Deeltentamen 1 Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs. College 2 tm 7.

Deeltentamen 1 Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs. College 2 tm 7.

 

College 2

1: Deze 3 stromingen worden hier behandeld. Humanisme en Reformatie hebben beide een sterk stempel gedrukt op onderwijs en opvoeding in Europa in de vroegmoderne tijd (tot ca. 1800). Ze waren bovendien sterk aanwezig in Nederland. Het pedagogisch realisme (realia=zaakvakken) was een pedagogisch-didactische stroming die zich via de komst van Comenius  hier ook duidelijk manifesteerde. H1 bespreekt de ideeën en h11 de uitwerking in het onderwijs van de Republiek (1580-1795). Bedenk dat in deze tijd al ongeveer de helft van de kinderen lager onderwijs (LO) volgde, maar nog zeer weinigen een vorm van voortgezet onderwijs, zoals b.v. de Latijnse school (voorloper van het gymnasium), waar Comenius werkte. Het latijn was de communicatietaal van geleerden.

2: Geleerdheid stond hoog in aanzien in het Humanisme. Men geloofde sterk in het nut van vorming. Men oriënteerde zich hierbij op de klassieke oudheid, vooral voor wat betreft de goede zeden (deugden en daaruit voortkomende gedragsregels). Kennis en zeden zag men in elkaars verlengde. Maar men probeerde, op de schouders van de klassieken, ook verder te komen in de wetenschappen, zoals universeel geleerde, kunstenaar en uitvinder Leonardo da Vinci laat zien. Dit alles gebeurde in het kader van de “ontwaking” (Renaissance =wedergeboorte) na de Middeleeuwen, waarin de R.K. Kerk oppermachtig was geweest.

Zoeken naar wetenschappelijke kennis; hoe zij de verhoudingen van mensen. Humanisme komt van homo en dat bekent mens. De mens staat centraal tijdens het humanisme. Ze werden geleid door opleiden en opvoeden van kinderen. Niet zoals god heeft bedacht. Mensen grepen in deze tijd terug op de oudheid.

3: Zeer gewaardeerd. ‘lof der zotheid’

Erasmus is altijd katholiek gebleven.

4: De beroemde Nederlandse humanist Erasmus was, ofschoon zelf priester, heel kritisch op de Rooms Katholieke Kerk. Hij schoof de geschriften van de kerkvaders (scholastiek) terzijde en las zelf de oorspronkelijke Griekse teksten van het Christendom (waarvoor de protestanten hem eeuwig dankbaar zouden zijn). Ware kennis en deugd (alleen via kennis van de klassieken kwam men tot deugd) waren voor hem onlosmakelijk verbonden. Daarom spotte hij met halfbakken geleerden, zoals schoolmeesters, die de klassieken niet kenden. Hij publiceerde als eerste een handleiding voor het goede gedrag (etiquette) voor de zonen van de rijke burgers, die in de zich ontwikkelende internationale, interstedelijke handelseconomie gebaat waren bij beschaafd gedrag. Het sterk verstedelijkte Nederland had weinig adel en was sterk “burgerlijk” van karakter. Hij bespotte allen die meenden zonder kennis en deugd (praktische vroomheid) te kunnen, van de adel tot de arme boeren. Hun positie in de samenleving lag vast, terwijl de rijke burgers veel te winnen hadden door beschaafd gedrag. Daarom zien sociologen hier het begin van een “beschavingsproces”. Goede manieren waren stadse manieren (pp. 162-163).

Hij had een hekel aan mensen die niet gestudeerd hadden; kennis is alles. School in die tijd: dingen zijn zo omdat god dat heeft bepaald. Daar was hij als humanist het niet mee eens. Volgens hem kon je alleen echt geleerd zijn als je de oude (oorspronkelijke) teksten kan lezen, dus als je grieks of latijn kan. Hij heeft een boekje geschreven met regels hoe je je moet gedragen, voor jongens uit de bourgeoisie. Het zijn veel regels die nu nog steeds gelden; gedraag je netjes

5: Erasmus spotte graag. Zo ook in zijn Samenspraken (1522). Daarin kritiseerde hij o.a. de gewoonte van de adel om hun dochters uit te huwelijken aan een zoon uit een “goede” (minstens even rijke en deftige) familie. In Nederland domineerde al in de 16e eeuw het vrije liefdeshuwelijk, dat paste bij stijl en leefwijze van de burgerij (zie 4.4). Ook had hij kritiek op de vooral onder de adel (m.n. in Frankrijk) wijdverbreide gewoonte om gebruik te maken van een voedster of min (zie 4.3 en college 1). Dat klinkt allemaal heel modern (denk aan de theorie van de gehechtheid).

Mensen zijn zich beschaafd gaan gedragen door Erasmus. Hij zette zich ook af tegen de adel. Bijvoorbeeld het uithuwen van kinderen.

6: Erasmus verwachtte veel van de opvoeding (pedagogisch optimisme). Daarbij verwees hij naar Plutarchus (p. 162). Via kennis (uitgaande van de klassieken) konden mensen worden opgevoed tot deugd en goede manieren. Kennis gaf steeds de doorslag, maar was niet het einddoel (ware deugd of praktische vroomheid). Hierin onderscheidde de mens zich van het dier (pp. 13-14). Het kind was bovenal vormbaar, kneedbaar als bijenwas (voor kaarsen).

Opvoeding maakt het verschil! Baby’s zijn vormbaar. Zonder opvoeding zijn mensen net dieren, kinderen hebben opvoeding nodig. Zodra een kind leert spreken is hij toe aan wetenschappelijk onderwijs, dit moet wel geleidelijk. Leerstof moet gedoseerd worden.

7: Omdat het kind was aangewezen op opvoeding, moest men er vroeg mee beginnen, leerde Erasmus. Maar de opvoeder mocht het proces niet overhaasten. Daarbij gebruikte hij de metafoor van de fles met de smalle hals van Quintilianus (p. 509) om uit te leggen dat leerstof gedoseerd moet worden aangeboden. Overdaad schaadt. Hij keek ook neer op schoolmeesters omdat ze vaak gewelddadig optraden, terwijl een liefdevolle relatie tussen leraar en leerling veel vruchtbaarder was. Met “tucht” doelt hij hier juist op een milde, vriendelijke wijze van opvoeden (het begrip komt van het Duitse “ziehen”, dat optrekken betekent). Moeders verweet hij te veel te verwennen, vaders te veel hardheid en geweld.

Kinderen vinden het leuk om te leren en doen je graag na. Je mag kinderen niet slaan. Maar ook niet teveel verwennen.

8: De Reformatie stond aan het begin van de Republiek (1580). De Nederlandse Opstand volgde Calvijn, een strenge variant van het protestantisme met de nadruk op zelfstudie van de Bijbel. (Dat was een groot contrast met het katholicisme, waaraan Zuid-Europa vasthield.) Op die centrale rol van Bijbelstudie stoelde de grote waardering voor volksonderwijs (voor allen) van de Gereformeerde Kerk. Naast de Gereformeerden waren er ook andere religies in de Republiek (4.2), maar de gereformeerden hadden voorrechten, zoals het vervullen van openbare ambten.

Calvinisten overheersten in de Republiek. Dat heette de gereformeerde kerk. Ze leggen nadruk dat gelovigen zelf de bijbel moeten lezen. Vroomheid staat boven op (leven voor god), daarna pas regulier onderwijs. Kinderen moeten zondig zijn. Daarom is opvoeding erg belangrijk, ouders moeten hun kinderen leren om vroom te zijn. 

9: Vroomheid (leven volgens Bijbelse regels) stond voorop binnen de Gereformeerde religie. De deugden (eerlijkheid, hulpvaardigheid etc.) die men nastreefde waren evenzeer christelijk als burgerlijk. Opvoeding draaide niet om kennis verwerven (zoals in het Humanisme) maar om godsdienstige vorming. Het kindbeeld van het calvinisme was/is somber: het kind is zondig (vergelijk met Erasmus’ kindbeeld: leergierig, kneedbaar als was). Daarom was opvoeden plicht (redden van de kinderziel). Leren lezen in de landstaal door allen was het ideaal. Dit verklaart de relatief hoge geletterdheid in de Republiek (o.a. 11.2). Dagelijkse godsdienstoefening thuis onder leiding van het gezinshoofd (vader) met Bijbellezing bij drie maaltijden en voor het slapengaan waren in de gereformeerde cultuur erg belangrijk.

10: Jacob Cats was de populairste schrijver van de Republiek. Zijn dichtwerk Houwelick over de levensfasen van de vrouw werd zeer vaak herdrukt en veel gelezen, ook buiten gereformeerde kring. Het toont zodoende de geaccepteerde moraal t.a.v. huwelijk en gezin. Waartegen verzet hij zich in bovenstaand citaat? (zie p. 142).

Zeeland was calvinistisch. Richtlijnen over opvoeding. Voor trouwen moest je iemand kiezen van dezelfde leeftijd en dezelfde stand.

11: De Nederlandse calvinisten van de 17e eeuw zijn te onderscheiden in gematigden (zoals Cats) en strikten (zeer strenge dominees, met wie de strenge gelovigen van de Biblebelt nog altijd verwantschap voelen; zwarte kousen en niet buitenspelen of sporten op zondag). Voor beiden stond vroomheid voorop. Alleen bij de eersten zien we invloeden van het Humanisme. Cats benadrukte zowel de zondigheid van het kind (“licht vlekbaar, vatbaar voor ‘t steeken van de wormen”) als diens vormbaarheid en opvoedbaarheid (“als wit papier”). De zondigheid gebood vroeg beginnen; dat had ook het meeste effect, wist hij. Geweld was volgens hem niet nodig.

Twee soorten calvinisten. Gematigden (de meesten) en de strengen. De gematigden zien het kind als een onbeschreven blad. De opvoeder kan hier alles mee doen wat hij wilt. Ze zijn niet voor slaan, matig strenge opvoeding.

12: Voor de strenge dominees (piëtisten of Nadere Refomatoren, verwant aan de Engelse puriteinen) waren er alleen het zondige kind en de noodzaak van godsdienstige opvoeding, desnoods met geweld.

Deze strenge calvinisten zijn ook voor een strenge opvoeding. Kinderen moeten vroom worden opgevoed. Kind is door en door zondig, en moet gestuurd worden door strenge opvoeding. Kind is geneigd naar al het kwaad en moet geslagen/gestraft worden.

13: Het pedagogisch realisme van de 17e eeuw was gebaseerd op het empirisme (leren en ontdekken door ervaring en waarneming), dat ten grondslag lag aan de Wetenschappelijke Revolutie die toen inzette en die grote ontdekkingen in de natuurwetenschappen (inclusief geneeskunde) heeft gebracht.

Empirisme = wetenschappelijke kennis door observatie / waarnemingen.

INDUCTIE = algemene regel opstellen door experimenten.

14: Deze stromingen hebben de verlichting voorbereid.

15: Kominsky was een internationaal bekend protestants theoloog en didacticus, afkomstig uit Bohemem (Tsjechië), die slachtoffer werd van vele oorlogen. Als asielzoeker kwam hij via Zweden in 1656 in Nederland terecht, waar hij veel erkenning vond. Zijn religie paste bij het calvinisme en zijn nadruk op algemeen volksonderwijs in de landstaal eveneens. Hij woonde in de 30 jarige oorlog.

16: Comenius zorgde voor vernieuwing van het onderwijs, uitgaande van het belang van zintuiglijke waarneming. Schoolboeken kregen door hem plaatjes, zoals op de volgende sheet, waarbij tegelijk een vreemde taal werd geleerd (Duits of Nederlands, zie pp. 23-25, 515). Deze leerboeken waren voor jonge kinderen, die er tegelijk aardrijkskunde en kennis van de eigen wereld mee leerden. Net als Erasmus gebruikte hij de metafoor van de fles (Quintilianus) met zijn smalle hals om duidelijk te maken dat overlading met leerstof niet werkt. Twee uur in de ochtend en twee in de middag leren op school waren voor hem genoeg!

Leren doe je doordat je het kan zien; zintuigelijke ervaringen. Hij was ervoor dat kinderen niet hele dagen op school gingen zitten, leerstof doseren werkt beter.

17: Plaatjes toevoegen helpt kinderen met leren

18: Allen was ook echt allen voor Comenius.

Hij paste erg bij de calvinistische cultuur; volksonderwijs. Deze man wilde dat vrouwen (‘het zwakke geslacht’) gingen leren. En ook dat de mensen met een verstandelijke beperking meer gingen leren.

19: Pansofie betekent letterlijk al-wijsheid.  Het draaide dus niet om de kennis sec, maar om inzicht in de algemene ordeningsbeginselen van de wereld (in de natuur). Let op: dat heeft niets met religie te maken, behalve dat God de wereld schiep en dus ook die beginselen. Hij bepleitte de klassikale methode, die alleen in de Latijnse scholen zou worden gepraktiseerd. Elders bleef men het hoofdelijk onderwijs (11.3) toepassen. Goed onderwijs is voor hem “natuurlijk”, d.w.z. volgt de natuur.

Al wijsheid (= pansofie). Inzicht in de ordening van de wereld om ons heen, de algemene regels die er zijn. Natuurlijke methode is de klassikale methode; leraar voor de klas en leerlingen gegroepeerd op vordering. Dit was nog niet zo vroeger.

 

 

College 3

2: Verlichting veel meer in Frankrijk dan in andere landen (atheistisch). Godsdienst gaat naar de tweede plaats, menselijk denkvermogen gaat op plek 1. Emanuel Kant is ook een aanhanger van de verlichting.

Je moet niet gelukkig zijn voor jezelf, maar voor de wereld. En je moet anderen helpen om gelukkig te worden.

Verlichters zijn erg tegen absoluut heersen (lodewijk XVI). Rousseau is daar erg druk mee geweest (1760 al).

Vrijheid gelijkheid en broederschap. Geld niet voor vrouwen. Rechten.

Burger = de werkstand. Onder de geestelijkheid en de adel. Mensen die in de stad wonen en geen voorrechten hebben. Maar dit is niet het lagere volk. Er kwamen geen rechten voor het lagere volk (geen algemeen kiesrecht). 

Bijgeloof is niet rationeel, hier zijn de verlichters dus niet voor. Sprookjes worden ook afgekeurd.

3: Wat betekende de verlichting voor pedagogiek?

Een kind is er met een rede.

Het kind is natuurlijk: je moet natuurlijke ontwikkeling respecteren.

Opvoeding is plicht, zonder opvoeding is het kind hulpeloos. De omgeving bepaalt/maakt het verschil. De menselijke natuur is gelijk (iedereen wordt gelijk geboren), maar de omgeving waarin je geboren wordt maakt het verschil.

Leren door ervaring/door zintuigen is belangrijk. Als opvoeder kan je ervaringen aanreiken om te stimuleren.

Einddoel is deugsaamheid: de neiging het goede te doen. Via kennis tot deugd, daar draait het allemaal om.

Sterk geloof in opvoedbaarheid van allen. Comenius wordt wel gezien als voorganger van verlichting. Maar er waren niet overal scholen voor iedereen opgericht (armen en meisjes waren alsnog ondergeschikt).

Hogere scholen waren gereserveerd voor jongens uit de elite en rijke burgerij. Volksonderwijs was ook van belang (voor allen), maar dit was alleen het basisonderwijs. 

Vorming was nodig om actieve/welbewuste/loyale burgers te maken.

In de NL’se verlichting noemde men dat de gezelligheid.

EU rond 1800 national volksonderwijs. NL heeft dit niet.

Lichamelijke functies waren tot dan toe onbezorgt besproken, maar sinds de verlichting wordt seksualiteit onbespreekbaar.

4: Voorloper van de verlichting

Een van de grondleggers van het empirisme

Hij was goed opgeleid; arts en filosoof.

Eerst sensation (zintuigelijke ervaring), vervolgens worden dat associations (verbindingen tussen dingen), daarna inzicht in dingen.

Een gezonde geest in een gezond lichaam = mens sana in corpore sano.

NL was de tolerante Republiek. Niet absolute vorst, meerdere religies warden aanvaard.

5: Locke zag de kind als een white paper/wax. Kinderen zijn dus vormbaar. Dit zegt Cast ook.

Individuele aanleg via het kind verschilt. Je moet rekening houden met de ontwikkelingsfase van het kind. Niet te vroeg geleerdheid aanreiken (anders dan Erasmus).

Kennis dient tot deugdsaamheid.

Virtue = deugd

Breeding = goede manieren

6: Vroeg beginnen met het goede voorbeeld geven. Kinderen moeten geheel toegeven aan de wil van hun ouders.

Vader is verantwoordelijk voor de opvoeding tot deugd en wijsheid. Kleinere kinderen moet je streng voor zijn. Grotere kinderen kunnen hun verstand gebruiken en kan je meer los laten. Lofprijzing en aanmoeding werkt positief.

Slaan is absoluut verkeerd.

Soberheid: eenvoud: geen verwennerij. Geen warme slaapkamer, geen dikke deken, altijd vroeg opstaan.

Stevig en sterk, maar niet slaan! Fysieke flinkheid. Dit is belangrijk voor zelfbeheersing. Dit is de grondslag van alle deugd. Alleen doen wat de rede aanwijst.

Spelen, lichamelijke beweging is goed voor kinderen.

7: Patriotten (mensen die het vaderland lief hebben) zijn aanhangers van de Franse verlichters.

Bij calvinisten was spelen juist nutteloos en tijdsverdrijf. In de verlichting is het nuttig en leerzaam.

9: Goede lichamelijke verzorging

Natuurlijke opvoeding met veel beweging

Daarna kwam belang van hygiene pas.

Vroeg geleerd is laat gedaan

Zelf beheersing

10: De mens in het algemeen – uniek mens

Grote maakbaarheid – beperkte maakbaarheid

Mechanisch (oorzaak , gevolg) – organisch (alles is met elkaar verbonden)

13: Kennis erg belangrijk maar bewonderde de natuur.

14: Stadscultuur is verdorven.

Steden zijn de riolen van het mensenras.

Emile gaat over relatie tussen jongetje en gouveneur. Er is veel ruimte voor natuurlijke aanleg van het kind. Er wordt niet over godsdienst gepraat in dit boek.

Deist = iemand die gelooft dat god de wereld heeft geschapen, maar daarna zich er niet meer mee bemoeit.

15: De opvoeder moet het kind leren kennen zoals het is door middel van observatie.

16: Natuur is belangrijk; om van te genieten en te observeren.

Het kind moet door de opvoeder gevolgd worden in zijn ontwikkeling.

Taak van de opvoeder: laten ontwikkelen en deze ontwikkeling volgen. Wegnemen van groeibelemmeringen.

Een 3slag: kind leert door zijn natuurlijke ontwikkeling, hij oefent zichzelf. (inwendige ontwikkeling) Leert ook door zijn opvoeder die de groeibelemmering wegneemt, het kind volgen ipv voor zijn. Ook leert een kind door objecten die hij meemaakt.

17: Je moet kinderen ervaringen laten opdoen. Ook ervaringen die niet fijn zijn (zoals vallen).

Kinderen kunnen veel beter leren als ze het zelf ervaren dan als het voorgedaan worden.

19: Kinderen leren volgens Rousseau meer van vallen en opstaan dan van overmatig beschermen.

20: kruipen, lopen etc

Pijn wanneer kinderen vallen

Tweede geboorte = jongeren leren hun hartstochten beheersen

Kinderen onderwijzen in cultuur etc

Originaliteit van denken. Je moet kinderen niet te veel pushen.

Sophie is de vrouwelijke versie van Emile, maar zij moet hele andere dingen leren. Namelijk: haar plaats kennen: echtgenoot en moeder.

21: Duitse bewerking is wel vertaald naar het Nederlands.

Moederschap is belangrijk werd wel in NL geaccepteerd.

23: Een boek aan de NLse moeders.

Moeders moeten wel studeren, om een goede opvoeder te zijn.

Kindbeeld van Roussau wordt overgenomen: natuurlijke kind dat redelijk is.

Kind is leergierig.

Opvoeder moet redelijk zijn, want het kind is ook redelijk.

26: Natuurlijke geschiktheid voor een vrouw om te zorgen voor jonge kinderen (tot een jaar of 7) en van meisjes.

28: Straf meer gericht op rouw.

 

College 4

1: Nu: meer nadruk op aanleg.

Lock: 90% door opvoeding.

Herbart 1900

2: Invloed Herbart pas eind 19e eeuw in NL

3: Protestant.

Vertrouwen in de kinder natuur.

Opvoeden moet ook natuurlijk: leren door in de natuur te zijn.

Belonen heeft een postitief effect. Ze maakten gebruik van lijsten in de klas met wat een kind wel en niet goed had gedaan. Belonen werkt beter dan straffen.

Gewetensvorming: Het kind weet zelf wat goed is en voelt zich schuldig als die niet het goeede doet.

Ze hebben gymnastiek bedacht en turntoestellen ontwikkeld.

Ze vinden dat lichamelijke opvoeding belangrijk is, en het is ook goed als dat gestructueerd gebeurt.

Er was tot die tot nog geen aandacht voor seksuele opvoeding. Dit vonden filantropijnen wel belangrijk: zelfbevrediging is slecht. Dat was de boodschap. Zelfbevrediging leidde af van je inzet voor de gemeenschap.

4: Beide stichtte ze een school.

Basedow: gymnasium. Hij bracht een pedagogische ensylopyde uit. Het kind moet een gelukkig, nuttig en vaderlandslievend leven hebben. Ze wilden een nationale staat worden (duitsland bestond toen uit allemaal losse deelstaten).

Salzmann: platteland school.

5: Let op het betekenisverschil tussen de begrippen ‘filantropijn’ en ‘filantroop’ (zie boek en woordenboek).

Salzmann: platteland school. Kreeften omdat ze achteruit lopen. Boodschap is: laten zien hoe het niet moet zodat de lezer weet hoe het wel moet. Voorbeeld werkt erg sterk. Ook als het het verkeerde voorbeeld is.

Mierenboekje is voor onderwijzers: hoe moet/kan hij/zij met de leerlingen omgaan?

6: Patriotten = mensen die het vaderland lief hebben. Aanhangers van de Franse verlichting in NL. Veel van deze patriotten hebben eerst in Frankrijk gewoond, omdat ze in NL niet geaccepteerd werden.

Nuttig mens zijn voor de samenleving: kinderen moeten opgevoed worden tot goede burger zodat ze het maatschappelijke belang na streven.

7: Jan van nieuwehuizen: oprichter.

Iedereen mocht lid worden, behalve vrouwen en Joden (zij waren niet christelijk)

9: Niet je eigen geluk nastreven, maar het algemene volksgeluk stond op nummer 1.

Mensen moesten zich betrokken voelen dmv prijsvragen.

NL’se verlichting was niet tegen godsdienst: protestants.

Predicanten/onderwijzers waren vaak de Winnaar van deze prijsvragen.

Modelscholen om te laten zien hoe het wel moest.

Kweekscholen: zelf over lezen in het boek. Slimme kinderen konden hun leraar helpen met het lesgeven en hadden soms s’avonds zelf les. Zo konden ze zelf leraar worden.

Volksbibliotheken zodat arme kinderen ook konden lezen.

Spaarbanken: voor armen die geld nodig hadden.

Edelmoedige dadan = jezelf opofferen voor de gemeenschap. BV. Een drenkeling redden.

12: Nationaal besef terwijl Nederland toen nog 7 losse provincies had. Dus net als in Duitsland het willen hebben van nationale gevoelens terwijl dat er toen nog niet was.

Belang lichamelijke opvoeding en afkeuren zelfbevrediging.

Kind leren dat hij moet groeien naar de samenleving. Weten wat goed is en het kwade niet te doen.

13: Janje krijgt belonging omdat hij niet aan de boom heeft geplukt.

Door geweten heeft hij niet geplukt en een belonging gekregen.

15: Het boek over Otto van Eck verscheen kort na de voltooiing van jullie studieboek (2006).

Boek over Otto. Hij heeft een dagboek bijgehouden (11- jaar). Op zijn 18e ging hij dood aan tubercolose. Door een dagboek konden ze het gewetensonderzoek goed uitvoeren.

Otto moest advocaat worden (net als zijn vader) maar hij wilde liever tuinman/boer worden.

Hij kan nog wel eens driftig worden; dit vond hij niet fijn.

Hij was jaloers op zijn zusje die goed piano kon spelen, dit vond hij niet goed; dat hij jaloers was.

17: Volksonderwijs = onderwijs voor de kinderen van de arme.

Hij werd geleid door ramantische opvattingen/trekken. Hij was geen geleerde, maar kwam wel uit een goed gezin. Hij had een hoge pet op voor vrouwelijke opvoeders.

Net als Roussau schrijft hij over opvoeding in Roman vorm.

Lienhard und Gerturd: dorpje waarin eenvoudige boerin de taak opzich neemt om de kinderen te onderwijzer in haar huis. Moederliefde en vaderkracht.

Teleurstellingen: school die hij samen met zijn vrouw had, was over de kop gegaan. Er werd gezegd dat hij de kinderen uitbuitte. Hij gaf de kinderen les in: spinnen en eenvoudig handwerk op de boerderij. Hij vond die zaken nuttig om te leren. Hij vond dat je kinderen moest onderwijzen zodat ze binnen hun stand goed konden functioneren.

Hij kon zelf niet zo goed met kinderen omgaan, hij wilde zijn ideen publiceren maar kon niet goed schrijven. Hij was ook niet goed in orde houden/management en daardoor kon hij moeilijk zijn ideen samen brengen met anderen.

18: Arme weeskinderen nam hij op in huis. Hij leed na de napoleon oorlog ook een weeshuis.

Het idealisering van moeder-kind relatie heeft romantische trekken

22: Noord duitser, Protesants, Klassiek filosoof, Vulzijdig geleerde: psycholoog/docent Uni

Door en door verlicht, Didacties: hoe moet je onderwijzer, Door en door rationeel

Eind 19e eeuw voorbeeld voor vernieuwd onderwijs in NL.

Neo-herbartionisme

Hij keek op tegen Roussau, terwijl die heel anders was.

23: Al het onderwijs moet opvoedend zijn.

Het doel is kennis tot deugd, maar er is een tussendoel: veelzijdige belangstelling. Zoveel mogelijk kennisgebieden. Hierdoor zullen ze tolerante mensen worden, verstandige mensen worden en zullen ze mensen worden die dienstbaar zijn aan de gemeenschap. Hij was zo academisch dat hij zei: de dommen kunnen niet deugdzaam zijn. Via inzicht kan je pas komen tot algemeen maatschappelijke deugden.

Taak van onderwijs is ook het aanbrengen van beelden en inzichten.

Leren doen we via formele leertrappen, het is een systematische benadering.

24: LEERTRAPPEN

  1. Klaarheid

helderheid van begrippen, aansluiten bij bestaande voorstellingen en nieuwe voorstelling aanbrengen

  1. Associatie

verbanden leggen met andere voorstellingen

  1. Systeem

bezinning op systematische samenhang van verschijnselen

  1. Methode

toepassing nieuwe inzichten en verbinding met zedelijkheid

 

  1. Per keer nieuwe voorstelling aanbrengen: doen door voordracht. Vertellen wat de kenmerken van een bepaald iets is.
  2. Verbanden leren leggen tussen de nieuwe en eerdere voorstellingen: vragen wat de leerlingen over het onderwerp weten.
  3. Wat hebben alle soorten/wat niet:
  4. Toepassing van de nieuwe inzichten

 

27: Aanshouwing = als we het de leerlingen laten zien zullen ze het vast wel snappen.

Toen de klassen groter warden kwamen de leertrappen van Herbrat van toepassing.

 

 

College 5

1: Begin van de nationale eenheid van NL.

Invloed van de verlichting op het nederlandse onderwijs.

3: Latijnse school: Elite: 5% van de bevolking. De jongens gingen naar de latijnse school. Vanaf een jaar of 10 als je rekenen en schrijven onder de knie had. Traditioneel curriculum: grammatica/logica/retorica.

Franse school: hugenoten gaven les in het frans aan de midde burgerij. Er waren ook franse scholen voor meisjes; met een ander curriculum. Voor jongens waren er handelsvakken en voor meisjes handwerken.

Nederduitse school: gewone voksschool. Vanuit kerk of stad. Geleid door gereformeerde kerk. Er werd geleerd: kerkelijke geschriften. Een predicant gaf er onderwijs.

Matressenscholen: bewaarplaats voor jonge kinderen. Niet echt onderwijs.

Begijnen: vrouwen in de katholieke kerk die zich aan god wenden (niet op een klooster wonen, maar in een hof). Deze vrouwen gaven les aan de katholieke kinderen. Dit moesten ze wel zelf betalen. Alleen gereformeerde scholen warden betaald door de stad.

Beroepsonderwijs: dit gebeurde in de praktijk, gilden. Daar waren geen aparte scholen voor

In de 18e eeuw komen wel steeds meer gespecialiserende opleidingen. BV. Chirurgen en architecten. Ook groeide toen de Franse school erg, ten koste van de latijnse school. Handel en nijverheid wordt belangrijker dan de humanistische geleerden.

4: Invloed van gereformeerde kerk vooral merkbaar in de volksschool: kerkelijke teksten en gebeden. Onderwijs was hoofdelijk georganiseerd. Er was 1 meester en omstebeurd moesten de leerlingen naar voren om hun lessen om te zeggen.

Geletterdheid was relatief gezien erg hoog in de Republiek.

Naar school gaan was niet iets dat iedereen kon. Niet overal was een school beschikbaar. En veel ouders hadden de kinderen nodig om de kost te verdienen. Ook vaak: winter wel school, zomer werken op het land. Niet iedereen was rijk in de gouden eeuw: veel mensen waren nog arm.

5: Tuchtmiddelen in de “oude” school van de Republiek (pp. 518-519).

Zetel van een onderwijzer. Roet voor als de kinderen niet gehoorzaamden.

Een kind die zijn les niet had geleerd moest met het Ezelsbordje om zijn nek in de les zitten. Geschaamte. Verlichte mensen/filantropen gingen hier tegen tekeer.

De borstel kon je de kinderen mee op de vingers tikken.

7: De pechvogel:

Jagers smeerden boomtakken in met pek (het Duitse Pech): hierdoor bleven vogels aan de takken kleven, zodat ze eenvoudig gevangen konden worden. Het begrip 'pech hebben' komt hier vandaan. De pechvogel is ook terechtgekomen in het onderwijs. In overbevolkte dorps- en stadsscholen in de 17de en de 18de eeuw gooiden onderwijzers een van stof gemaakte 'vogel' (vaak een dichtgenaaid zakje zand) naar een vervelende leerling. De kwajongen of het ongehoorzame meisje moest de pechvogel terugbrengen, waarna straf volgde met de plak of de roe.

8: Patriotten hadden het nu voor het zeggen. De opvattingen waren er al een tijdje.

11: Kinderen zijn redelijke wezens. Kinderen moet je niet zo streng onderwijzen.

Je moet ze niet leren lezen door moeilijke kerkelijke teksten maar door toepasselijke teksten die bij hun denkbegrip aansluit.

12: Voor algemene kenmerken van de Franse tijd: zie begin h5.

Grote armoede in de tijd. Franse plunderden in NL. Staatsschuld werd nog hoger.

Er waren meer wezen: veel mensen sterfden door de honger.

Sommige kinderen werden ter vondeling gelegd.

Er was veel energie gestopt in de wetgeving in deze tijd. Er kwam nationale belasting. Er kwam een onderwijswet.

Princiepe van gelijkheid. Eerst hadden de gereformeerden alleen privileges. Sinds 1795 waren alle geloven gelijk gesteld. Iedereen kan nu functies vervullen. HET beginsel van de verlichting. De kerk mag zich niet meer bemoeien met de staat.

Iedereen moest in het stadshuis trouwen.

13: De Schoolwet van 1806 werd vooraf gegaan door twee eerdere nationale schoolwetten (1801, 1803), maar die golden maar zo kort dat ze hier niet worden besproken. De Schoolwet van 1801 bracht wel de nationale onderwijsinspectie. De wetten die in dit college worden besproken zijn belangrijk om te onthouden: 1806, 1857 en 1878. Hierna zie je waarom.

Alle kinderen van 6-14 naar school. Maar er was nog geen leerplicht.

14: Schoolstrijd: wie betaalt wat? (antwoord: overheid betaalt 100%)

Openbare scholen worden opgericht door de overheid.

Bijzondere scholen worden opgericht door een particulier. Twee soorten

  1. Uitgaan van een instelling: weeshuis bijvoorbeeld of modelschool
  2. Particuliere scholen: Franse scholen

Er mochten bijzondere scholen bestaan maar het liefst zo min mogelijk particuliere scholen.

15: Verstand à deugdelijkheid

16: Niet meer hoofdelijkheid. Leerlingen moesten ingedeeld worden op niveau.

Minimaal drie klassen.

Maar niet elke kleine school kon dit doen. Op kleine scholen kwamen er drie groepen in één klas.

17: In de eerste helft van de 19e eeuw waren er nog veel eenmansschooltjes. Omdat de Schoolorde (pp. 550-551) voorschreef dat er minimaal drie klassen moesten zijn, zetten onderwijzers de kinderen aan drie grote tafels. Iedere leerkracht moest na 1806 een diploma hebben (zittende schoolmeesters vielen in een overgangsregeling); voor vrouwen was er tot 1857 alleen de allerlaagste rang, waarvoor minimale eisen golden.

18: Onderwijzers moesten vanaf nu een diploma behalen voor het beroep. Duurde zon 15 jaar: toen had iedereen een diploma.

Er waren vier soorten diploma’s

  1. Ze moesten zelf redelijk kunnen schrijven en lezen
  2. X
  3. X
  4. Goed diploma; zo werd je hoofdonderwijzer van een school.

19: Als een school niet in orde was kwam de inspecteur vaker langs, als de school wel in orde was kwam de inspecteur niet vaak langs.

De regionale school opzieners speelde een belangrijke rol in het moderniseren van het onderwijs. Alle straf zaken zoals de pechvogel en de roet moest weg uit de school. Dit was niet verlicht.

22: Het aantal verplichte vakken werd uitgebreid van vier (lezen, schrijven, rekenen en Nederlandse taal) naar negen (p. 573). Zie pp. 574-575 voor de klasseverkleiningen van 1857 en 1878. MULO = meer uitgebreid lager onderwijs. Door dit te vormen wilde de overheid de particuliere Franse scholen de wind uit de zeilen nemen. Het MULO bood een of meer extra vakken (p. 591), m.n. moderne talen.

De nieuwe schoolwet bracht goede wijzigingen.

De onderwijzers kregen nu een minimunsalaris.

Uitbreiding van verplichte vakken, eerst alleen: lezen schrijven rekenen.Toen: Gs, Ak, Natuur, Zingen (vaderlandse liederen) en vormleer (soort meetkunde).

Meer uitgebreid lager onderwijs (MULO): voor kinderen uit de middenburgerij.

Eerst: bij 70 leerlingen een tweede onderwijzer.

23: Er moest een bepaald aantal licht binnen komen en de klassen en het mocht niet meer tochten enzo.

Nu: bij 40 leerlingen een tweede onderwijzer.

24: Voor handwerken had iedere school een vrouwlijke onderwijzer nodig. Meestal moest dit na schooltijd gegeven worden.

29: Wat was er verlicht aan de klankmethode?

Meritentafel: bord met wat kinderen wel en niet goed hadden gedaan. Werd afgeschaft omdat bleek dat het vaak dezelfde kinderen waren (uit de goede milleus) die het goed deden.

Tot 20e eeuw was er standenonderwijs.

Tot in de Jaren 60e moesten kinderen ook op zaterdag naar school.

Leesonderwijs wordt anders aangepakt door de filantropijnen.

Eerst leerde je losse letters zonder klankverband.

Toen kwam de klankmethode.

Eerst: B O E K

Toen: Be OE Ke

35: Werd berekend doordat kinderen stonden ingeschreven bij een school. Kinderen die alleen in de winter naar school gingen horen hier dus ook bij.

Eind van de eeuw: Herbart leertrappen toepassen. Dit leek een goed hulpmiddel om de grote klassen te onderwijzen.

38: Bewaarplaats voor kinderen

Eind van de eeuw kregen ze een nieuwe naam: Fröbelschool.

In Nederland hebben we geen kleuterschool meer, dit zit nu bij de basischool in. Dit hebben andere landen niet.

1. Matressen scholen waren de slechtste scholen; er werd niet oderwezen. Er kwamen veel kinderen omdat beide ouders moesten werken. Het was een soort van oppas, niet echt een school.

2. Filantropen zijn weldoeners; instelling voor armen die inkomsten van moeder niet kunnen missen. Leidster had soms wel en soms niet een diploma. Er werd gepoogd de kinderen wat te leren, het was veel meer georganiseerd. Maar in de praktijk niet veel beter dan de matressen scholen.

Kleuterschool had pas in 1956 een wet.

43: Menschenerziehung = opvoeding van de mens; nachgehend = volgend (niet voorschrijvend); Spielgaben = speelgaven (geen speelgoed); Kindergarten = kindertuin. Speelgaven moeten kind vertrouwd maken met de wet van verzoening van tegenstellingen (denk aan Hegel). Bal (6 gekleurde balletjes zijn 1e speelgave) = symbool van eenheid en veelheid (verenigen en scheiden bij heen en weer rollen), en van dynamiek (rollen); kubus = symbool van het statische; cylinder = symbool van synthese tussen beide. Kindertuin duidt op belang van spelen in vrije (maar omheinde dus veilige) natuur en moederschool verwijst naar belang van vorming van meisjes tot Fröbel-moeders door werken/leren in Kindertuin.

Kind ontwikkelt zichzelf, onderwijzer moet middelen aanreiken: verantwoord speelgoed. Je moet de ontwikkeling van het kind volgen. En kijken waar hij behoefte aan heeft.

Wereld ontdekken door spel.

Ideale setting voor ontwikkeling van de jonge kinderen: in de tuin. (kindergarten)

Kindertuin heet moederschool omdat het doel is dat de volgende generatie fröbelmoeder kunnen worden.

Organische samenhang : alles hangt met alles samen. In alles heerst een eeuwige wet.

47: Belang van de vroeg kinderlijke ontwikkeling.

Dit geeft de doorslag voor de verdere ontwikkeling.

De kind is geen wit papier, bij geboorte zijn de kinderen al iets.

De tuinman snoeit alleen een beetje, de struik groeit vanzelf (kind moet je opvoeden als tuinman).

 

 

College 7

1: Na 1860 ging de economie flink vooruit en konden meer kinderen naar school gaan. De schoolstrijd gaat over financiering van het (bijzonder) onderwijs, vooral religieuze.

2: Openbare scholen hadden een algemeen christelijk karakter. Er golden strenge beperkingen voor het oprichten van bijzondere scholen. Die uitgaande van een instelling (b.v. een weeshuis) hadden de voorkeur.  De particuliere scholen van schoolhouders zag de overheid het liefst verdwijnen. Bijzondere scholen van confessionele signatuur waren er tot 1841 niet (zie p. 570). Openbare scholen werden voor 100% betaald door de overheid; bijzondere scholen tot 1889 voor 0%. Pas in 1920 werd dit gelijk getrokken.

Er waren twee soorten bijzonder onderwijs. Door instellingen (weeshuis of nut) en door particulieren (die scholen waren duur).

3: De meeste openbare scholen hebben een algemeen christelijke instelling, dat is niet orthotoxe protestants.

4: Joden (2% van de bevolking, van wie de helft in Amsterdam woonde) vormden een achterstandsgroep met relatief velen die alleen Jiddisch spraken en veel analfabeten. Zij zijn geen christenen. Daarom was overheidssteun voor hun armenscholen in ieders ogen gerechtvaardigd.

De schoolopzieners waren voornamelijk predicanten van de kerk.

Veel mensen vonden de obenbare scholen te protestants.

Orthodoxe mensen vonden de scholen juist niet protestants genoeg.

Na 1840 had je toestemming nodig voor het stichten van een bijzondere school.

Orthodoxe aanhangers wilden hun eigen scholen, veel liever dan katholieken.

Joden mochten wel hun eigen scholen, ook betaald door de overheid. Joden zijn geen christenen en men vond het daarom niet redelijk dat ze naar algemeen christelijke scholen gingen.

5: Tot 1848 ging het in de vroege fase van de schoolstrijd om het principe: hoe organiseren we het onderwijs en wie bepaalt wat kinderen daar leren. Op gezag van de liberaal Thorbecke koos Nederland voor vrijheid van oprichting en inrichting. De wet schrijft alleen voor welke vakken moeten worden onderwezen.

Op de openbare school mochten geen christelijke lessen worden gegeven.

Met de invoering van deze nieuwe wet was de strijd van het onderwijs voor het grootste deel ook weg.

7: Nieuwe elementen in blauw.

Voortaan mag je je eigen school oprichten, als je je maar aan de wet houdt. Dit wordt niet meer betaald door de overheid. Alleen openbare scholen worden bekostigd door de overheid.

8: De schoolwet van 1857 werkte de beginselen van de nieuwe Grondwet uit voor het onderwijs. Er kwam geen subsidie voor de bijzondere (confessionele) scholen die nu veel gemakkelijker konden worden opgericht. Maar nog altijd zonder subsidie. Dat leidde na 1870 tot protesten van confessionelen (orthodox-protestanten en katholieken); die gingen zich nu op dit punt organiseren. De schoolstrijd verschoof daarmee naar de kwestie van financiering en ze werd feller, mede door de emancipatie van deze groepen. Na 1857 bezochten Joodse kinderen de openbare scholen; die waren immers niet langer algemeen christelijk. De nieuwe wet schreef omwille van de neutraliteit een verbod voor op leerstellig godsdienstig onderwijs. Dat versterkte de protesten van de confessionelen, die hun kinderen beslist godsdienstonderwijs wilden bieden op school.

9: Deze wet stelde veel hogere eisen aan de gebouwen dan de vorige schoolwet (licht, lucht en ruimte). Gemeenten en schoolbesturen van bijzondere scholen werden zo op hoge kosten gedreven. Bovendien werd de maximale klassegrootte verlaagd en mochten kwekelingen (leerlingen van onderwijzeropleidingen) niet meer zelfstandig voor de klas. Dat leidde eveneens tot hogere kosten. De orthodox-protestanten organiseerden een massaal protest toen de wet al door het Parlement was aangenomen, het zogenoemde volkspetitionnement. Het mocht niet baten, want de koning tekende de wet toch. Dit protest geldt als de eerste massale volksbeweging, als aanzet tot politieke partijvorming en begin van de verzuiling.

15: Door de volledige financiering van het bijzonder onderwijs vanaf 1920 ontstonden er naast snel groeiende aantallen protestantse en katholieke bijzondere scholen ook bijzonder-neutrale scholen. Dat zijn scholen met een bijzonder pedagogisch programma, b.v. Monstessori (zie h3 en college 10). Deels waren deze ook een reactie op het afschaffen van de standenschool (burger-, tussen- en armenscholen) met een verschillend c.q. geen schoolgeld.  Bijzondere scholen hoefden na 1920 geen schoolgeld meer te heffen, maar de bijzonder-neutrale deden dat juist wel – een nieuwe vorm van een standenschool dus. MULO-scholen (met extra vakken en schoolgeld) bloeiden; de kleine burgerij zond er de kinderen graag heen. Het MULO bereidde vooral voor op een baan op kantoor, in de groeiende sector van de handel en diensten. Afschaffing van de standenschool zou ook haar einde hebben betekend, wanneer niet tegelijk het MULO anders was geregeld. In de praktijk was al de situatie ontstaan dat bepaalde MULO-scholen niet meer aan alle leerlingen, maar alleen aan degenen die na de zesde klas konden doorleren de facultatieve (extra) vakken (zoals moderne talen) aanboden. Dit model kwam in deze wet. Het onderwijzen van die extra vakken beperkte zich tot het zevende t/m tiende leerjaar, de zogenoemde kopklassen. Bedenk hierbij wel dat de deelname aan VO nog heel beperkt was (zie p. 641); die ging pas na 1950 hard groeien.

17: Alleen katholieken hadden non-coeducatieve lagere scholen. In het VO waren er nog tot 1968 aparte scholen voor meisjes (MMS en huishoudschool, zie 13.5).

18: Schoolverzuim is alleen telbaar wanneer je kijkt naar de aantal kinderen die ingeschreven staan bij een school. Wordt geteld voor kinderen van 6 tm 12 jaar.

19: De betekenis van dit begrip staat op p. 231. Hierna wordt teruggekomen op de 5% verzuimers in 1902, toen de leerplicht intussen van kracht was.

Absoluut verzuim = kinderen die niet ingeschreven staan bij een school.

20: Een verbod is pas effectief als het wordt gehandhaafd door een inspectie. Dat geldt ook voor het verbod op de kinderarbeid van 1874. Grote bedrijven in de moderne nijverheid hielden zich er niettemin in het algemeen wel aan.

Dit maakte geen einde aan alle soorten kinderarbeid. Gold alleen voor kinderen die werkte in fabrieken.

Er was nog geen inspectie, deze kwam pas in 1889.

Kinderen boven de 12 mochten wel in de fabriek werken maar niet meer dan 11 uur per dag.

Veldarbeid (op de boerderij) bleef nog mogelijk.

Wetten zijn tot stand gekomen door een nieuwe regering. (Kinderwetje van Houten wordt het ook wel genoemd). Het waren sociaal liberalen (nu D66): overheid moet opkomen voor de zwakken in de samenleving.

22: Modern nijverheid: in grote werkplaats en gemechaniseerd.

Traditionele nijverheid: met de hand.

23: Vooral jongens, maar ook wel meisjes.

Kinderen waren klein en vlug, dat was ideaal. Vooral in de kustprovincies, daar waren touwen nodig. Touwslagerijen.

24: Keihard werken, lange dagen, gevaarlijk werk.

25: Moderne nijverheid (industrie) kent mechanisatie en grootschalige productie.

Kinderen waren geliefd in deze fabrieken, ze konden mooi onder deze apparaten klimmen om het stof weg te halen.

29: Deze drie begrippen zijn synoniemen.

Seizoensverzuim= kinderen die op het platteland werken maar in de winter wel naar school gaan.

Dit werd pas beeindigd door de leerplicht in 1901.

32: Vroeg schoolverlaten betreft kinderen die de leerplicht van zes jaar niet volmaakten.

Kinderen die vroeg van school gingen om mee te helpen met verdienen van geld.

34: - Arme kinderen kregen bijvoorbeeld prijsboeken als ze wel naar school gingen.

  • Dames die tweedehans kleren en schoenen verzamelde voor de kinderen
  • Bedeelden moesten vrijstelling krijgen van schoolgeld (dit werkte goed)
  • Intrekking van bedeling als ouders hun kinderen niet regelmatig naar school lieten gaan

Alle friese gemeenten hadden gratis scholen voor armen en daar was het absoluut schoolverzuim laag.

35: Dit is een rangorde van meest naar minder vaak gehoorde argumenten. Werken en leren gingen in de meeste sectoren niet samen. Voorstanders van een arbeidsverbod waren in de regel voor een vorm van (deeltijdse) schoolplicht. Van onderwijs verwachtten zij positieve effecten op….

  1. School is nuttig want je leert deugden. Mensen zonder kennis zijn gevaarlijk en doen niet wat maatschappelijk verantwoord is.
  2. Maatschappelijke deugden leer je op school.
  3. Kinderen leren godsdienst op school

40: Confessionelen vonden dat ouders zelf mochten bepalen of zij hun kinderen wel/niet school lieten gaan. Hun eigen scholen moesten voor 1920 nog schoolgeld vragen. Hier zie je hoe de schoolstrijd en de strijd tegen kinderarbeid ineen grijpen.

Veel mensen zijn ook tegen leerplicht, voooral confessionelen.

  • Belang van goedkope arbeid, in een vrije economie
  • Ouders mogen zelf kiezen wat hun kinderen doen
  • Scholen zijn duur

42: De leerplicht is maar met een enkele stem verschil aangenomen. Alleen liberalen (toen nog maar ongeveer de helft van de kamerzetels) en enkele conservatieven stemden voor. De socialisten en sociaal-democraten vonden de wet niet ver genoeg gaan. Zij dachten aan arme arbeidersgezinnen die de verdiensten van hun kinderen zouden moeten missen (of het oppassen van meisjes) en bovendien de kinderen zouden moeten voorzien van behoorlijke kleding en schoeisel. Terwijl andere landen schoolvoeding invoerden, bleef deze in Nederland uit. Confessionelen, maar ook sommige liberalen, waren fel tegen iedere inmenging van de gemeenten in de school; zij spraken over “staatspedagogiek”.

43: Dankzij de groeiende welvaart kwamen er rond 1900 steeds meer van deze gezinnen: arm, maar “netjes” (kinderen netjes gekleed, gewassen en gevoed naar school) en moeder niet werkend buitenshuis (ze kon wel thuis bijverdienen met wassen en strijken en bij anderen thuis poetsen). Zo werd het ideaal van Cats (met een huisvrouw) tenslotte werkelijkheid voor een groeiende groep in de Nederlandse samenleving. Hierin onderscheidde Nederland zich in de 20e eeuw van omringende landen, waar veel meer gehuwde vrouwen een betaalde baan hadden (zie h6).

 

Responsie college deeltentamen 1

Verlicht ivm kind en opvoeding

  • Gebruik je verstand
  • Kinderen spelen
  • Opvoedingsoptimisme
  • Vriendelijker met de kinderen omgaan
  • Belonen werkt beter dan straffen

Filantropijnen

  • Verpreutsing; niet meer beschaafd om over seks te praten
  • Zelf bevrediging is erg slecht
  • Pronografie is ook slecht

 

Wat is het verschil tussen filantropen en filantropijnen?

Filantropen zijn weldoeners. (doorheen de hele geschiedenis)

Filantropijnen zijn mensen die zich noemen naar het filantropinum; het eerste instituut. Mens en kind vriendelijk opvoeding. Filantropijnen waren dan de leerkrachten/leiders van de school.

Verlichting is een denkrichting die zich ontwikkeld, als eerst pedagogisch door Locke in 17e eeuw. Of je dit nou het begin van de verlichting kan noemen… je kan niet echt zeggen wanneer het begon en wanneer het eindigde.

Beschavingsproces: het proces waarin mensen zich steeds meer beschaafd gingen gedragen. Beginnen bij Erasmus etikettenboek.

Beschavingsoffensive: staat voor gecoridineerde acties van de burgerij om de arme burgers te beschaven.

Wat komt er op bezettingslegers af, in armoedige omstandigheden? Geen opstanden. Wel prostitutie, mensen in het leger hebben geld en daar kunnen de dames geld verdienen.

Hoe uitte onzedelijkheid zich? Op welke tereinen?

  • Prostitutie
  • Mannen mogen doen wat ze willen, dit is een natuurlijke behoefte
  • Maar als vrouwen seks hadden is dat erg onzedelijk (dubbel moraal)
  • Door verpreutsing nam dit toe als onzedelijkheid
  • Buiten huwelijke geboortes (vrouwen schuldig, man maakte niet uit)

 

Op het platteland mocht je al seks hebben als je al verloofd was. In tijden van armoede werden er veel meer huwelijksbeloften verbroken, omdat de zelfstandige positie niet meer haalbaar was. In de stad mocht je pas seks als je echt getrouwd was.

Europa had vrij huwelijk. Ongeveer vanaf 18jaar gingen meisjes partner zoeken.

Hoe verhouden Morele paniek (1800) en sociaal activisme (19e eeuw) met elkaar?

Het verband is dat morele paniek aanleiding gaf tot sociaal activisme.

 

 

Wezen op platteland en wezen in de stad.

Wezen kinderen op het platteland bij boeren gezinnen. (soort pleegzorg, die konden wel wat extra handjes gebruiken) in de stad waren weeshuizen.

Burger weeshuizen: alleen kinderen van burgerschap van die stad. Alleen volle wezen. Die hadden dus geld. Geld wat over was kregen de kinderen mee als ze weg gingen.

Andere weeshuizen: armere kinderen konden hier terecht. Halve wezen hadden vaak ouders die niet thuis waren (bijv. op zee werken)

Kinderen die ten vondeling werden gelegd betekent niet dat ouders niet van ze houden. Veel moeders legde een briefje neer met welk geloof ze de baby wilde geven en welke naam. Het was niet irrationeel om dit te doen, de kinderen kregen goed te eten en goed onderwijs in een weeshuis. Moeders die hun kinderen ten vondeling legden waren vaak arm en konden hun kinderen dus geen goed leven geven.

Wat was er verlicht aan het sturen van wezen naar de drentse hei?

Men meende dat het goed was voor de betrokkenen omdat ze iets nuttigs zouden leren en het ze afhoudt van bedelarij.

Bewaarscholen in de republiek waren matressen scholen. Daar leerde de kinderen niks, ze werden alleen bewaard. Het was meer een soort oppas.

Voor katholieken waren er begijnenschooltjes.

Filantropische bewaarscholen wilden de kinderen wel wat leren, je had dan ook een opleiding nodig om hier onderwijzer te woorden.

Fröbelscholen kwam pas later, hier leerde kinderen didactisch verantwoord spelen.

Drie scholen in de wet 1806

  • Openbare scholen
  • Bijzondere scholen: particulier
  • Bijzondere scholen: instituut

 

Kwaliteitsverbetering door: klassiekale les, schoolbord en plaatjes in de klas, er kwam inspectie en diplima’s. Boeken die pedagogisch verantwoord zijn.

  1. Andere didactiek
  2. Inspectie
  3. Alle onderwijzers moesten een diploma halen

 

Waarom kwam feminisering van het onderwijs na 1860 op gang?

Vanaf toen kwam het vak nuttige handwerken voor meisjes. Mannen konden dit vak niet en daardoor waren er vrouwen nodig in het onderwijs.

 

Waarom beloonde men sinds 1820 de kinderen graag?

Deel van de verlichtingspedagogiek. Beloning zet meer aan tot leren dan het geven van een straf.

 

Waarom werden burgeroffensief en verzuiling bondgenoten?

Verzuiling pas vanaf 1878.

Burgerschap was eerst gestuurd vanuit de kerk, door verzuiling werd dit minder. Er kwamen wel organisaties; neutrale (geen godsdienst), gereformeerde en katholiek.

Burgerschap zien we nu ook in drievoud.

Hygienisten zette zich in voor de schoonheid van de stad. Publiek is de openbare ruimte. Privaat is van een gezin, handen wassen, grond boenen etc. Voor beide zaken spanden de hygienisten zich in.

Scholen werden ook wel moordholen genoemd vanwege de vreselijke hygiëne: stank, muf, geen afvoer, pis potje in de hoek.

Aanlegging drinkwater is veel duurder dan afvoer van afval.

 

Wat is een geneeskundige beschrijving?

Artsen gaan dan in dienst van de overheid de toestand van gezondheid van burgers in een stad bepalen. Rijk was veel gezonder dan arm.

 

Bedeelden: ouderen en mensen die te zwak waren om zelf hun geld te verdienen, weduwen met kleine kinderen, invalieden, zieken.

 

 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Follow the author: LavaVanDrooge
More contributions of WorldSupporter author: LavaVanDrooge:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
WorldSupporter and development goals
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1378