Algemene rechtswetenschappen 2 Rechten RUG B1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - Studiebundel
- 2627 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Wat is de rechtsregel uit het arrest ‘Lycos/Pessers’ (HR 25-11-2005, NJ 2009/550)? (5 pnt)
Thierry Baudet, partijleider van de FvD, is onlangs verschenen in een parodie bij Zondag met Lubach, waarin er de draak met hem gestoken gaat worden. Stel, hij is hier niet blij mee en vraagt zich af welke juridische stappen hij kan ondernemen om te voorkomen dat het segment op TV komt.
Leg uit op welk recht Baudet zich kan beroepen en leg uit of dit beroep kans van slagen heeft. (5 pnt)
Alejandra en Jeroen spreken in december af dat Alejandra drie Correctbooks voor een goede prijs koopt van Jeroen, die de Correctbooks in eigendom heeft. Omdat Alejandra de Correctbooks pas het volgende blok nodig heeft, besluiten zij dat Annemarie de boeken op de eerste dag – maandag 1 maart – van het nieuwe collegeblok komt ophalen. Op de afgesproken datum haalt ze de boeken op, maar ze vergeet te betalen.
Leg uit wie er na maandag 1 maart eigenaar is van de studieboeken. (5 pnt)
Leg uit wat het verschil is tussen rechtshandelingen en feitelijke handelingen. (5 pnt)
Wat houdt voorwaardelijk opzet in? (3 pnt)
De grens tussen zware schuldvormen (grove schuld, roekeloosheid) en de lichte opzetvorm (voorwaardelijk opzet) is soms moeilijk te trekken. Waarom is – onder meer bij verkeersdelicten – dit onderscheid sinds enige tijd minder relevant? (2 pnt)
Henk meent dat hij ernstig wordt beperkt in zijn vrijheid van meningsuiting, aangezien de gemeenteraad een stekende brief van hem weigert te publiceren in het lokale blad. Hij heeft hierover geprocedeerd tot aan de Hoge Raad aan toe, maar zonder succes. Hij vraagt zich af welke juridische stappen hij nog kan nemen.
Welke rechter is bevoegd om zich nog over deze kwestie te buigen? (3 pnt)
Zal deze rechter Henk ontvankelijk verklaren? (2 pnt)
Alexandra, een Griekse studente aan de universiteit in Athene, ontwerpt en bouwt in haar vrije tijd keukenartikelen van duurzaam hout. Zij wordt hier steeds beter in en verdient in Griekenland al een tijdje een redelijke duit door dit keukengerei te verkopen. Om haar omzet te vergroten, besluit zij haar keukenartikelen ook in Nederland, Spanje en Duitsland te verkopen. Ze heeft hiervoor een webshop opgezet waarin je de artikelen kan bestellen. In Duitsland mag keukengerei alleen worden verkocht als zij een keurmerk bezitten. Dit keurmerk krijg je automatisch wanneer je in Duitsland gevestigd bent als producent. Voor keukenspullen van niet-Duitse producenten moet dit keurmerk eerst aangevraagd worden, en dat kost veel tijd en geld.
Is de handelswijze van Duitsland toegestaan op grond van Europees recht? (3 pnt)
Leg uit op welke bepaling van Europees recht Alexandra een beroep kan doen. (2 pnt)
Ronnie Beekenburg houdt erg van wandelen en de natuur. Het liefst wandelt hij in het bos bij hem in de buurt, zodat hij kan genieten van het meertje wat door het bos stroomt en de hoge bomen waar vele vogels in zitten. Ronnie komt bijna van zijn stoel wanneer hij in het nieuwsblad leest dat er een beleidsplan is opgesteld om de vele ganzen die in het bos rondlopen aan te pakken. Het plan is opgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Delfland gezeteld in Delft, Zuid-Holland. Met het beleidsplan wil het algemeen bestuur de vele ganzen gaan afschieten omdat zij een bedreiging vormen voor de vele picknickers in het park die regelmatig worden lastig gevallen door ze. Ronnie leest in het beleidsplan dat er jagers worden ingezet die de ganzen gaan afschieten. Ronnie is erg gecharmeerd van de ganzen en vind de aanpak van de gemeente dan ook barbaars. Hij dreigt juridische stappen te ondernemen.
Is er in casu sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Zo ja, welk soort besluit? Leg uit.
Welke rechter is absoluut en relatief bevoegd als Ronnie juridisch stappen wilt nemen tegen het besluit uit vraag 12? Leg uit. (5 pnt)
Geef een voorbeeld van een intergouvernementele organisatie en leg uit waar het intergouvernementele karakter uit blijkt. (2,5 pnt)
Geef een voorbeeld van een supranationale organisatie en leg uit waar dit supranationale karakter uit blijkt. (2,5 pnt)
Nadat de 25-jarige Lenny Bronkhorst voor de vierde keer een tentamen niet haalt besluit hij om op een andere manier aan zijn benodigde studiepunten binnen te schrapen. Hij weet in het administratie systeem van zijn hogeschool in Breda te hacken en besluit om in het systeem zijn drie in een zeven te veranderen. Lenny doet dit onder de druk van zijn vader Harold, die van hem eist dat hij zijn studie moet halen, omdat hij anders geen enkele vorm van onkosten voor hem meer betaald. Lenny durft zijn vader niet tegen te spreken. Een paar weken later het hacken krijgt hij een dagvaarding in de brievenbus, met daarin het volgende tenlastelegd: ‘(...) dat hij, Lenny Bronkhorst, op 13 oktober rond 20:00 uur opzettelijk gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk, te weten de administratie van de Hogeschool Breda, zijn opgeslagen heeft veranderd, dan wel gewist of onbruikbaar heeft gemaakt, door zijn gegevens, te weten een drie, in een zeven te veranderen (art. 350a Wetboek van Strafrecht).’
Tijdens de zitting bij de Rechtbank Brabant, sector strafrecht, voert Lenny aan dat Harold hem hiertoe heeft gedwongen. De rechter acht dit verweer aannemelijk.
Bespreek alle formele vragen in het licht van deze casus. (5 pnt)
Bespreek alle materiële vragen in het licht van de bij vraag 10 gegeven casus. (5 pnt)
Leg uit welk beginsel de afbakening van de bevoegdheden van de Europese Unie beheerst. (2 pnt)
Leg uit welke beginselen de uitoefening van de bevoegdheden van de Europese Unie beheersen. (3 pnt)
Hof ’s-Hertogenbosch 31 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:345
(…)
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 oktober 2013, parketnummer 06-950537-10 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres] .
Hoger beroep
(…)
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
(…)
Procesgang
De meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft bij vonnis van 22 oktober 2013 bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 7 juni 2008 tot en met 8 juni 2008 opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van mevrouw [stiefmoeder verdachte] (hierna: [stiefmoeder verdachte]) en haar daartoe de middelen heeft verschaft, terwijl de zelfdoding is gevolgd. De rechtbank heeft het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand en het beroep op psychische overmacht afgewezen en bepaald dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Nadat het openbaar ministerie op 29 oktober 2013 en de verdachte op 31 oktober 2013 hoger beroep tegen dit vonnis hadden ingesteld, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, arrest gewezen op 13 mei 2015. Het gerechtshof heeft het ten laste gelegde bewezen verklaard gelijkluidend aan het vonnis van de rechtbank. Het beroep op overmacht noodtoestand is gehonoreerd, waarbij het hof het handelen van de verdachte heeft getoetst aan de zorgvuldigheidseisen die op grond van art. 293 lid 2 Sr in verbinding met art. 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) hen art. 7 lid 2 van de Wet op de Lijkbezorging gelden voor artsen. Het hof heeft de verdachte vervolgens ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het openbaar ministerie heeft op 22 mei 2015 cassatieberoep ingesteld tegen deze beslissing. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, bij arrest van 14 maart 2017 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het door voornoemd hof gegeven ontslag van alle rechtsvervolging. In dat verband heeft de Hoge Raad overwogen:
“Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in de art. 293 en 294 Sr genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, ook indien het feit is begaan door iemand die de hoedanigheid van arts mist. Dat kan het geval zijn indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard, mede in het licht van de omstandigheid dat de wetgever naar huidig recht (…) heeft voorzien in een bijzondere en specifieke rechtvaardigingsgrond die zich beperkt tot het handelen van artsen en die nauw is verbonden met de deskundigheid alsmede de normen en ethiek van de medische professie alsook met een uitgewerkt stelsel van zorgvuldigheidseisen en procedurele voorschriften. Het eerbiedigen van deze terughoudendheid bij de aanvaarding van een dergelijk beroep op noodtoestand is tevens geboden in het licht van het (…) maatschappelijke en politieke debat dat wordt gevoerd over levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.”
De Hoge Raad heeft voorts overwogen dat het hof in essentie niet meer heeft gedaan dan het als referentiekader hanteren van de voor een arts geldende zorgvuldigheidseisen, hoewel de verdachte de bijzondere hoedanigheid van arts miste. Volgens de Hoge Raad is niet begrijpelijk dat het hof het slechts bij hoge uitzondering te aanvaarden beroep op noodtoestand in de onderhavige omstandigheden gegrond heeft bevonden. Daarbij heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de verdachte zelfs niet heeft voldaan aan de eisen van het door het hof gehanteerde kader.
De zaak is aansluitend verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is voor het overige verworpen.
1 Vonnis waarvan beroep
Het hof stelt vast dat thans niet meer voorligt de vraag of en in hoeverre het vonnis van de rechtbank vernietigd dient te worden, nu de Hoge Raad het arrest van hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, in stand heeft gelaten, met uitzondering van het door het hof gegeven ontslag van alle rechtsvervolging.
Daarmee is de door het in het arrest van 13 mei 2015 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, opgenomen bewezenverklaring onherroepelijk geworden. Die bewezenverklaring luidt als volgt:
Mevrouw [stiefmoeder verdachte] (verder: [stiefmoeder verdachte]) in de periode van 7 juni 2008 tot en met 8 juni 2008 in [plaats 1] zelfdoding heeft gepleegd (door het innemen van een combinatie van pillen), waarbij hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 juni 2008, in [plaats 1] en/of in [plaats 2] en/of in [plaats 3], althans in Nederland, opzettelijk [stiefmoeder verdachte] behulpzaam is geweest en opzettelijk [stiefmoeder verdachte] middelen daartoe heeft verschaft, terwijl die zelfdoding daarop is gevolgd, (…)
(…)
2 Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
(…)
2.3.3.
Beroep op overmacht in de zin van noodtoestand
(…)
Gelet op het voren overwogene is het hof van oordeel dat de verdachte niet met succes een beroep kan doen op overmacht in de zin van noodtoestand. (…)
2.3.4.
Beroep op artikel 8 lid 1 EVRM
(…)
Art. 8 EVRM (recht op privacy en familie- en gezinsleven) (…) luidt:
Een ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van ’s lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economische welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en de vrijheid van anderen.
Het in deze zaak relevante en uit de tekst van art. 8, eerste lid EVRM te onderscheiden recht op eerbiediging van privéleven raakt aan de individualiteit van de burger en waarvan de bescherming een ontplooiing van zijn persoonlijkheid moet garanderen.
Art. 8 EVRM bevat zowel negatieve als positieve verplichtingen. De staat heeft een negatieve verplichting om de privacy rechten niet in het gedrang te brengen, maar daarnaast heeft de jurisprudentie van het EHRM art. 8 EVRM uitgebreid met een positieve verplichting van de staat om maatregelen te nemen om te voorkomen dat particuliere partijen zich met deze rechten bemoeien.
Het EHRM beschouwt het recht om medische behandeling te weigeren, zelfs als het een mogelijk levensreddende medische behandeling betreft, als een wezenlijk aspect voor het recht op zelfbeschikking. Een aanspreekbare volwassen patiënt moet immers het recht hebben om keuzes te maken volgens zijn eigen opvattingen en waarden, ook binnen de gezondheidszorg. De overheid heeft zich daar niet mee te bemoeien. Ofschoon uit de jurisprudentie van het EHRM kan worden afgeleid dat een oorspronkelijke, persoonlijke beslissing tot beëindiging van het leven onderdeel is van het recht op privéleven, is het nog niet juridisch vastgesteld hoeveel ruimte de overheid hierbij aan burgers moet geven om deze doodswens uit te voeren. Met betrekking tot nationale wetgeving over hulp bij zelfdoding hanteert het EHRM een ruime ‘margin of appreciation’ voor de nationale overheid. (…).
Het hof overweegt dat de ‘margin of appreciation’ een kernbeginsel is dat het EVRM beheerst. De ‘margin of appreciation’ is een beoordelingsmarge die de lidstaten wordt geboden en die vaak wordt ingeroepen wanneer het moeilijk is om uniforme Europese opvattingen over de reikwijdte van rechten of beperkingen te achterhalen. Een gebrek aan consensus tussen de lidstaten is een indicatie voor het EHRM dat de zaak het beste aan de afzonderlijke lidstaten kan worden overgelaten. Veel factoren, zoals verschillen in lokale wetten en culturen, geven steun aan de toepassing van de beoordelingsmarge, met name in het kader van zeer gevoelige kwesties, zoals die van de zelfmoord, een alom bekend politiek en moreel debat in de hele wereld, dat duidelijk binnen de beoordelingsmarge valt die aan de lidstaten wordt toegekend.
De vaststelling van de breedte van de beoordelingsmarge is afhankelijk van het geheel van de omstandigheden. Hoewel de aanwezigheid van een consensus op zich niet betekent dat er een [smalle] appreciatiemarge bestaat, is anderzijds het ontbreken van consensus waarschijnlijk een doorslaggevende factor om te concluderen dat er een [brede] appreciatiemarge is. Zo weigerde het EHRM in de zaak Koch v. Germany, waar het EHRM een procedurele schending van art. 8 EVRM heeft vastgesteld, een oordeel te geven over de materiële klacht en merkte op dat de meerderheid van de staten geen enkele vorm van hulp bij zelfdoding toestond en dat het, gezien de ‘margin of appreciation’, in de eerste plaats aan de nationale rechtbanken was om de gegrondheid van de vordering te onderzoeken.
(…)
Het hof is (…) met het openbaar ministerie van oordeel dat door de verdediging wordt miskend dat het binnen de ‘margin of appreciation’ van een staat valt om te bepalen in welke gevallen het verantwoord is om een uitzondering te maken op een verbod op hulp bij zelfdoding. Dit brengt met zich dat het niet in strijd is met art. 8 EVRM om hulp bij zelfdoding alleen toe te staan onder de in art. 293 lid 2 Sr genoemde voorwaarden, waarnaar de tweede zin van art. 294 lid 2 Sr verwijst.
(…)
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn en hem de middelen daartoe verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt.
3 Strafbaarheid van de verdachte
3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft voorts een beroep gedaan op verontschuldigbare noodtoestand als schulduitsluitingsgrond. Hoewel deze vorm van noodtoestand in Nederland (nog) niet expliciet aan de orde is geweest, lijkt deze zaak zich daarvoor wel te lenen volgens de verdediging. Art. 40 Sr biedt daarvoor wel de ruimte. Volgens de verdediging verkeerde de verdachte in een conflict van plichten en heeft hij vervolgens de wet overtreden. Dat handelen was weliswaar niet gerechtvaardigd, maar tegelijkertijd kon van hem niet gevergd worden dat hij anders zou handelen dan hij heeft gedaan. Gelet op de actuele nood die ontstond toen bleek dat [stiefmoeder verdachte] zelf medicijnen aan het verzamelen was die niet geschikt waren voor het doel waarvoor zij deze had opgespaard kon van de verdachte niet worden gevergd dat hij passief bleef.
(…)
Resumerend is betoogd door de verdediging dat de verontschuldigbare noodtoestand zich bevindt tussen de noodtoestand als rechtvaardigingsgrond en de psychische overmacht. De wederrechtelijkheid en de verwijtbaarheid zijn in meerdere of mindere mate aangetast, maar het handelen is niet volledig objectief gerechtvaardigd (zoals bij overmacht noodtoestand) en evenmin is het zo dat de dader zichzelf niet meer in de hand had (zoals bij psychische overmacht). Naast het door de psychische druk veroorzaakte handelen is ruimte ingeruimd voor het maken van de ‘juiste’ keuze in het kader van de belangenafweging ten aanzien van de tegenover elkaar staande rechtsgoederen. Van de verdachte kon niet worden gevergd dat hij anders handelde dan hij heeft gedaan nadat hij was geconfronteerd met het besluit van zijn stiefmoeder dat zij wilde sterven. De verdachte dient daarom van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Mocht het hof aan dit verweer voorbij gaan, dan is subsidiair door de verdediging betoogd dat bij het handelen van de verdachte sprake was van psychische overmacht. Dit etiket past weliswaar niet helemaal – omdat de wil van de verdachte niet werd aangetast – maar dat neemt niet weg dat anders handelen onder de gegeven omstandigheden niet van hem kon worden gevergd. In zoverre is sprake van psychische overmacht: er was een van buiten komende drang, te weten de beslissing van [stiefmoeder verdachte] dat zij niet meer verder wilde leven, en de verdachte kon en hoefde geen weerstand te bieden aan de druk die voortkwam uit de beslissing die zijn stiefmoeder al had genomen. De verdachte heeft niet disproportioneel gehandeld, maar informatie ingewonnen en zijn stiefmoeder geschikte middelen verstrekt waardoor zij vredig kon sterven. Ook is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. [stiefmoeder verdachte] had een besluit genomen en was daar niet meer van af te brengen. Euthanasie bleek echter niet mogelijk te zijn en versterving was geen optie. De verdachte kan onder deze omstandigheden in redelijkheid geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt zodat hij van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
3.2.
Standpunt openbaar ministerie
(…)
Het oordeel van het hof
3.3.1.
Beroep op verontschuldigbare noodtoestand
Het betoog dat de verdachte heeft gehandeld uit verontschuldigbare noodtoestand faalt reeds omdat het hof hiervóór, onder 2.3., reeds heeft geoordeeld dat geen sprake was van een noodtoestand. Gelet daarop behoeft dat verweer geen bespreking. Het hof heeft daarbij in ogenschouw genomen dat, vanwege het niet aanwezig zijn van een noodtoestand, ook in het verband van het gevoerde verweer betreffende de verontschuldigbare noodtoestand, geen ruimte bestaat om nader in te gaan op dit verweer.
3.3.2.
Beroep op psychische overmacht
(…)
4 Maatschappelijke discussie aangaande het voltooid leven
Het hof realiseert zich dat dit arrest wordt gewezen tegen de achtergrond van de omstandigheid dat al geruime tijd een maatschappelijke discussie gaande is over de vraag of personen die hun leven voltooid achten stervenshulp zouden moeten kunnen krijgen. Het hof constateert dat de meningen over de wenselijkheid om over te gaan tot wetgeving die het mogelijk maakt om stervenshulp te bieden aan personen die hun leven voltooid achten in de samenleving sterk uiteen lopen. Van een concreet wetsvoorstel is thans nog geen sprake. Het hof acht het niet aangewezen om als rechterlijke instantie, vooruitlopend op dat eventuele wetgevingsproces, thans een oordeel te geven over de vraag of het bieden van stervenshulp aan personen die hun leven voltooid achten, toelaatbaar moet worden geacht en daarvoor maatstaven te ontwikkelen. Het wetgevingsproces zou daarmee immers op onwenselijke wijze worden doorkruist.
5 Oplegging van straf en of maatregel
(…)
6 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 294 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017 en in aanvulling op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 13 mei 2015 en opnieuw rechtdoende voor zover het de beslissing betreft over de strafbaarheid van het bewezen verklaarde, de strafbaarheid van de dader en de op te leggen straf of maatregel:
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mr. R.A.T.M. Dekkers en mr. S.C. van Duijn, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, griffier, en op 31 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
L.L.A. De Vito, ‘Reactie op de uitspraak van het Hof Den Bosch 31 januari 2018 (Heringa)’, NJB 2018, 639.
(…)
Net als bij het hof in Arnhem deed ook in Den Bosch de verdediging een beroep op artikel 94 Gw, om artikel 294 lid 2 Sr buiten toepassing te laten vanwege strijd met artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM beschermt ‘private life’ en volgens jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens behelst dit artikel ook ‘de keus om een onwaardig en onprettig einde van het leven te vermijden’. In dit geval was Moek Heringa de persoon die dit recht had willen uitoefenen. De verdediging had betoogd dat in dit specifieke geval de toepassing van artikel 294 lid 2 Sr (strafbaarheid van hulp bij zelfdoding), gelet op de omstandigheden van het geval, in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Het antwoord van het Hof Den Bosch op dit verweer (in par. 2.3.4.) is dat ‘het niet vermag in te zien dat het aldus door de Nederlandse wetgever invulling geven aan de ‘margin of appreciation’ onrechtmatig zou zijn’. Deze conclusie zelf is juist, maar verkeerd is dat het geen antwoord geeft op de vraag die voorligt. De vraag die voorligt is immers niet zozeer of de Nederlandse wet in strijd is met artikel 8 EVRM, maar juist of de vervolging van Albert Heringa in dit concrete geval in strijd is met artikel 8 EVRM. Het hof is echter alleen ingegaan op de vraag of artikel 294 lid 2 Sr an sich in strijd is met artikel 8 EVRM (nee), en heeft de vraag of toepassing van artikel 294 lid 2 Sr in strijd is met artikel 8 EVRM niet beantwoord. Het hof heeft daarmee ook geen antwoord gegeven op de vraag of vervolging van Albert Heringa in deze situatie voldoet aan de eisen van artikel 8 lid 2 EVRM (…). Het is de vraag wat de Hoge Raad hiermee gaat doen. Sowieso zal de Hoge Raad, nu er, anders dan in 2015, sprake is van een veroordeling, moeten ingaan op de vraag of hier sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Alleen al om die reden is het goed dat de verdediging in cassatie is gegaan.
(…)
Mr. L.L.A. De Vito is jurist bij de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE).
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017 kent ons recht twee verschillende rechtvaardigingsgronden in geval van hulp bij zelfdoding. Welke twee zijn dit? Noem hierbij de relevante wetsbepalingen. (5 pnt)
Leg uit welke soorten verplichtingen voortvloeien uit het in artikel 8 lid 1 EVRM opgenomen recht op privacy en familie- en gezinsleven; (1,5 pnt)
Leg uit wat de onder a bedoelde verplichtingen inhouden; (1 pnt)
Leg uit aan welke drie eisen een beperking van de uitoefening van het in artikel 8 lid 1 EVRM neergelegde recht dient te voldoen om gerechtvaardigd te zijn. (2,5 pnt)
Het Hof ‘s-Hertogenbosch merkt op dat het EHRM met betrekking tot nationale wetgeving over hulp bij zelfdoding een ruime ‘margin of appreciation’ voor de nationale overheid hanteert. Leg uit wat dit precies betekent voor de nationale overheid; (3 pnt)
En leg uit wat dit precies betekent voor de wijze waarop het EHRM in een dergelijke zaak toetst. (2 pnt)
Op welke ongebruikelijke strafuitsluitingsgrond beroept de verdediging zich in casu? (1 pnt)
Leg uit waarom de onder a bedoelde strafuitsluitingsgrond noch onder overmacht-noodtoestand, noch onder psychische-overmacht valt. (2,5 pnt)
Honoreert het Hof ‘s-Hertogenbosch het beroep op de onder a bedoelde strafuitsluitingsgrond? Waarom wel/niet? (1,5 pnt)
Leg uit welke interpretatiemethode het Hof ‘s-Hertogenbosch in rechtsoverweging 4 bespreekt. (2 pnt)
Leg uit wat de in a bedoelde interpretatiemethode inhoudt. (2 pnt)
Leg uit waarom de in a bedoelde interpretatiemethode volgens het Hof ’s-Hertogenbosch in casu geen soelaas kan bieden. (1 pnt)
Leg uit waarom het Hof ’s-Hertogenbosch in zijn beslissing zegt dat het beslist:
‘met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017’; (2,5 pnt)
‘in aanvulling op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 13 mei 2015’? (2,5 pnt)
Bij een kennelijke/duidelijke inbreuk op iemands rechten (2 pnt) kan een ISP verplicht zijn de NAW- gegevens te verstrekken aan de rechthebbende (2 pnt). Of een dergelijke verplichting bestaat, hangt af van een viertal criteria (1 pnt):
Met een beroep op het portretrecht (1 pnt) ex art. 21 Auteurswet (1 pnt).
Een geportretteerde (Baudet) kan zich tegen publicatie verzetten als hij een redelijk belang heeft, dat zich tegen publicatie verzet (0,5 pnt). Zijn redelijk belang zou hier de bescherming van zijn privacy zijn (0,5 pnt), maar de kans dat dit beroep slaagt is klein, nu hij een bekend Nederlander/politicus is(0,5pnt). Daarnaast is het filmpje van Zondag met Lubach een parodie zonder commercieel belang (0,5 pnt). Zie over de privacyrechten van bekende personen het Von Hannover II arrest) (1 pnt)
Analyse:
Art 3:84 BW (1 punt) vereist voor de overdracht van eigendom een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder en levering.
Deze criteria dienden te worden nagegaan:
De geldige titel hier is de overeenkomst die A en J gesloten hebben (1 pnt). Volgens de casus is Jeroen eigenaar van het boek en is hij daarmee beschikkingsbevoegd de eigendom over te dragen (1 pnt). De levering geschiedt op 1 maart, als A de boeken komt ophalen; art. 3:90 BW (1 pnt).
Conclusie:
Dat zij (nog) niet (heeft) betaald, doet aan de eigendomsoverdracht niets af (0,5 pnt). A is na 1 maart eigenaar (0,5 pnt).
(Veel studenten meenden ten onrechte dat er een bezitsoverdracht door tweezijdige verklaring had plaatsgevonden (3:115 BW). Voor deze mening gaf de casus echter geen enkele aanleiding, sterker nog: partijen waren nadrukkelijk een leveringsdatum in de toekomst – 1 maart – overeengekomen.)
Het verschil tussen beiden is dat voor de totstandkoming van een rechtshandeling is vereist dat het rechtssubject een op rechtsgevolg gerichte wil heeft / beoogd rechtsgevolg voor ogen heeft (2,5 pnt), terwijl voor de totstandkoming van een feitelijke handeling de wil van het rechtssubject irrelevant is: het rechtsgevolg komt daar tot stand ongeacht of het al dan niet beoogd is (2,5 pnt).
Nb1: de rechtshandeling is een privaatrechtelijk begrip, bedacht door F.C. von Savigny. Ze is in ons huidig BW omschreven in 3:33 BW. Op grond van de schakelbepaling van 3:59 BW vindt de rechtsfiguur ook toepassing buiten het privaatrecht, bijvoorbeeld in het bestuursrecht. De rechtshandeling is echter niet hetzelfde als een besluit...
Nb2: veel studenten maakten de fout een a contrario redenering toe te passen en antwoordden dat het verschil lag in het feit dat bij de rechtshandelingen het rechtsgevolg beoogd was en bij feitelijke handelingen niet. Dit is dus ten aanzien van feitelijke handelingen onjuist. Een andere veel gemaakte fout was de a contrario redenering waarin men uitging dat rechtshandelingen rechtsgevolgen hadden en feitelijke handelingen dus kennelijk niet. Ook dit is onjuist: beide hebben rechtsgevolg.
Het willens en wetens op de koop toenemen van de aanmerkelijke kans dat het gevolg intreedt (3 pnt).
De strafmaxima voor doodslag (opzet) en dood door schuld. Aanvankelijk lagen deze maxima zeer ver uit elkaar. Niet zelden ontstond er maatschappelijke verontwaardiging wanneer een dader van een schulddelict met dodelijk afloop slechts een lichte straf kreeg. De strafmaxima zijn sinds 1998 verhoogd. Bovendien werd roekeloosheid een strafverzwaringsgrond (1,5pnt). Zie enerzijds art. 287 Sr, anderzijds art. 6 WVW, art. 175 WVW en art. 307 Sr (0,5 pnt).
De bevoegde rechter is in dit geval het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Zijn rechtsmacht strekt zich uit tot alle kwesties met betrekking tot de interpretatie en de toepassing van het Verdrag, zie artikel 32 EVRM (2 pnt). In de onderhavige kwestie gaat het om de uitleg en toepassing van het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer is neergelegd in artikel 10 EVRM (1 pnt).
Ja, aangezien Henk alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput, zie artikel 35 EVRM (2 pnt).
Nee, dit is een maatregel van gelijke werking (2 pnt) verboden op grond van art. 34 VwEU (1 pnt).
OF deze maatregel discrimineert (1pnt) verboden op grond van art. 18 VwEU (1 pnt). (maar minder specifiek/goed)
Op het vrij verkeer van goederen (1 pnt), nu zij tastbare, fysieke voorwerpen de grens over wil hebben en daarin beperkt wordt door de Duitse regels, art. 28 VwEU (1 pnt).
Ja, te weten een beleidsregel. De besluitvereisten moeten beargumenteerd zijn afgegaan met specifieke verwijzing naar wetsartikelen. Algemene verwijzing en/of alleen vereisten opsommen uit wetsartikel is onvoldoende. Vereisten + argumentatie ex art. 1:3 lid 1 Awb (0,5 pnt):
Er is geen sprake van een appellabel besluit, namelijk een beleidsregel (0,5 pnt), zie art. 8:3 lid 1 onder a Awb (0,5 pnt), dus naar de burgerlijke rechter. Abs. competentie is op basis van art. 42 Ro (0,5 pnt) jo. art. 93 Rv (0,5 pnt) de rechtbank (0,5 pnt) sector civiel of kanton afhankelijk van de hoogte van de vordering (0,5 pnt). Relatieve competentie betreft de burgerlijk rechter bij de Rechtbank Zuid-Holland (0,5 pnt) gezien de regel woonplaats van de gedaagde (wie eist, reist) (0,5 pnt) ex art. 99 Rv
(0,5 pnt). Woonplaats is zetel van het Waterschap in Delft te Zuid-Holland (0,5 pnt).
Iets noemen (1,5 pnt) en aangeven dat er geen soevereiniteit overgedragen is (1 pnt), en er dus geen bindende besluiten tegen de wil van de deelnemende partijen genomen kunnen worden.
Iets noemen (1,5 pnt) en aangeven dat hier wel soevereiniteit overgedragen is, waardoor bindende besluiten genomen kunnen worden (1 pnt).
Is het OM ontvankelijk? Ja, Lenny is meerderjarig, leeft nog, geen ne bis in idem, geen verjaring (0,5 pnt)
Reden schorsing? Nee (0,5 pnt)
De materiële vragen staan vermeld in art. 350 Sv (0,5 pnt)
Kan de tenlastelegging bewezen worden?
Ja, uit de casus blijkt dat de handelingen in de tenlastelegging door Lenny zijn begaan (1 pnt).
Levert de tenlastelegging een strafbaar feit op?
Nee, het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ (0,5 pnt) uit art. 350a Sr (0,5 pnt) ontbreekt, OVAR wegens niet strafbaarheid van het feit (0,5 pnt)
Is de dader strafbaar?
Nee, succesvol beroep op schulduitsluitingsgrond, namelijk psychische overmacht (0,5 pnt) in de zin van artikel 40 Sr (0,5 pnt) door de druk van zijn vader. OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader (0,5 pnt).
Straf?
Max twee jaar of geldboete 4 e categorie, art. 350a Sr (0,5 pnt).
Attributiebeginsel/beginsel van bevoegdheidstoedeling (1 pnt), zoals genoemd in art. 5 lid 1 VEU (1 pnt).
Subsidiariteits- (1 pnt) en evenredigheidsbeginsel (1 pnt), zoals genoemd in art. 5 lid 3 en 4 VEU (1 pnt).
Regelnummers: 39-53 (1 pnt).
Een negatieve (0,5 pnt) en een positieve verplichting (0,5 pnt).
Regelnummers: 102-106 (0,5 pnt).
De negatieve verplichting houdt in dat de staat zich terughoudend dient op te stellen voor zover het gaat om het beperken van privacyrechten (0,5 pnt). De positieve verplichting houdt in dat de staat maatregelen moet nemen om deze rechten te waarborgen (0,5 pnt).
Regelnummers: zelfde als onder a.
Een beperking van de uitoefening van het in artikel 8 lid 1 EVRM neergelegde recht dient te voldoen aan de drie eisen van artikel 8 lid 2 EVRM (1 pnt), inhoudende dat een beperking moet zijn voorzien bij wet (0,5 pnt), noodzakelijk dient te zijn in een democratische samenleving (0,5 pnt) en een legitiem doel moet dienen (0,5 pnt). Geen regelnummers vereist (kan 90-98, maar kan ook uit artikel 8 EVRM zelf worden gehaald).
Voor de nationale overheid betekent dit dat het EHRM de nationale overheid een ruime beoordelingsmarge toekent (1 pnt) bij de beoordeling of nationale wetgeving over hulp bij zelfdoding in overeenstemming is met het EVRM (1,5 pnt).
Voor de wijze waarop het EHRM in een dergelijke zaak toetst betekent dit dat het EHRM terughoudend betracht / (meer) aan de nationale overheid overlaat (1,5 pnt).
Regelnummers: (ergens tussen) 111-141 (1 pnt).
De verontschuldigbare noodtoestand (1 pnt).
Het valt niet onder overmacht-noodtoestand omdat het handelen niet volledig objectief gerechtvaardigd is (1 pnt). Het valt niet onder psychische-overmacht omdat het niet zo is dat de dader zichzelf niet meer in de hand had (1 pnt).
Het Hof honoreert het beroep op verontschuldigbare noodtoestand niet, aangezien het Hof reeds had geoordeeld dat er geen sprake is van een noodtoestand (1 pnt). Regelnummers: a en b =149-168 (0,5 pnt), c =189-194 (0,5 pnt).
Het Hof ’s-Hertogenbosch bespreekt in rechtsoverweging 4 de anticiperende interpretatiemethode (1 pnt), het Hof heeft het namelijk over als rechter vooruitlopen op een (eventueel) wetgevingsproces (1 pnt).
De anticiperende interpretatiemethode is de uitleg die aansluit bij de betekenis van de betreffende bepaling in een nieuwe reeds tot stand gekomen (1 pnt), maar nog niet van kracht zijnde wet (1 pnt).
De anticiperende interpretatiemethode kan volgens het Hof in casu geen soelaas bieden, aangezien er geen sprake is van een concreet wetsvoorstel, laat staan van een nieuwe reeds tot stand gekomen maar nog niet van kracht zijnde wet (1 pnt).
Het Hof ’s-Hertogenbosch beslist met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017, aangezien de Hoge Raad in dat arrest de onderhavige zaak heeft doorverwezen naar het Hof ’s-Hertogenbosch (2 pnt).
Het Hof ’s-Hertogenbosch beslist in aanvulling op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 mei 2015, aangezien dat arrest – dat gaat over de onderhavige zaak – (1 pnt) door de Hoge Raad niet volledig is vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het door het door het Hof Arnhem-Leeuwarden gegeven ontslag van alle rechtsvervolging (1 pnt).
De rechtsvraag waarop de Hoge Raad in het nog te wijzen arrest moet ingaan volgens De Vito luidt als
volgt:
Is de vervolging/veroordeling van Albert Heringa (1 pnt) op grond van artikel 294 lid 2 Sr (2 pnt) in strijd met het recht op ‘private life’ in de zin van artikel 8 EVRM (2 pnt).
Deze bundel bevat oefententamens en extra oefenmateriaal bij het vak ARW 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3247 |
Add new contribution