Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking - Universiteit Utrecht

HC6 Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking

Artikel in nieuws over Jolanda om mensen wakker te schudden over de praktijk in de gehandicaptenzorg (1988). Er is geen expertise genoeg. De overheid besloot geld ter beschikking te stellen (300.000 gulden). Ook werd er een Centra voor Consultatie en Expertise opgesteld: professionals met ervaring op het gebied van gehandicaptenzorg. Dit Centra wordt ingeroepen wanneer zorgverleners ergens niet uitkomen.

Handelingsverlegenheid

  • Wat moeten we aan met mensen zoals Jolanda?
  • onbegrepen gedrag’ of challenging behaviour
    • Kennis ontbrak over de oorzaak van gedragsproblemen bij deze doelgroep.
      • Geen idee over hoe deze problemen verholpen kunnen worden.
  • Gebrek aan behandelingen die evidence-based zijn
    • Psychofarmaca (normaal gebruikt bij mensen met een psychische stoornis. Nu gebruikt om gedrag te onderdrukken) als controlemiddel. Werd en wordt nog steeds veel voorgeschreven. Vaak zonder duidelijke diagnose.

Waar was de diagnostiek?

  • Verleden: diagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking is niet zinvol

    • De gedrags- en psychiatrische problemen zijn het gevolg van cognitieve problemen (diagnostic overshadowing: je schrijft de symptomen toe aan een mentale conditie, terwijl de symptomen eigenlijk een comorbide conditie suggereren).
    • Geen noodzaak om goed gevalideerde instrumenten op te zoeken (je weet immers al dat het om een verstandelijke beperking gaat).
    • Een deel van de doelgroep is niet test- of onderzoekbaar: gebrekkige communicatie, geen zelfinzicht etc.
    • Kennis van de oorzaken (bijv. genen of hersenbeschadiging) levert niet altijd informatie op over wat de beste behandeling is.
    • diagnosticeren is stigmatiseren”. Het gaat om een respectvolle bejegening.
      • Wel: beeldvorming. Wie is deze persoon?
      • Geen testen afnemen, maar praten met de mensen > beeldvorming > begeleiders weten wie de persoon is. Kunnen wij nog wat van leren!

Controverses in de diagnostiek

  • Wij leren de psychologie/empirisch gefundeerde gehandicaptenzorg: objectief, testen en verklaren, nomothetische beschrijving, statistisch oordeel, wetenschappelijk, empirisch/evidence-based, verklarend (waar komt gedrag vandaan?).
  • Het tegenovergestelde is de psychiatrie/traditionele gehandicaptenzorg (meer gericht op participatie van gehandicapten): ‘de persoon leren kennen in een dialoog’, ideografische beschrijving, klinisch oordeel (niet zo betrouwbaar als testen), subjectief, eclectisch, (meta)theoretisch, classificerend.
  • Labels zijn gecreëerd om duidelijkheid te krijgen in communicatie tussen professionals. Vroeger gebruikte men eigen labels (geen overeenstemming) > werkt niet in communicatie. Toch kan je door labels niet bewijzen dat iemand iets heeft.

 

Nu: diagnostiek is wel zinvol!

  • Mensen met een VB vertonen dezelfde psychiatrische stoornissen als mensen in de normale populatie. Dezelfde instrumenten en classificaties kun je in principe gebruiken (er zijn wel uitzonderingen).
  • Wetenschappelijk onderzoek naar prevalentie van gedragsproblemen en psychiatrische problemen.
    • Kinderen met VB hebben 2,8-4,5 keer grotere kans op het ontwikkelen van psycho-pathologie.
    • Co-morbiditeit: 30-50%
  • Gebruik classificatiesystemen
    • DSM-IV-TR/DSM-5 is bruikbaar bij zwakbegaafdheid en licht verstandelijke beperking. Maar de toepasbaarheid neemt sterk af bij een dalend niveau van functioneren. Vrijwel onbruikbaar bij mensen met een diepe verstandelijke beperking > lastig: wat is er aan de hand?
    • Aparte classificatiesystemen
      • DC-LD: diagnostic criteria for psychiatric disorders for use with adults with learning disabilities/mental retardation.
      • DM-ID en DM-ID-2: diagnostic manual-intellectual disability; kinderen en volwassenen.
    • Instrumenten
      • VOG: eenzelfde instrument als de CBCL.
      • Ontwikkelingsdomein: ESSEON-R, SEO-R
    • Neuropsychologisch onderzoek is nodig om een sterkte-zwakte analyse op te stellen (dit kan niet met een IQ-test).

Diagnostiek bij mensen met een VB

  • Problemen zijn altijd complex

    • In veel gevallen een combinatie van een beperking en gedragsproblemen/psychiatrische stoornissen

      • Welke problemen zijn toe te schrijven aan de verstandelijke beperking en welke aan andere stoornissen?
  • Problemen zijn altijd contextafhankelijk
    • Problemen zijn het resultaat van de wisselwerking tussen persoonskenmerken en sociale omgeving (bij een sensitieve omgeving kunnen symptomen afnemen).
    • Multiprobleem gezinnen (problemen kunnen ernstiger worden).
    • Seksueel misbruik, mishandeling, ernstige verwaarlozing.
  • Problemen zijn multi-causaal
    • Biologisch, cognitief (bijv. benoemen dat je bang bent, mogelijk door taal: iemand met een VB heeft geen taal en kan het dus ook niet benoemen) en omgeving.
  • Problemen zijn niet eenduidig
    • Symptomatologie is complex
    • Classificatiesystemen beperkt toepasbaar
    • Veel co-morbiditeit
  • De diagnostiek is ingewikkeld
    • Gebrek aan goede instrumenten
    • Afhankelijk van informanten (ouders, begeleiders etc.)
    • Factoren op alle verklaringsniveaus: genetisch, biologisch, cognitief, omgeving.
  • Stelt de hoogste eisen aan de deskundigheid van orthopedagogen
  • De gehandicaptenzorg heeft recht op de allerbeste orthopedagogen.

Deskundigheid orthopedagogen binnen GZ

  • Normale ontwikkeling en psychologische processen
  • Specifieke problematiek doelgroep
  • Gedragsproblemen en psychiatrische stoornissen
  • Psychosociale problematiek
  • Neurologische, sensorische, en medische problematiek
  • Diagnostiek, behandeling en begeleiding

Type diagnostische instrumenten

  • Testen/vragenlijsten niet speciaal ontwikkeld voor mensen met een VB
  • Testen/vragenlijsten die wel speciaal ontwikkeld zijn voor mensen met een VB (in te vullen door informanten).
  • Observatie-instrumenten of observatiemethoden (bijv. ABC-schema).
  • Klinische observatie/diagnostisch interview

Problemen in de diagnostiek

  • Meeste diagnostische criteria vereisen zelfrapportage van gedachten, gevoelens, fysieke toestand, vroegere gebeurtenissen.

    • Mensen met een VB hebben beperkte verbale vaardigheden en geheugenproblemen
    • Andere problemen:
      • Responsstijlen: bijv. bij de eerste vraag ‘nee’ ingevuld, dan overal ‘nee’ invullen (response acquiescence).
  • Afhankelijk van informanten
    • Onvoldoende kennis van de cliënt
    • Eigen opvattingen over oorzaken en diagnose (cultureel bepaald)
      • Kan heel erg verschillen van instelling tot instelling.
  • Informatie in dossiers
    • Onduidelijk (vage dossiers)
    • Lange geschiedenis (veel overplaatsingen)
    • Incompleet

Vaststellen van een VB

  • Een verstandelijke beperking is geen eigenschap, ziekte of een psychiatrische stoornis. Het is een (soms tijdelijke) beperking in de intellectuele en adaptieve vermogens of sociale redzaamheid.

    • Adaptief vermogen:

      • Conceptuele vaardigheden (zoals taal, tijd, getal, en geldbegrip)
      • Sociale vaardigheden (zoals communicatieve vaardigheden en het oplossen van sociale problemen)
      • Praktische vaardigheden (zoals persoonlijke verzorging en gebruik van vervoer)
    • Gedragsniveau: veel ondersteuning nodig, beperking in de dagelijkse vaardigheden, ‘normale’ dingen niet begrijpen, conflicten met de omgeving, gemakkelijk beïnvloedbaar, masking (ze maskeren hun intellectuele beperking, doen alsof ze ‘normaal begaafd’ zijn), etc.
  • Soms tijdelijk: het is niet uit te sluiten dat iemand (op grensgebied) met de juiste ondersteuning steeds meer zelfstandig kan functioneren, het IQ kan stijgen > diagnose hoef je niet je hele leven te hebben.
  • Onze samenleving wordt complexer > groep mensen met een VB wordt groter (ze kunnen niet meekomen).

Vaststellen van een VB

  • Intelligentie
  • Sociale redzaamheid

Intelligentiemeting in de praktijk

  • Totaal IQ: slechts globale indicatie van het cognitieve niveau

    • LVB vaak disharmonisch intelligentieprofiel (PIQ en VIQ) > lastig te interpreteren.
    • Beter: neuropsychologische benadering = testen van afzonderlijke cognitieve functies
      • WISC-V totaal IQ kan geïnterpreteerd worden, zelfs bij een disharmonisch intelligentieniveau.
      • WISC-V meet nu ook executieve functies en werkgeheugen
  • IQ van mensen met een VB op een heel laag niveau
    • Is niet te bepalen, wordt geschat
    • Scores beneden 55 bestaan niet
    • Mensen met een VB maken geen deel uit van de normpopulatie
    • Meestal worden ontwikkelingsleeftijden gebruikt om het niveau aan te duiden.

Twee groepen benadering

  • Lichte verstandelijke beperking/zwakbegaafd

    • Algemene theorieën over ontwikkeling zijn te gebruiken. Ook behandelingen kunnen gebruikt worden bij deze groep.
  • Matige tot diepe verstandelijke beperking
    • Kennis over functioneren is zeer beperkt. Algemene theorieën zijn niet altijd toepasbaar. Symptomen zijn ook anders > andere classificatiesystemen. Vaak zijn er ook bijkomende problemen. Er zijn geen therapieën, wel methodieken.

De praktijk

  • Overvraging van mensen met een VB.
  • Overvraging is een vrij vaag concept. Beter om te spreken over stress en gebruik van het stressmodel.
  • De discrepantiehypothese wordt niet door wetenschappelijk onderzoek ondersteund.
  • Er is geen wetenschappelijk bewijs dat discrepanties in de ontwikkeling een risicofactor zijn voor overvraging en de ontwikkeling van gedragsproblemen.
  • Het effect van deze publicatie was enorm: voorstanders en tegenstanders
  • Tegenstander: Jan Gielen: overvraging is een duidelijk concept.
  • Wijnroks: alleen in Nederlandstalige landen wordt gesproken over overvraging. In de internationale wetenschappelijke literatuur komt dit niet voor.

Definitie overvraging

  • Overvraging is een afstemmingsprobleem; de eisen en verwachtingen in de omgeving zijn lange tijd niet in overeenstemming met iemands cognitieve, maar vooral ook emotionele en sociale mogelijkheden.

Twee typen risicofactoren

  • Omgeving: niet goed kunnen inschatten wat iemand (aan)kan (capaciteit, belastbaarheid, etc.), onrealistische eisen stellen, te veel prikkels of afleidingen, …
  • Persoon: slecht ontwikkelde coping strategieën (bijv. geen grenzen aan kunnen geven), gebrek aan zelfinzicht (bijv. overschatting), vermoeidheid, stress, medische problemen, een discrepantie in de ontwikkeling.

Vragen aan de praktijk:

  • Wat is discrepantie en hoe meet je dat?
  • Is er empirisch bewijs dat discrepanties en overvraging leidt tot probleemgedrag?

Antwoorden

  • Theorie van Anton Dosen: sommige mensen ontwikkelen een onevenwichtige of discrepante persoonlijkheidsstructuur: verschil tussen het sociaal-emotionele niveau en het cognitieve niveau.

Zijn het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau en het cognitieve niveau wel onafhankelijk van elkaar te meten?

  • Er zijn veel sociaal-emotioneel vaardigheden/processen die een beroep doen op cognitieve processen:

    • Emotieregulatie is afhankelijk van executieve functies.
    • ..

Het vaststellen van een discrepantie is geen bewijs voor overvraging . Een objectief criterium ontbreekt (hoe groot moet het verschil zijn?).

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Diagnostiek - Universiteit Utrecht

Introductiecollege - Universiteit Utrecht

Introductiecollege - Universiteit Utrecht

HC1 Introductie college

12-11-2019

Systematische aanpak > 5 vragen

  1. Over wie gaat het? Hoe spelen betrokkenen een rol? (aanmeldingsfase/intake)
  2. Wat is het probleem?  (onderkennende diagnose)
  3. Waardoor komt het probleem/ waardoor wordt het in stand gehouden? (verklarende diagnoes)
  4. Wat is er aan te doen? (indicerende diagnose)
  5. Wat is mijn advies? (adviesgesprek)

De hele boeken zijn tentamenstof!

Diagnostiek: het hele proces van informatieverwerving, verwerking ten behoeve van de hulpverlening bij gedrags- of leerproblemen. Meestal n.a.v. klachten, of in geval van risicofactoren of eerdere problemen om het ontwikkelingsverloop te volgen.

Screening, assessment en classificatie m.b.t. ontwikkeling, gedrag en functioneren worden geïntegreerd tot een (klinisch) beeld om:

1. De problemen te begrijpen = onderkennen en verklaren

2. Advies te geven m.b.t. verdere begeleiding of behandeling

3. De ontwikkeling te volgen

Orthopedagogische diagnostiek:

  • Kind als opvoedeling; kind of jeugdige in relatie tot zijn (beroeps) opvoeders.
  • Dus een (cliënt)systeem met een pedagogische relatie.
  • Bij aanmelding kind is de context (ouders en leerkracht/groepsleider) en de wederzijdse beïnvloeding (relatie) tussen kind en context vaak onderwerp van onderzoek (transactioneel uitgangspunt).
  • Een ontwikkelingsperspectief is daarbij van groot belang: in welke ontwikkelingsfase is het kind?

Doel: bijdrage tot verminderen van probleem/oplossen van een probleem. Daarbij niet alleen letten op risicofactoren, maar ook op protectieve factoren. Empowerment (mogelijkheden om om te gaan met problemen) van cliëntsysteem (bijv. gezin) vergroten.

Orthopedagogische diagnostiek:

  • Verschil kind-adolescent:
    • Afstemmen op ontwikkelingsniveau;
    • Kind is nog afhankelijk van anderen;
  • Ethische kwesties: bijv. vanaf welke leeftijd een kind zelf kan tekenen voor toestemming;

Een onderdeel van een diagnostisch proces kan een classificatie zijn: DSM, ICD (voor jongere kinderen) etc.

Belangrijkste DSM-categorieën voor kinderen

Voordelen en nadelen van het stellen van een diagnose

Voordelen

  • Betere communicatie met professionals en ouders;
  • systematisch onderzoek naar aard, voorkomen, oorzaak en gevolg;
  • duidelijke koppeling met prognoses;
  • en met behandelingsmogelijkheden

Nadelen

  • Stigmatiserend;
  • te simplificerend,
  • gaat voorbij aan omstandigheden en relaties die van belang zijn bij de ontwikkeling van psychopathologie;
  • zet aan tot onjuist gebruik;

Diagnostische cyclus is gebaseerd op

  • Empirische cyclus van De Groot: wetenschappelijk onderzoek
    • Hypotheses die getoetst worden mbv empirische gegevensverzameling
  • Regulatieve cyclus van Van Strien: praktijk zorgverlening
    • Het zorgverleningsproces is systematisch en in fases ingedeeld; sommige fases worden herhaald indien nodig.

Diagnostische cyclus is gebaseerd op het Hypothese Toetsend Model (HTM)

  • Hypothese: er is sprake van..
    • A
    • B
    • Indicaties en contra-indicaties
  • Aard van de hypotheses:
.....read more
Access: 
Public
Intelligentieonderzoek - Universiteit Utrecht

Intelligentieonderzoek - Universiteit Utrecht

HC2 Intelligentieonderzoek

19-11-2019

Wat is intelligentie?

  • Intelligentie is een steeds grotere rol gaan spelen. Eerste intelligentietest (Binet) ontwikkeld om leerproblemen te onderzoeken. Tegenwoordig: probleemgedrag kan samenhangen met intelligentie > veel onderzoek naar.
  • Slim vs. Minder slim: waar baseer je dat op? Intelligentie is abstract begrip.
  • Beschrijvingen intelligentie:
    • Datgene wat een intelligentietest meet;
    • Alle kennis en vaardigheden die iemand in de loop van zijn ontwikkeling heeft opgedaan; Wat als iemand niet in staat is de test te maken?
    • Vermogen van het individu om doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met zijn omgeving om te kunnen gaan;

Vaak beschreven als iets globaals met specifieke gebieden. Geen algemeen aanvaarde definitie.

  • Voorbeelden
  • Definitie volgens Wechsler

Benaderingen

Psychometrische benadering

    • Differentiële psychologie: kijken naar verschillen in cognitieve vermogens. Variabelen die dit verschil veroorzaken onderzoeken.
      • Zwak: theoretische onderbouwing
      • Sterk: instrumentontwikkeling
    • Binet: 1e intelligentietest: wie kan niet leren? Eerst intelligentie meten, dan pas bestuderen. Kinderen met leerproblemen opsporen om ze te kunnen helpen.
      • WISC-RN, WISC-III, WISC-V ontwikkeld binnen deze traditie.

 

    • G-factor & factoranalyse
      • Spearman
      • G-factor: factor waar alle sub-tests een beroep op doen. Algemene structuur van het menselijk denken.
      • Specifieke intelligentiefactoren (s-factoren): specifiek voor bepaalde test of sub-test.
      • Groepsfactoren geen plaats in dit model van g-factor en specifieke intelligentiefactoren.
      • g-factor vervangen door brede groepsfactoren: primair mental abilities.
      • Factoranalyse: zo beperkt aantal mogelijk correlaties vinden > zo beperkt mogelijk aantal dimensies vinden.
    • Primary mental abilities
      • Thurstone: 7 primaire intelligentiefactoren
      • Uitgangspunt voor o.a. RAKIT
      • Guilford: 3 dimensies, leidend tot 120 intelligentiefactoren. Geen plek voor algemene factor.
    • Three-stratum theory
      • Carroll: hiërarchisch model met 3 niveaus:
        • G-factor (niveau 3); 7 groepsfactoren (niveau 2); en specifieke factoren (niveau 1).
        • Factoren op niveau 2 samen te vatten in: proces, inhoud en capaciteit.
        • Je ziet zowel de G-factor als 7 primaire factoren terug.
    • CHC-model
        • Cattell en Horn: fluid en crystallized intelligence. Crystallized in belangrijke mate bepaald door cultuur. Bij crystallized meer een beroep op lange-termijngeheugen.
        • Snelheid informatieverwerking bepaalt de kracht van het werkgeheugen: hoeveel informatie kan je vasthouden en manipuleren? Hoe groter dat geheugen, hoe complexer de redeneringen die je kunt maken.
        • Dit model biedt mogelijkheden om testen te ontwikkelen en testen te herzien.
    • Herziene IQ-test
      • Waarom herziening?
        • Actualiseren van de normen. Bij oude normen speelt het Flynn-effect.
          • Flynn-effect: intelligentie is niet constant over generaties. IQ stijgt over generaties
.....read more
Access: 
Public
Neuropsychologische diagnostiek - Universiteit Utrecht

Neuropsychologische diagnostiek - Universiteit Utrecht

HC3 Neuropsychologische diagnostiek

Belangrijke begrippen:

  • Neuropsychologie en ontwikkelingspsychologie
  • Klinische neuropsychologie en klinische kinderneuropsychologie
  • Neurologie en kinderneurologie
  • Biologische psychiatrie en kinder- en jeugdpsychiatrie

Neuropsychologie en klinische neuropsychologie

  • De neuropsychologie onderzoekt de relaties tussen hersenen en gedrag bij zowel intacte als beschadigde individuen, bij zowel dieren als mensen.
  • Neuropsychologie: wetenschappelijke discipline
  • Klinische neuropsychologie: toegepaste discipline
  • Een neuropsycholoog is een psycholoog die zich gespecialiseerd heeft in de klinische neuropsychologie of een neurowetenschapper (soms beide).

Ontwikkelingsneuropsychologie

  • Onderzoeken van hersenen-gedrag relaties binnen de context van het onrijpe maar snel ontwikkelende brein en de toepassing van deze kennis op de klinische praktijk.
  • Jonge wetenschap: 35 jaar geleden ontstaan
    • Vroeger: M(minimal) B(brain) D(dysfunction)-kinderen
    • Nu: ADHD, ODD, CD, DCD, etc.

Klinische neuropsychologie: leggen verbanden tussen problematisch of afwijkend gedrag en disfuncties van de zich ontwikkelende hersenen bij kinderen en jeugdigen.

  • Toepassen van kennis over (verstoorde) hersen-gedragsrelaties in de hulpverlening aan kinderen en jeugdigen die problemen ervaren die mogelijk samenhangen met disfuncties van het zich ontwikkelende brein.
  • Werkzaam in kinderziekenhuis, kinderrevalidatie, instellingen, scholen voor kinderen met NAH (hersenletsel), scholen, privépraktijken.

Verschillende benaderingen

  • Anderson: kinderen met hersenletsel. Meer neurologisch dan neuropsychologisch. Weinig aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Swaab: focus op hersendysfuncties, veel aandacht voor ontwikkelingsstoornissen.
  • Gebruiken verschillende theoretische modellen.

Neurologie en kinderneurologie

  • Neurologie is de wetenschap die zich bezighoudt met ziektes van het zenuwstelsel.
  • Een neuroloog is een arts die gespecialiseerd is in de neurologie. Deze arts doet neurologisch onderzoek: lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek (hersenmetabolisme, hersenstructuur, neuropsychologisch onderzoek). Neuropsycholoog mag dit niet doen.

Discussies over het brein

  • Brain hypothesis: de hersenen zijn verantwoordelijk voor de waarneming, het denken, voelen, en het gedrag. Alles komt door je hersenen > ‘wij zijn ons brein’. Swaab: hersenen worden voor geboorte gevormd, na de geboorte verandert er niet veel meer. Jij denkt dat je controle hebt over je beslissingen, maar dat is allemaal gestuurd door onze hersenen (zijn wij ons niet bewust van).
  • ‘wij zijn toch geen brein?’: de hersenen zijn geen zelfstandig orgaan: alles is met alles verbonden. Bijv. je duimstelsel heeft een hele sterke verbinding met je hersenen.

Verschillen

  • Volwassen neuropsychologie: de hersenen zijn volgroeid. Bepaalde hersengebieden zijn gespecialiseerd. Er is een één-op-één relatie tussen structuur en functie (modulaire benadering).
    • Bijv. een lage score op de Wisconsin Card Sorting Task (cliënt: volgens welke regel moet je kaarten sorteren? Hoe snel komt een cliënt daarachter?) verwijst naar een dysfunctie van de prefrontale cortex.
    • Modulaire benadering wordt steeds minder dominant.
    • Nieuw paradigma: grootschalige neurale netwerken (= hersengebieden die een functionele eenheid vormen).
  • Ontwikkelingsneuropsychologie: er is geen duidelijke één-op-één relatie. De hersenen zijn in ontwikkeling, bepaalde hersengebieden zijn bezig zich te specialiseren, hebben nog geen duidelijke functie (diffuus).
  • Beschadiging rond geboorte kan hele
.....read more
Access: 
Public
Motorisch functioneren - Universiteit Utrecht

Motorisch functioneren - Universiteit Utrecht

HC4    Motorisch functioneren

Belang diagnostisch Motorisch functioneren: Motoriek geeft een eerste signaal om kinderen mogelijk te volgen in de ontwikkeling, misschien is er iets met dit kind aan de hand. Is er motorisch iets aan de hand, dan is er vaak sociaal of op cognitief domein ook  iets aan de hand.

Diagnostiek bij kinderen met motorische beperkingen

  • Cerebrale Parese
  • Developmental Coordination Disorder (DCD)

Motorische ontwikkeling

  • Wanneer spreken we van een achterstand?
    • Achterstand: vergelijking met de norm. Later bereiken van motorische ‘mijlpalen’ dan leeftijdsgenootjes > kwantitatief
  • Wanneer is er sprake van een stoornis?
    • Afwijkende symptomen, bewegingsgedrag, ontwikkelingsvolgorde > kwalitatief
    • Bijv. asymmetrie, zwakke spierspanning (hypotonie)

Motorische ontwikkeling

  • MO: verandering in bewegingsgedrag in de tijd en de processen die daaraan ten grondslag liggen.
  • Complex systeem
    • Kind bestaat zelf al uit subsystemen
    • Kind bevindt zich in een niche: systemen om het kind heen
    • Allemaal van invloed op het kind
  • Dynamisch proces: niet-lineair van aard
    • Een proces met versnellingen en vertragingen
    • Gevolgen voor meten: moeilijk om conclusies te trekken uit 1 of 2 keer meten > vaak meten.

Inter-individual variability > groot verschil in timing van het behalen van de motorische mijlpalen.

Intra-individual variability: Peabody developmental motor scales (PDMS): grove en fijne motorische vaardigheden 9-21 maanden. Bij grove motoriek blijven percentielscores redelijk gelijk. Bij fijne motoriek is er een stijging: blijkbaar kunnen ze opeens meer > gaat wel weer terug.

Vroegtijdige onderkenning

  • Werkwijze: 3 fasen (Rosenbaum)
  1. Screening > positief?: mogelijk probleem
  2. Herhaald onderzoek: fout-positief?
  3. Verwijzing specialist: stoornis?

Doel diagnostiek:

  • Identificeren van achterstand/stoornis in motorische ontwikkeling. Vroegtijdige onderkenning (screening).
  • Bepalen van het niveau van motorisch functioneren.
  • Monitoren v/d motorische ontwikkeling.
  • Evalueren van het effect van interventie (herhaald onderzoek) > levert de interventie op wat je had verwacht? Is er vooruitgang?
  • Voorspellen motorisch functioneren op latere leeftijd (e.g. CP!) (onderzoek-herhaald onderzoek).

Vroegtijdige onderkenning motorische problemen

  • Vernieuwde Van Wiechenonderzoek
    • JGZ artsen, consultatiebureau: baby’s 0-4 jaar.
    • Domeinen:
      • fijne motoriek, adaptie, persoonlijkheid, sociaal gedrag
      • communicatie
      • grove motoriek
    • 0-2 jaar: D(evelopmental)-score
      • Voorspeller ontwikkelingsachterstand op 5-10 jaar
      • D-screening (+ ASQ): meer doorverwijzingen naar specialist.
  • Ages and stages questionnaire (ASQ)
    • Vragenlijst voor ouders
    • Volgsysteem: 4, 6, 8, 10.. 60 maanden
    • 5 domeinen
      • Gross motor
      • Fijne motor
      • Communicatie
      • Problem-solving
      • Personal-social
    • >1 SD op 2 domeinen of >2 SD op 1 domein > doorverwijzen
    • NL normen 2-48 mnd N=1244

 

.....read more
Access: 
Public
Vroegkinderlijke diagnostiek - Universiteit Utrecht

Vroegkinderlijke diagnostiek - Universiteit Utrecht

HC5 Vroegkinderlijke diagnostiek

Waarom diagnostiek bij jonge kinderen?

  • Hoe eerder, hoe beter.
  • Andere manier van diagnostiek.
    • Aard van problemen is anders.
    • Kinderen maken op een andere manier duidelijk wat er aan de hand is.
  • Belangrijk om naar ouders te luisteren > jonge kinderen kunnen zichzelf nog niet uitdrukken in taal.

Groot belang bij jonge kinderen is het kijken naar het functioneren en gedrag op diverse ontwikkelingsdomeinen. En wat voor diagnostische meetinstrumenten gebruik je daarbij? Belangrijk om je af te vragen in welke ontwikkelingsfase het kind zich bevindt.

Manifest: 1001 kritieke dagen

  • Als er in die 1001 al problemen voordoen, dan is het moeilijk om in je verdere ontwikkeling een leeftijds-adequate ontwikkeling te laten zien. Het is dus van cruciaal belang dat de 1001 eerste dagen goed gaan. Daarom maakt goede informatie en begeleiding van ouders over de omgang met het kind juist in die periode het verschil.

Wat voor gedrag laten pasgeboren baby’s zien?

  • Huilen, slapen, bewegingen (writhing movements), luisteren, kijken, reflexmatig gedrag, drinken, zuigen, state (bewustzijnsniveau: onderscheid tussen slapen, wakker zijn en huilen).

State: vormt de basis van reactiemogelijkheden

  • Diepe slaap: regelmatige ademhaling, geen (oog-)beweging (NREM), alleen misschien af en toe een schrikreactie.
  • Lichte slaap: REM
  • Slaperig: overgangsfase. Ogen kunnen open of dicht zijn, als ze open zijn kijkt het kind ook slaperig wat rustige bewegingen.
  • Alert: wakker met heldere blik, weinig motorische activiteit.
  • Mopperig: wakker met veel motorische activiteit.
  • Huilen: intensief, echt huilen, vaak veel motorische activiteit.
    • Huilgedrag: gevoelens en behoeften duidelijk maken. Hoeveelheid huilen neemt meestal met 3 à 4 maanden af. Huilen roept verschillende zorgreacties op. Huilbaby: 3 x 3 x 3 = 3 weken, 3 dagen 3 uur per dag huilen.

Reflexen: automatische reacties, georganiseerde gedragspatronen

  • Opstap, sta en loop reflex; oogknipperen; rooting (=zoeken); zuigen; grijpreflex; Babinski reflex (tenen); moro (= schrikreactie, vooral armen).

Vormen van diagnostisch onderzoek

  • Observatie
  • Tests
  • Vragenlijsten
  • Hersenactiviteit: EEG, MRI, fMRI
  • Bloedonderzoek: is er biologische (dis)balans?
  • Speeksel/haar onderzoek: hormonen zoals cortisol
  • Eye tracking

UTATE: Utrecht Tasks for Attention of Toddlers using Eye tracking

  • 4 taken voor aandacht, Posner model
  • Eye tracking: computerscherm met infrarood camera die de oogbewegingen van het kind volgt > waar kijkt het kind naar?
    • Orienting attention: je aandacht naar een stimulus richten
    • Alerting/sustained attention: je aandacht gedurende langere tijd op een stimulus gericht houden. Focussen op een stimulus.
    • Executive attention: nadenken, onthouden, plannen

Wetenschappelijk onderzoek- Praktijk

  • Waarom gebruik je een diagnostisch instrument?
    • Voor wetenschappelijk onderzoek om in te zoomen op een specifiek probleem en nieuwe diagnostische mogelijkheden te ontdekken.
    • In de praktijk om na te gaan of er sprake is van een probleem, en
.....read more
Access: 
Public
Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking - Universiteit Utrecht

Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking - Universiteit Utrecht

HC6 Psychodiagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking

Artikel in nieuws over Jolanda om mensen wakker te schudden over de praktijk in de gehandicaptenzorg (1988). Er is geen expertise genoeg. De overheid besloot geld ter beschikking te stellen (300.000 gulden). Ook werd er een Centra voor Consultatie en Expertise opgesteld: professionals met ervaring op het gebied van gehandicaptenzorg. Dit Centra wordt ingeroepen wanneer zorgverleners ergens niet uitkomen.

Handelingsverlegenheid

  • Wat moeten we aan met mensen zoals Jolanda?
  • onbegrepen gedrag’ of challenging behaviour
    • Kennis ontbrak over de oorzaak van gedragsproblemen bij deze doelgroep.
      • Geen idee over hoe deze problemen verholpen kunnen worden.
  • Gebrek aan behandelingen die evidence-based zijn
    • Psychofarmaca (normaal gebruikt bij mensen met een psychische stoornis. Nu gebruikt om gedrag te onderdrukken) als controlemiddel. Werd en wordt nog steeds veel voorgeschreven. Vaak zonder duidelijke diagnose.

Waar was de diagnostiek?

  • Verleden: diagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking is niet zinvol
    • De gedrags- en psychiatrische problemen zijn het gevolg van cognitieve problemen (diagnostic overshadowing: je schrijft de symptomen toe aan een mentale conditie, terwijl de symptomen eigenlijk een comorbide conditie suggereren).
    • Geen noodzaak om goed gevalideerde instrumenten op te zoeken (je weet immers al dat het om een verstandelijke beperking gaat).
    • Een deel van de doelgroep is niet test- of onderzoekbaar: gebrekkige communicatie, geen zelfinzicht etc.
    • Kennis van de oorzaken (bijv. genen of hersenbeschadiging) levert niet altijd informatie op over wat de beste behandeling is.
    • diagnosticeren is stigmatiseren”. Het gaat om een respectvolle bejegening.
      • Wel: beeldvorming. Wie is deze persoon?
      • Geen testen afnemen, maar praten met de mensen > beeldvorming > begeleiders weten wie de persoon is. Kunnen wij nog wat van leren!

Controverses in de diagnostiek

  • Wij leren de psychologie/empirisch gefundeerde gehandicaptenzorg: objectief, testen en verklaren, nomothetische beschrijving, statistisch oordeel, wetenschappelijk, empirisch/evidence-based, verklarend (waar komt gedrag vandaan?).
  • Het tegenovergestelde is de psychiatrie/traditionele gehandicaptenzorg (meer gericht op participatie van gehandicapten): ‘de persoon leren kennen in een dialoog’, ideografische beschrijving, klinisch oordeel (niet zo betrouwbaar als testen), subjectief, eclectisch, (meta)theoretisch, classificerend.
  • Labels zijn gecreëerd om duidelijkheid te krijgen in communicatie tussen professionals. Vroeger gebruikte men eigen labels (geen overeenstemming) > werkt niet in communicatie. Toch kan je door labels niet bewijzen dat iemand iets heeft.

 

Nu: diagnostiek is wel zinvol!

  • Mensen met een VB vertonen dezelfde psychiatrische stoornissen als mensen in de normale populatie. Dezelfde instrumenten en classificaties kun je in principe gebruiken (er zijn wel uitzonderingen).
  • Wetenschappelijk onderzoek naar prevalentie van gedragsproblemen en psychiatrische problemen.
    • Kinderen met VB hebben 2,8-4,5 keer grotere kans op het ontwikkelen van psycho-pathologie.
    • Co-morbiditeit: 30-50%
  • Gebruik classificatiesystemen
    • DSM-IV-TR/DSM-5 is bruikbaar
.....read more
Access: 
Public
Diagnostiek van psychosociale problemen - Universiteit Utrecht

Diagnostiek van psychosociale problemen - Universiteit Utrecht

HC7 Diagnostiek van psychosociale problemen

Psychosociale problemen

Problematische psychische, emotionele en sociale ontwikkelingen en ernstig belemmerde opvoedprocessen bij kinderen en jeugdigen.

Sociaal-emotionele ontwikkeling: onlosmakelijk met elkaar verbonden.

  • Sociale ontwikkeling: interactie kind en omgeving, externaliserende problemen
    • Wanneer is dit normaal? Flexibel omgaan met mogelijkheden van omgeving. Adaptief gedrag. Is dit gedrag wel universeel? Of meer afhankelijk van de normen van de cultuur?
    • Sociaal gedrag: al het gedrag dat gericht is op anderen.
    • Sociale cognities: cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor sociaal gedrag.
    • Aspecten:
      • Relaties
        • Je interpreteert gedrag van jonge kinderen te vaak als intentioneel. Vaak is dit helemaal niet het geval.
      • Gehechtheid
        • Rond het 2e halfjaar krijgt het kind voorkeur voor bepaalde personen. Wanneer er stress is zoekt het kind nabijheid bij die persoon. Meten met bijv. Vreemde Situatie.
      • Relaties met andere kinderen
        • Leeftijd- en sekseverschillen in het soort vriendschappen.
      • Wenselijk gedrag
        • Kind kan in eerste instantie verlegen zijn in een nieuwe situatie (normaal). Doordat zelfbeheersing nog niet goed ontwikkeld is kan er sprake zijn van agressief gedrag.
      • Spel
        • Jong kind: Functioneel en solitair spel met veel herhalingen. Vanaf anderhalf jaar meer beeldend spel. Vanaf 7 jaar ook meer in staat spelregels te accepteren.
      • Bewustzijn van anderen
        • Vanaf 9 maanden al interesse in aandacht van ouders (door bijv. te wijzen naar een object van interesse; joint attention). Gedrag aanpassen aan emotionele reacties van anderen (social referencing). Toename van sympathie (meevoelen) en empathie (emoties van anderen kunnen erkennen). Meten: bijv. ToM-test.
      • Bewustzijn van het zelf
        • Bewust van gedachten en gevoelens. Zelfconcept en zelfwaardering.
      • Sociale cognitie
        • ToM: is een kind hiertoe in staat? Sociale informatieverwerking. Ontwikkeling van moraliteit.

  • Emotionele ontwikkeling: internaliserende problemen
    • Is er eerst cognitie en dan emotie? Of andersom? Emoties zijn meer dan alleen subjectieve gevoelens. Ook fysiologische/motivationele veranderingen, gedragsmatige aspecten etc.
    • Chemische en neurale reacties dat door de hersenen gevormd wordt, in reactie op stimuli.
    • Emoties onderzoeken: hartslag meten, gedrag observeren, cognitieve aspect meten (bevragen, is het kind daartoe wel in staat om het te verwoorden?).
    • In adolescente fase veel veranderingen in de hormonen > rekening mee houden.
    • Aspecten
      • Expressie van emoties: neemt in eerste levensjaren fors toe. Emotiebeheersing neemt ook toe.
      • Begrip van emoties: emotionele expressie relateren aan gedrag van een ander. Kinderen kunnen zich steeds meer inleven in een ander.
      • Regulatie van emoties 
        • Emotie als regulator van sociale interacties: het reageren op emoties van anderen, vermogen
.....read more
Access: 
Public
Diagnostiek van onderwijsleerproblemen - Universiteit Utrecht

Diagnostiek van onderwijsleerproblemen - Universiteit Utrecht

HC8 Diagnostiek van onderwijsleerproblemen

Implicaties voor het toepassen van de diagnostische cyclus

  • Klachtanalyse: brede screening: alert zijn op signalen in intakegesprek (doorvragen!) en eventueel verkennende observatie.
  • Probleemanalyse en verklaringsanalyse. Indien indicaties: nader onderzoek onderwijsleersituatie of kindfactoren (naast leren/cognitie).
  • Indicatieanalyse. Indien nodig: verandering bewerkstelligen in onderwijsleersituatie of in kindfactoren (naast leren/cognitie).

De onderwijsleersituatie en het lerende kind

Onderwijsleersituatie

  • Uitgangspunt: leren vindt plaats in voortdurende interactie met de omgeving

  1. Leergedrag
    • Leertaakgerichtheid: wat moet er gebeuren? Hoe pak ik de taak aan?
    • Taakgedrag: oriëntatie, doel vasthouden, controleren.
    • Actief vs. Passief (leerstrategieën). Doet een leerling mee?
    • Onderzoeken:
      1. Observatie in de klas
      2. Individuele observatie tijdens leren
      3. Gesprek met leerling
  2. Leerkrachtfactoren
    • Overtuigingen (bijv. m.b.t. intelligentie)
    • Gehanteerde attributies m.b.t. succes en falen
    • Mate van zelfreflectie: mogelijkheid onderwijs bij te stellen
    • Differentiëren van instructie is belangrijk. Het is bijna onmogelijk om iedereen op dezelfde manier te instrueren.
    • Onderzoeken:
      1. Gesprek met leerkracht
      2. Vragenlijst ‘Pedagogische stijl’

Leerkracht-leerlingrelatie

    • Affectieve kwaliteit van de relatie
    • Rolverdeling (autonomie-bevorderend versus beperkend)
    • Interactiepatronen
      1. Afhankelijk leerlinggedrag directief/sturend leerkrachtgedrag
      2. Aangeleerde hulpeloosheid leerkracht als redder
    • Onderzoeken:
      1. Leerkracht-Leerling Relatie Vragenlijst
      2. Interactiewijzer
      3. Kijkwijzer voor interactie of ABC-schema bij observatie

Instructiegedrag leerkracht

    • Goed klassenmanagement (structuur)
    • Direct instructiemodel: voorkennis activeren > leerstof presenteren > begeleide oefening > zelfstandige verwerking > veelvuldige feedback.
    • Zone van Naaste Ontwikkeling: instructiedifferentiatie
    • Onderzoeken
      1. Gesprek met leerkracht
      2. Observatie tijdens instructie
      3. Handelingsplannen evalueren
  1. Leertaak
    • Aansluiting methode en instructiebehoefte
    • Geschiktheid van gehanteerde leerprincipes
    • Leertaak die de leermethode overstijgt
    • Onderzoeken
      1. Nagaan gebruikte lesmethode
      2. Gesprek met leerkracht
      3. Handelingsplannen evalueren
  2. Klasgenoten/groep
    • Leerproblemen risicofactor voor lagere sociale acceptatie
    • Invloed pesten
    • Accepterende omgeving > leerling komt verder
    • Onderzoeken
      1. Sociogram van de klas
      2. CompetentieBelevingsSchaal voor Kinderen
      3. Gesprek leerkracht/leerling
  3. Gezin
    • Problemen ontlokken vaak specifieke houding naar kind en school.
    • Bijstellen van verwachtingen (er kan bijv. discrepantie zijn in de verwachtingen thuis en op school).
    • Herkenning problematiek, oude pijn
    • Onderzoeken:
      1. Gesprek met ouders en leerling: hoe gaan ouders met leerproblemen kind om? Wat roepen de problemen bij de ouders op?
  4. School/beleid
    • Zorgbeleid
    • Mogelijkheden Remedial Teaching/Interne begeleiding > professionele didactische hulp
    • Attitude t.o.v. afwijking van gemiddeld leerpatroon
    • Onderzoeken:
      1. Gesprek met ouders
      2. Gesprek met leerkracht: navragen (on)mogelijkheden en visie
.....read more
Access: 
Public
Gezinsdiagnostiek - Universiteit Utrecht

Gezinsdiagnostiek - Universiteit Utrecht

HC9 Gezinsdiagnostiek

Doelen

  1. Theoretische domeinen van het systeemdenken herkennen
  2. Systematische begrippen gebruiken om naar gezinnen te kijken
  3. Vanuit verschillende perspectieven naar gezinnen kijken
  4. Relevante technieken inzetten om informatie te verzamelen

Theoretische domeinen van het systeemdenken herkennen

Systeemdenken

  • Het geheel begrijpen door te kijken naar de interactie tussen de delen.
  • Het systeemdenken is onderliggend aan verschillende perspectieven.

Theoretische domeinen

  • General Systems Theory
    • Vorige eeuw ontstaan
    • Streven naar een overkoepelende theorie: gericht op complexiteit en onderlinge afhankelijkheid tussen en binnen systemen.
    • Multidisicplinair onderzoek
    • Filosofische theorie, niet empirisch
    • Geen empirisch onderzoek
    • Systeem: een systeem is samengesteld uit elementen die georganiseerd zijn door de consistente aard van de relatie tussen deze elementen.
    • Natuurlijke systemen
      • Belangrijkste kenmerken:
        • Regels en codes voor onderlinge omgang
        • Processen die verandering promoten & processen die verandering tegengaan (denk aan ontwikkeling van kinderen)
        • Organisatie ontwikkelt zich door de tijd
  • Cybernetica (vorm van systeemtheorie): gebruik van feedback
    • Feedback en duurzaam bestaande gezinssystemen
    • Hoe houd je verandering en stabiliteit in balans?
    • De cybernetica is de wetenschap die zich bezighoudt met de besturing van systemen: de controle van biologische en mechanische systemen, de communicatie binnen biologische en mechanische systemen, en de feedback.
  • Kritiek
    • Individu/mensbeeld: je kijkt alleen naar iemand in het systeem, maar je moet ook het individu zien.
    • Historie
    • Betekenisgeving
  • Dus: Communicatie als beïnvloeding (pragmatiek): zicht op interactie. Hoe communiceren mensen met mensen binnen en buiten het gezin?
    • Communicatie als beïnvloeding: als je communiceert beïnvloedt je elkaar.
    • Plaatje: zender en ontvanger van boodschap

Systemische begrippen gebruiken om naar gezinnen te kijken

Eerst: we kunnen niet niet communiceren

  • Aanvaarding-verwerping-verandering-symptoomvorming
  • Voorbeeld: vliegen naar Nieuw-Zeeland. Je gaat alleen, zit wel naast iemand in het vliegtuig: aanvaarding > zet de sfeer voor communicatie. Je kan ook de boodschap verwerpen (wel reageren, maar duidelijk laten merken dat je met rust gelaten wilt worden). Veranderen: je gaat wel in op de boodschap, maar je gaat verder met een boodschap die niet past bij die van de buurvrouw. Symptoomvorming: bijv. zeggen dat je hoofdpijn hebt en dat je rustig gaat zitten > beïnvloedt de communicatie.
  • Er zijn dus wel verschillende manieren om te reageren, maar je reageert altijd.

Gesloten vs. Open systemen

  • Wel of niet doorlaatbare grenzen naar de omgeving. Grens tussen gezin en omgeving zijn wel altijd open. Informatie-uitwisseling met de omgeving.

Context

  • Context is bepalend voor de betekenis
  • Citroen: de gele citroen is bijzonder als die tussen groene limoenen ligt.
  • Moet je je bij gezinnen ook van bewust zijn: wat betekent dit gedrag voor dit gezin? Verschillende betekenissen bij
.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2569