Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

Geef aan welk van de onderstaande stellingen onjuist is. Beargumenteer je antwoord.

  1. De gewone wetgevingsprocedure is uiteengezet in artikel 294 VWEU.

  2. De gewone wetgevingsprocedure is standaard van toepassing op alle besluitvorming in de Europese Unie, tenzij in de Verdragen specifiek staat dat er een andere, bijzondere wetgevingsprocedure geldt.

  3. Bij de gewone wetgevingsprocedure dient de Commissie een voorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad.

  4. De gewone wetgevingsprocedure bestaat altijd uit drie lezingen.

Vraag 2

Welk van onderstaande bevoegdheden is geen bevoegdheid van de Commissie?

  1. Recht van initiatief voor Europese wetgeving

  2. Toezicht op de uitoefening van Europese verplichtingen door de lidstaten

  3. Vaststellen van de begroting van de EU

  4. Uitvoeren van de begroting van de EU

Vraag 3: Unietrouw

Wat houdt het beginsel van loyaliteit (ook wel ‘Unietrouw’) in?

Vraag 4: Rechtshandelingen van de Europese Unie

a. Noem de drie voornaamste rechtsinstrumenten die de Europese Unie ter beschikking heeft en omschrijf hun belangrijkste kenmerken. Welk instrument heeft de meeste impact op burgers en lidstaten? Leg uit.

b. Licht het verschil tussen wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen toe.

c. Licht het verschil tussen uitvoerende en gedelegeerde wetgevingshandelingen toe.

Vraag 5: Bevoegdheden

a. Wat is het verschil tussen de verticale en horizontale bevoegdheidsverdeling ten aanzien van de Europese Unie?

b. Om welke vorm van bevoegdheidsverdeling gaat het in het arrest Tabaksreclame? Leg uit.

Vraag 6: Bevoegdheden en erkennen van diploma’s

Het blijkt in Nederland steeds moeilijker om aan technisch geschoold personeel te komen. Dit wordt deels veroorzaakt door technische bedrijven die geen gediplomeerde werknemers uit andere landen aan willen nemen vanwege het feit dat zij geen opleiding in Nederland hebben gevolgd. Zowel de Europese Unie als Nederland zoeken naar mogelijke oplossingen voor het personeelstekort. De Europese Unie verplicht dat alle diploma’s, behaald na het afronden van een technische opleiding binnen de Europese Unie, door alle lidstaten erkend moeten worden, maar stelt ook dat er door de lidstaten nog aanvullende voorwaarden mogen worden gesteld. De Nederlandse overheid besluit bovendien dat geschikte buitenlandse sollicitanten aangenomen kunnen worden na afronding van een verplichte verkorte beroepsopleiding in Nederland. Bekijk de verschillende bevoegdheden van de Europese Unie in de artikelen 2-6 van het Werkingsverdrag.

a. Kan de Europese Unie regelgeving opstelling met betrekking tot het erkennen van diploma’s?

b. Heeft Nederland de bevoegdheid om een verkorte beroepsopleiding te vereisen?

Vraag 7: Rechtsgrondslag

In Duitsland, Spanje, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Nederland komen in toenemende mate na afloop van schoolfeesten extreem dronken jongeren binnen bij de spoedeisende hulp. Het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis terecht komt, blijft de laatste jaren onverminderd hoog. Niet alleen zorgt dit voor extra werkdruk voor de artsen op deze afdelingen, de gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn ook nog eens zeer schadelijk voor de gezondheid van deze jongeren. De Zweedse en Duitse overheid verbieden daarom tijdelijk de verkoop van alcohol om na te denken over verdere maatregelen. De Europese Commissie erkent het probleem met betrekking tot de volksgezondheid, maar vindt deze aanpak van Zweden en Duitsland een te grote impact hebben op de interne markt. De Europese Commissie doet daarom zelf een voorstel voor een wetgevingshandeling waarin zij alle scholen in de lidstaten verbiedt om enige vorm van alcohol op schoolfeesten te verkopen.

a. Heeft de Europese Unie de bevoegdheid deze wetgevingshandeling aan te nemen? Verwijs hierbij naar relevante bepalingen uit de Europese Verdragen en de voorgeschreven rechtspraak.

b. Geef enkele redenen waarom het belang van de keuze van de rechtsgrondslag zo groot is.

c. Bedenk vervolgens welke gevolgen de rechtsgrondslag kan hebben voor de rol van de volgende instellingen bij de besluitvorming:

  • Het Europees Parlement

  • De Europese Commissie:

  • De Raad van Ministers:

  • Adviesorganen zoals het Economisch en Sociaal Comité of het Comité van de Regio’s:

Vraag 8: Protocol 2

Stel, de Europese Commissie doet een voorstel voor een wetgevingshandeling waarin ze de auto-industrie oplegt dat nieuwe auto’s minder CO 2 mogen uitstoten De Raad is van mening dat de lidstaten al voldoende doen om CO 2 - uitstoot te verminderen en vindt EU-regelgeving daarom niet nodig. Het Europees Parlement is van mening dat een informele oproep aan de industrie om zuinigere auto’s te produceren al voldoende zou zijn om het gewenste doel te bereiken en dat wetgeving dus niet nodig is.

a. De Raad en het Europees Parlement beroepen zich beiden op een ander belangrijk beginsel van Europees recht. Beargumenteer op welke beginselen en leg uit wat deze inhouden, verwijs daarbij naar relevante verdragsartikelen.

b. Indien een wetgevingsvoorstel toch wordt doorgezet, welke vorm van actie zou de Nederlandse Tweede Kamer dan kunnen nemen als ze het eens is met het hierboven genoemde standpunt van de Raad?

Antwoordindicatie

Vraag 1

D. Deze stelling is onjuist, een wetgevingsprocedure kan ook uit minder dan drie lezingen bestaan, afhankelijk of er in de eerste of tweede lezing al sprake is van overeenstemming en het voorstel wordt aangenomen. Alleen in het geval dat er in de eerste en tweede lezing geen overeenstemming wordt bereikt, komt er een derde lezing.

Vraag 2

C. dit is geen bevoegdheid van de Commissie volgens artikel 17 VWEU. De Commissie voert de begroting alleen uit. Parlement en de Raad stellen de begroting vast.

Vraag 3: Unietrouw

Volgens artikel 4 lid 3 VEU: “krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien. De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.”

Vraag 4: Rechtshandelingen van de Europese Unie

a. De drie belangrijkste rechtsinstrumenten zijn: verordeningen, richtlijnen en besluiten. Een verordening heeft een algemene strekking, verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Een besluit is verbindend in al haar onderdelen. Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar de vorm en middelen mogen gekozen worden door de nationale instanties. Een verordening heeft de meeste impact op burgers en lidstaten. Deze staan in artikel 288 VEU.

b. Verordeningen, richtlijnen en besluiten die worden aangenomen via de gewone of bijzondere wetgevingsprocedure zijn wetgevingshandelingen (art. 289 VWEU), zij zijn direct op het Verdrag gebaseerd. Niet-wetgevingshandelingen zijn delegeerde handelingen of uitvoeringsmaatregelen vastgesteld door de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de ECB (art. 290/291 VWEU). Wetgevingshandeling
is een volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde rechtshandeling.

c. Gedelegeerde wetgevingshandelingen zijn niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking waarbij niet-essentiële elementen van een wetgevingshandeling worden gewijzigd of aangevuld (art. 290 VWEU). Uitvoeringshandelingen vinden plaats door de lidstaten, maar daarop kan een uitzondering gemaakt worden door de Commissie, die ook uitvoeringshandelingen kan vaststellen. Het heeft betrekking op technische aspecten van wetgevingshandelingen, die makkelijker moeten kunnen worden aangepast aan gewijzigde wetenschappelijke inzichten (art. 291 VWEU). Essentiële elementen liggen vast in de wetgevingshandeling, er kan een bevoegdheid gedelegeerd worden met niet-essentiële elementen of deze kunnen worden doorgeschoven via de uitvoering. Een van de verschillen is dat art. 290 alleen gebruikt kan worden bij een wetgevingshandeling. Het onderscheid zit er vooral in op welke manier de controle uitgevoerd wordt. Er blijft veel macht bij de Raad en het Parlement ondanks dat zij de handeling delegeren bij gedelegeerde handeling. Waarom zijn er twee opties? Dat ligt aan het toezicht, dit ligt of bij de lidstaten of bij de Raad en het Parlement.

Vraag 5: Bevoegdheden

a. Horizontale bevoegdheidsverdeling betreft de onderlinge bevoegdheden van de EU-instellingen  zelf. Verticale bevoegdheidsverdeling betreft de verhouding tussen de EU aan de ene kant en de lidstaten aan de andere kant.

b. Duitsland vocht de rechtsgeldigheid van de maatregelen aan voor het Hof van Justitie. De richtlijn (gebaseerd op artikel 114 VWEU) betrof volgens Duitsland niet instelling en de werking van de interne markt, maar de bescherming van de volksgezondheid. Het werkingsverdrag kent geen bevoegdheid tot harmonisatie van wetgeving toe in geval van volksgezondheidsbeschermende maatregelen inzake tabak. Probleem -> indien een verbod op tabaksreclame in wezen moet worden beschouwd als een maatregel ter bescherming van de volksgezondheid zou het de Unie niet zijn toegestaan om de lidstaten te verplichten hun wetgeving aan te passen (art. 168 lid 5 VWEU). Moet de richtlijn daarentegen worden beschouwd als noodzakelijk voor de instelling en de werking van de interne markt, dan zijn op grond van art. 114 Europese maatregelen wel toegestaan. Het verticale bevoegdheidsprobleem komt in deze zaak duidelijk naar voren. Mag de Europese wetgever de lidstaten dwingen hun wetgeving op het punt van de tabaksreclame aan te passen conform de eisen van de richtlijn? Volgens Duitsland was er geen juiste rechtsgrondslag gekozen, er was gekozen voor interne markt, maar dit moest volksgezondheid zijn. Er mag alleen regelgeving gemaakt worden indien de lidstaten dat expliciet overgedragen hebben, dit is het attributiebeginsel. Specifieke grondslagen staan altijd in de Verdragen, maar nooit in artikel 3,4,5 EU- Verdrag.

Artikel 114 is de grondslag voor handelingen wat betreft wetgeving over de interne markt. Voor de interne markt mag de EU wel harmoniseren, bij volksgezondheid niet. Gebaseerd op artikel 114, mag de EU veel verder gaan dan als het op artikel 168 gebaseerd is. De Unie baseert zich dus op 114, maar volgens Duitsland is dit eigenlijk 168. Het gaat hier om verticale bevoegdheid, want Duitsland vocht de richtlijn aan omdat zij zeiden dat de bevoegdheid om zo’n maatregel te nemen niet geattribueerd is geweest. Er is besloten dat de richtlijn op een verkeerde grondslag beruste, de hele richtlijn is vernietigd, er is later een andere richtlijn gekomen.

Vraag 6: Bevoegdheden en erkennen van diploma’s

a. Artikel 6 VWEU: de Europese Unie is deels bevoegd om het optreden van lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Dit geldt voor de volgende gebieden wat hun Europese dimensie betreft: onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport. De Unie is alleen bevoegd te ondersteunen. De rechtsgrondslag voor wat er mag gebeuren op het gebied van onderwijs staat in artikel 165 en 166, hierin staat de specifieke rechtsgrondslag. Deze artikelen zien vooral op de inhoud van de opleiding, erkennen van diploma’s ziet vooral op het vrije verkeer van werknemers, wat onder de interne markt valt. Als dit geen rechtsgrondslag biedt, kun je nog kijken naar art. 53. Art. 53 is een rechtsbasis om een richtlijn op te stellen. De EU kan dus regelgeving opstellen om diploma’s te erkennen, volgens artikel 53, want daar staat letterlijk in dat zij volgens de gewone wetgevingsprocedure richtlijnen vast kunnen stellen.

b. Ja, volgens artikel 4 lid 1 VWEU. In dit artikel staan de gedeelde bevoegdheden van de Unie en lidstaten geregeld. In principe mag een lidstaat ook nog optreden als de Unie al iets heeft geregeld, als het gaat om gedeelde bevoegdheden. Dit staat in artikel 2 lid 2.

Vraag 7: Rechtsgrondslag

a. het attributiebeginsel (art. 5 lid 2 VEU) bepaalt dat de Unie alleen die bevoegdheden heeft tot het nemen van bindende besluiten, welke haar zijn overgedragen bij verdrag door de lidstaten. Op grond van art. 6 sub a VWEU jo. art. 2 lid 5 VWEU is de bescherming en verbetering van de menselijke gezondheid een ondersteunende bevoegdheid. Dit betekent dat de EU op dit gebied niet mag wetgeven/geen bindende besluiten mag nemen/geharmoniseerd worden. De Commissie zou kunnen stellen dat het gaat om een gedeelde bevoegdheid, interne markt (art. 4 lid 2 sub a VWEU jo. art. 114 VWEU). Er kan dan wel geharmoniseerd worden. Doel, zwaarte, effect maatregel en dan rechtsbasis kiezen. Volgens artikel 6a is het slechts een coördinerende bevoegdheid, artikel 6 is echter alleen een overzicht dus moet je kijken naar art. 168 lid 5, daarin staat dat je lidstaten niet mag dwingen om te harmoniseren. De Europese Commissie probeert hier wel te harmoniseren, want zij willen een volledig verbod van alcohol op
schoolfeesten. Op grond van artikel 168 mag dit niet, omdat zij geen wettelijke en bestuursrechtelijke taken mag harmoniseren. Dit valt niet onder volksgezondheid, omdat er geen bevoegdheden mogen worden geharmoniseerd. De EU kan nog proberen aan te tonen dat het onder interne markt valt. Waarschijnlijk valt dit niet goed te beargumenteren. Iets wordt beoordeeld of het onder interne markt valt, (zie
Tabaksreclame-arrest), is of de richtlijn werkelijk ertoe bijdraagt belemmeringen op de interne markt worden weggenomen. Maakt het uit dat het hoofddoel volksgezondheid is, maar waarvan we ook kunnen vinden dat het onder interne markt valt? Omdat de bescherming van de volksgezondheid de achterliggende gedachte is, valt het wel onder artikel 114. Als volksgezondheid het hoofddoel was, kan alsnog artikel 114 worden gebruikt, zolang maar aan de vereisten van artikel 114 wordt voldaan.

b. In de rechtsgrondslag is terug te vinden of er überhaupt een bevoegdheid is. Zodat er geen sprake is van willekeur bijvoorbeeld. De rol van de instellingen, afgeleid uit de wetgevingsprocedure, gewone of bijzondere. Het type rechtsinstrument, afhankelijk van de rechtsgrondslag. Binnen het rechtsinstrument een type intensiteit van de maatregel blijkt ook uit de rechtsgrondslag.
Volledige/totale harmonisatie; waarbij een lidstaat niet strenger of minder streng mag optreden of minimum harmonisatie. De vraag of er een rechtsgrondslag is, is van belang, hoe ver je mag gaan in het optreden is van belang. Soms staat er ook in de specifieke rechtsgrondslag dat er alleen een verordening/richtlijn vast mag stellen en wat de besluitvormingsprocedure is.

c.

  • Het Europees Parlement:

Afhankelijk van rechtsgrondslag is er een grote invloed van het Europees Parlement; (294 VWEU) op gelijke voet met de Raad; vetorecht en amenderen. Er is ook een mogelijkheid waarbij de Raad alleen
beslist wat er gaat gebeuren (26 VEU). Ertussenin zitten nog twee procedures: raadpleging (48 VEU) en instemmingsprocedure (49 VEU). Afhankelijk van de rechtsgrondslag zijn er dus vier mogelijkheden voor het Europees Parlement.

  • De Europese Commissie:

art. 17 lid 2 VEU jo. 294 lid 2 VWEU: de Commissie heeft het recht van initiatief. De Commissie moet het recht van initiatief weleens delen (art. 30 VEU/76 VWEU).

  • De Raad van Ministers:

Art. 16 lid 3 VEU: de Raad stemt normaal gesproken met gekwalificeerde meerderheid. Er is ook nog eenparigheid van stemmen en een gewone meerderheid. Afhankelijk van de wetgevingsprocedure heeft de
Raad meer of minder invloed. Bij unanimiteit de meeste invloed, gewone meerderheid het minst en gekwalificeerde meerderheid ertussenin.

  • Adviesorganen zoals het Economisch en Sociaal Comité of het Comité van de Regio’s:

Art. 192 VWEU bij milieu, afhankelijk van de rechtsbasis staat er in het artikel zelf of er een adviesorgaan bij de procedure betrokken moet worden. Noem voor elke instelling een voorbeeld van een rechtsgrondslag die een aangepaste of specifieke rol voor deze instelling beschrijft.

Vraag 8: Protocol 2

a. De Raad beroept zich op het subsidiariteitsbeginsel: art. 5 lid 3 VEU. De Unie treedt in de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. Het Europees Parlement beroept zich op het proportionaliteitsbeginsel: art. 5 lid 4 VEU. Krachtens het proportionaliteitsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Als de wetgever kan kiezen tussen verordening en een richtlijn, dan zou er gekozen moeten worden voor richtlijn, omdat dit minder dwingend is. De Raad is van mening dat de lidstaten al voldoende doen en is van mening dat de Unie dit niet horen te regelen, dat is het subsidiariteitsbeginsel. Als de Unie optreedt, moet het niet verder gaan dan nodig is, dit is het proportionaliteitsbeginsel. Volgens het Parlement is het goed dat de Unie iets doet, maar moeten zij alleen optreden en geen verordening uitvoeren.

b. In artikel 7 van het Protocol als een nationaal parlement vindt dat het niet subsidiair is en op nationaal niveau geregeld moet worden, als een kwart van de parlementen het hiermee eens is, dan kan de Commissie worden tegengehouden. Op grond van art. 4 lid 2 sub e is milieu een gedeelde bevoegdheid.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Werkgroepopdrachten (2016/2017) Inleiding Europees Recht - UU

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1


Vragen

Vraag 1

De EU is op allerlei gebieden actief, van vervoer en handel tot cultuur en mensenrechten. Geef aan de hand van de Europese Verdragen aan met welke algemene beleidsterreinen de Europese Unie zich bezighoudt.

Vraag 2

De Europese Unie kent een aantal instellingen. Een viertal daarvan bepaalt in grote lijnen wat de EU doet. Welke instellingen kent de Europese Unie en in welke Verdragsartikelen vinden zij hun grondslag? Beargumenteer welke organen, instellingen of andere entiteiten er tot respectievelijk de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht van de Europese Unie behoren.

Vraag 3

Nog steeds zijn er mensen die het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in Luxemburg verwarren met het Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Leg uit waarom dit een grove fout is. Op welke manieren kan het Hof van Justitie in Luxemburg de bescherming van mensenrechten waarborgen?

Vraag 4

De Europese Commissie kan worden beschouwd als het ‘dagelijks bestuur van de Europese Unie’ maar het speelt ook een hele belangrijke rol op het gebied van handelsbeleid en het sluiten van handelsakkoorden. Welke taken/bevoegdheden heeft de Commissie op het gebied van het sluiten van handelsakkoorden? Geef voorbeelden daarvan.

Vraag 5

Vaak wordt het gezegd dat de Europese Unie een supranationale organisatie is. Wat betekenen supranationaal en intergouvernementeel? Wat is het verschil tussen supranationaal en intergouvernementeel? Geef aan welke Europese instellingen meer intergouvernementele en welke meer supranationale eigenschappen hebben. Geef vervolgens aan welke beleidsterreinen meer supranationale of intergouvernementele eigenschappen hebben.

Vraag 6

De Europese instellingen spelen een belangrijke rol in de besluitvorming. Bestudeer de gewone wetgevingsprocedure van de Europese Unie uit artikel 294 Wv.

a) In de gewone wetgevingsprocedure heeft de Europese Commissie belangrijke macht. Geef aan op welke momenten in de procedure haar macht tot uitdrukking komt. Noem ook één moment waarop haar positie wordt verzwakt.

b) Welke mogelijkheden tot ingrijpen heeft het Europees Parlement in de gewone wetgevingsprocedure wanneer zij het met een wetgevingsvoorstel oneens is?

Vraag 7

Lees aandachtig de fundamentele arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL.

a) Wat zijn de belangrijkste leerstukken die het Hof van Justitie in deze arresten heeft ontwikkeld?

b) Welke belangrijke kwalificaties heeft het Hof van Justitie in deze arresten aan de Europese Unie gegeven? Welke kenmerken van de Unie heeft het Hof in haar arresten gebruikt ter onderbouwing hiervan?

c) Leg uit waarom het arrest Costa/ENEL destijds een belangrijke stap was voor het verdere functioneren van de toenmalige EEG, nu de Europese Unie.

d) Discussievraag: In hoeverre staat de uitspraak in Costa ENEL op gespannen voet met de democratische rechtsstaat?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Economie, criminaliteit, immigratie/asiel, milieu. Artikel 3 t/m 6 VEU.
Artikel 3: exclusieve bevoegdheden van de Unie, staten hebben al hun.....read more

Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

Geef aan welk van de onderstaande stellingen onjuist is. Beargumenteer je antwoord.

  1. De gewone wetgevingsprocedure is uiteengezet in artikel 294 VWEU.

  2. De gewone wetgevingsprocedure is standaard van toepassing op alle besluitvorming in de Europese Unie, tenzij in de Verdragen specifiek staat dat er een andere, bijzondere wetgevingsprocedure geldt.

  3. Bij de gewone wetgevingsprocedure dient de Commissie een voorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad.

  4. De gewone wetgevingsprocedure bestaat altijd uit drie lezingen.

Vraag 2

Welk van onderstaande bevoegdheden is geen bevoegdheid van de Commissie?

  1. Recht van initiatief voor Europese wetgeving

  2. Toezicht op de uitoefening van Europese verplichtingen door de lidstaten

  3. Vaststellen van de begroting van de EU

  4. Uitvoeren van de begroting van de EU

Vraag 3: Unietrouw

Wat houdt het beginsel van loyaliteit (ook wel ‘Unietrouw’) in?

Vraag 4: Rechtshandelingen van de Europese Unie

a. Noem de drie voornaamste rechtsinstrumenten die de Europese Unie ter beschikking heeft en omschrijf hun belangrijkste kenmerken. Welk instrument heeft de meeste impact op burgers en lidstaten? Leg uit.

b. Licht het verschil tussen wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen toe.

c. Licht het verschil tussen uitvoerende en gedelegeerde wetgevingshandelingen toe.

Vraag 5: Bevoegdheden

a. Wat is het verschil tussen de verticale en horizontale bevoegdheidsverdeling ten aanzien van de Europese Unie?

b. Om welke vorm van bevoegdheidsverdeling gaat het in het arrest Tabaksreclame? Leg uit.

Vraag 6: Bevoegdheden en erkennen van diploma’s

Het blijkt in Nederland steeds moeilijker om aan technisch geschoold personeel te komen. Dit wordt deels veroorzaakt door technische bedrijven die geen gediplomeerde werknemers uit andere landen aan willen nemen vanwege het feit dat zij geen opleiding in Nederland hebben gevolgd. Zowel de Europese Unie als Nederland zoeken naar mogelijke oplossingen voor het personeelstekort. De Europese Unie verplicht dat alle diploma’s, behaald na het afronden van een technische opleiding binnen de Europese Unie, door alle lidstaten erkend moeten worden, maar stelt ook dat er door de lidstaten nog aanvullende voorwaarden mogen worden gesteld. De Nederlandse overheid besluit bovendien dat geschikte buitenlandse sollicitanten aangenomen kunnen worden na afronding van een verplichte verkorte beroepsopleiding in Nederland. Bekijk de verschillende bevoegdheden van de Europese Unie in de artikelen 2-6 van het Werkingsverdrag.

a. Kan de Europese Unie regelgeving opstelling met betrekking tot het erkennen van diploma’s?

b. Heeft Nederland de bevoegdheid om een verkorte beroepsopleiding te vereisen?

Vraag 7: Rechtsgrondslag

In Duitsland, Spanje, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Nederland komen in toenemende mate na afloop van schoolfeesten extreem dronken jongeren binnen bij de spoedeisende hulp. Het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis terecht komt, blijft de laatste jaren onverminderd hoog. Niet alleen zorgt dit voor extra werkdruk voor de artsen op.....read more

Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Geef aan welk van de onderstaande stellingen juist is. Beargumenteer je antwoord.

  1. Verbindende rechtsinstrumenten van de Unie omvatten: verordeningen, richtlijnen, besluiten en aanbevelingen.

  2. Een verordening heeft algemene strekking en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

  3. Een richtlijn heeft een algemene strekking en is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is.

  4. Een richtlijn heeft een algemene strekking en is verbindend in al haar onderdelen.

Vraag 2

Welke belangrijke kwalificaties heeft het Hof van Justitie in het arrest Van Gend en Loos aan de Europese Unie gegeven? Beargumenteer je antwoord.

  1. Het Hof verklaarde dat de EEG een nieuwe rechtsorde is.

  2. Het Hof verklaarde dat de EEG een autonomie rechtsorde is. -> Costa/ENEL

  3. Het Hof verklaarde dat de EEG een eigen rechtsorde is.

  4. Het Hof verklaarde dat de EEG een rechtstreeks werkende orde is.

Vraag 3

Welke kenmerken van de Unie heeft het Hof in Van Gend en Loos gebruikt ter onderbouwing hiervan? (meerdere antwoorden zijn juist). Beargumenteer je antwoord.

  1. Instelling van een gemeenschappelijke markt is het oogmerk van de EEG.

  2. De gemeenschappelijke markt betreft direct de burgers in de LS.

  3. De gemeenschap is voorzien van rechtspersoonlijkheid en handelingsbevoegdheid, van vertegenwoordigingsbevoegdheid op het internationale vlak.

  4. Bij verdrag zijn organen met eigen bevoegdheden in het leven geroepen (overgedragen door LS).

  5. De gemeenschap is opgericht voor onbepaalde tijd.

Vraag 4

In haar arrest Costa ENEL heeft het Hof van Justitie het voorrangsbeginsel geformuleerd. Waarom is het beginsel van voorrang van Europees recht essentieel voor het functioneren van de Europese rechtsorde? Beargumenteer je antwoord.

Casusvragen

Het bedrijf Supra Saltus is gespecialiseerd in de ontwikkeling van tuinspeelgoed voor kinderen tot 12 jaar en is gevestigd in Finland. Supra Saltus heeft onlangs in Finland twee nieuwe speeltoestellen geproduceerd. Het betreft de volgende twee toestellen:
1) De Nopea-glijbaan, die uitsluitend bedoeld is voor publieke speeltuinen, en
2) De Humora-nestschommel, die is bedoeld voor privégebruik.
Deze producten zijn in 2016 ook op de Duitse en Nederlandse markt gebracht. De Nopea-glijbaan is hoger en daardoor spectaculairder dan andere glijbanen in publieke speeltuinen. De nieuwe Humora-nestschommel maakt gebruik van de bijzonder sterke Wickey©-kettingen waardoor meerdere kinderen plaats kunnen nemen in de schommel. Op een zonnige dag in april 2016 spelen Edie en Pam in een openbare speeltuin in Rotterdam op een Nopea-glijbaan. Tijdens het spelen raakt Pam gewond doordat zij onderaan de glijbaan met Edie botste. Hierdoor is ze met haar gezicht op de rand van de glijbaan gevallen. Een paar dagen later spelen Edie en Pam met de Humora- nestschommel in de tuin van hun opa......read more

Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4


Vragen

Vraag 1

Welk van de volgende stellingen over het subsidiariteitsbeginsel binnen de Europese Unie is juist?

  1. a Het subsidiariteitsbeginsel speelt uitsluitend een rol bij exclusieve bevoegdheden van de EU.

  2. aHet subsidiariteitsbeginsel speelt uitsluitend een rol bij bevoegdheden gedeeld tussen de EU en de lidstaten.

  3. Het subsidiariteitsbeginsel speelt uitsluitend een rol bij exclusieve bevoegdheden van de lidstaten.

  4. Het subsidiariteitsbeginsel speelt uitsluitend een rol bij de aanvullende bevoegdheden van de EU.

Vraag 2

Geef aan welk van de volgende voorbeelden een prejudiciële procedure beschrijft.

  1. De Commissie klaagt Nederland aan bij het Hof van Justitie vanwege te late implementatie van een richtlijn.

  2. Nederland stelt beroep in tegen de Commissie bij het Hof van Justitie omdat de Commissie een besluit ten nadele van Nederland heeft vastgesteld.

  3. Een particulier klaagt Nederland aan bij het Hof van Justitie omdat hij schade lijdt doordat Nederland een richtlijn te laat heeft geïmplementeerd.

  4. De Nederlandse rechter stelt een vraag aan het Hof van Justitie in een bij hem aanhangige procedure tussen een particulier en Nederland omdat de particulier schade lijdt doordat Nederland een richtlijn te laat heeft geïmplementeerd.

Vraag 3

Wat is EU-conforme interpretatie?

  1. Een nationale rechter dient nationale wetgeving zoveel mogelijk uit te leggen inhet licht van het Europees recht.

  2. Een nationale rechter dient Europese richtlijnen zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van nationale wetgeving.

  3. Het Hof van Justitie van de EU dient nationale wetgeving zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de Europese richtlijnen.

  4. Het Hof van Justitie van de EU dient Europese richtlijnen zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van nationale wetgeving.

Vraag 4

Bestudeer het tekstboek en de artikelen 28 Wv e.v. (vrij verkeer van goederen) en 56 Wv e.v. (vrij verkeer van diensten) en lees vervolgens de zaak C-36/02, Omega.

a) Wat is de definitie van respectievelijk de begrippen goederen en diensten in de zin van het Europese recht? Wat valt wel en wat valt niet onder deze begrippen? Geef voorbeelden van goederen in de zin van Europees recht.

b) Welke goederen bevinden zich in het vrij verkeer?

c) Leg aan de hand van het Verdrag en de jurisprudentie (waaronder het arrest Omega) uit hoe vastgesteld dient te worden of Art. 34, dan wel Art. 56 toegepast moet worden in een specifiek geval.

Vraag 5- Heffingen

Zijn heffingen op buitenlandse producten die aan de grens worden geheven toegestaan onder het Europees recht? Wat is het verschil tussen douanerechten en heffingen van gelijke werking?

Vraag 6- Artikel 34

a) Wat is de definitie van een maatregel van gelijke werking? Welke extra dimensie voegt de zaak Cassis de Dijon toe.....read more

Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1

Geef aan welk van de onderstaande stellingen onjuist is.

  1. Binnenlandse belastingen die op binnenlandse en buitenlandse producten worden geheven zijn verboden onder artikel 30 VWEU.

  2. Douanerechten van fiscale aard zijn altijd verboden onder artikel 30 VWEU.

  3. Heffingen van gelijke werking zijn verboden onder artikel 30 VWEU.

  4. Heffingen die niet douanerechten zijn, maar die wel een gelijksoortige werking als douanerechten hebben, zijn verboden onder artikel 30 VWEU.

Vraag 2

Geef aan welk van de onderstaande stellingen juist is.

  1. Het vrij verkeer van goederen heeft verticale en horizontale rechtstreekse werking.

  2. Maatregelen van gelijke werking in de zin in van artikel 34 VWEU zijn alle nationale maatregelen die de handel tussen de lidstaten direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel kunnen belemmeren.

  3. Verkoopmodaliteiten in de zin van het Keck-arrest kunnen betrekking hebben op de plaats en het tijdstip van de verkoop van producten, op de reclame voor producten en op de productiemethode van producten.

  4. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid kan gerechtvaardigd worden door zowel é én van de gronden genoemd in artikel 36 VWEU als door dwingende vereisten van algemeen belang.

Vraag 3

Welk onderstaand alternatief maakt de navolgende uitspraak op juiste wijze af? Uit het arrest Cassis de Dijon volgt dat...

  1. Er vijf dringende behoeften zijn als rechtvaardigingsmogelijkheid, namelijk: de doeltreffendheid van fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van handelstransacties, de bescherming van consumenten en de bescherming van cultuur.

  2. Er vijf dringende behoeften zijn als rechtvaardigingsmogelijkheid, namelijk: de doeltreffendheid van fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van handelstransacties, de bescherming van de taal en de bescherming van het milieu en de natuur.

  3. Zowel tarifaire als non-tarifaire belemmeringen gerechtvaardigd kunnen worden op grond van dringende behoeften.

  4. Er aanvullend op artikel 36 VWEU ook dringende behoeften kunnen zijn als rechtvaardigingsmogelijkheid.

Vraag 4 – Waarom mededingingsrecht?

De geitensector in Nederland is in de laatste jaren snel gegroeid. Vanaf 2011 is het aantal geitenbedrijven met 30 procent toegenomen tot 400 bedrijven in 2015. Verschillende partijen die betrokken zijn bij het ‘Platform Schapen- en Geitenhouders’ – de provincie Limburg, geitenhouders, geitenslachterijen, dierenartsen en supermarkten – spreken het volgende af:

1. Vermindering antibioticagebruik in geitenhouderij met 60 % in 2016
2. 40 % meer hokruimte voor geiten
3. Niet meer onverdoofd slachten
4. Ieder bedrijf met 10 of meer geiten moet beschikken over een wasplaats en
5. alleen citroenzuur mag gebruikt worden als ontsmettingsmiddel
6. Biologische geitenkaas en geitenmelk in de supermarkt zullen alleen afkomstig zijn van lokale producenten.
7. De kostenverhoging die dit meebrengt – een verhoging van ongeveer 20 procent –wordt.....read more

Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6


Vragen

Vraag 1

Geef aan welk van de onderstaande geen onderneming is in de zin van Europees recht.

  1. Gemeente die als eigenares van de grond bepaalde onroerendgoedtransacties aangaat met verschillende bouwbedrijven.

  2. Het ophalen van huisafval door de gemeente.

  3. Gemeente gaat voor de woningbouw in zee met verschillende ontwikkelingsmaatschappijen en bouwbedrijven.

  4. Gemeente gaat kinderopvang aanbieden en naschoolse activiteiten organiseren, tegen marktconforme prijzen die betaald worden door de ouders.

Vraag 2

Leg uit wat de overeenkomsten en de verschillen tussen de arresten C-265/95, Commissie tegen Frankrijk en C-112/00, Schmidberger zijn (Reader, week 4). Wat voegt het arrest Schmidberger toe aan de ontwikkeling van het recht omtrent het vrij verkeer van goederen en bescherming van de fundamentele rechten?

Vraag 3

Op welke manieren kan het Hof van Justitie in Luxemburg de bescherming van mensenrechten waarborgen?

Vraag 4 - Toetreding van de EU tot het EVRM

a) Licht toe wat de huidige verhouding is tussen het EVRM en de EU.

b) Lees het Advies van het Hof van Justitie inzake Toetreding van de EU tot het EVRM. Van toetreding van de EU tot het EVRM wordt soms gezegd dat het een wassen neus is. Beargumenteer of u het hier wel of niet mee eens bent en waarom.

c) Om welke redenen keurde het Hof van Justitie het toetredingsverdrag af?

Vraag 5 – Handvest en burgerrechten

a) Artikel 20(1) Wv bepaalt dat ‘Burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit’. Net zoals voor nationaal burgerschap het geval is, geeft dit burgerschap toegang tot bepaalde Europese burgerrechten. Deze burgerrechten zijn zowel in het Werkingsverdrag als in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie terug te vinden. Welke rechten zijn dit?

b) Welk type rechten zijn nog meer terugvinden in het Handvest?

c) Wanneer kunnen de rechten in het Handvest ingeroepen worden?

Vraag 6 – Rottmann

Leest het arrest Rottmann (C-135/08).

a) Wat was de feitelijke situatie in Rottmann?

b) Alle bepalingen omtrent het EU-burgerschap zijn van toepassing op eenieder die de nationaliteit van een lidstaat van de EU bezit. Wie heeft het recht om te bepalen wie de nationaliteit van een lidstaat bezit en door wie wordt de juridische inhoud van het EU-burgerschap wordt bepaald? Wat is de verhouding tussen nationaal en Europees burgerschap?

c) Op welke grond kan volgens het Hof van Justitie een besluit tot intrekking van de naturalisatie ten gevolge van bedrog gerechtvaardigd worden?

d) De co-existentie van nationaal en Europees burgerschap wordt gereflecteerd in de rechten die aan elk verbonden zijn. Deels overlappen die, maar deels vullen ze elkaar ook aan.

  1. Noem een recht dat wel aan nationaal burgerschap is verbonden, maar niet op Europees niveau bestaat.

  2. Noem een recht dat wel aan Europees

  3. .....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 7

Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 7


Vragen

Vraag 1

Geef aan welk van de onderstaande stellingen onjuist is. Beargumenteer je antwoord.

  1. Het recht om zich vrij op het grondgebied van de EU te verplaatsen en er vrij te verblijven zijn terug te vinden in art. 21 Wv en art. 45 Handvest.

  2. Actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het EP en de gemeenteraardverkiezingen zijn uitsluitend in het Werkingverdrag (art. 22) te vinden.

  3. Het recht op diplomatieke bescherming is terug te vinden in art. 23 Wv en art. 46 Handvest.

  4. Het recht om een burgerinitaitief te organiseren is uitsluitend in het Werkingverdrag (art. 24 Wv) te vinden.

Vraag 2

Wat is het belang van de prejudiciële procedure (art. 267 Wv) voor de rechtsorde van de Europese Unie?

Vraag 3

Onder welke voorwaarden is een nationale rechter gehouden om via een pre- judiciële procedure een vraag te stellen aan het Hof van Justitie?

Vraag 4 – CILFIT

Lees het arrest CILFIT. Wat zijn de uitzonderingen op de verwijzingsplicht (art. 267 Wv) van de hoogste nationale rechter?

Vraag 5 – particulieren voor het Hof van Justitie

In welke situaties kan een burger van de EU zich tot het Hof van Justitie wenden? Kan een burger een beroep tegen een lidstaat instellen bij het HvJ EU?

Vraag 6 – Directe beroepen

a) Geef aan welke directe beroepen mogelijk zijn voor het Hof van Justitie. Door wie, tegen wie en onder welke omstandigheden kan een dergelijk beroep worden ingesteld? Verwijs naar relevante regelgeving.

b) Geef van de arresten Tabaksreclame, Spaanse aardbeien en Cilfit aan in welke procedures deze zaken voor het Hof van Justitie zijn gekomen.

Vraag 7

Voor onderstaande vraag bekijkt u opnieuw de casus Supra Saltus van week 3 (doorwerking)

a) Stel dat de Europese Commissie van mening is dat de Nederlandse Voedsel & Warenautoriteit haar verplichtingen onder het Europese recht geschonden heeft door de verkoop van alle in Finland geproduceerde speeltoestellen te verbieden. Welke procedure zal de Commissie dan starten om Nederland voor het Hof van Justitie te dagen? Verwijs naar de relevante verdragsartikelen.

b) Leg uit welke verschillende fasen deze procedure kent en hoe deze verschillende fasen eruitzien. Pak daarna het arrest uit de Reader erbij waarin de onderhavige procedure aan bod komt en verwijs bij elke fase naar een relevante rechtsoverweging uit dat arrest om te illustreren hoe deze procedure in zijn werk gaat.

c) Stel, er is een uitspraak van het Europees Hof van Justitie maar Nederland is niet van plan om deze uitspraak na te komen. Wat kan de Europese Commissie ondernemen in dat geval?

Vraag 8

Voor onderstaande vraag bekijkt u opnieuw de casus Supra Saltus.

Stel dat niet de Nederlandse Voedsel & Warenautoriteit besluit om de verkoop van alle in Finland geproduceerde speeltoestellen te.....read more

Access: 
Public
Inleiding Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1494