Burgerlijk Procesrecht - UL - Rechten - B3 - Oefenbundel
- 2962 reads
Kies het juiste antwoord en beargumenteer waarom dat antwoord juist is. (10 pnt)
Hendrik-Jan is op tweede kerstdag 2017 iets te lang doorgezakt met zijn neef en bedenkt zich ineens dat hij nog wat grond moet verplaatsen op zijn landgoed. Hij stapt in zijn graafmachine en rijdt dwars door het hek van Peter en vernielt ook een groot deel van zijn tuin met kostbare bloemen erin. De schade bedraagt € 40.000,-. Peter begint bij de bodemrechter een rechtszaak tegen Hendrik-Jan en vordert vergoeding van zijn schade ad € 40.000,- uitvoerbaar bij voorraad. Enige maanden later besluit Peter in de reeds aanhangige bodemprocedure een voorschot van € 10.000,- uitvoerbaar bij voorraad te vorderen. De bodemrechter wijst in zijn vonnis, hangende de bodemprocedure, het voorschot ten bedrage van € 10.000,- uitvoerbaar bij voorraad toe.
Welke uitspraak is juist?
Tijdens de echtscheidingprocedure van Rashid en Sarah legt Sarah nauwelijks gegevens inzake haar financiële draagkracht over, ondanks dat dit meerdere malen verzocht wordt.. Uiteindelijk oordeelt de appelrechter dan ook dat Sarah geen volledige openheid van zaken heeft gegeven omtrent haar werkelijke financiële draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie en partneralimentatie. Door middel van ambtshalve toepassing van art. 21 Rv oordeelt de appelrechter vervolgens dat Sarah onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is de door Rashid verzochte onderhoudsbijdragen te betalen en wijst derhalve de door Rashid verzochte kinderalimentatie en partneralimentatie in zijn beschikking volledig toe. Sarah gaat in cassatie tegen deze uitspraak.
De belangrijkste klachten in haar cassatieberoep komen erop neer:
Welke uitspraak is juist?
Motiveer je antwoorden en verwijs, waar mogelijk, naar relevante jurisprudentie en/of wetsartikelen. (30 pnt)
Cassandra Bleyenburg, woonachtig in Nijmegen, heeft een collectie oldtimers. Sommige auto's zijn niet meer rijwaardig, en staan enkel voor de sier, maar de meeste doen het nog. Bleyenburg zoekt desalniettemin nog een auto waar ze in kan touren op een zondagmiddag en vindt een Cadillac Deville uit 1955. Bij Old-Rods BV (hierna: OR), vestigingsplaats Lelystad, staan twee van de desbetreffende Cadillacs te koop. Bleyenburg neemt de trein naar Lelystad en gaat informatie inwinnen bij een medewerker van OR. Bleyenburg is gelijk gecharmeerd van de verkoper en de auto en koopt de auto. De levering geschied drie weken later, volgens afspraak. Bleyenburg wil een ritje gaan maken met de auto maar merkt dat de auto niet start. Ze laat de auto door een monteur inspecteren en deze stelt dat meerdere kabels volledig doorgebrand zijn. Aangezien de auto dik zestig jaar auto is zijn onderdelen niet makkelijk meer verkrijgbaar in Nederland. Bleyenburg eist vervolgens van OR zijn Cadillac te vervangen met het andere exemplaar die OR had staan. OR wijst deze eis tot vervanging af. Bleyenburg wil derhalve vervanging in rechte vorderen (ex art. 7:21 lid 1 sub c BW) wegens non-conformiteit (ex art. 7:17 BW). Volgens Bleyenburg beantwoordt de auto namelijk niet aan de overeenkomst, want haar Cadillac bezit niet de eigenschappen die Bleyenburg op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten (ex art. 7:17 lid 2 BW). De auto kan immers niet meer rijden.
Welke rechter(s) is/zijn absoluut en relatief bevoegd? Bespreek ook of de kantonrechter bevoegd is.
Stel dat Bleyenburg inderdaad naar de rechter stapt om vervanging van haar Cadillac te vorderen wegens non-conformiteit. Zij geeft haar advocaat, mr. Beaufort, de opdracht om een procesinleiding op te stellen. De betreffende procesinleiding wordt met een oproepingsbericht door de deurwaarder aan OR betekend en daarna samen met het exploot van betekening op rechtsgeldige wijze bij de bevoegde rechter ingediend.
De advocate van OR, mr. Foort, dient vervolgens namens haar cliënte op rechtsgeldige wijze een verweerschrift in. In dit verweerschrift worden de volgende verweren tegen de eis gevoerd:
Primair: Nu de auto al in de jaren vijftig gebouwd is, mocht Bleyenburg niet verwachten dat het nog rijwaardig zou zijn. Volgens OR beantwoordt de auto dus wel degelijk aan de overeenkomst (ex art. 7:17 BW).
Subsidiair: Op het moment dat Bleyenburg in het kader van vervanging rekening moest houden met teruggave van haar Cadillac, heeft Bleyenburg niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van de Cadillac gezorgd, nu zij, volgens OR, overduidelijk zelf aan de motor heeft zitten friemelen. Hierdoor is de Cadillac sterk in waarde gedaald. Bleyenburg heeft dan ook ex art. 7:21 lid 1 sub c BW geen recht op vervanging.
Een week voor de mondelinge behandeling ontdekt mr. Foort bij het doorlezen van de stukken dat in de procesinleiding van Bleyenburg de naam en het kantooradres van de advocate van Bleyenburg ontbreken. Advocate Foort wil nu bij de rechter aansturen op de niet-ontvankelijkheid van Bleyenburg. Volgens haar lijdt de procesinleiding immers aan een gebrek dat nietigheid met zich meebrengt (ex art. 30a lid 3 sub e jo. 120 lid 1 KEI-Rv). Zij neemt dit beroep op niet-ontvankelijkheid naast enkele andere mededelingen op in een akte. De akte dient zij tijdig voor de mondelinge behandeling in.
Zal de rechter het beroep op de niet-ontvankelijkheid van Bleyenburg door OR meenemen in zijn beoordeling van het geschil tussen Bleyenburg en OR? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Stel, de rechter gaat voorbij aan het beroep op de niet-ontvankelijkheid van Bleyenburg door OR. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter nog een tweetal bewijsrechtelijke vragen.
Op welk van de partijen rust de last om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er sprake is van (non-)conformiteit ex art. 7:17 BW? In uw antwoord hoeft u niet in te gaan op het bewijsvermoeden dat is neergelegd in art. 7:18 lid 2 BW.
Op welk van de partijen rust de last om te stellen en zo nodig te bewijzen dat Bleyenburg al dan niet als zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van de auto heeft gezorgd ex art. 7:21 lid 1 sub c BW?
Bleyenburg wil er zeker van zijn dat OR de andere Cadillacs niet zal vervreemden voordat de rechter in deze zaak uitspraak heeft gedaan. Hij wil daarom beslag laten leggen op de andere Cadillac. Zijn advocate, mr. Foort, stelt een processtuk op waarin aan de rechter om toestemming tot beslaglegging wordt gevraagd.
Worden naar huidig recht de eisen die aan dit processtuk worden gesteld, bepaald door het KEI-regime of het Rv-regime?
Stel, de rechter wijst de eis tot vervanging toe aan Bleyenburg. Hij oordeelt dat in casu sprake is van non-conformiteit. Tevens oordeelt de rechter dat op basis van het ingebrachte bewijsmateriaal niet kanworden geconcludeerd dat de auto in waarde is gedaald. OR gaat in hoger beroep en richt haar grief tegen het oordeel dat de auto niet in waarde is gedaald. Vervolgens stelt de advocaat van Bleyenburg een verweerschrift op. De appelrechter vindt het verweerschrift enigszins summier. Hij heeft in de processtukken in eerste aanleg stellingen van Veer gelezen die meer overtuigingskracht bezitten en die helaas ontbreken in het verweerschrift in appel, namelijk:
De appelrechter acht de grief van OR gegrond. Hij vraagt zich vervolgens af of hij bij het wijzen van zijn eindvonnis de stellingen i) en ii) die in eerste aanleg door Veer zijn aangevoerd in zijn oordeel moet betrekken.
Moet de appelrechter de eerste stelling in zijn oordeel betrekken? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Moet de appelrechter stelling ii) in zijn oordeel betrekken? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Strong Screens NV (“hierna: SS NV”) produceert uitermate sterk glas wat geschikt is voor tablets en telefoons. SS NV heeft een in Nederland geldig Europees Octrooi met registratienummer EP 020 040 050 F6 (“hierna: Octrooi”) voor dit type glas (“het Glas”). Dit glas wordt verkocht aan veel bedrijven in de technologiesector, maar met name mobiele telefoon producent. SS NV vraag hier € 90,- per stuk glas voor. High Fone BV (hierna: "HF") is zo'n mobiele telefoon producent. In haar meeste recente model heeft HF een type glas wat ze Safety Glass noemen in gebruik genomen. Dit blijkt een exacte kopie te zijn van het Glas wat SS NV heeft ontwikkeld. Aangezien SS NV een octrooi hierop heeft besluiten zij in kort geding een verbod tot verkoop van de HF S-900 (haar nieuwste telefoon) op grond van art. 3:296 BW vorderen. SS NV meent dat dit een eenvoudige en makkelijk te winnen zaak is en wil daarom geen geld aan een advocaat uitgeven. De directie van SS NV zijn allemaal juristen en besluiten om de vennootschap zelf te vertegenwoordigen.
Is in dit kort geding SS NV verplicht bij advocaat te procederen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
De directie van SS NV besluit toch dat haar juridische kennis te gering is en huur een advocate in, mr. Martina. Zij vordert namens SS NV een verbod tot verkoop door HF van de reeds geproduceerde HF S-900 telefoons, op straffe van een dwangsom van € 600,- per verkochte telefoon uitvoerbaar bij voorraad. De kortgedingrechter wijst de hoofd- en nevenvordering van SS NV bij uitspraak van 20 oktober 2017 uitvoerbaar bij voorraad volledig toe. De uitspraak wordt aan HF rechtsgeldig betekend op 15 november 2017. HF gaat aanvankelijk door met de verkoop van de HF S-900 telefoons, maar staakt deze in de loop van november 2017 op aandringen van haar advocaat. De verkoopcijfers van de HF S-900’s zijn als volgt:
Omdat HF vanaf 1 november 2017 15.000 HF S-900s met inbreukmakende schermen heeft verkocht, stelt SS NV zich op het standpunt dat HF in de maand november 2017 € 9 miljoen (15.000 maal € 600,-) aan dwangsommen tegoed heeft.
Is het standpunt van SS NV juist? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Inmiddels is SS NV een bodemprocedure begonnen tegen HF, waarin zij een verkoopverbod en schadevergoeding vordert. SS NV meent dat deze zaak geen mondelinge behandeling behoeft, aangezien HF door de verkoop te staken heeft toegegeven inbreuk te maken. SS NV verzoekt de rechter dan ook om de mondelinge behandeling achterwege te laten. HF laat de rechter echter weten zich hier niet in te kunnen vinden. HF acht het namelijk van groot belang dat zij tijdens de mondelinge behandeling haar verweren kan toelichten ten overstaan van de rechter.
Kan de rechter op grond van het verzoek van SS NV de mondelinge behandeling in deze zaak achterwege laten? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?
Geef voor de onderstaande stelling aan of deze juist of onjuist is en waarom, zowel onder het KEI-regime als onder het Rv-regime. (5 punten)
Overschrijding van de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv valt volgens de Hoge Raad niet onder de reikwijdte van art. 120 KEI-Rv, echter, de eisende partij handelt bij overschrijding van de tweewekentermijn volgens de Hoge Raad wel in strijd met de eisen van een goede procesorde met als gevolg dat het niet in acht nemen van de tweewekentermijn nietigheid met zich meebrengt.
1. Tegen dit vonnis kan ofwel tussentijds dan wel tegelijk met het in deze procedure gewezen eindvonnis hoger beroep worden ingesteld.
Het voorschot ad € 10.000,- dat bij de bodemrechter hangende de bodemprocedure door Peter van Hendrik-Jan wordt gevorderd, is een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv. Het vonnis waarbij het voorschot wordt toegewezen is een provisioneel tussenvonnis oftewel een incidenteel tussenvonnis waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen.
Op grond van art. 337 lid 1 Rv kan tegen dit provisionele tussenvonnis in hoger beroep worden gegaan, voordat het eindvonnis is gewezen. Dit betekent dat er twee mogelijkheden zijn: men kan meteen binnen de beroepstermijn in hoger beroep tegen het tussenvonnis of men gaat tegen dit tussenvonnis in hoger beroep tegelijk met het eindvonnis. Eveneens binnen de daarvoor geldende beroepstermijn. Uitspraak 1 is dus juist.Chipmunk
Puntenverdeling
De Hoge Raad zal de beslissing niet casseren, omdat het aan de feitenrechter is overgelaten om te bepalen wanneer al dan niet aan de verplichting van art. 21 Rv is voldaan, én, de feitenrechter bovendien de bevoegdheid heeft om art. 21 Rv ambtshalve toe te passen. In het arrest X/Y/Non Salomon (HR 25 maart 2011, NJ 2012/627) heeft de Hoge Raad bepaald dat het oordeel of voldaan is aan de verplichting van art. 21 Rv is voorbehouden aan de feitenrechter, omdat dit oordeel berust op de uitleg van de stukken die in het geding zijn gebracht en waarderingen van feitelijke aard. De Hoge Raad zal het oordeel van de appelrechter dan ook niet in cassatie op juistheid kunnen onderzoeken. Aangezien in datzelfde arrest is bepaald dat art. 21 Rv door de feitenrechter ambtshalve mag worden onderzocht, zal de Hoge Raad in dit geval de beslissing van de appelrechter niet casseren. Dit betekent dat uitspraak 4 juist is.
Puntenverdeling
Op grond van artikel 42 RO zijn de rechtbanken bevoegd om burgerlijke zaken in eerste aanleg te behandelen. Omdat het hier een civiel geschil betreft tussen een natuurlijk persoon (Bleyenburg) en een rechtspersoon (Old-Rods) en daarover nog niet eerder geprocedeerd is, is daarvan sprake. Met betrekking tot het soort procedure geldt het volgende. Een procedure is een vorderingsprocedure als het geen verzoekprocedure betreft ex art. 78 KEI-Rv. Op grond van art. 262 KEI-Rv is een procedure een verzoekprocedure als dat met zoveel woorden in de wet wordt omschreven. In dit geval gaat het om een vordering tot vervanging op grond van art. 7:21 BW. Dat is blijkens de wettekst geen verzoekprocedure en dus gaat het in casu om een vorderingsprocedure. De vraag of de kantonrechter hier bevoegd is, kan worden beantwoord aan de hand van art. 93 KEI-Rv. In vorderingszaken is de kantonrechter namelijk bevoegd als de zaak valt onder één van de in artikel 93 KEI-Rv omschreven gevallen. Art. 93 sub c bepaalt dat consumentenkoopzaken onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen. Dit geschil tussen Bleyenburg en Old-Rods betreft een consumentenkoopzaak (zie art. 7:5 BW) en dus is de kantonrechter op grond van art. 93 sub c KEI-Rv bevoegd. Met betrekking tot de relatieve bevoegdheid geldt op grond van art. 99 KEI-Rv inzake vorderingsprocedures dat het gerecht van de woonplaats van verweerder in beginsel relatief bevoegd is. Omdat Old-Rods in Lelystad gevestigd is, is de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad bevoegd. Art. 101 KEI-Rv bepaalt daarnaast dat in geschillen tussen een partij die handelt in de uitoefening van een bedrijf en een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (een consument) het gerecht van de woonplaats van de consument medebevoegd is. Omdat Bleyenburg in Nijmegen woont, is tevens de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen bevoegd kennis te nemen van de zaak.
Puntenverdeling
Op grond van art. 30i lid 4 KEI-Rv moet een procespartij alle excepties in haar verweerschrift naar voren brengen op straffe van verval om dit alsnog te doen. Een exceptie is een verweer dat ertoe strekt dat de rechter op grond van regels van processuele aard niet toekomt aan de beoordeling van het materiële geschil. Het verweer dat de procesinleiding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt en tot niet-ontvankelijkheid moet leiden, is dus een exceptief verweer. Dit verweer is in casu niet in het verweerschrift aangevoerd, maar in akte die na het verweerschrift werd ingediend. Dit is dus te laat. De mogelijkheid om het verweer te voeren is dus op grond van art. 30 lid 4 KEI-Rv komen te vervallen en de rechter zal het verweer dus niet meenemen in
zijn beoordeling.
Puntenverdeling
Op grond van art. 150 KEI-Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten. Bleyenburg is degene die zich ex art. 7:21 lid 1 sub c BW beroept op het rechtsgevolg vervanging wegens non-conformiteit. Veer moet dus het feit non-conformiteit stellen en zo nodig bewijzen.
Puntenverdeling
Het verweer dat een partij niet als zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van een zaak heeft gezorgd, is in art. 7:21 lid 1 sub c BW in een tenzij-formule gegoten. De bewijslast ligt daarmee op de partij die zich hierop
beroept. In deze zaak is dat Old-Rods. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die erop duiden dat Veer niet als zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van het vliegtuig heeft gezorgd, rust daarmee op Old-Rods.
[NB: Ook juist is een motivering waarin de tenzij-formule duidt op ‘enige bijzondere regel’ als bedoeld in art. 150 KEI-Rv, op grond waarvan de bewijslast wordt omgekeerd]
Puntenverdeling
Het te leggen beslag is een conservatoir beslag. Er is nog geen executoriale titel ex art. 430 Rv verkregen en er wordt om verlof ex art. 700 lid 1 Rv gevraagd. Het verlof tot het leggen van conservatoir beslag moet worden verzocht op grond van art. 700 lid 2 Rv. Dit betekent dat op de verlofprocedure de procesrechtelijke regels voor verzoek(schrift)procedures van toepassing zijn. Volgens art. II Stb. 2017, 174 is het KEI-regime voor verzoekschrifprocedures nog niet van toepassing. Het Rv-regime bepaald dus de eisen die aan het processtuk (verzoekschrift) worden gesteld.
Puntenverdeling
Het gaat hier om de negatieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep. Dit betekent dat de rechter slechts opereert binnen de grenzen van de aangevoerde grieven. Alle stellingen en weren die in eerste aanleg zijn gevoerd en waartegen niet is gegriefd, dienen hierdoor bij de beoordeling door de rechter buiten beschouwing te blijven. Stelling ii) ziet op non-conformiteit en daarmee niet op een oordeel waartegen is gegriefd. De rechter mag stelling ii) dus niet in zijn oordeel betrekken.
Puntenverdeling
Op grond van art. 79 lid 1 jo. lid 2 KEI-Rv is procesvertegenwoordiging verplicht in vorderingsprocedures die geen kantonzaken zijn. Uit art. 78 KEI-Rv volgt dat een procedure een vorderingsprocedure is als het geen verzoekprocedure betreft. Op grond van art. 262 KEI-Rv is een procedure een verzoekprocedure als dat met zoveel woorden in de wet wordt omschreven. In dit geval vordert Strong Screens een verbod. Blijkens de tekst van art. 3:296 BW is dat geen verzoekprocedure. Het is dus een vorderingsprocedure ex art. 262 jo. 78 KEI- Rv. Het betreft hier geen kantonzaak. Geen van de gevallen onder art. 93 a tot en met d KEI-Rv doet zich immers hier voor: de zaak is niet als zodanig genoemd in de wet ex art. 93 sub d, valt niet onder de zaken genoemd in art. 93 sub c en de vordering overstijgt de waarde van € 25.000 ruimschoots ex art. 93 sub a en b. Dit betekent dat op grond van art. 79 lid 1 jo. lid 2 KEI-Rv Strong-Screens dus verplicht is bij advocaat te procederen.
[NB: Op grond van art. 255 lid 1 KEI-Rv kan een verweerder wel in persoon procederen. Deze uitzondering geldt voor de eisende partij - zoals Strong Screens - echter niet]
Puntenverdeling
De stelling van SS NV is onjuist. Op grond van ex art. 611a lid 1 KEI-Rv kan de rechter op vordering van de ene partij de andere partij veroordelen tot betaling van een dwangsom indien niet wordt voldaan aan de hoofdveroordeling. Echter, dwangsommen kunnen niet worden verbeurd voordat het vonnis waarbij de dwangsom is vastgesteld aan verweerder is betekend op grond van art. 611a lid 3 KEI-Rv. In deze zaak wordt het vonnis op 6 december rechtsgeldig aan HF betekend. Hieruit volgt dat HF slechts €10 miljoen (20.000 X 500) aan dwangsommen heeft verbeurd.
Puntenverdeling
In beginsel is de mondelinge behandeling verplicht op grond van art. 30j lid 1 KEI-Rv. De rechter kan ex art. art. 30j lid 6 KEI-Rv die behandeling wel achterwege laten op verlangen van of met instemming van beide partijen. Echter, in casu heeft HF duidelijk aangegeven hier niet mee in te stemmen en dat betekent in deze zaak dat de mondelinge behandeling doorgang moet vinden.
Puntenverdeling
Uit het arrest Nijpels/Suykerbuyk (HR 13 oktober 2017, NJ 2017/420 r.o. 2.4.2 - 2.4.6) blijkt dat de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv een terugrekentermijn is. De tweewekentermijn is bedoeld om de verweerder de mogelijkheid te bieden om te beslissen of hij in de procedure wil verschijnen (twee weken bedenktijd voor verweerder). Dat is dan ook de reden waarom het in acht nemen van de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv geen eis is die aan het exploot wordt gesteld en daarmee valt deze termijn niet onder de reikwijdte van art. 120.1 KEI-Rv. Gezien de ratio van de tweewekentermijn zal de rechter bij niet-inachtneming van deze termijn, de eiser moeten gelasten aan verweerder bij exploot een nieuwe uiterste verschijndatum aan te zeggen die de verweerder alsnog twee weken de mogelijkheid geeft om te beslissen om te verschijnen. Dit betekent dat overschrijding van de tweewekentermijn geen nietigheid met zich meebrengt: niet op grond van art. 120 lid 1 KEI-Rv, maar ook niet op grond van de goede procesorde. De stelling is in zijn geheel onjuist. Men kan ook zeggen dat de stelling in zoverre juist is dat de overschrijding van de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv volgens de Hoge Raad inderdaad niet valt onder de reikwijdte van art. 120 KEI-Rv - en dat de stelling voor het overige onjuist is.
Puntenverdeling
Totaal 45 punten
Cijfer punten
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens te gebruiken bij het vak Burgerlijk Procesrecht aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2655 |
Add new contribution