Samenvattingen per hoofdstuk bij de 2e druk van Psychofarmacologie: De effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans

Samenvattingen per hoofdstuk bij de 2e druk van Psychofarmacologie: De effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans

Check supporting content in full:
Wat is psychofarmacologie? - Chapter 1
Wat is de functie van het zenuwstelsel? - Chapter 2
Wat is de functie van een zenuwcel en hoe ziet de opbouw van een zenuwcel eruit? - Chapter 3
Wat is de functie van neurotransmitters? - Chapter 4
Wat zijn veel de principes van de (psycho)farmacologie? - Chapter 5
Wat zijn stimulantia en welke middelen worden hiertoe gerekend? - Chapter 6
Welke middelen beïnvloeden stemming? - Chapter 7
Wat zijn sederende middelen en sociale enhancers en wanneer worden ze toegepast? - Chapter 8
Wanneer worden antipsychotische middelen voorgeschreven? - Chapter 9
Wat zijn psychedelica, hallucinogenen en psychotomimetica? - Chapter 10
Wat zijn de kenmerken van afhankelijkheid en verslaving? - Chapter 11
Wat wordt bedoeld met neurologische ziektebeelden? - Chapter 12
Begrippenlijst bij de 2e druk van Psychofarmacologie: De effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - Chapter

Begrippenlijst bij de 2e druk van Psychofarmacologie: De effecten van drugs en geneesmiddelen op het menselijk brein en gedrag van Kenemans - Chapter


Wat is psychofarmacologie? - Chapter 1

  • Psychofarmaca: alle stoffen die effect hebben op gedrag via de hersenen en de rest van het centraal zenuwstelsel
  • Genotmiddelen: psychofarmaca die mensen innemen vanwege het belonende effect ervan
  • Geneesmiddelen: psychofarmaca die gebruikt worden om problematisch gedrag te beïnvloeden
  • Neurotransmitters: stoffen die verantwoordelijk zijn voor signaaloverdracht tussen zenuwcellen
  • Hormonen: stoffen die verantwoordelijk zijn voor signaaloverdracht via het bloed
  • Extended release: een manier van verpakking van een pil, waarbij de stof langzaam in het bloed opgenomen wordt, de waarde meer constant blijft en het effect langer aanhoudt
  • Bijwerkingen: ongewenste effecten van een psychofarmacon
  • Therapeutisch venster: de laagste en hoogste dosering van een psychofarmacon aan de hand van de afweging tussen gewenste effecten en bijwerkingen
  • Tolerantie: afname van het effect van een stof door chronische toediening
  • Verklarend onderzoek: onderzoek naar de mechanismen achter de werking van psychofarmaca
  • Voorspellend onderzoek: onderzoek naar de effectiviteit van psychofarmaca
  • Placebocontrole: het gebruiken van een controlegroep die een placebo krijgt toegediend zonder het werkzame psychofarmacon
  • Dubbelblind onderzoek: patiënten en onderzoeker weten geen van allen wie in de controlegroep zit en wie in de experimentele groep
  • Placebo-effect: een effect dat niet door het werkzame middel in het medicijn veroorzaakt wordt, maar door een verwachting op basis van de toediening
  • Baselinemeting: voormeting van de afhankelijke variabelen
  • Odds-ratio: de kans dat een verschijnsel voorkomt als gevolg van toediening van een psychofarmacon, bepaald door de verhouding van het verschijnsel in een groep die het medicijn krijgt ten opzichte van het verschijnsel in een groep die het medicijn niet krijgt

Wat is de functie van het zenuwstelsel? - Chapter 2

  • Centraal zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg
  • Perifeer zenuwstelsel: alle zenuwcellen in de rest van het lichaam
  • Somatisch zenuwstelsel: deel van het perifere zenuwstelsel dat bewust aangestuurd wordt
  • Autonoom zenuwstelsel: deel van het perifere zenuwstelsel dat automatisch functioneert
  • Sympathisch zenuwstelsel: deel van het zenuwstelsel dat betrokken is bij actieve toestand
  • Parasympathisch zenuwstelsel: deel van het autonome zenuwstelsel dat betrokken is bij rusttoestand
  • Magnetic Resonance Imaging (MRI): beeldvormingstechniek waarbij de hersenstructuur virtueel geconstrueerd wordt door middel van de energie van waterstofprotonen
  • Gyri: windingen in de cortex
  • Sulci en fissuren: gleuven en groeven in de cortex
  • Grijze stof: donkergekleurd hersenweefsel dat bestaat uit cellichamen, korte uitlopers en andere typen hersencellen
  • Soma’s: cellichamen
  • Mediale fissuur: fissuur in het midden van de cortex
  • Fissuur van Sylvius: fissuur die de mediale van de laterale delen in de cortex onderscheidt
  • Hemisfeer: hersenhelft
  • Corpus callosum: verbinding tussen de corticale hemisferen
  • Occipitaalkwab: gebied aan de achterkant van de cortex, met als belangrijkste functie visuele waarneming
  • Pariëtaalkwab: mediaal en bovengelegen gebied van de cortex, met als belangrijkste functies tastgewaarwording, lichamelijke sensaties en ruimtelijke waarneming
  • Temporaalkwab: lateraal gelegen gebied van de cortex, met als belangrijkste functies auditieve waarneming, hogere visuele waarneming en geheugen
  • Frontaalkwab: gebied aan de voorkant van de cortex, met als belangrijkste functies motorische controle, herinnering, planning en redenering
  • Subcorticale gebieden: alle hersengebieden die niet tot de cortex behoren
  • Thalamus: subcorticaal gebied date en schakel vormt tussen zintuigen en hersengebieden, en hersengebieden onderling
  • Basale ganglia: verzameling kernen rond de thalamus, verantwoordelijk voor motorische regulatie
  • Nucleus accumbens: subcorticaal gebied dat een essentiële rol speelt in het beloningssysteem
  • Hippocampus: subcorticaal gebied dat betrokken is bij het geheugen
  • Amygdala: subcorticaal gebied dat betrokken is bij onder andere emotie
  • Hypothalamus: subcorticaal gebied dat onder andere betrokken is bij hormonale regulatie
  • Cerebellum: klein deel achter de hersenen dat verantwoordelijk is voor motorische functies en tijdsgerelateerde vaardigheden
  • Ruggenmerg: verbinding tussen de hersenen en het perifere zenuwstelsel
  • Locus coerulus: kern in de pons die verbindingen met alle gebieden van de cortex heeft
  • Ventraal tegmentaal gebied (VTG): kernen in de middenhersenen die verbindingen hebben met een groot aantal delen van de cortex en subcorticale gebieden
  • Substantia nigra: kern in de middenhersenen die verantwoordelijk is voor motorische regulatie

Wat is de functie van een zenuwcel en hoe ziet de opbouw van een zenuwcel eruit? - Chapter 3

  • Nucleus: onderdeel van het cellichaam dat het DNA bevat
  • DNA: stof die de erfelijke informatie van een organisme bevat
  • Chromosoom: onderdeel van het DNA
  • Gen: deel van het DNA dat de codering voor een specifiek eiwit bevat
  • Base: stof waaruit aminozuren zijn opgebouwd
  • Triplet: sequentie van drie basen die codeert voor een aminozuur
  • Aminozuur: stof waaruit proteïnen zijn opgebouwd
  • RNA: kopie van het DNA met de codering voor eiwitten
  • Ribosoom: stof in het cellichaam dat de codering van het RNA afleest en de benodigde aminozuren aan elkaar hecht
  • Proteïne: stof in het lichaam dat bestaat uit aminozuren en uiteenlopende functies kan hebben
  • Promotor: deel van het gen dat reageert met enzymen die productie van RNA mogelijk maken
  • Mutatie: verandering in een gen door externe invloeden
  • Junk-DNA: grootste deel van het DNA waarover niet bekend is wat de functie is
  • Polymorfisme: het bestaan van meerdere varianten van een gen
  • Dendriet: korte uitloper van een neuron dat signalen ontvangt
  • Axon: lange uitloper van een neuron dat signalen doorgeeft
  • Membraan: laag moleculen die de grens van een neuron vormt
  • Ion: geladen deeltje
  • Rustpotentiaal: het verschil in elektrische lading binnen en buiten een neuron tijdens rusttoestand
  • Depolarisatie: verkleining van het potentiaalverschil
  • Voltagegevoelige kanalen: kanalen die reageren op depolarisatie
  • Actiepotentiaal: toenemende depolarisatie die het doorgeven van een signaal mogelijk maakt
  • Hyperpolarisatie: korte periode van meer polarisatie dan het rustpotentiaal
  • Myeline: stof rond neuronen die het verloop van signaaloverdracht versnelt
  • Natrium-kaliumpomp: mechanisme dat Na+ en K+ doorlaat

Wat is de functie van neurotransmitters? - Chapter 4

  • Synaps: ruimte tussen twee neuronen waar neurotransmissie plaatsvindt
  • Presynaptisch uiteinde: uiteinde van het axon dat het begin van de synaps vormt
  • Synaptische spleet: ruimte tussen de pre- en postsynaptische elementen
  • Postsynaptisch element: begin van een dendriet met receptoren
  • Bloed-hersenbarrière: systeem dat selectief stoffen doorlaat van het bloed naar de hersenen
  • Precursor: stof die nodig is voor het produceren van een neurotransmitter
  • Ionotrope transmissie: proces waarbij neurotransmitters binden aan een receptor en ionenkanalen openen
  • Excitatoir postsynaptisch potentiaal: depolarisatie als gevolg van een stimulerende neurotransmitter
  • Inhibitoir postsynaptisch potentiaal: hyperpolarisatie als gevolg van een remmende neurotransmitter
  • Affiniteit: mate waarin een neurotransmitter kan binden aan een receptor
  • Receptordoelmatigheid: mate waarin een neurotransmitter een effect heeft in het postsynaptische neuron
  • Agonist: stof die een specifiek proces versterkt
  • Antagonist: stof die een specifiek proces remt
  • Partiële agonist: stof die een hoge affiniteit heeft in combinatie met een doelmatigheid die tussen een agonist en een antagonist in ligt
  • Allosterische receptor: receptor waarvan de reactie afhankelijk is van de binding van neurotransmitters aan andere receptoren op hetzelfde receptorencomplex

Wat zijn veel de principes van de (psycho)farmacologie? - Chapter 5

  • Dosis-responscurve: grafiek waarin het effect van een stof afgezet is tegen oplopende dosering
  • Potentie: minimale dosis voor een merkbaar effect
  • Doelmatigheid: maximale dosis voor een merkbaar effect
  • Receptorinteractie: het effect van stof A op het effect van stof B
  • Farmacodynamiek: het onderzoeksveld waarbij de biochemische en fysiologische effecten van stoffen bestudeerd worden
  • Biochemisch effect: effecten van een stof op een receptor
  • Fysiologisch effect: effecten die optreden in de postsynaptische cel
  • Farmacokinetiek: onderzoeksveld waarbij de processen die een stof in het lichaam doorloopt bestudeerd worden
  • Tolerantie: bij herhaald gebruik is er een hogere dosis nodig om hetzelfde effect te bereiken
  • Sensitisatie: toename in gevoeligheid voor een stof
  • Desensitisatie: afname in gevoeligheid voor een stof door herhaalde toediening
  • Acuut effect: effect van een stof bij de allereerste toediening
  • Chronisch effect: effect van een stof na herhaalde toediening

Wat zijn stimulantia en welke middelen worden hiertoe gerekend? - Chapter 6

  • Sympathicomimetisch effect: stimulering van het sympathisch zenuwstelsel
  • Adenosine: neurotransmitter die de afgifte van neurotransmitters in het postsynaptische neuron remt
  • Sedatie: een verminderde activatiegraad van de hersenen, wat zich uit door slaperigheid en versuffing
  • Vigilantie: gevoeligheid voor incidentele relevante gebeurtenissen
  • Impulscontrole: het vermogen om reeds voorbereid of geïnitieerd gedrag te onderbreken

Welke middelen beïnvloeden stemming? - Chapter 7

  • Major depressive disorder: stoornis die gekenmerkt wordt door een gevoel van droefheid, minderwaardigheid of hulpeloosheid
  • Dysthyme stoornis: stoornis met dezelfde symptomen als MDD, maar dan milder en langduriger
  • Stressvolle gebeurtenissen: gebeurtenissen die stress oproepen
  • Dexamethason suppressietest: test die de onderdrukking van cortisol meet
  • Neurotrofine: een stof die neuronen beschermt
  • SSRI: stof die de heropname van serotonine remt
  • MAOI: stof die de afbraak van monoaminen door het enzym monoamine oxydase remt
  • TCA: stof die de heropname van noradrenaline remt, en in mindere mate ook serotonineheropname
  • SNRI: stof die de heropname van zowel noradrenaline als serotonine remt
  • Sint-Janskruid: kruid dat gebruikt wordt tegen milde depressie
  • ECT: techniek waarbij het brein onder stroom gezet wordt om hersenactiviteit te verstoren
  • TMS: techniek waarbij magnetische velden gebruikt worden om specifieke hersengebieden onder stroom te zetten
  • Manische episode: periode die gekenmerkt wordt door extreme uitgelatenheid of prikkelbaarheid, bij een bipolaire stoornis
  • Lithium: ion dat gebruikt wordt als stemmingsstabilisator bij bipolaire stoornis
  • Amfetaminepsychose: psychotische symptomen als gevolg van chronisch amfetaminegebruik
  • Cognitive enhancer: een stof die cognitieve functies verbetert bij gezonde personen

Wat zijn sederende middelen en sociale enhancers en wanneer worden ze toegepast? - Chapter 8

  • Benzodiazepinen: stoffen die versuffend en angstremmend werken door hun allosterische effect op GABA-receptoren
  • Barbituraten: stoffen die een sterk effect op GABA-receptoren hebben
  • Buspiron: stof met een zwakke versterkende werking op het serotonerge systeem
  • Bètablokkers: stoffen die de noradrenaline-bèta-receptoren blokkeren
  • DCS: stof die het aanleren van nieuwe dingen faciliteert
  • Zolpidem: meest voorgeschreven slaapmiddel dat inwerkt op het GABA-systeem
  • Melatonine: hormoon dat een slaapverwekkend effect heeft
  • Social enhancers: stoffen die vertrouwen in anderen vergroten
  • Oxytocine: stof die onder andere een rol speelt bij vertrouwen

Wanneer worden antipsychotische middelen voorgeschreven? - Chapter 9

  • Positieve symptomen: dingen die er zijn, terwijl ze er niet zouden moeten zijn, zoals wanen en hallucinaties
  • Negatieve symptomen: dingen die er niet zijn, terwijl ze er wel zouden moeten zijn, zoals afgevlakt affect en onvermogen tot doelgericht handelen
  • Psychose: toestand waarin het denken en gedrag verstoord zijn door hallucinaties en wanen
  • Chloorpromazine: klassiek antipsychoticum dat sterk remmend werkt door de invloed op D2-receptoren
  • Haloperidol: klassiek antipsychoticum dat remmend werkt, maar in mindere mate dan chloorpromazine
  • Tardieve dyskinesie: bewegingsstoornis waarbij er een gebrek aan motorische controle is
  • Clozapine; atypisch antipsychoticum dat positieve en negatieve symptomen vermindert, maar ook het immuunsysteem onderdrukt
  • Aripiprazole: atypisch antipsychoticum die fungeert als partiële agonist van de D2-receptor
  • Glycine: aminozuur dat fungeert als antipsychoticum door glutamaat te remmen
  • P50-gating: methode om auditieve regulatie te meten aan de hand van de P50-piek in hersenactiviteit

Wat zijn psychedelica, hallucinogenen en psychotomimetica? - Chapter 10

  • Psychedelica: stoffen die de beleving van de omgeving en het zelf veranderen
  • Hallucinogenen: stoffen die hallucinaties veroorzaken
  • Psychotomimetische stoffen: stoffen die een psychose veroorzaken
  • Cannabinoïde-receptor (CB1): receptor die zich bevindt op het presynaptische neuron en gevoelig is voor de werkzame stof uit cannabis
  • Anandamide: lichaamseigen stof die aan de CB1-receptor bindt, en een negatieve terugkoppeling veroorzaakt na binding van een neurotransmitter aan het postsynaptische neuron
  • Delta-9-tetrahydrocannabinol (THC): werkzame stof uit cannabis, die de afgifte van neurotransmitters uit het presynaptische neuron remt
  • Rimonabant: antagonist van de CB1-receptor
  • Lysergisch diethylamidezuur (LSD): stof die heftige visuele hallucinaties veroorzaakt
  • Dissociatieve stoffen: stoffen met stimulerende, verdovende en hallucinogene effecten, waaronder een gevoel van dissociatie
  • Delirische stoffen: stoffen die tot een delier leiden
  • Muscimol: delirische stof die de GABA-receptor stimuleert
  • Gamma-hydroxybutyraat (GHB): stof met een delirisch effect, dat een combinatie van exciterende en inhiberende signalen veroorzaakt

Wat zijn de kenmerken van afhankelijkheid en verslaving? - Chapter 11

  • Afhankelijkheid: een stof moeten innemen om een gewenst effect te bereiken
  • Verslaving: gedrag dat voortkomt uit afhankelijkheid
  • Stofmisbruik: chronisch gebruik van een stof waarvan de nadelen groter zijn dan de voordelen
  • Fysiologische afhankelijkheid: afhankelijkheid door lichamelijke processen
  • Psychologische afhankelijkheid: afhankelijkheid door mentale processen
  • Liking: het ervaren van een plezierig effect van stofgebruik
  • Wanting: de drang om een stof te gebruiken, zonder dat er sprake is van waardering
  • Varenicline: een stof die de nicotinereceptor blokkeert en gebruikt wordt tegen rookverslaving
  • Bupropion: een stof die desensitisatie van dopaminereceptoren compenseert
  • Methadon: stof die in tabletvorm de onthoudingsverschijnselen bij heroïneverslaving vermindert
  • Naltrexon: stof die de opioïde receptor blokkeert
  • Disulfiram: stof die de omzetting van acetaldehyde in azijnzuur vermindert, waardoor hoofdpijn en misselijkheid ontstaan bij alcoholinname

Wat wordt bedoeld met neurologische ziektebeelden? - Chapter 12

  • Ziekte van Parkinson: progressieve hersenaandoening gekenmerkt door bewegingsstoornissen
  • L-dopa: precursor van dopamine die wordt ingezet als medicijn bij de ziekte van Parkinson
  • Deep Brain Stimulation (DBS): elektrische stimulering van zenuwcellen
  • Ziekte van Huntington: erfelijke aandoening met primair ongecontroleerd bewegen
  • Ziekte van Alzheimer: vorm van dementie met voornamelijk geheugendysfunctie
  • Plaques: ophopingen van het eiwit bèta-amyloïde bij de ziekte van Alzheimer
  • Tangles: samenklonteringen van het eiwit tau bij de ziekte van Alzheimer
  • Acetylcholine-esteraseremmers (AChEI’s): stoffen die de afbraak van acetylcholine remmen, bij de behandeling van Alzheimer
  • Cerebraal-vasculair accident (CVA): probleem met de bloedtoevoer in de hersenen, ofwel door een herseninfarct, ofwel door een hersenbloeding
  • Herseninfarct: verstopping van een bloedvat in de hersenen
  • Hersenbloeding: het openscheuren van een bloedvat in de hersenen
  • Syndroom van Gilles de la Tourette: aandoening die gekenmerkt wordt door tics
  • Ziekte van Korsakoff: aandoening die gekenmerkt wordt door geheugenproblemen en confabulaties
Access: 
Public
Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Follow the author: Psychology Supporter
Check more of topic:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer