Recht en bestuur - Thema
- 12688 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Het artikel betreft een noot van prof. mr. J. de Hullu bij het bekende en beruchte Porsche-arrest van de Hoge Raad in 1996. De zaak ging over een dramatisch verkeersongeluk, waarbij de (beschonken) bestuurder van een Porsche tijdens een gevaarlijke inhaalmanoeuvre frontaal op een tegenligger op de andere rijbaan botste. Alle vier inzittenden van de andere auto verloren het leven. Ook de bijrijder van de Porsche vond de dood, alleen de bestuurder zelf overleefde het ongeluk. Volgens het Hof Den Bosch had de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat andere verkeersdeelnemers door zijn handelswijze gedood konden worden. Daarmee was de voorwaardelijke opzet van de bestuurder bewezen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof Den Bosch en verwees de zaak naar het Hof Arnhem. Kortgezegd had het Hof mee moeten wegen dat de verdachte zelf ook aanmerkelijk levensgevaar had gelopen. Daarom kon het Hof volgens de Hoge Raad niet zonder nadere motivering aannemen dat er sprake was geweest van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval. Het Hof Arnhem sprak de verdachte uiteindelijk vrij van doodslag, maar veroordeelde hem om dood door schuld in het verkeer.
Er bestaat al lange tijd discussie over in hoeverre de normale misdrijfbepalingen ook van toepassing zijn op gevaarlijk verkeersgedrag, waar in beginsel de Weg- en Verkeerswet voor bedoeld is. Langzamerhand leek dat in de jurisprudentie steeds vaker het geval te zijn. Zo oordeelde de rechtbank in 1951 dat een automobilist die inreed op een stilstaande politieman handelde met voor poging tot doodslag vereiste opzet. Het Porsche-arrest biedt enig tegenwicht tegen het verder oprekken van het opzetvereiste.
Het valt op dat de Hoge Raad in dit arrest een gedetailleerde en subjectieve (psychische) invulling aan het opzetvereiste geeft. Zo kent de Hoge Raad belang toe aan het feit dat de verdachte eerdere inhaalmanoeuvres vroegtijdig heeft afgebroken. Daaruit leidt de Hoge Raad af dat de verdachte kennelijk probeerde om botsingen te vermijden, wat afbreuk doet aan de stelling dat de verdachte wist of de kans op de koop toe nam dat hij een botsing zou veroorzaken. A-G Meijers gaf in zijn conclusie blijk van een veel meer objectieve, normatieve benadering en achtte voorwaardelijke opzet wel bewezen. De A-G leidde uit het gehele roekeloze verkeersgedrag de voorwaardelijke opzet af, ondanks dat de verdachte zelf levensgevaar liep. De Hoge Raad volgde deze redenering niet. De vraag komt op of de Hoge Raad, bij het bepalen van de mate van opzet, terecht zo veel belang hecht aan het levensgevaar dat de verdachte zelf loopt.
Stel dat er sprake is van een fietser als tegenligger, die wordt aangereden door een auto. De bestuurder van de auto loopt zelf geen levensgevaar. Beïnvloedt dat de mate van voorwaardelijke opzet bij de bestuurder? Is er in dit geval eerder sprake van voorwaardelijke opzet? Volgens de lijn die de Hoge Raad uitzette wel, maar het lijkt nogal onlogisch om op basis van de hoedanigheid van de tegenligger de mate van opzet te bepalen. Zaken met een vergelijkbaar strafrechtelijk verwijt dienen gelijk behandeld te worden.
De Hoge Raad wijkt met zijn opvatting af van het Hof, de A-G en ook algemene lijnen in de rechtspraak. Ten eerste is opzet in de rechtspraak vaak vrij gemakkelijk te bewijzen. Dit wordt het in het Porsche-arrest juist erg moeilijk gemaakt door belang te hechten aan bepaalde details. Ten tweede gelden in de strafrechtspraak per delictssoort verschillende nadere invullingen voor het opzetvereiste. Wel geldt de algemene formule dat er sprake is van voorwaardelijke opzet, als men de aanmerkelijke kans op een onwenselijk gevolg willens en wetens aanvaardt.
In dergelijke zaken zou de nadruk moeten liggen op het gedrag van de verdachte en wat daar naar ‘algemene ervaringsregels’ uit af valt te leiden. Daaruit volgt dat onvoorzichtig gedrag en totaal onverschillig gedrag kunnen leiden tot enigszins geobjectiveerde vaststellingen van opzet of schuld. Dat sluit ook aan op de jurisprudentie over culpose delicten. Hierbij spelen de externe componenten van verwijtbaarheid een belangrijker rol dan interne, subjectieve elementen. In die logica liggen schuld en opzet in hetzelfde spectrum en dat is een aantrekkelijke systematiek. Opzet is dan een ernstiger vorm van verwijtbaarheid. Er bestaat dan ook een vloeiende overgang tussen voorwaardelijke opzet en bewuste schuld, zodat grensgevallen niet al te problematisch worden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1776 | 1 |
Add new contribution