in de vorm van een pentagram. Daarna gooide hij de spuitbus weg. Ik heb toen de politie gebeld met dit verhaal en heb duidelijk het signalement en de naam van Jasper doorgegeven. Ik doe hierbij aangifte van vernieling, want mijn muur is nu beklad. en dat is een heel gedoe om die weer schoon te krijgen.’

  2. Een PV van verhoor door de politie van verdachte Jasper, die verklaart: ‘Ik liep door de straat waar Lotte woont. Ik woon daar ook. Ik heb geen graffiti tag gezet. Ik had een groene jas aan. We waren met z’n vieren. Ik ben de kleinste van de groep’.

  3. Een PV van bevindingen van opsporingsambtenaren Jansen en Mulder, waarin staat dat zij naar aanleiding van de melding van Lotte meteen poolshoogte zijn gaan nemen. Op de muur van Lotte zien zij een graffiti tag in de vorm van een pentagram. De verf was nog nat. Op een pleintje verderop treffen zij vier mannen en ze horen dat één van hen (de kleinste, met een groene jas) ‘Jasper’ wordt genoemd. De mannen worden aangehouden terzake van vernieling (art. 350 Sr) en voorgeleid op het bureau. Nadat zij de cautie hebben gekregen en met een advocaat hebben gesproken, zijn de ze door de politie verhoord. De spuitbus die Jasper volgens Lotte zou hebben weggegooid is de dag na het voorval niet meer teruggevonden.

  4. Een aantal PV’s van verhoor door de politie van de andere verdachten. Zij ontkennen iedere betrokkenheid bij het zetten van de tag en verklaren ook alle drie dat zij niet gezien hebben dat Jasper een tag zette en dat hij ook geen spuitbus met verf bij zich had.

Ga er van uit dat

.....read more
Access: 
Public
Extra oefententamen 3: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 3: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Deel A: Casus lekkende rechercheur

Bij de politie Rotterdam is al enige tijd een man werkzaam als rechercheur, genaamd Piet. Piet staat onder leiding van een districtschef, waarbij al enige tijd het vermoeden bestaat dat Piet informatie lekt over zijn werk naar het criminele milieu. De chef komt er toevalligerwijs achter dat Jurian, de neef van Piet met wie Piet altijd op dinsdagmiddag voetbalt, een van de verdachten is in het grootschalige opsporingsonderzoek naar drugshandel door de biljartclub “Angels of the sea”. Omdat de chef graag wil weten of zijn vermoedens kloppen, besluit hij deze vermoedens verder te gaan onderzoeken en daartoe maakt hij een gefingeerd proces-verbaal op, waarin wordt gerelateerd dat een lid van de biljartclubclub aan de CIE bijzonder waardevolle informatie over een op
handen zijnde transport heeft gegeven. Aan Piet wordt gevraagd dit p-v te bezorgen bij de Ovj belast met het onderzoek naar de “Angels of the sea”. Ondertussen wordt door de districtschef opdracht gegeven om Piet te observeren. Opsporingsambtenaar Eva van de Nationale Recherche wordt ingeschakeld als observant. Hij zit op dinsdagmiddag vanaf 13.00 uur aan een tafeltje
bij de voetbalclub van Piet. Om 13.30 uur komt Piet binnen, gaat bij Jurian aan tafel zitten en overhandigt hem direct een papier: “Moet je dit eens lezen”. Na lezing gaat Jurian naar buiten en staat daar enige tijd te telefoneren. Als hij terugkomt, hoort Eva hem tegen Piet zeggen: “Hij is
woest en komt nu direct naar mijn huis.” Eva volgt Piet en Jurian naar het huis van
Jurian. Kort nadat Piet en Jurian naar binnen zijn gegaan, ziet Eva dat een man bij het
huis aanbelt en wordt binnengelaten. Een kwartier later ziet Eva de man en Jurian het huis
verlaten, en later ook Piet. De volgende dag verschijnt Piet op zijn werk. Hij kijkt een beetje bleek. Vervolgens wordt hij aangehouden.

Vraag 1

Was de observatie, onder leiding van Eva, rechtmatig?

Vervolgens wil het toeval dat de Ovj ook een bevel tot opnemen van vertrouwelijke communicatie in het huis van Jurian heeft gegeven. Uit onderzoek was gebleken dat veel Angels, waaronder ook de verdachten in het drugsonderzoek vallen, regelmatig bij hem thuis komen. Een paar dagen eerder is door de politie in het huis van Jurian afluisterapparatuur geplaatst. De opname van dezelfde dag als waarop de observatie plaatsvond, laat in de namiddag een woedende stem horen die schreeuwt: “Waar is dat papier?”, “Wie is die vent?”, “Hoezo weet je dat niet, agentje? Dan ga je dat nu uitzoeken! Anders is het over met de deal, nee, dan is het over met jou!” En een andere stem: “Hé, don’t shoot the messenger, kom mee, laat hem met rust.”

Nadat Piet is overgebracht naar een van de verhoorkamers, delen de verhorende

.....read more
Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1915