BulletPointsamenvattingen per hoofdstuk bij de 3e druk van Social Cognition: From Brains to Culture van Fiske & Taylor - Chapter


Wat houdt sociale cognitie in en welke plaats heeft het binnen de psychologie? - BulletPoints 1

  • Asch bedacht twee modellen die een verklaring boden voor de manier waarop mensen bepaalde indrukken vormen van anderen die ze nooit eerder hebben gezien: (1) Het configurationele model; dit model veronderstelt dat mensen een samenhangende visie van anderen zullen vormen waarin geen plaats is voor variatie. (2) Het algebraïsche model; dit model veronderstelt dat mensen verschillende persoonstrekken optellen om zo een totaal beeld te vormen.

  • Volgens de elementaire benadering (Wundt, Ebbinghaus) komt informatie bij ons binnen via onze zintuigen en percepties en vormt dit vervolgens ideeën. Deze ideeën worden geassocieerd door nabijheid in ruimte en tijd.

  • Volgens de holistische benadering (Gestalt, Kant) organiseert de geest de wereld aan de hand van groepering.

  • Binnen de sociale psychologie zijn er vijf algemene modellen van de sociale denker:
    (1) de consistentie zoeker, (2) de naïeve wetenschapper, (3) de cognitieve misser, (4) de gemotiveerde tacticus, en (5) de geactiveerde acteur.

Wat zijn duale modellen in sociale cognitie? - BulletPoints 2

  • Mensen hebben de neiging om te berusten op relatief automatische processen, afhankelijk van situationele vereisten (het model van de gemotiveerde tacticus).

  • Subliminale priming treedt op wanneer een concept in onze hersenen geactiveerd wordt door een bepaalde cue uit de omgeving die in de oppervlakte van ons bewustzijn blijft hangen. Post-bewust automatisme (bewuste priming) vindt plaats wanneer we ons bewust zijn van een prime, maar we er tegelijkertijd niet bewust van zijn hoe die waarneming invloed heeft op ons gedrag.

  • Chronisch toegankelijke concepten zijn die attributen die we door middel van ervaring met anderen leren te associëren (via proceduralisatie).

  • Een gecontroleerd proces is een proces waarin de bewuste intentie van de waarnemer bepaalt hoe een proces opereert. Voorbeelden: (1) doel-gedreven automatisme (hoewel het voornamelijk automatisch verloopt, is er in zekere zin bewuste verwerking nodig en is het afhankelijk van de taak die wordt uitgevoerd); (2) doel-inconsistent automatisme; (3) intentie.

  • De tactieken die we gebruiken om te switchen tussen onbewuste, automatische gedachten en bewuste, gestuurde gedachten zijn afhankelijk van onze motieven. Onze belangrijkste motieven zijn: (1) gevoel erbij te horen; (2) begrip; (3) gevoel van controle en afhankelijkheid; (4) zelfverbetering; (5) vertrouwen van de ingroup.

  • Afhankelijk van de omstandigheden proberen mensen zichzelf en anderen om hen heen altijd te begrijpen op meer of minder bedachtzame manieren. De modellen die zich op deze manieren richten, zijn: (1) het duale verwerkingsmodel van impressieformatie; (2) duale verwerkingsmodel van overmoedige attributie; (3) het unimode model

Welke rol spelen aandacht en codering in de sociale cognitie? - BulletPoints 3

  • Aandacht en encodering zijn de eerste stappen in mentale representatie. Iemands gezicht is een zeer belangrijke sociale aandachtsvanger.

  • Saillantie, de mate waarin iemand opvalt, kan een grote invloed hebben op hoe we ons voelen en hoe we interacteren met de mensen om ons heen. Sociale saillantie is context-afhankelijk; we vallen op sociaal op wanneer we iets nieuws/onbekends presenteren.

  • Een stimulus is levendig wanneer het emotioneel interessant, concreet en verbeeldingsopwekkend, en op sensorische, temporale of ruimtelijke wijze nabij is. Levendige informatie roept interne visuele representaties op, heeft meer overtuigingskracht, en heeft een grotere emotionele invloed dan vlakke informatie.

  • Onze hersenen categoriseren en organiseren informatie van nature. Deze categorieën kunnen meer of minder toegankelijk zijn, afhankelijk van priming.

  • Volgens het selectieve toegankelijkheidsmodel van assimilatie en contrast kan priming onze interpretatie van dingen en mensen beïnvloeden. Priming kan vaak resulteren in de assimilatie van stimuli in toegankelijke categorieën. Soms zien we echter contrasteffecten. Assimilatie en contrast zijn afhankelijk van het bewust zijn van de prime, kenmerken van de betrokken stimuli, en het doel van de waarnemer.

  • Priming is het meest actief tijdens het moment van encodering.

Hoe zijn bepaalde gebeurtenissen in het geheugen opgeslagen en wat is de rol van de mentale representatie van deze herinneringen? - BulletPoints 4

  • Er zijn verschillende associatieve netwerkmodellen van sociaal geheugen: (1) het PM-1 model, die werkt als een computersimulatie; (2) het persoon geheugenmodel, wat stelt dat we een indruk krijgen van iemands gedrag; (3) het TRAP model, dat aandacht schenkt aan zowel het inconsistente, als het consistente geheugen; (4) de aanverwante systeemtheorie (AST), dat representaties van anderen creëert aan de hand van het visuele, het verbale/semantische, affectieve en handelingssysteem.

  • De activatie van sociale categorieën kan plaatsvinden via seriële of parallelle verwerking. Een parallel proces activeert veel gerelateerde paden tegelijkertijd. Een serieel proces vindt plaats als een reeks stappen.

  • Parallelle gedistribueerde verwerking (PDP) modellen veronderstellen dat het geheugen bestaat uit elementaire eenheden die via koppelingen aan elkaar verbonden zijn. De verbindingen representeren randvoorwaarden over welke eenheden geassocieerd zijn. Verbindingssterktes representeren het soort associatie en de magnitude ervan.

  • Volgens de perceptuele kennistheorie is onze interne en externe ervaring geëncodeerd aan de hand van perceptuele symbolen. Deze visie is met name toepasbaar op sociale cognitie, omdat het zich niet enkel richt op het archiveren van herinneringen, maar ook op de voorbereiding op gesitueerde handelingen, welke zijn ingebed in een zekere context.

  • (Sociale) categorie omvatten schema’s. Categorische persoonsperceptie wordt gezien als een top-down proces, aangezien we eerder veronderstelde ideeën opleggen op de realiteit. Andere processen zijn bottom-up, gebaseerd op daadwerkelijke data die we van echte stimuli hebben geobserveerd.

  • De exemplaar benadering stelt dat iemand in plaats van een abstract prototype afzonderlijke instanties onthoudt die hij/zij is tegengekomen. Hij/zij vergelijkt vervolgens waargenomen stimuli met zijn/haar eigen herinneringen van exemplaren van dezelfde categorie.

Wat is de rol van 'de zelf' in de sociale cognitie? - BulletPoints 5

  • Iemands zelfconcept bestaat uit diens complexe overtuigingen over wie hij/zij is. Dit wordt beïnvloed door de culturele achtergrond. Zelfschema’s zijn cognitieve-affectieve structuren die een representatie zijn van de kwaliteiten van de zelf in ieder gegeven domein. Eigenwaarde is het gevolg van zelfevaluaties; het draagt bij aan een gevoel van welzijn, het dient als motivatie voor doelen, en het stelt ons in de gelegenheid om met lastige situaties om te gaan.

  • Zelfregulatie heeft betrekking op de manier waarop mensen hun eigen handelingen, gevoelens en gedachten sturen. Het wordt beïnvloed door aandacht. We hebben twee semi-afhankelijke motivationele systemen die ons gedrag reguleren; (1) het gedragsactivatie systeem (BAS), dat ervoor zorgt dat we andere mensen en bepaalde activiteiten benaderen; (2) het gedragsinhibitie systeem (BIS), dat ervoor zorgt dat we andere mensen en bepaalde activiteiten vermijden.

  • Higgins maakte onderscheid tussen twee soorten zelf-guides: de ideale zelf en de behoorde zelf. Discrepanties tussen deze twee zijn een motivator; mensen streven naar verbetering van zichzelf. Als iemand een regulerende fit ervaart tussen diens nagestreefde doelen en regulerende focus, zorgt dit voor een hoog welzijn.

  • Mensen worden gemotiveerd door het verlangen om te verbeteren. Zelfverbetering is niet hetzelfde als zelfontplooiing; de inspanning die we leveren om een positieve ervaring van de zelf te behouden of te creëren. Zelfbevestiging is een manier om zelfontplooiingsbehoeften te behouden en helpt ons lastige situaties het hoofd te bieden.

  • Zelfrelevante informatie is van nature erg belangrijk voor iemand. Volgens de simulatietheorie doen we aan zelfrefereren; we leiden de mentale toestand van anderen af door ons te verbeelden wat onze eigen gedachten en gevoelens zouden zijn in een zelfde soort situatie.

Wat zijn attributieprocessen? - BulletPoints 6

  • Attributie betreft de manier waarop mensen causale verklaringen voor de handelingen en mentale toestanden van anderen afleiden. Zes belangrijke theoretische tradities vormen de basis van vroege attributietheorie: (1) theorie van commonsense psychologie; (2) correspondentie inferentie theorie; (3) Kelley’s attributietheorie; (4) theorie van emotionele labiliteit; (5) zelfperceptie theorie; (6) attributiemodel van gemotiveerd gedrag.

  • Vroege attributietheorieën besteedden voornamelijk aandacht aan de logische principes van attributieprocessen. Later onderzoek richtte zich vooral op de mentale operaties die attributies veroorzaken. Theorieën die onder dit latere onderzoek vallen, zijn: (1) twee-fase model van attributieprocessen; (2) theorie van spontane trekinferenties; (3) integratieve stadia theorie.

  • Er zijn verschillende attributie biases die kunnen plaatsvinden, waarvan de belangrijkste: (1) fundamentele attributiefout; (2) actor-observer effect; (3) self-serving attributie bias; (4) self-centered attributie bias; (5) naïef realisme; (6) attributie van verantwoordelijkheid; (7) defensieve attributie.

Welke shortcuts worden er onderscheiden binnen de sociale cognitie? - BulletPoints 7

  • Heuristieken zijn standaard shortcuts die ons in staat stellen om complex probleem-oplossen om te zetten naar eenvoudige operaties. De vier belangrijkste heuristieken: (1) representativiteitsheuristiek; (2) beschikbaarheidsheuristiek; (3) simulatieheuristiek; (4) verankering.

  • Naast heuristieken gebruiken we andere shortcuts voor besluitvorming, zoals het veranderende beslissingskader (prospect theorie), gebruik van kennis (Bayes’ stelling), en integreren van informatie (aan de hand van correlatie en covariatie).

  • Het discounted utiliteitsmodel (DU-model) stelt dat de bruikbaarheid van een bepaalde keuze vermindert naarmate de consequenties in de loop van tijd verdeeld zijn. Hoe verder een gebeurtenis in de toekomst ligt, hoe groter het gewicht van cognitieve gevolgen en hoe minder het gewicht van affectieve gevolgen.

  • De temporele interpretatie theorie stelt dat hoe groter de temporele afstand tot een gebeurtenis, hoe meer iemand over die gebeurtenis denkt in abstracte termen.

Wat houdt accurate en efficiënte sociale inferentie in? - BulletPoints 8

  • We gaan er vaak vanuit dat mensen zich op een bepaalde manier gedragen om bepaalde doelen te verwezenlijken.

  • Wanneer we een inferentie maken, verzamelen we eerst informatie. Uiteraard zijn we niet in staat om alle relevante informatie in beschouwing te nemen, waardoor we fouten maken. Wanneer we eenmaal hebben besloten welke informatie we willen verzamelen, moeten we die data beoordelen. Ook hier kunnen fouten, zoals regressie, in optreden.

  • Als we het inferentieproces willen verbeteren, moeten we accepteren dat we fouten maken en vooroordelen een rol laten spelen. De volgende drie perspectieven zijn gericht op fouten en biases: (1) fouten zijn bijgevolg en echt: we moeten ingrijpen; (2) fouten zijn een bijproduct van laboratorium experimenten: we moeten vertrouwen op de controles en het evenwicht die in echte sociale contexten bestaan; (3) heuristieken kunnen superieur zijn aan bedachtzame redenering: we moeten de kwestie niet overmatig analyseren.

  • Mensen kunnen getraind worden in het verbeteren van hun redeneringsvaardigheden, bijvoorbeeld door te leren van voorbeelden (de begeleide inductie benadering).

  • Wanneer we de redenen achter onze inferenties analyseren, kunnen we onze inferenties ook daadwerkelijk veranderen. Soms kan bewuste overweging schadelijk zijn; men vertrouwt soms makkelijker op een complexe beslissing dan op intuïtie. Sociale inferenties zijn niet enkel gebaseerd op de praktische behoefte aan accuratesse en efficiëntie; ze voldoen aan onze motivationele behoeften. Het kan psychologisch gezien gunstig zijn om valse overtuigingen (false beliefs) te hebben.

Wat zijn de cognitieve structuren van attitudes? - BulletPoints 9

  • De meest invloedrijke benaderingen in onderzoek naar attitudes zijn de cognitieve consistentie theorieën, welke ervan uitgaan dat inconsistenties binnen cognities, emoties, etc. verandering in attitudes teweeg brengen.

  • De belangrijkste twee consistentietheorieën die cognitieve representatie verklaren, zijn: (1) dissonantietheorie, welke selectief leren voorspelt; (2) balanstheorie, die stelt dat in de geest van de sociale waarnemer structuren aanwezig die de waarnemer, de ander en het gemeenschappelijke object representeren.

  • Volgens het associatieve propositionele evaluatiemodel van attitudes spelen zowel discrete, declaratieve representaties, als gedistribueerde, procedurele representaties een rol in de vorming van onze attitudes.

  • De kans dat mensen een boodschap als geloofwaardig beschouwen is groter wanneer de boodschap wordt overgedragen door iemand waar we respect voor hebben, waar we ons aan kunnen relateren, en die veel op het spel lijkt te zetten in het uiten van zijn/haar afwijkende mening.

  • Wanneer een groep ongelijk verdeeld is over een bepaalde kwestie, vindt er groepspolarisatie plaats. Discussie over een kwestie zorgt voor een soort kloof waarbij de meerderheid naar een extreme versie van hun originele standpunt wordt geduwd. Een gelijke verdeling in een discussie zorgt er juist weer voor dat de ‘winnende’ kant een meer gematigde versie van hun oorspronkelijke standpunt vormt.

  • Overtuiging is de emotionele toewijding die we ervaren ten opzichte van een attitude. De kracht van een attitude is de mate waarin we proberen om anderen te verleiden tot het delen van onze meningen. Het belang van een attitude is onze interesse in of zorgen over een bepaalde attitude en voorspelt of we op zoek gaan naar relevante informatie.

  • Attitudefuncties kunnen op verschillende manieren worden verdeeld: kennis, waarden en maatschappelijk karakter.

Hoe geschiedt de cognitieve verwerking van attitudes? - BulletPoints 10

  • Volgens het heuristisch-systematische model houden de meeste mensen zich bezig met discrete, bedachtzame processen wanneer ze hiertoe voldoende gemotiveerd worden en wanneer ze niet overweldigd worden door verstorende informatie. Ze houden zich daarbij zowel bezig met systematische verwerking, als met heuristische verwerking.

  • Volgens het elaboration likelihood model (ELM) zijn er twee routes naar overreding: (1) de centrale route, welke elaboratief-gericht denken omvat, en (2) de perifere route, welke attitudeverandering omvat die plaatsvindt buiten elaboratie om. Elaboratie omvat het maken van relevante associaties, nauwkeurig onderzoeken van argumenten, afleiden van de waarde van een boodschap en de evaluatie van de algehele boodschap.

  • Niet alleen de expertise en aantrekkelijkheid van degene die de boodschap overdraagt hebben een sterke invloed op de uitkomsten van de overreding, ook de boodschap zelf heeft hier door herhaalde exposure, begrijpelijkheid en relevantie invloed op.

  • Individuele verschillen in cognitieve responsen en overreding zijn: (1) de behoefte aan cognitie; (2) onzekerheidsoriëntatie; (3) behoefte aan evaluatie.

  • Het MODE model van attitudeverwerking richt zich op de manier waarop attitudes opereren en hoe ze geactiveerd worden: het beschouwt attitudes als associaties in het geheugen tussen het object en iemands evaluatie van dat object.

  • Belichaamde expressies van attitudes zijn fysieke expressies die plaatsvinden, zelfs wanneer we ons niet bewust zijn van het feit dat we stimuli evalueren.

Wat zijn de cognitieve aspecten van stereotypering? - BulletPoints 11

  • De volgende vier groepsidentiteit theorieën hebben getracht inter-groepsconflicten te verklaren: (1) sociale identiteitstheorie (SIT); (2) zelfcategorisatie theorie (SCT); (3) optimale distinctiviteitstheorie (ODT); (4) subjectieve onzekerheidsreductie theorie.

  • Categorisatie in groepen kan zichtbare bias, zoals ingroup favoritisme, creëren.

  • De volgende theorieën verklaren inter-groepsrelaties binnen de maatschappij als redelijk, onvermijdelijk en legitiem: (1) sociale dominantietheorie (SDT); (2) terror management theorie (TMT); (3) system justification theorie (SJT).

  • Wanneer groepen eenmaal zijn gecategoriseerd, lijken ze de eigenschap van een echte entiteit te bezitten. Dit versterkt over het algemeen overtuigingssystemen, doordat het inter-groepsrelaties polariseert. Als groepen worden gezien als een entiteit, dan wordt hen meestal een tweede eigenschap toegeschreven: een essentie.

  • Als het op emoties aankomt, schrijven we primaire emoties toe aan zowel onze eigen groep, als andere groepen. Secundaire emoties, daarentegen, worden bewaard voor de ingroup. Dit infra-menselijke perspectief zorgt ervoor dat mensen minder met infra-gehumaniseerde groepen meeleven. Dehumanisatie neemt twee vormen aan: dierlijke en mechanistische dehumanisatie.

  • Stereotypen kunnen automatisch, ambigu en ambivalent zijn. De basis impliciete associatietest (IAT) onderstreept associaties tussen zowel ingroup en positieve attitude-objecten, als tussen outgroup en negatieve attitude-objecten. De IAT onthult allerlei soorten ras- en genderstereotypen, zoals beroepen, rollen en criminaliteit.

Wat houdt het samenspel van cognitieve en affectieve biases in? - BulletPoints 12

  • Sommige emoties – zoals woede en blijdschap – zorgen ervoor dat mensen meer gaan stereotyperen, terwijl andere emoties – zoals verdriet – ervoor zorgen dat mensen minder gaan stereotyperen. Groepen roepen meestal ook affect op als een integrale functie van wie de individuen in die groep lijken te zijn en de situatie waarin ze verschijnen.

  • Volgens diverse theorieën triggeren verschillende groepen verschillende affectieve configuraties als een integraal kenmerk van een ontmoeting. De theorieën die in dit hoofdstuk worden besproken zijn: (1) stereotype content model (SCM); (2) inter-groepsemoties theorie; (3) enemy image theorie; (4) bio-culturele benadering.

  • De geïntegreerde dreigingstheorie richt zich op één van de belangrijkste emoties die attitudes voorspelt; angst. Volgens deze theorie mediëren dreigingen – welke een realistische of symbolische vorm kunnen nemen – tussen antecedenten en attitudes. De dreigingen dienen als een cognitieve taxatie, de stereotypen als cognitieve respons, en angst als een emotionele respons.

  • Schuldige gevoelens van berouw zijn afhankelijk van het niveau van vooringenomenheid. Mensen die niet erg bevooroordeeld zijn, hebben hoge, geïnternaliseerde standaarden met betrekking tot hun eigen interraciale gedrag. Wanneer ze deze standaarden schenden, voelen ze zich strijdig en schuldig. Sterk bevooroordeelde mensen hebben lagere, meer geëxternaliseerde standaarden. Wanneer zij deze standaarden schenden, ervaren ze woede.

  • Raciale vooroordelen zijn op verschillende manieren ongebruikelijk: (1) ze zijn emotioneel geladen; (2) de meeste mensen die ze hebben ervaren aversie ten aanzien van raciale vooroordelen; (3) ze zijn waarschijnlijk niet geëvalueerd; (4) raciale groepen blijven hyper-gesegregeerd.

  • Van mannen en vrouwen wordt verwacht dat ze zich conformeren aan genderstereotypen. Intieme onderlinge afhankelijkheid en mannelijke status creëren samen ambivalent seksisme.

  • Naast vooroordelen met betrekking tot ras en gender, hebben mensen ook vooroordelen ten opzichte van oudere volwassenen, welke meestal veroorzaakt door medelijden en sympathie.

  • Een laatste groep vooroordelen, zijn seksuele vooroordelen. Deze vooroordelen verschillen op minstens drie manieren van andere vooroordelen: (1) seksuele oriëntatie is niet zo duidelijk als ras, gender en leeftijd; (2) vooroordelen tegenover seksuele oriëntatie zijn de meest wijd verspreide vooroordelen; (3) de overtuiging dat homoseksualiteit biologisch bepaald is lijkt gecorreleerd te zijn met tolerantie (terwijl in het geval van ras, gender en leeftijd de overtuiging van biologische bepaaldheid gecorreleerd lijkt te zijn aan vooroordelen).

Hoe wordt er van sociale cognitie naar affect gegaan? - BulletPoints 13

  • Er zijn verschillende theorieën die emotionele processen proberen te verklaren. Deze theorieën kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën: (1) vroege theorieën (James-Lange visie); (2) fysiologische theorieën (hypothese van gezichtsfeedback); (3) sociaal-cognitieve theorieën (arousal-plus-mind theorie, Mandler’s theorie van emoties, complexiteit-extremiteit hypothese, gedachte-polarisatie hypothese).

  • Weiner’s attributietheorie beschrijft enkele basisdimensies op basis waarvan we onze evaluatie maken. Deze dimensies roepen bepaalde emoties op: (1) interne vs. Externe locus of control; (2) stabiliteit in de loop der tijd; (3) beheersbaarheid.

  • Een perspectief met betrekking tot emoties is dat ze ons helpen om onze doelen en prioriteiten te beheren. Deze visie is gebaseerd op de observatie dat de verstoring/facilitatie van gepland gedrag emoties veroorzaakt. Emoties kunnen zelf ook dienen als interrupties door ons op belangrijke doelen te attenderen. Emoties verschuiven onze prioriteiten.

  • Volgens de cybernetische theorie van zelfaandacht zien zelf-gerichte mensen discrepanties tussen hun huidige toestand en een bepaald doel of bepaalde standaard. Om deze discrepantie te verminderen, proberen zij hun gedrag aan te passen. Dit blijven ze doen tot ze het doel/de standaard hebben bereikt, of totdat ze het opgeven.

  • Taxatie (appraisal) theorieën stellen dat wanneer we iets tegenkomen, we snel een inschatting maken van de persoonlijke significantie. Hierdoor kunnen we beslissen of we wel of niet reageren.

Hoe wordt er van affect naar sociale cognitie gegaan? - BulletPoints 14

  • Positieve en negatieve stemmingen staan niet tegenover elkaar; dit maakt ons emotionele spectrum asymmetrisch.

  • Positieve stemmingen zorgen ervoor dat we anderen eerder willen en zullen helpen. Hieraan liggen vier mechanismen ten grondslag: (1) aandacht; (2) separaat proces; (3) sociale outlook; (4) stemmingsbehoud. De negatieve state-relief hypothese stelt dat ongelukkige mensen zullen helpen indien ze hier gelukkiger door zullen worden.

  • Stemming heeft ook invloed op het geheugen. We onthouden sneller vrolijke dingen wanneer we vrolijk zijn en treurige dingen wanneer we verdrietig zijn (stemmingscongruent geheugen). Ook besteden we aandacht aan stimuli die een weerspiegeling zijn van onze stemmingen.

  • Stemming heeft ook invloed op onze oordelen. Wanneer we positief gestemd zijn, zijn we geneigd om zo ongeveer alles positiever te beoordelen en voelen we ons meer welwillend. Negatieve stemmingseffecten zijn minder extreem, vergeleken met de norm. Als mensen depressief zijn, beoordelen zij anderen meer op hun zwakke punten dan op hun sterke punten. Ook zien ze zichzelf als meer eenzaam dan ze daadwerkelijk zijn. Twee negatieve stemmingen met sterke effecten zijn angst (effect: vermijding) en woede (effect: opzoeken van risico’s).

  • Ook heeft stemming invloed op onze besluitvormingsstijl. Over het algemeen zijn blije mensen meer flexibele besluitvormers. Verdrietige mensen, daarentegen, zijn voorzichtiger en discreter in het maken van beslissingen.

  • Tot slot heeft stemming ook invloed op het welzijn: blije mensen ervaren een beter lange termijn welzijn.

  • Zajonc’s afzonderlijke systemen visie van cognitie en affect stelt dat beide bestaan als parallelle paden en elkaar niet zo sterk beïnvloeden als wordt gedacht. Deze visie beschouwt affectieve reacties als primair, instinctief en onvermijdelijk. Cognitie is volgens deze visie een secundaire, overwogen respons die gemakkelijker te negeren is. Veel onderzoekers zijn het niet eens met de afzonderlijke systemen-visie.

Wat houdt zelfregulatie in? - BulletPoints 15

  • Zelfregulatie is de manier waarop mensen hun gedrag beheersen en sturen. Meestal doen ze dit om hun doelen te bereiken.

  • We maken continu een inschatting van de situaties waar we ons in bevinden en kiezen welke situaties we wel of niet opzoeken. Wanneer we doelgeoriënteerde situaties construeren, doorlopen we motivationele en wilskrachtige stadia: (stadium 1) overwegende mindset; (stadium 2) uitvoerende mindset; (stadium 3) doelafscherming.

  • Soms vindt het nastreven van doelen bewust en weloverwogen plaats, maar vaak zijn onze zelfregulerende handelingen onderbewust. Doelen met een promotiefocus leveren een gevoel van bekwaamheid of beloning op, terwijl bij doelen met een preventiefocus een gevoel van verantwoordelijkheid komt kijken en waarbij het behalen van die doelen en gevoel van veiligheid oplevert.

  • We baseren ons zelfconcept op bepaalde prototypische gedragingen die we consistent uitvoeren. Cognitie moet krachtig en duidelijk zijn, wil het gedrag kunnen voorspellen. Gedrag dat vooral ten gunste van jezelf is (consummatory behavior) is affect-gedreven. Instrumenteel gedrag, daarentegen, blijkt meer doelgericht en cognitie-gedreven.

  • Er zijn vijf onderhoudsindicatoren die de potentiële verstoring van een actie-identiteit bepalen: (1) moeilijkheid; (2) bekendheid; (3) complexiteit; (4) tijd om uit te voeren; (5) tijd om te beheersen.

  • Attitude-gedragsconsistentie wordt beïnvloed door de betekenis die we geven aan de attitude en het gedrag dat zichtbaar wordt gemaakt door situationele cues.

  • We doen aan bevestigende hypothese-testen wanneer we een hypothese hebben gevormd over iemand anders’ persoonlijkheid; we stellen hem/haar leidende vragen die onze hypothese bevestigen, in plaats van deze te weerleggen.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids bij Social Cognition: From Brains to Culture van Fiske en Taylor

Samenvattingen en studiehulp bij Social Cognition: From Brains to Culture van Fiske en Taylor

Inhoudsopgave

Samenvattingen en studiehulp bij de 4e druk van het boek:

  • Samenvatting bij het boek: Social Cognition: From Brains to Culture van Fiske en Taylor - 4e druk
  • Tentamentest bij het boek: Social Cognition: From Brains to Culture van Fiske en Taylor - 4e druk

Engelstalige samenvattingen en studiehulp bij de 4e druk van het boek:

  • Summary with the book: Social Cognition: From Brains to Culture by Fiske and Taylor - 4th edition
  • ExamTests with the book: Social Cognition: From Brains to Culture by Fiske and Taylor - 4th edition

Overige:

  • Samenvattingen en studiehulp bij voorgaande drukken van het boek
Access: 
Public
This content refers to .....
Psychology and behavorial sciences - Theme
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
916 1