Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2019


Open vragen

Vraag 1a

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijdersarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Vraag 1b

Waarom werd opzet in het Spookrijdersarrest aanwezig geacht en in het Porsche-arrest niet?

Vraag 2

Jeroen ten Voorde bespreekt in zijn bijdrage ‘Waakzamer burgers beter beschermd?’ de ‘Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer’. De Aanwijzing beoogt burgers die zichzelf of een ander verdedigen in huis of bedrijf meer bescherming te geven. Ten Voorde werpt de vraag op of deze Aanwijzing nodig is. Leg aan de hand van minimaal twee argumenten uit waarom er kan worden getwijfeld aan het nut van de Aanwijzing in het licht van de doelstelling ervan.

Vraag 3

Wat houden de beginselen van interne en externe openbaarheid in?

Vraag 4a

Leg uit wat een primair-subsidiaire tenlastelegging en een cumulatieve tenlastelegging is.

Vraag 4b

Lees het arrest Moord en Doodslag (HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109).

Waarom behoefde de verdachte in die zaak volgens de Hoge Raad niet te worden vrijgesproken hoewel moord ten laste was gelegd en het delictsbestanddeel ‘met voorbedachte rade’ niet kon worden bewezenverklaard?

Casusvragen

Casus Bart op de Hooigracht
Bart is sinds jaren gecertificeerd steigerbouwer van beroep en werkzaam voor Strak BV. Op de laatste dag voor zijn pensioen moet hij nog een steiger plaatsen die gebruikt zal worden voor schilderwerkzaamheden bij een pand aan de Hooigracht, een drukke straat in Leiden waar dag en nacht veel auto- en fietsverkeer langs raast. Om op tijd bij zijn gezin te kunnen zijn, plaatst hij in alle haast op vrijdagmiddag de vier meter hoge steiger voor de gemetselde muur van het woonhuis. Helaas gaat het de daarop volgende dag al mis. Door een windstoot (windkracht 4) valt de steiger om, waarbij een passerende fietser wordt geraakt die komt te overlijden aan zijn verwondingen.
Politieagent Thomas is anderhalf uur later ter plekke. Op het bouwbord naast de steiger leest Thomas dat de steigerwerkzaamheden worden verricht door Strak BV. Politieagent Thomas belt de betreffende firma op. De directeur, geschokt door het voorval, vertelt dat Bart de steiger heeft gebouwd. Desgevraagd geeft directeur ook het adres van Bart. De politieagent snelt naar Bart’s woonadres en belt aan. Bart doet de deur open waarop Thomas hem aanhoudt op verdenking van dood door schuld (art. 307 Sr). Daaropvolgend wordt Bart naar het politiebureau gebracht voor verhoor. Bart wordt uiteindelijk vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr). Een deskundige verklaart ter zitting dat een steiger van een dergelijk formaat niet door een windstoot van windkracht 4 omver geblazen kan worden, mits deze op correcte wijze aan de muur is verankerd. De deskundige verklaart verder dat Bart gebruik heeft gemaakt van doorsteekankers die niet geschikt zijn voor het verankeren van steigers in metselwerk. Bart verklaart ten overstaande van de rechter dat hij wist dat de steiger had moeten worden verankerd door middel van andere – stevigere - ankers, maar dat hij niet verwacht had dat de steiger zou omvallen.

Vraag 5

Is politieagent Thomas bevoegd om Bart aan te houden?

Vraag 6

Artikel 307 Sr is een culpoos delict. Kan de rechter tot de conclusie komen dat Bart culpoos heeft gehandeld?

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De heersende leer benadrukt het onderscheid tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld als een verschil in het ‘wilselement’. De persoon die handelt met voorwaardelijk opzet, aanvaardt bewust de aanmerkelijke kans (of ‘stelt zich willens en wetens bloot aan de aanmerkelijke kans’) waarbij is ‘vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden,maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)’, HR 5 december 2006, NJ 2006, 663 (Spookrijder), r.o. 3.3. De persoon die handelt met bewuste schuld, heeft nagedacht en het verboden gevolg van zijn gedraging onder ogen gezien (geweten), maar op grond van eigen handigheid of door hem te treffen voorzorgsmaatregelen hoopt hij en vertrouwt hij erop dat dit gevolg niet zal intreden. Hij wil het gevolg niet. Anders gezegd, de dader is zich bewust van de aanzienlijke mogelijkheid van het negatieve gevolg, maar heeft het (ongerechtvaardigd) vertrouwen dat het negatieve gevolg niet zal intreden. Hij is te optimistisch. Voorwaardelijk opzet, de ondergrens van het opzet, kan dus worden onderscheiden van bewuste culpa, de bovengrens van culpa, op grond van de wil van de verdachte.

Vraag 1b

In het Porsche-arrest zijn ten gevolge van een inhaalmanoeuvre door de bestuurder van een Porsche vijf mensen (zijn bijrijder en mensen in een tegemoetkomende auto) om het leven gekomen. In hetSpookrijderarrest was de bestuurder van een bestelbus – in een poging om aan de politie te ontkomen – tegen het verkeer in een autosnelweg opgereden. De verdachte werd vervolgd ter zake van poging tot doodslag van inzittenden van de hem tegemoetkomende auto’s. in beide gevallen draait het om de
vraag of voldaan is aan het wilselement van voorwaardelijk opzet (het kenniselement en risico- element staan niet ter discussie). In het Porsche-arrest was er geen verklaring van de verdachte of van (een) getuige(n) omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte bij de fatale inhaalmanoeuvre. De Hoge Raad gaat daarom over tot objectiveren en normativeren teneinde het opzet van de verdachte in kaart te brengen. Uit het feit dat de verdachte meermalen – kennelijk om een botsing te vermijden – een ingezette inhaalmanoeuvre had afgebroken alvorens de fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren, leidt de Hoge Raad af dat in de voorstelling en naar de verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden (objectivering). De Hoge Raad oordeelt voorts dat in gevallen waarin de verdachte door zijn handelswijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, het, behoudens contra-indicaties, niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een frontale botsing met als gevolg van zijn gedraging dat hij zelf het leven zal verliezen eveneens op de koop heeft toegenomen (deze ervaringsregel is een voorbeeld van normativering). Daarom had het hof de bewezenverklaring, voor zover daarbij werd aangenomen dat de verdachte opzet had op de dood van de slachtoffers, nader dienen te motiveren. Bij zijn aanhouding verklaarde de verdachte in het Spookrijdersarrest dat hij ‘het kicken vond om met zijn auto tegen het verkeer in te rijden’. In dit geval was er dus wel een verklaring die enig inzicht gaf in de geestesgesteldheid van de verdachte tijdens de gewraakte handelingen. Wat betreft de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval (objectivering) acht de Hoge Raad het relevant dat de verdachte over een traject van ongeveer tweeëneenhalve kilometer met een snelheid van ongeveer honderd kilometer per uur afwisselend op de vluchtstrook en de rijbaan had gereden en dat hij driemaal bewust op de rijstrook van het tegemoetkomend verkeer was gaan rijden, waardoor dat verkeer moest uitwijken om een ongeval te voorkomen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof uit bovengenoemde omstandigheden heeft kunnen afleiden dat verdachtes opzet op de dood van de inzittenden was gericht. De verklaring – waarin naar voren komt dat hij bewust en met plezier aan het spookrijden was – en de aard van de gedraging – telkens de confrontatie met de tegenligger opzoeken – waren anders dan in het Porsche-arrest, want daar bleek uit de gedragingen – het afbreken van inhaalmanoeuvres – juist dat de bestuurder geen botsing wilde. Uit de genoemde omstandigheden kon dus worden afgeleid dat de verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op een frontale
botsing met dodelijk gevolg op de koop toegenomen had. Door de verklaring en de aard van de gedraging was er sprake van de contra-indicaties bij de ervaringsregel die de Hoge Raad in het Porsche-arrest heeft opgesteld: op grond daarvan mocht
worden aangenomen dat de verdachte het risico dat hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zou verliezen eveneens op de koop had toegenomen.

Vraag 2

Argumenten zijn:

  • De Aanwijzing is niet nodig, want opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot de toepassing van dwangmiddelen, ze zijn niet verplicht om ze toe te passen.
  • De Aanwijzing geeft burgers niet meer bescherming dan er nu al in de wet en de jurisprudentie is geregeld.
  • De burger wordt in de Aanwijzing ‘een verdachte met een bijzondere positie’ genoemd. Dat lijkt haaks te staan op de doelstelling om die burgers meer bescherming te geven. Weliswaar wordt de burger niet aangehouden, strafvorderlijke dwangmiddelen blijven hem wel als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangen.

Vraag 3

Interne openbaarheid ziet op de toegankelijkheid van het onderzoek voor alle procesdeelnemers. Het behelst dat de procespartijen in elk geval tijdens het onderzoek ter terechtzitting alle processtukken kunnen kennen en ook dat voor een procespartij geen (op onderdelen) geheim proces plaatsvindt. Het recht op kennisneming van processtukken kan tijdens het voorbereidend onderzoek worden beperkt en tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan de verdachte tijdelijk worden verwijderd. De
zittingsrechter mag niet over meer informatie aangaande de zaak beschikken dan de procespartijen. Externe openbaarheid ziet op de toegankelijkheid van het onderzoek ter terechtzitting en de uitspraak voor de rechtsgenoten. Daarmee wordt een zekere controle op de rechtspleging mogelijk.

Vraag 4a

  • Een primair-subsidiaire tenlastelegging is een tenlastelegging waarbij meerdere feiten worden ten laste gelegd. Die verschillende feiten worden onder elkaar geschakeld. Dat betekent dat wanneer de rechter het primair ten laste gelegde feit niet bewezenverklaart, hij vervolgens moet bezien of dan wellicht het subsidiaire feit bewezen kan worden geacht. Het subsidiaire feit is dus ten laste gelegd onder de voorwaarde dat het primaire feit niet tot een veroordeling leidt. De subsidiaire feiten functioneren dus tegenover het primaire feit als vangnet. Legt de officier van justitie een zwaar feit ten laste dan loopt hij een minder groot risico dat vrijspraak volgt.
  • Een cumulatieve tenlastelegging is een tenlastelegging waarbij meerdere feiten worden ten laste gelegd. Anders dan bij de primair- subsidiaire vorm zijn bij de cumulatieve de feiten niet onder elkaar, maar naast elkaar ten laste gelegd. De officier van justitie vraagt dus om veroordeling van ieder van die feiten.

Vraag 4b

De Hoge Raad achtte doodslag impliciet subsidiair ten laste gelegd omdat doodslag het gronddelict is ten opzichte van de logische specialisregeling in artikel 289 Sr. Moord is een gekwalificeerde specialis ten opzichte van doodslag.

Vraag 5

Er is sprake van ontdekking buiten heterdaad. Opsporingsambtenaar Thomas ontdekt het strafbare feit immers pas anderhalf uur nadat het zich heeft voltrokken. Van een ontdekking terwijl het feit wordt begaan of terstond nadat het begaan is, is dan geen sprake (artikel 128 Sv). Dit betekent dat moet zijn voldaan aan de voorwaarden voor een aanhouding buiten heterdaad (artikel 54 Sv). Buiten het geval van ontdekking op heterdaad is een opsporingsambtenaar op bevel van (hulp)officier van justitie
bevoegd de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie (artikel 54 lid 1 Sv). Indien het bevel van de (hulp)officier van justitie niet kan worden afgewacht, is de opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de (hulp)officier van justitie (artikel 54 lid 4 Sv). Bij een aanhouding buiten heterdaad dient er sprake te zijn van een verdachte. Een verdachte is een persoon ten aanzien van wie, op basis van de feiten en omstandigheden van het geval, een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit (artikel 27 lid 1 Sv). In casu is Bart de persoon tegen wie de aanhouding is verricht. Het bouwbord naast de omgevallen steiger (en overleden fietser) duidt erop dat deze is geplaatst door Strak BV. Thomas’ telefoongesprek met de directeur weet Thomas te vertellen dat Bart deze steiger heeft gebouwd. Op grond hiervan is tegen Bart een redelijk vermoeden van schuld van een strafbaar feit op te maken, te weten dood door schuld (art. 307 lid 1 Sr.). Een aanhouding buiten heterdaad mag slechts worden verricht door een opsporingsambtenaar (artikel 54 lid 1 Sv). Met de opsporing van strafbare feiten zijn onder meer de ambtenaren van politie (bedoeld in artikel 2 onder a – en c en d voor zover zij zijn aangesteld voor het de uitvoering van de politietaak – van de Politiewet) belast (artikel 141 onder b Sv). Thomas is een ambtenaar van de politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en is, om die reden, een opsporingsambtenaar in de zin van artikel 141 onder b Sv. Een opsporingsambtenaar mag een verdachte aanhouden buiten heterdaad op een bevel van een (hulp)officier justitie, tenzij dit bevel niet kan worden afgewacht (artikel 54 lid 4 Sv). Opsporingsambtenaar Thomas heeft het adres van Bart gekregen van de directeur van Strak BV. Thomas weet dus waar Bart woont. Er is geen reden om aan te nemen dat Bart er snel vandoor gaat. Een bevel van de (hulp) officier van justitie kon daarom worden afgewacht door Thomas. Een aanhouding buiten heterdaad is alleen mogelijk indien Bart wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan (artikel 54 lid 1 Sv). Wanneer voor een strafbaar feit voorlopige hechtenis is toegelaten, is geregeld in artikel 67 lid 1 Sv. In de eerste plaats is voorlopige hechtenis toegestaan in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 67 lid 1 onder a Sv). Daarnaast is voorlopige hechtenis toegestaan ingeval van een verdenking van een van de misdrijven genoemd in artikel 67 lid 1 onder b Sv. Dood door schuld wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren (artikel 307 lid 1 Sr). Dood door schuld is niet opgenomen in de misdrijven opgesomd in artikel 67 lid 1 onder b Sv. Voorlopige hechtenis is derhalve niet toegelaten voor het misdrijf waarvan Bart wordt verdacht. Een aanhouding buiten heterdaad mag worden verricht teneinde de verdachte ten spoedigste voor te geleiden aan de (hulp)officier van justitie (artikel 54 lid 4 Sv). Uit de casus blijkt dat Thomas Bart aanhoudt om hem naar het politiebureau te brengen om hem aldaar te gaan verhoren. Al met al, is opsporingsambtenaar Thomas niet bevoegd Bart aan te houden op grond van artikel 54 Sv omdat het misdrijf waarvan Bart is verdacht, voorlopige hechtenis niet toelaat en omdat Thomas Bart heeft aangehouden zonder een bevel van de (hulp)officier van justitie, waar zo een dergelijk bevel wel vereist was.

Vraag 6

Culpa is een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Culpa bestaat uit een tweetal componenten:

  1. er moet sprake zijn van een aanmerkelijke (of grove) onvoorzichtigheid (onachtzaamheid)
  2. de onvoorzichtigheid moet de dader te verwijten zijn

Ten eerste is de vraag of in casu sprake is van onvoorzichtig gedrag: heeft Bart gehandeld in strijd met de in de gegeven omstandigheden geldende zorgvuldigheidsnormen? In het arrest Verpleegster heeft de Hoge Raad een zorgplicht voor de verpleegster afgeleid uit de feitelijke omstandigheden, gelegen in de opleiding van de verdachte, de aard van haar werkzaamheden, het in haar gestelde vertrouwen, en het gebrek aan controle. Bart bevindt zich in een vergelijkbare situatie en heeft gehandeld in strijd met de in de gegeven omstandigheden geldende zorgvuldigheidsnormen. Hij heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgplicht die hij binnen het kader van zijn werkzaamheden had. De deskundige verklaart dat Bart gebruik heeft gemaakt van doorsteekankers die niet geschikt zijn voor het verankeren van steigers in metselwerk. Bart verklaart zelf hij wist dat de steiger had moeten worden verankerd door middel van andere – stevigere – ankers. Het niet naleven van de voorschriften die gelden voor de bouw van steigers kan worden aangemerkt als een onvoorzichtigheid. Deze onvoorzichtigheid kan bovendien als aanmerkelijk worden gekwalificeerd. De vereiste mate van zorgvuldigheid voor het correct bouwen van een steiger heeft Bart niet betracht. Op Bart rust, als gecertificeerd steigerbouwer, een zekere Garantenstellung. Hij werkt al jarenlang in de sector en van iedereen wordt de noodzakelijke zorgvuldigheid geëist, ook op de laatste dag voor zijn pensioen. Bart voldeed daaraan normaliter ook. Hij heeft een zorgplicht in aanmerkelijke mate geschonden, waarmee aan de wederrechtelijkheidscomponent van culpa is voldaan. De aanmerkelijke onvoorzichtigheid moet de dader persoonlijk verweten kunnen worden, dat wil
zeggen: de dader moet de door hem begane onvoorzichtigheid hebben kunnen vermijden. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk dat de dader niet op een verwijtbare wijze aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest. De dader kan een geldig excuus hebben voor de onvoorzichtigheid die hij aan de dag heeft gelegd, bijvoorbeeld in de vorm van een schulduitsluitingsgrond. In geval van Bart kan de aanmerkelijke onvoorzichtigheid kan hem worden verweten: hij was op de hoogte van de geldende regels maar hij gebruikte desondanks de verkeerde ankers omdat hij er ten onrechte van uit ging dat de steiger toch niet om zou vallen. De door Bart begane onvoorzichtigheid was dus te vermijden en kan hem persoonlijk verweten worden. Aangezien er sprake is van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid die dader te verwijten is kan de rechter concluderen dat Bart culpoos heeft gehandeld.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Inleiding Strafrecht - UU - B1 - Oefenmaterialen

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2019

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2019


Open vragen

Vraag 1a

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijdersarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Vraag 1b

Waarom werd opzet in het Spookrijdersarrest aanwezig geacht en in het Porsche-arrest niet?

Vraag 2

Jeroen ten Voorde bespreekt in zijn bijdrage ‘Waakzamer burgers beter beschermd?’ de ‘Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer’. De Aanwijzing beoogt burgers die zichzelf of een ander verdedigen in huis of bedrijf meer bescherming te geven. Ten Voorde werpt de vraag op of deze Aanwijzing nodig is. Leg aan de hand van minimaal twee argumenten uit waarom er kan worden getwijfeld aan het nut van de Aanwijzing in het licht van de doelstelling ervan.

Vraag 3

Wat houden de beginselen van interne en externe openbaarheid in?

Vraag 4a

Leg uit wat een primair-subsidiaire tenlastelegging en een cumulatieve tenlastelegging is.

Vraag 4b

Lees het arrest Moord en Doodslag (HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109).

Waarom behoefde de verdachte in die zaak volgens de Hoge Raad niet te worden vrijgesproken hoewel moord ten laste was gelegd en het delictsbestanddeel ‘met voorbedachte rade’ niet kon worden bewezenverklaard?

Casusvragen

Casus Bart op de Hooigracht
Bart is sinds jaren gecertificeerd steigerbouwer van beroep en werkzaam voor Strak BV. Op de laatste dag voor zijn pensioen moet hij nog een steiger plaatsen die gebruikt zal worden voor schilderwerkzaamheden bij een pand aan de Hooigracht, een drukke straat in Leiden waar dag en nacht veel auto- en fietsverkeer langs raast. Om op tijd bij zijn gezin te kunnen zijn, plaatst hij in alle haast op vrijdagmiddag de vier meter hoge steiger voor de gemetselde muur van het woonhuis. Helaas gaat het de daarop volgende dag al mis. Door een windstoot (windkracht 4) valt de steiger om, waarbij een passerende fietser wordt geraakt die komt te overlijden aan zijn verwondingen.
Politieagent Thomas is anderhalf uur later ter plekke. Op het bouwbord naast de steiger leest Thomas dat de steigerwerkzaamheden worden verricht door Strak BV. Politieagent Thomas belt de betreffende firma op. De directeur, geschokt door het voorval, vertelt dat Bart de steiger heeft gebouwd. Desgevraagd geeft directeur ook het adres van Bart. De politieagent snelt naar Bart’s woonadres en belt aan. Bart doet de deur open waarop Thomas hem aanhoudt op verdenking van dood door schuld (art. 307 Sr). Daaropvolgend wordt Bart naar het politiebureau gebracht voor verhoor. Bart wordt uiteindelijk vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr). Een deskundige verklaart ter zitting dat een steiger van een dergelijk formaat niet door een windstoot van windkracht 4 omver geblazen kan

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2018

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2018


Open vragen

Vraag 1 

Wat houden de beginselen van interne en externe openbaarheid in? (10 punten)

Vraag 2a

Leg uit wat (i) een primair-subsidiaire tenlastelegging en (ii) een cumulatieve tenlastelegging is. (10 punten)

Vraag 2b

Lees het arrest Moord en Doodslag (HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109).

Waarom behoefde de verdachte in die zaak volgens de Hose Raad niet te worden vrijgesproken hoewel moord ten laste was gelegd en het delictsbestanddeel ‘met voorbedachte rade’ niet kon worden bewezenverklaard? (5 punten)

Vraag 3a

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijdersarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld? (10 punten)

Vraag 3b

Waarom werd opzet in het Spookrijdersarrest aanwezig geacht en in het Porsche-arrest niet? (10 punten)

Vraag 4

Arnold Groot bespreekt in zijn bijdrage ‘Waakzamer burgers beter beschermd?’ de ‘Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer’. De Aanwijzing beoogt burgers die zichzelf of een ander verdedigen in huis of bedrijf meer bescherming te geven. Groot werpt de vraag op of deze Aanwijzing nodig is. Leg aan de hand van minimaal twee argumenten uit waarom er kan worden getwijfeld aan het nut van de Aanwijzing in het licht van de doelstelling ervan. (10 punten)

Casusvragen

Casus Sander op de Breestraat
Sander is sinds jaren gecertificeerd steigerbouwer van beroep en werkzaam voor Steady BV. Op de laatste dag voor zijn pensioen moet hij nog een steiger plaatsen die gebruikt zal worden voor schilderwerkzaamheden bij een pand aan de Breestraat, een drukke straat in Leiden waar dag en nacht veel auto- en fietsverkeer langs raast. Om op tijd bij zijn gezin te kunnen zijn, plaatst hij in alle haast op vrijdagmiddag de vier meter hoge steiger voor de gemetselde muur van het woonhuis.

Helaas gaat het de daarop volgende dag al mis. Door een windstoot (windkracht 4) valt de steiger om, waarbij een passerende fietser wordt geraakt die komt te overlijden aan zijn verwondingen. Politieagent Berend is anderhalf uur later ter plekke. Op het bouwbord naast de steiger leest Berend dat de steigerwerkzaamheden worden verricht door Steady BV. Politieagent Berend belt de betreffende firma op. De directeur, geschokt door het voorval, vertelt dat Sander de steiger heeft gebouwd. Desgevraagd geeft directeur ook het adres van Sander. De politieagent snelt naar Kees’ woonadres en belt aan. Kees doet de deur open waarop Berend hem aanhoudt op verdenking van dood door schuld (art. 307 Sr). Daaropvolgend wordt Sander naar het politiebureau gebracht voor verhoor.

Sander wordt uiteindelijk vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr). Een deskundige verklaart ter zitting dat een steiger van een dergelijk formaat niet door een windstoot van windkracht 4 omver geblazen kan worden, mits deze op correcte wijze aan de muur is verankerd. De

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2017

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2017


Vragen

Deel A: Casus Cola

(maximaal 70 punten)

Deel I

Joost woont sinds enkele weken in een studentenhuis in Utrecht, samen met zeven huisgenoten. In de kleine gemeenschappelijke keuken staat een koelkast, waarin iedere huisgenoot zijn of haar eigen drank en etenswaren bewaart. Joost merkt echter al snel dat zijn flessen cola worden leeggedronken als hij niet thuis is. Op de wekelijkse huisvergadering kaart hij dit aan, maar zijn huisgenoten lachen zijn opmerking weg en zeggen dat hij spoken ziet.

Op een avond komt Joost laat thuis en treft hij zijn huisgenoot Sebastiaan bij de geopende koelkast aan met een fles cola aan zijn mond. Joost weet zeker dat dit zijn fles cola is en wordt woest. Hij slaat de fles uit Sebastiaan zijn handen en schreeuwt tegen hem dat hij van het begin af aan al dacht dat het Sebastiaan was. Sebastiaan wordt op zijn beurt kwaad, omdat hij vindt dat Joost overtrokken reageert. Er vliegen wat verwensingen over en weer, waarna Joost de keuken besluit te verlaten en naar de deur loopt. Maar Sebastiaan houdt Joost tegen, gaat in de deuropening staan en slaat Joost hard in zijn gezicht. Joost voelt het bloed uit zijn neus stromen. Joost kan geen kant meer op en Sebastiaan probeert hem nogmaals in zijn gezicht te slaan. Joost ontwijkt de tweede klap in zijn gezicht. Van schrik krijgt Joost een waas voor ogen en in blinde paniek grijpt hij naar het messenblok op het aanrecht naast de deur. Joost steekt Sebastiaan met een groot keukenmes drie keer in zijn hartstreek. Zodra Sebastiaan in elkaar zakt, rent Joost naar buiten.

Evelien, een van de huisgenoten van Sebastiaan en Joost, heeft de ruzie en het gevecht vanuit de gang gadegeslagen. Ze durft niet in te grijpen en gaat pas de keuken binnen als Joost langs haar heen wegrent. Ze treft Sebastiaan hevig bloedend aan op de keukenvloer. Ze belt 112 en geeft een signalement van Joost door. Sebastiaan wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Daar overlijdt hij aan zijn verwondingen. De politie staakt de zoektocht naar Joost, nadat er meerdere uren naar hem gezocht is. Twee dagen later wordt hij in de ochtenduren op een bankje toevallig aangetroffen door twee surveillerende agenten. Zij zien een jongen die precies voldoet aan het signalement dat zij aan het begin van hun dienst doorkregen van de meldkamer. Bij het naderen van de agenten maakt de jongen aanstalten om weg te lopen. Hij wordt aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Aldaar wordt hij direct voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Nadat hij een advocaat heeft geconsulteerd wordt hij in het bijzijn van zijn advocaat verhoord. Hij krijgt te horen dat hij wordt verdacht van het plegen van het delict doodslag, art. 287 Sr.

Vraag 1 (25 punten)

Beoordeel de rechtmatigheid

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2015

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2015


Vragen

Casus I

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

Casus 2

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

Antwoordindicatie

Casus 1

Vraag 1

Jan heeft in ieder geval niet willens en wetens de brand veroorzaakt (opzet met bedoeling). Kan voorwaardelijk opzet worden bewezen? Daarvoor is vereist dat

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2013

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2013


Vragen

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971,

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012


Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2010

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2010


Vragen

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2009

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2009


Vragen

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één

.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
WorldSupporter and development goals
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1924 1