Burgerlijk Procesrecht - UL - Rechten - B3 - Oefenbundel
- 2970 reads
Deel A: Kies het juiste antwoord en beargumenteer waarom dat antwoord juist is.
Vraag 1
Hieronder staan vier uitspraken. Welke uitspraak is onjuist?
Vraag 2
Tim vordert in rechte van Melissa betaling van € 35.000,- ter zake van een aan Melissa verkochte en geleverde Oldtimer. Op maandag 7 augustus 2017 wordt de vordering bij verstek integraal toegewezen. De deurwaarder laat op donderdag 10 augustus 2017 op rechtsgeldige wijze een afschrift van het exploot in een gesloten envelop aan haar woonplaats achter, omdat Melissa weigert het afschrift in ontvangst te nemen.
Zes weken later: op donderdag 21 september 2017 spreken Tim en Melissa elkaar telefonisch. In dat telefoongesprek geeft Melissa aan dat zij het vonnis heeft gelezen, maar daaraan niet zal voldoen voordat Tim enkele gebreken aan de Oldtimer heeft hersteld, waarvan Tim had toegezegd dat deze reeds vóór de verkoop zouden zijn hersteld. Voorts geeft Melissa aan dat zij het vonnis zal bestrijden, desnoods tot aan de Hoge Raad.
Welke uitspraak is juist?
Melissa kan op vrijdag 6 oktober 2017:
Vraag 3
Tandarts Koelewijn heeft in rechte van Pronk gevorderd een bedrag € 1.250,- wegens het vervaardigen van een frame voor de onderkaak. In het geding voor de kantonrechter heeft Pronk in zijn verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en concludeert hij tot afwijzing van de vordering. Volgens Pronk heeft hij namelijk helemaal geen opdracht gegeven voor de gestelde werkzaamheden en bovendien heeft Koelewijn ondeugdelijk werk verricht, omdat het frame niet past.
Op de mondelinge behandeling verschijnt niemand aan de zijde van Pronk. Koelewijn vraagt aan zijn advocaat wat de rechter zal doen. Zijn advocaat stelt het volgende: “Oh, dat is heel simpel. Aangezien Pronk behoorlijk is opgeroepen en zonder bericht van verhindering niet is verschenen, zal de kantonrechter ervan uitgaan dat Pronk zijn verweer heeft prijsgegeven en op grond daarvan de vordering toewijzen zonder nadere motivering. Hij mag immers uit het niet-verschijnen van Pronk de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
Is de stelling van de advocaat juist?
Deel B: De antwoorden op de vragen bij dit onderdeel kunnen kort zijn maar moeten wel, zo mogelijk onder verwijzing naar relevante wetsartikelen en jurisprudentie, gemotiveerd worden.
Het alleen maar verwijzen naar wetsartikelen en jurisprudentie zonder nadere motivering is niet voldoende, tenzij uitdrukkelijk wel gevraagd.
Casus
Karl (wonende te den Haag) werkt als juridisch adviseur bij een bank en is vaak betrokken bij internationale financiële transacties. Voor zijn werk is Karl op zoek naar tijdelijke woonruimte in Granada (Spanje). Via een vriend komt Karl in contact met Sander (wonende te Leiden). Sander is eigenaar van een modern appartement in Granada en is bereid om zijn appartement tijdelijk aan Karl te verhuren. Sander en Karl komen overeen dat Karl het appartement zal huren voor een periode van zes maanden voor een bedrag van € 3.800,- per maand. Onder het genot van een kopje Café con leche ondertekenen Sander en Karl vervolgens de huurovereenkomst. Begin oktober 2016 vertrekt Karl naar Granada. Aldaar aangekomen, stort Karl zich volledig op zijn werk.
Na een half jaar zijn de werkzaamheden van Karl in Granada afgerond en verhuist Karl terug naar den Haag. Door de drukte op zijn werk en de verhuizing naar Nederland is Karl vergeten om de laatste drie huurtermijnen te voldoen aan Sander. Na diverse sommaties besluit Sander betaling van de achterstallige huur ad € 11.400,- en ook de reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.000,- in rechte te vorderen van Karl.
Vraag 1
Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in de tegen Karl aanhangig te maken procedure? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Stel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De advocaat van Sander, dhr van Dijk, heeft de procesinleiding digitaal op de juiste wijze bij de rechter ingediend. Het oproepingsbericht is door hetsysteem automatisch in het digitale zaaksdossier gezet. Vervolgens stuurt van Dijk per e-mail het oproepingsbericht inclusief de procesinleiding naar Karl. Op de dag waarop Karl ten laatste als verweerder kan verschijnen, verschijnt aan de zijde van Karl niemand. Vervolgens vraagt de Wijer aan de rechter verstek tegen Karl te verlenen.
Vraag 2
Zal de rechter overgaan tot het verlenen van verstek? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet en wat moet Sander doen om ervoor te zorgen dat de rechter op een later moment wel zal overgaan tot het verlenen van verstek? Bij de beantwoording van deze vraag kunt u ervan uitgaan dat de termijnen en formaliteiten waaraan de procesinleiding en het oproepingsbericht dienen te voldoen, in acht zijn genomen.
Stel dat Karl wel in rechte is verschenen. Nadat Karl bij monde van zijn advocaat, de heer Maas, een verweerschrift heeft ingediend, legt van Dijk ter securisering van de vordering van Sander beslag op de auto – een gloednieuwe Tesla – van Karl.
Vraag 3a
Benoem dit beslag op de auto van Karl nauwkeurig. Geef tevens aan of dit een conservatoir of een executoriaal beslag is en waarom?
Nadat Sander beslag heeft laten leggen op de auto van Karl, wordt Karl gebeld door Maarten. Maarten is op de hoogte van het beslag, maar wil de auto van Karl graag kopen en biedt een mooie prijs. Karl vraagt zich af of hij zijn auto wel kan verkopen nu er immers beslag op zijn auto rust. Karl wendt zich tot zijn advocaat, deze is stellig: Karl kan zijn auto gewoon verkopen en leveren aan Maarten en Sander kan het beslag niet tegen Maarten inroepen als Maarten de auto eenmaal in handen heeft.
Vraag 3b
Is dit standpunt van de advocaat van Karl juist? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
In zijn verweerschrift geeft Karl aan dat de drukte op zijn werk en de intensieve zorg voor zijn ernstig zieke moeder hem zozeer bezig hebben gehouden dat hij (daarom) is vergeten om de laatste huurtermijnen te voldoen. Volgens Karl gaat het echter maar om twee in plaats van drie huurtermijnen die hij niet heeft betaald: namelijk, de maanden februari en maart 2017. De maand januari 2017 heeft hij wel degelijk betaald. Bij zijn verweerschrift heeft Karl ter ondersteuning van zijn bewering een bankafschrift van de betreffende huurbetaling overgelegd. Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten refereert hij zich aan het oordeel van de rechter.
Vraag 4a
Karl heeft bij zijn verweerschrift een bankafschrift overgelegd, waaruit blijkt dat hij aan Sander de huur voor de maand januari 2017 heeft betaald. Wat is de bewijskracht van dit bankafschrift?
Vraag 4b
Is het bestaan van de betreffende huurovereenkomst tussen Karl en Sander een rechtsfeit dat in deze zaak bewezen dient te worden? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
De rechter wijst bij eindvonnis in eerste aanleg twee huurtermijnen ad € 7.600,- toe. De buitengerechtelijke kosten worden volledig toegewezen. Sander kan zich niet verenigen met de toewijzing van slechts twee huurtermijnen en stelt tijdig appel in. Sander is namelijk na ordening van zijn administratie erachter gekomen dat Karl de huur voor de maand december 2016 ook niet heeft betaald.
Net voordat Karl zijn verweerschrift in appel wil indienen, herinnert Karl zich dat Sander nog niet de door hem afgedragen borg heeft teruggegeven. Karl wil deze waarborgsom in appel graag alsnog van Sander vorderen.
Vraag 5
Kan Karl de waarborgsom bij verweerschrift in appel alsnog vorderen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Vraag 6
Stel dat Karl het toch niet eens is met de toewijzing van het volledige bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 2.000,-. Kan hij bij verweerschrift hiertegen nog iets ondernemen, nu hij in eerste aanleg op dit punt geen verweer heeft gevoerd? Hij heeft zich immers op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechter. Bovendien is de appeltermijn verstreken.
Op 5 oktober 2017 doet de appelrechter uitspraak. De appelrechter wil Karl veroordelen tot betaling van € 10.000,-. Echter, in het dictum staat € 100,-. van Dijk (advocaat van Sander) is de eerste die het opvalt. Van Dijk verzoekt de appelrechter tot aanpassing van het dictum. De appelrechter wijst dit verzoek af. De appelrechter meent namelijk dat een dergelijke aanpassing van de uitspraak buiten zijn bevoegdheid ligt.
Vraag 7
Heeft de appelrechter gelijk? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Deel A
Vraag 1 (5 punten)
De uitspraak onder a is onjuist. Een arbitraal vonnis kan met betrekking tot de motivering enkel worden vernietigd wanneer de motivering in het vonnis geheel ontbreekt. De uitspraak onder a is onjuist, omdat uit HR 9 januari 2004, NJ 2005, 190 (Nannini/SFT Bank) r.o. 3.5.2 blijkt, dat vernietiging ex art. 1065 lid 1d Rv ook mogelijk is, indien het arbitrale vonnis wel een motivering bevat, maar deze motivering enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing ontbeert.
Vraag 2 (5 punten)
Antwoord a is juist. Melissa kan op vrijdag 6 oktober 2017 geen verzet (meer) tegen het vonnis instellen, noch daartegen in hoger beroep gaan. Als verweerder wordt veroordeeld bij verstek, staat voor verweerder geen hoger beroep open ex art.
335 Rv. De verweerder die bij verstek is veroordeeld kan op grond van art. 143 lid 1 Rv daartegen verzet doen. Voor Melissa is verzet niet meer mogelijk, omdat de verzettermijn ex art. 143 lid 2 Rv gaat lopen vanaf de betekening van het verstekvonnis in persoon. Immers, ook een weigering van ontvangstname door Melissa geldt als een betekening van het verstekvonnis in persoon ex art. 46 lid 3 Rv. Zij had dus binnen vier weken te rekenen vanaf 10 augustus 2017 het verzet moeten instellen. De termijn dus 10 augustus 2017 en 6 oktober 2017 is langer dan vier weken. Vrijdag 6 oktober 2017 kan dus geen verzet meer worden ingesteld.
Vraag 3
b. De stelling van de advocaat is onjuist.
Op grond van het bepaalde in art. 30l lid 2 Rv kan de rechter aan het niet verschijnen van partijen tijdens de mondelinge behandeling de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Echter, uit HR 9 juni 2006, NJ 2006, 327 (Janssen/Hobbelen, ‘Tandarts’) r.o. 3.3.2 volgt, dat de rechter bij het verschijnen van verweerder slechts ervan uit kan gaan dat hij zijn verweer heeft prijsgegeven, indien dat op ondubbelzinnige wijze (uitdrukkelijk of stilzwijgend) door verweerder is gedaan. Mocht de rechter oordelen dat de verweerder zijn verweer inderdaad heeft prijsgegeven dan dient de rechter zijn beslissing zodanig te motiveren dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang. Dit om de beslissing controleer- en aanvaardbaar te maken.
Deel B
Vraag 1 (5 punten)
Uit art. 1 Rv volgt dat bepalingen omtrent rechtsmacht neergelegd in verdragen en EU/EG- verordeningen voorrang hebben op de bepalingen neergelegd in art. 2 - 14 Rv. Er is in casu een EU/EG- verordening van toepassing, namelijk de EEX-Vo I-Bis. Op grond van art. 24 (aanhef en lid 1) EEX-Vo I- Bis zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, indien het gaat om huur en verhuur van onroerende goederen voor tijdelijk particulier gebruik voor ten hoogste zes aaneensluitende maanden. Daarbij dient de huurder een natuurlijk persoon te zijn en de eigenaar en de huurder woonplaats te hebben in dezelfde lidstaat. Hier is in casu aan voldaan. Er is sprake van verhuur van onroerend goed, namelijk verhuur van een appartement in Granada. Het appartement wordt tijdelijk gehuurd voor particulier gebruik voor ten hoogste zes opeenvolgende maanden; Karl heeft het pand immers gehuurd voor zes opeenvolgende maanden om te gebruiken als verblijfplaats terwijl hij werkzaam is in Granada; Karl is een natuurlijk persoon en tot slot zijn eigenaar Sander en huurder Karl woonachtig in dezelfde lidstaat, namelijk Nederland. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht in deze procedure.
Vraag 2 (3 punten)
Op grond van art. 139 Rv wordt geen verstek verleend als het oproepingsbericht niet door een deurwaarder bij exploot aan verweerder is betekend. Nu het oproepingsbericht in casu op grond van art. 112 lid 1 Rv op andere wijze aan Karl is bezorgd – namelijk per e-mail – zal de rechter dan ook niet overgaan tot verstekverlening. Om ervoor te zorgen dat de rechter op een later moment wel zal kunnen overgaan tot verstekverlening, dient Sander op grond van art. 112 lid 2 Rv het oproepingsbericht te
betekenen binnen twee weken na de laatste dag waarop verweerder had moeten verschijnen.
Vraag 3a (3 punten)
Uit de casus blijkt dat er geen executoriale titel is in de zin van art. 430 lid 1 Rv. Het gaat hier dus om een conservatoir beslag. Het beslag wordt gelegd op de auto van Karl. Een auto is een roerende zaak. In casu is derhalve sprake van een conservatoir beslag dat is gelegd op een roerende zaak niet zijnde registergoed ex art. 711 lid 1 Rv.
Vraag 3b (6 punten)
Uit HR 5 september 2008, NJ 2009, 154 (Forward/Huber) r.o. 3.3.2 volgt dat een beslag niet leidt tot beschikkingsonbevoegdheid van degene ten laste van wie het beslag is gelegd. Dit beslag staat aan een overdracht van het beslagen goed aan een derde derhalve niet in de weg. Let wel, een vervreemding of bezwaring van een zaak nadat het beslag is gelegd, kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen (‘blokkerende werking’). Dit laatste volgt niet alleen uit het arrest Forward/Huber, maar ook uit 712 Rvjo 453a lid 1 Rv.
Maarten is in casu te beschouwen als een ‘derde’. Op grond van art. 712 Rv jo 453a lid 2 Rv worden rechten door een derde anders dan om niet verkregen, geëerbiedigd, mits de zaak in de handen van deze derde is gekomen en hij toen te goeder trouw was. In casu is hiervan geen sprake. Maarten biedt een ‘mooie prijs’ voor de auto. Hij heeft dus anders dan om niet verkregen, maar hij is niet te goeder trouw. Maarten was immers op de hoogte van het beslag. Dit betekent dat het standpunt van de advocaat van Karl onjuist is.
Vraag 4a (2 punten)
Het bankafschrift is geen akte als bedoeld in art. 156 lid 1 Rv, omdat een bankafschrift niet is ondertekend. Het bankafschrift is wel een (schriftelijk) stuk dat tot bewijs kan dienen ex art. 152 lid 1 Rv. Op grond van art. 152 lid 1 Rv zijn alle bewijsmiddelen in beginsel immers toegelaten. De waardering van dit bewijs is vervolgens aan de rechter ex art. 152 lid 2 Rv: het bankafschrift heeft dus vrije bewijskracht.
Vraag 4b (3 punten)
Van belang is het bepaalde in art. 149 lid 1 (tweede zin) Rv. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen. Karl betwist in zijn verweerschrift wel het aantal huurtermijnen dat hij volgens Sander verschuldigd is, maar niet het bestaan van de huurovereenkomst zelf. Het bestaan van de huurovereenkomst is dus een rechtsfeit dat niet is betwist en dient derhalve door de rechter als vaststaand te worden aangenomen. Dit betekent in casu dat het bestaan van de huurovereenkomst niet hoeft te worden bewezen.
Vraag 5 (2 punten)
Het vorderen van de waarborgsom moet worden gekwalificeerd als het instellen van een tegenvordering (in pre-KEI terminologie: ‘eis in reconventie’). Art. 353 lid 1 Rv bepaalt dat een tegenvordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. Karl kan de waarborgsom dus niet pas bij verweerschrift in appel vorderen.
Vraag 6 (3 punten)
Karl kan inderdaad nog iets ondernemen. Op grond van art. 339 lid 3 Rv kan Karl namelijk een incidenteel appel instellen. Uit art. 339 lid 3 Rv volgt immers dat incidenteel appel ook na afloop van de appeltermijn kan worden ingesteld. Het verstrijken van de appeltermijn is hier dus geen belemmering voor het instellen van incidenteel appel door Karl.
Evenmin is het refereren aan het oordeel van de rechter met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten een belemmering voor Karl. Refereren aan het oordeel van de rechter betekent immers dat verweerder - in dit geval in eerste aanleg - de vordering noch ontkent noch erkent. Als hij in casu tegen de toewijzing van de volledige buitengerechtelijke kosten een grief wil voeren, dan is dat dus mogelijk.
Vraag 7 (3 punten)
De appelrechter heeft geen gelijk. Het onjuist vermelden van de geldsom (€ 100,- in plaats van € 10.000,-) in het dictum is aan te merken als een kennelijke schrijffout die zich voor eenvoudig herstel leent ex art. 31 lid 1 Rv. Conform art. 31 lid 1 Rv verbetert de rechter te allen tijde op verzoek van partijen een dergelijke schrijffout. De verzochte aanpassing door Bouma van de uitspraak ligt in casu dus wel degelijk binnen de bevoegdheid van de appelrechter.
Totaal 45 punten
Cijfer punten
1 0-6
2 7-11
3 12-15
4 16-20
5 21-24
6 25-29
7 30-33
8 34-38
9 39-42
10 43-45
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens te gebruiken bij het vak Burgerlijk Procesrecht aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2065 |
Add new contribution