Oefententamens Sociale Psychologie - B1 - Psychologie - UvA

 

2 oefententamens voor Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie, onderdeel Sociale Psychologie - Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam

Bundle items:
Oefententamen A Sociale Psychologie - Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie - B1 - Psychologie - UvA
Oefententamen B Sociale Psychologie - Sociale Arbeids & Organisatiepsychologie - B1 - Psychologie - UvA
Oefententamens Social and Work & Organisational Psychology - UvA
This content is used in bundle:

Oefententamens Social and Work & Organisational Psychology - UvA

Oefenvragen bij bij de 3e druk van Social Psychology van Smith & Mackie

Oefenvragen bij bij de 3e druk van Social Psychology van Smith & Mackie


Oefenvragen

Hoofdstuk 1 Sociale psychologie

  1. Wetenschappelijke methoden bevatten (1) vertekeningen en geven daardoor (2) beeld van de werkelijkheid.

  1. (1) meer, (2) een adequaat
  2. (1) minder, (2) een adequaat
  3. (1) meer, (2) geen adequaat
  4. (1) minder, (2) geen adequaat

 

  1. Leg het verschil uit tussen sociale processen en cognitieve processen.

 

  1. Wie deed als eerste onderzoek naar sociale psychologie en toonde met dit onderzoek aan dat prestaties beïnvloed worden door de aanwezigheid van anderen?

  1. Lewin
  2. Clifford
  3. Knapp
  4. Tripplet

 

  1. Noem de drie principes met betrekking tot motivatie.

 

  1. Noem de drie verschillende soorten verwerkingsprocessen.

 

Hoofdstuk 2 Werken met onderzoekvragen

  1. Een wetenschappelijke theorie moet aan drie eisen voldoen. Welke van de volgende behoort hier NIET toe?

  1. Het is een beschrijving van causale verbanden tussen constructen

  2. De theorieën zijn algemeen

  3. De theorie moet al het andere uit kunnen sluiten

  4. Het gaat over constructen

 

  1. Wat is een bekende bedreiging voor de constructvaliditeit van een test?

  1. Sociaal wenselijke antwoord bias
  1. Mere-exposure effect
  1. Correspondentie bias
  1. Primacy effect 

 

  1. Omschrijf de betekenis van interne validiteit.

 

  1. Omschrijf de betekenis van externe validiteit.

 

  1. Noem drie bedreigingen voor externe validiteit en leg deze uit.

 

Hoofdstuk 3 Individuen waarnemen

  1. Geef van de volgende statements aan of ze juist of onjuist zijn:

  1. Cognitieve representaties kunnen gaan over mensen, situaties en sociale groepen.
  2. Van fysiek aantrekkelijke mensen wordt vaker verwacht dat zij minder sociaal, warm en interessant zijn dan mensen die fysiek minder aantrekkelijk zijn.
  3. Non verbale aanwijzingen, bijvoorbeeld bewegingen en toonhoogte, zijn belangrijke cues bij het beoordelen of iemand de waarheid spreekt.
  4. Zodra een corresponderende interferentie niet terecht is, wordt dit ook wel de fundamentele attributiefout genoemd.
  5. Twee cognitieve representaties kunnen al met elkaar verbonden zijn als er nog geen associatie gevormd is.

 

  1. Leg het mere-exposure effect uit, wat heeft dit te maken met liking?

 

  1. Omschrijf de betekenis van corresponderende interferenties, wanneer zijn deze terecht?

 

  1. Wat is een self-fulfilling prophecy?

 

  1. Leg uit wat het verschil tussen systematische en oppervlakkige verwerking is.

 

  1. Aan de hand van het idee van Kelley (1967) wordt er met betrekking tot causale attributies een

.....read more
Access: 
Public
Follow the author: Vintage Supporter
Contributions, Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1968 2