Oefententamen A Sociale Psychologie - Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie - B1 - Psychologie - UvA

Vragen

Vraag 1

Wanneer we een persoon met hoge snelheid door de stad en rode stoplichten zien fietsen vinden we de persoon haastig en ongeduldig. Dit is een voorbeeld van:

  1. Externe attributiefout

  2. Correspondentie bias

  3. Perseverance bias

Vraag 2

Volgens Jones en Davies (1965) is het gerechtvaardig persoonlijkheidskenmerken af te leiden uit gedrag (correspondent inference) wanneer er aan drie condities wordt voldaan. Welke van de onderstaande hoort niet bij deze drie condities?

  1. Het geobserveerde gedrag is automatisch

  2. Het gedrag is ongebruikelijk voor de meeste mensen

  3. De geobserveerde persoon vertoont het gedrag uit vrije wil

Vraag 3

Als je negatieve dingen die jezelf of anderen van je groep hebben gedaan vooral wijdt aan anderen probeer je:

  1. De eigen groep en jezelf zo positief mogelijk te zien

  2. De band met de eigen groep zo goed mogelijk te houden

  3. Controle te houden over de situatie

Vraag 4

De hoeveelheid mentale inspanning die mensen in een taak stoppen, hangt af van de hoeveelheid belang die we aan die taak hechten. Dit verwerkingsprincipe staat bekend als:

  1. Toegankelijkheidsprincipe

  2. Cognitieve beschikbaarheids principe

  3. Oppervlakkig versus diepgaand-principe

Vraag 5

Het belang van controle (mastery) blijkt uit:

  1. De aard en omvang van de gevolgen van gebrek aan controle

  2. Het feit dat mensen altijd liever zelf bepalen wat ze doen

  3. De omvang van controlecentra in het brein

Vraag 6

Priming verwijst naar:

  1. Het proces waarbij eerder gegeven informatie de interpretatie en weging van latere informatie beïnvloedt

  2. Het proces waarbij recente gebeurtenissen de toegankelijkheid van schema's, eigenschappen of concepten doet toenemen

  3. Het feit dat initiële verstrekte informatie een groter effect heeft op attitudes en gedrag dan later verstrekte informatie

Vraag 7

Als er sprake is van lage consensus, hoge distinctiviteit en lage consisentie, dan zal volgens het covariatiemodel van Kelley een attributie gemaakt worden aan:

  1. De persoon

  2. De situatie of omstandigheden

  3. De stimulus

Vraag 8

Volgens Smith & Mackie zijn er drie sociale principes die sociale en cognitieve processen in grote mate bepalen. Welke zijn dit?

  1. Betrokkenheid (involvement), toegankelijkheid (accessibility) en openheid (openness)

  2. Behoudzucht (conservatism), afronding (closure) en openheid (openness)

  3. Behoudzucht (conservatism), toegankelijkheid (accessibility) en diepte van verwerking (superficiality versus depth)

Vraag 9

Laurens heeft bepaalde verwachtingen over het karakter van Isa. Hij zal Isa daardoor benaderen op een manier die past bij de verwachtingen die hij heeft. Het optreden van self-fulfilling prophecy krijgt minder kans wanneer:

  1. De verwachtingen niet door Laurens worden geactiveerd en dus niet toegankelijk zijn in het geheugen van Isa

  2. Laurens niet weet dat self-fulfilling prophecies bestaan

  3. Isa een zwak zelfbeeld heeft en zich makkelijk laat beïnvloeden door het gedrag van Laurens

Vraag 10

Conservatisme zoals gedefinieerd door Smith en Mackie staat voor het principe dat:

  1. Gedrag dat bepaald is door attitudes moeilijker is te veranderen dan gedrag dat bepaald is door normen en waarden

  2. Meningen en voorkeuren van individuën en groepen moeilijk veranderbaar zijn

  3. Met name morele oordelen door hun verankering in basale waarden zeer moeilijk veranderbaar zijn

Vraag 11

Wat zijn de drie motivationele principes die Smith & Mackie centraal stellen?

  1. Beheersing (mastery), verbondenheid (connectedness) en waardering (valuing me and mine)

  2. Verbondenheid (connectedness), coherentie (coherence) en geborgenheid (security)

  3. Beheersing (mastery), waardering (valuing me and mine) en waardering (valuing me and mine)

Vraag 12

Wat is een minimal group situatie?

  1. Categorisering is gebaseerd op een triviale basis, maar groepen hebben een geschiedenis van conflicten en onderhouden stereotypen

  2. Categorisering is gebaseerd op een triviale basis, groepen hebben geen geschiedenis, geen belangenconflicten en geen stereotypen

  3. De groep is klein, of in andere woorden een minderheidsgroep, met een gescheidenis van conflicten met een meerderheidsgroep

Vraag 13

Het mere exposure effect ___ hoe vaak ze de betreffende stimulus hebben waargenomen.

  1. Is het sterkst als mensen niet beseffen

  2. Is het sterkst als mensen beseffen

  3. Wordt niet beïnvloed door het al dan niet beseffen

Vraag 14

In welk van de volgende drie gevallen zullen attitudes het minst makkelijk te beïnvloeden zijn?

  1. Als de attitude gebaseerd is op bestaande sociale normen

  2. Als mensen gewaarschuwd zijn dat men zal proberen hun attitude te veranderen

  3. Als de attitude gebaseerd is op gewoontegedrag

Vraag 15

Attitudes over onderwerpen als het milieu, persvrijheid, asielzoekers en de bio-industie zijn bij uitstek attitudes die een ___ hebben.

  1. Utilitaire functie (utilitarian function)

  2. Waarde expressieve functie (value-expressive function)

  3. Kennisfunctie (knowledge function)

Vraag 16

Welke factoren helpen niet om het gevoel van een persoon gelijk te zijn aan zijn of haar ingroup te verhogen?

  1. Lid zijn van een minderheidsgroep

  2. Toegankelijkheid (accessibility) van groepslidmaatschap

  3. Behoren tot een machtige groep

Vraag 17

Welk van de volgende stellingen over zelfpresentatie is waar?

  1. Zelfpresentatie heeft geen effect op een publiek omdat ze de “leugen” achter jouw gedrag zullen herkennen (omdat mensen eerlijkheid waarderen)

  2. Zelfpresentatie vermindert de geestelijke gezondheid

  3. Zelfpresentatie kan je (actual) zelf beïnvloeden (als je bijvoorbeeld extrovert handelt kan je extrovert worden)

Vraag 18

Als we aan Beyoncé en Michael Jackson denken als popsterren, besteden we minder aandacht aan de verschillen tussen hen dan wanneer we aan hen denken als respectievelijk vrouw en man. Dit is een illustratie van het effect van:

  1. Sociale categorisatie

  2. Discriminatie

  3. Vooroordelen

Vraag 19

Stel dat iemand onzeker is over haar vaardigheid om in het openbaar te spreken, maar vervolgens zonder stotteren een geweldig verhaal houdt. Wat voorspelt de zelfperceptie theorie over de conclusies die iemand over zichzelf trekt?

  1. Ik kan blijkbaar goed in het openbaar spreken

  2. Ik ben onzeker om in het openbaar te spreken

  3. Ik ben blijkbaar niet zenuwachtig als ik in het openbaar spreek

Vraag 20

Het verstrekken van angstaanjagende informatie als methode om gedrag te veranderen zal vooral werken wanneer:

  1. Duidelijk wordt aangegeven hoe men het angstgevoel kan verminderen

  2. De informatie zodanig wordt aangeboden dat deze niet erg systematisch verwerkt zal worden

  3. De boodschap naast angst ook woede oproept, waardoor een actieve houding bevorderd wordt

Vraag 21

Je hebt recentelijk een petitie ondertekend tegen de voorgenomen fusie van de UvA en de VU. Je wordt nu weer benaderd met de vraag of je mee wilt lopen in een demonstratie. Dit heet het zogenaamde:

  1. Foot-in-the-door effect

  2. Self-perception effect

  3. Low-balling effect

Vraag 22

Stel je hebt een positieve attitude tegenover Unicef en je hebt net in de bus in de krant een artikel gelezen over kinderen in oorlogsgebieden. Op het station is een collecte voor Unicef.

  1. De kans dat je wat geeft is kleiner doordat je al een positieve attitude hebt ten opzichte van Unicef

  2. Wat of hoeveel je geeft staat los van het lezen van het artikel

  3. De kans dat je wat geeft is groter doordat je net het artikel hebt gelezen

Vraag 23

Cognitieve dissonantie zal niet optreden als:

  1. Men de verhoogde arousal expliciet toeschrijft aan de inconsistentie tussen attitude en gedrag

  2. De inconsistentie tussen attitude en gedrag erg groot is

  3. Men zich niet verantwoordelijk voelt voor de inconsistentie tussen attitude en gedrag

Vraag 24

De aantrekkelijkheid van een informatiebron beïnvloedt attitudes:

  1. Zowel bij oppervlakkige als bij systematische informatieverwerking in gelijke mate

  2. Vooral bij oppervlakkige informatieverwerking

  3. Vooral bij systematische informatieverwerking

Vraag 25

Volgens de zelf-discrepantie theorie van Higgins zullen schuld en schaamte het gevolg zijn van een discrepantie tussen:

  1. De ought-self en de actual-self

  2. De ought-self en de ideal-self

  3. De ideal-self en de actual-self

Vraag 26

Waarom is het niet aan te raden om de zogenaamde 'kleurenblinde' benadering (color blind approach) te gebruiken?

  1. Het verhoogt de intergroup-agressie en competitie doordat stereotypen onderdrukt worden (stereotype supression)

  2. Het leidt tot onderprestatie van de gestigmatiseerde groep waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat

  3. Het verhoogt de intergroup-acceptatie minder goed dan het opvallend maken van multiculturele standpunten

Vraag 27

Dissonantietheorie (dissonance theory) voorspelt dat wanneer we iemand die we niet aardig vinden een gunst verlenen dat we vervolgens:

  1. Die persoon nog minder aardig gaan vinden

  2. Die persoon aardiger gaan vinden

  3. Spijt krijgen van dit dissonante gedrag

Vraag 28

Met de 'doordringendheid' (pervasiveness) van sociale beïnvloeding bedoelt men dat:

  1. Anderen bijna al onze gedachten, gevoelens en gedragingen beïnvloeden, maar alleen als ze fysiek aanwezig zijn

  2. Sociale beïnvloeding niet alleen directe consequenties, maar met name lange termijn gevolgen heeft

  3. Anderen bijna al onze gedachten, gevoelens en gedragingen beïnvloeden, zelfs als ze niet fysiek aanwezig zijn

Vraag 29

Stel dat je vriend een stergitarist is en jij ook gitaar wil spelen. Wat zou Tesser's model van zelfevaluatie (model of self-evaluation maintenace) dan voorspellen?

  1. Als gitaarspelen belangrijk is voor je zelf-concept voorspelt dit model het effect comparison

  2. Wel of niet belangrijk voor je zelf-concept maakt niet uit, het model voorspelt in dit geval altijd het effect similarity

  3. Als gitaarspelen belangrijk is voor je zelf-concept voorspelt dit model het effect basking in reflected glory

Vraag 30

De correspondentiebias (correspondence bias) komt:

  1. Sterker voor in Oosterse culturen

  2. Minder sterk voor in hoogrelevante omgevingen (zoals op het werk of bij familie)

  3. Sterker voor in Westerse culturen

Vraag 31

Om het outgroup-homogeniteitseffect aan te tonen, vroegen Park & Rothbart (1982) mannen en vrouwen om zich informatie te herinneren over mannen en vrouwen die beschreven waren in kranten. Wat werd er gevonden?

  1. Deelnemers herinnerden zich meer negatieve details van leden van het andere geslacht

  2. Deelnemers herinnerden zich meer details van leden van hetzelfde geslacht

  3. Deelnemers herinnerden zich alleen meer positieve stereotypen van leden van hetzelfde geslacht

Vraag 32

De foot-in-the-door techniek verwijst naar de effecitiviteit van:

  1. Het beginnen met een klein bescheiden verzoek gevolgd door één of meerdere omvangrijke verzoeken

  2. Het beginnen met een extreem zeer onbescheiden verzoek, gevolgd door een meer bescheiden verzoek

  3. Het stapsgewijs veranderen van het gedrag van anderen en jezelf

Vraag 33

Macrae (1994) vroeg aan proefpersonen om iets te schrijven over het leven van een skinhead, waarbij de helft van de proefpersonen de instructie kreeg om vooroordelen te vermijden en de andere helft geen speciale instructie kreeg. Daarna zou de proefpersoon de skinhead gaan ontmoeten en werd gemeten hoe ver de proefpersoon verwijderd ging zitten van de stoel van de skinhead. Wat was de uitkomst van dit onderzoek?

  1. De proefpersonen die het stereoype moesten onderdrukken schreven minder stereotiep over de skinhead en gingen later dichterbij de stoel van de skinhead zitten

  2. De proefpersonen die het stereoype moesten onderdrukken schreven minder stereotiep over de skinhead, maar gingen later verder weg van de stoel van de skinhead zitten

  3. Alle proefpersonen bleken even stereotiep over de skinhead te schrijven, maar de groep die het stereotype moest onderdrukken ging verder weg zitten van de stoel van de skinhead

Vraag 34

Subliminale beïnvloeding van attidues en gedrag is beïnvloeding die:

  1. Niet bewust wordt waargenomen door bijvoorbeeld de korte aanbiedingstijd

  2. Via de subcorticale regio's van de hersenen tot stand komt

  3. In principe waarneembaar is, maar fout wordt geïnterpreteerd of geattribueerd

Vraag 35

Beslissingsdissonantie (decisional dissonance) is het sterkst als:

  1. De beslissing moeilijk is terug te draaien

  2. Mensen vinden dat zij hun keuze niet vrijwillig hadden gemaakt

  3. De alternatieve nagenoeg even aantrekkelijk zijn

Vraag 36

Cognitieve dissonantie speelt een rol als er sprake is van een discrepantie tussen:

  1. Impulsief, automatisch gedrag en meer beredeneerde gedragsvoorkeuren

  2. Sociaal wenselijke attitudes en attitudes die onafhankelijk daarvan tot stand komen

  3. Gedrag en belangrijke (zelf-relevante) attitudes

Vraag 37

Als mensen informatie zoeken en onthouden die een positief zelfbeeld stimuleren wordt er gesproken van:

  1. Self-enhancing bias

  2. Self-fulfilling prophecy

  3. Sociale categorisatie

Antwoorden

1. B

Zie hoofdstuk 3

2. A

Zie hoofdstuk 3

3. A

Zie oefening over 3 motivationele principes

4. C

Zie hoofdstuk 1

5. A

Zie oefening over 3 motivationele principes

6. B

Zie hoofdstuk 3

7. B

Zie hoofdstuk 3

8. C

Zie hoofdstuk 1

9. A

Zie hoofdstuk 3

10. B

Zie hoofdstuk 1

11. A

Zie hoofdstuk 1

12. B

Zie hoofdstuk 6

13. A

Zie hoofdstuk 7

14. B

Zie hoofdstuk 7

15. B

Zie hoofdstuk 7

16. C

Zie hoofdstuk 6

17. C

Zie hoofdstuk 4

18. A

Zie hoofdstuk 5

19. C

Zie hoofdstuk 5

20. A

Zie hoofdstuk 7

21. A

Zie hoofdstuk 8

22. C

Zie hoofdstuk 8

23. C

Zie hoofdstuk 8

24. B

Zie hoofdstuk 7

25. A

Zie hoofdstuk 4

26. C

Zie hoofdstuk 6

27. B

Zie hoofdstuk 5

28. C

Zie hoofdstuk 1

29. A

Zie hoofdstuk 4

30. C

Zie hoofdstuk 3

31. B

Zie hoofdstuk 6

32. A

Zie hoofdstuk 8

33. B

Zie hoofdstuk 5

34. A

Zie hoofdstuk 7

35. C

Zie hoofdstuk 8

36. C

Zie hoofdstuk 8

37. A

Zie hoofdstuk 4

 

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Oefententamens Sociale Psychologie - B1 - Psychologie - UvA

Oefententamen A Sociale Psychologie - Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie - B1 - Psychologie - UvA

Oefententamen A Sociale Psychologie - Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie - B1 - Psychologie - UvA

Vragen

Vraag 1

Wanneer we een persoon met hoge snelheid door de stad en rode stoplichten zien fietsen vinden we de persoon haastig en ongeduldig. Dit is een voorbeeld van:

  1. Externe attributiefout

  2. Correspondentie bias

  3. Perseverance bias

Vraag 2

Volgens Jones en Davies (1965) is het gerechtvaardig persoonlijkheidskenmerken af te leiden uit gedrag (correspondent inference) wanneer er aan drie condities wordt voldaan. Welke van de onderstaande hoort niet bij deze drie condities?

  1. Het geobserveerde gedrag is automatisch

  2. Het gedrag is ongebruikelijk voor de meeste mensen

  3. De geobserveerde persoon vertoont het gedrag uit vrije wil

Vraag 3

Als je negatieve dingen die jezelf of anderen van je groep hebben gedaan vooral wijdt aan anderen probeer je:

  1. De eigen groep en jezelf zo positief mogelijk te zien

  2. De band met de eigen groep zo goed mogelijk te houden

  3. Controle te houden over de situatie

Vraag 4

De hoeveelheid mentale inspanning die mensen in een taak stoppen, hangt af van de hoeveelheid belang die we aan die taak hechten. Dit verwerkingsprincipe staat bekend als:

  1. Toegankelijkheidsprincipe

  2. Cognitieve beschikbaarheids principe

  3. Oppervlakkig versus diepgaand-principe

Vraag 5

Het belang van controle (mastery) blijkt uit:

  1. De aard en omvang van de gevolgen van gebrek aan controle

  2. Het feit dat mensen altijd liever zelf bepalen wat ze doen

  3. De omvang van controlecentra in het brein

Vraag 6

Priming verwijst naar:

  1. Het proces waarbij eerder gegeven informatie de interpretatie en weging van latere informatie beïnvloedt

  2. Het proces waarbij recente gebeurtenissen de toegankelijkheid van schema's, eigenschappen of concepten doet toenemen

  3. Het feit dat initiële verstrekte informatie een groter effect heeft op attitudes en gedrag dan later verstrekte informatie

Vraag 7

Als er sprake is van lage consensus, hoge distinctiviteit en lage consisentie, dan zal volgens het covariatiemodel van Kelley een attributie gemaakt worden aan:

  1. De persoon

  2. De situatie of omstandigheden

  3. De stimulus

Vraag 8

Volgens Smith & Mackie zijn er drie sociale principes die sociale en cognitieve processen in grote mate bepalen. Welke zijn dit?

  1. Betrokkenheid (involvement), toegankelijkheid (accessibility) en openheid (openness)

  2. Behoudzucht (conservatism), afronding (closure) en openheid (openness)

  3. Behoudzucht (conservatism), toegankelijkheid (accessibility) en diepte van verwerking (superficiality versus depth)

Vraag 9

Laurens heeft bepaalde verwachtingen over het karakter van Isa. Hij zal Isa daardoor benaderen op een manier die past bij de verwachtingen die hij heeft. Het optreden van self-fulfilling prophecy krijgt minder kans wanneer:

  1. De verwachtingen niet door Laurens worden geactiveerd en dus niet toegankelijk zijn in het

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen B Sociale Psychologie - Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie - B1 - Psychologie - UvA

Oefententamen B Sociale Psychologie - Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie - B1 - Psychologie - UvA

Vragen

Vraag 1

Deze vraag betreft de oefening:
De kans op polarisatie en radicalisering van individuen en groepen zal groter worden wanneer:

  1. Personen niet worden blootgesteld aan afwijkende meningen

  2. Er veel uitwisseling is van tegengestelde meningen

  3. Er sprake is van verdieping van al bestaande meningen en voorkeuren

Vraag 2

Deze vraag betreft de oefening:
Groupthink is ook geburikt in analyses van de recente kabinetsformaties. Groupthink bleek onder andere uit:

  1. De enorme druk om consensus te bereiken binnen het CDA

  2. De polariserende effecten die de PVV had op het CDA en de VVD

  3. De pogingen om de verschillen tussen linkse en rechtse partijen te vergroten

Vraag 3

Wat vooral kenmerkend is voor groupthink is dat het gebeurt als:

  1. Er onder grote tijdsdruk complexe beslissingen moeten worden genomen

  2. Er sprake is van een autoritaire leidersstijl

  3. Het bereiken van consensus belangrijker is dan de kwaliteit van de beslissing

Vraag 4

Groupthink verwijst naar:

  1. Het feit dat groepsbeslissingen andere strategieën vereisen dan individuele beslissingen

  2. Vermindering van de kwaliteit van beslissingen door de zeer grote druk om groepsbeslissingen unaniem te laten zijn

  3. Het verschijnsel dat beslissingen van groepen in de regel beter zijn dan geïsoleerde, individuele beslissingen

Vraag 5

Social impact theory noemt drie groepskenmerken die conformisme bevorderen, namelijk:

  1. Overeenstemming (consensus) binnen de groep, overtuigingskracht (convincing power) van de groep en cultuur (culture) binnen de groep

  2. Belangrijkheid (importance) van de groep, nabijheid (immediacy) van de groep en belang van sociale normen en waarden in het algemeen

  3. Kracht (strength) van de groep, nabijheid (immediacy) van de groep en grootte (number) van de groep

Vraag 6

Een manier om de kans op verregaande gehoorzaamheid in Milgrams experiment te verminderen is:

  1. Andere normen dan gehoorzaamheid te activeren

  2. De proefpersoon niet te confronteren met de gevolgen van zijn/haar daden

  3. Zowel mannelijke als vrouwelijke proefleiders in te zetten

Vraag 7

Als ene verkoper begint met het aanprijzen van de duurdere producten in het assortiment en daarna de klant wijst op de goedkopere alternatieven blijkt het dat klanten meer geld uitgeven dan wanneer wordt begonnen met goedkopere producten. Welke norm ligt aan dit effect ten grondslag?

  1. De norm van wederkerigheid (reciprocity)

  2. De norm van gehoorzaamheid (obedience)

  3. De norm van interpersoonlijke empathie (empathetic response)

Vraag 8

Vaak overschatten we het deel van de mensen dat onze voorkeur of mening deelt. Dit wordt het false consensus effect genoemd. Smith en Mackie beargumenteren dat daardoor:

  1. De neiging bestaat om afwijkende meningen minder te vinden

  2. Het vertrouwen

.....read more
Access: 
Public
Oefententamens Social and Work & Organisational Psychology - UvA

Oefententamens Social and Work & Organisational Psychology - UvA

Oude tentamens en oefenvragen bij Organizational Behavior voor het eerstejaars vak Social and Work & Organisational Psychology - UvA

Deel A bevat vragen bij sociale psychologie, deel B gaat over Arbeids- en Organisatiepsychologie

De 128 oefenvragen bij McShane en Von Glinow zijn gebaseerd op de 6e druk, de 121 vragen bij Smith & Mackie zijn gebaseerd op de 3e druk

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2132 1