Pedagogy and education - Theme
- 12315 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
De term pedagogische civil society wordt steeds populairder wanneer het gaat om onderzoek en wordt ook door meerdere mensen uitgedragen. Het artikel geeft een kritische reflectie op het begrip pedagogische civil society. Ouders krijgen vaak veel hulp bij het opvoeden van hun kinderen. Zo zou je kunnen denken aan vrienden en buren. De omgeving waarin de ouders zich begeven draagt veel bij aan de kennis en praktijken van de opvoeding. Iedereen die men tegenkomt gedurende hun leven kan van invloed zijn op de opvoeding. Het begrip pedagogische civil society is sinds 2008 bekend en werd door Micha de Winter geïntroduceerd. Het begrip sluit aan bij een opvatting die wij als vanzelfsprekend ervaren: de omgeving buiten het gezin is cruciaal voor de ontwikkeling van het kind. Toch is er ook veel kritiek op deze term en worden er veel discussies over gevoerd. Over dit debat en de vormgeving van de pedagogische civil society gaat het huidige artikel.
Er blijkt veel discussie te zijn over de definitie van de pedagogische civil society. De officiële definitie luidt: Dat deel van de samenleving waar burgers (kinderen, jongeren, ouders en andere volwassenen) in vrijwillige verbanden verantwoordelijkheid nemen voor het pedagogisch klimaat waarin het goed opvoeden en opgroeien is, in samenwerking met of juist als tegenkracht tot overheden (gemeenten, de jeugdsector, het welzijnswerk) bedrijven en andere civil society organisaties (bijvoorbeeld sportverenigingen).
Deze definitie laat echter ruimte over voor een aantal subbetekenissen (bijvoorbeeld pleidooi voor meer samenwerking ouders en scholen of waarschuwing tegen medicaliseren en problematiseren van opvoedingskwesties). Hierdoor wordt het een parapluterm, waardoor iedereen zijn eigen accenten kan plaatsen. Het begrip verschilt daarnaast ook per context. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een polemische en praktische inzet. De polemische inzet omvat de discussies waarbij de institutionele orde geraakt wordt. Een voorbeeld hierbij is dat de pedagogische civil society heeft geleid tot radicale omvorming van de jeugdzorg. De praktische inzet kan bijvoorbeeld zoiets zijn als de 18 miljoen euro die beschikbaar is gesteld voor praktische experimenten met betrekking tot het programma ‘vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’. Hiermee werden bijvoorbeeld koffie-inlopen georganiseerd waar ouders over pedagogische problemen konden praten. Het gaat hierbij dus niet om omvorming van de institutionele orde, maar om het organiseren van een aanvulling op die orde.
Nadat Micha de Winter in 2008 het begrip voor het eerst gebruikte, werd het in 2009 vooral bekend doordat het de grondslag vormde voor het project ‘allemaal opvoeders’. Ook werd er in hetzelfde jaar een rapport opgesteld waarin de rmo/rvz het kabinet oproept meer aandacht te geven aan het versterken van sociale netwerken en structuren van gezinnen.
Het begrip civil society is volgens Gabriel van den Brink echter al zo oud als de weg naar Rome. Ook koppelt hij de verzuiling aan het begrip: Mensen die religieuze/levensbeschouwelijke meningen delen en daarin ook samenkomen. Ook vrijwilligerswerk is een voorbeeld van de pedagogische civil society.
Sinds de jaren 90 staat het begrip village internationaal bekend in het pedagogische debat. De term komt uit een boek van Hilary Clinton en doelt op het gezegde: It takes a village to raise a child. Het concept van de village is door de rmo omarmd en in het in 2008 verschenen rapport geeft het inhoud aan het begrip. Dit omvatte de volgende kenmerken, de village: bevat medeopvoeders die zich om kinderen bekommeren, biedt veilig toezicht voor kinderen, biedt steun voor problemen tussen ouders, helpt elkaar bij praktische zaken (opvang kinderen), wisselt kennis uit tussen ouders, biedt discussie over normen, worden problemen onderling opgelost en wordt alarm geslagen wanneer er iets bedreigends is in de ontwikkeling voor kinderen.
Zo gewoon blijken sterke sociale netwerken en goede structuren van gezinnen niet te zijn. Voor Hilary Clinton was haar concept van the village bedoeld om het individualisme te temperen. Het individualisme ontkende het belang van de omgeving. Daarbij komt dat de omgeving van kinderen niet langer zo veilig is als een dorp eerder geweest is. Zij behandelt dus ook het feit dat de sociale omgeving niet meer zo veilig is als die ooit geweest is. Ook in Nederland blijkt uit rapporten van het rmo dat de netwerken van gezinnen ‘dunner’ zijn geworden. Verschillende oorzaken die het rmo gaf waren: 1. Mensen verhuisden verder weg van familie, waardoor men niet op hen terug kon vallen. 2. Scheiding tussen woon- en werkomgeving - contact met omgeving is afgenomen. 3. De opkomst van televisie, internet en mobiele telefoon - kinderen kiezen eigen socialisatieomgeving.
Verder is er sprake van verzakelijking door scholen, waardoor de sociale functie wegvalt en er vooral gericht word op leerprestaties. Hieronder zouden de sociale functies van het gezin lijden.
De toon in de teksten over het onderwerp lijkt scherper te worden. De slechte sociale netwerken van het gezin blijven een belangrijk onderwerp. Hier kan echter wel aan toegevoegd worden dat de Nederlandse bevolking één van de gelukkigste van de wereld is. Drie factoren zijn belangrijk wanneer het gaat om trends die gevaarlijk zijn voor het welzijn voor Nederlandse kinderen: gevolgen van individualisering, ontwikkeling van de jeugdzorg en tendensen in het onderwijsbeleid. Individualisering wordt door Micha de Winter in zijn boek uit 2011 beschreven als het kleiner worden van gezinnen, het buitenshuis werken van moeder en dat mensen vaker verder weg wonen van hun familie. Hierdoor wordt de opvoeding ook steeds individueler. Hierdoor ontstaat ook een nieuwe onzekerheid: opvoedingsonzekerheid. Er wordt gedacht dat wanneer het niet goed gaat met het kind dat de schuld van de ouder is. Ook stelt de Winter dat naast risicofactoren zoals armoede ook de onderlinge steun in betrokkenheid in buurten belangrijk is wanneer het gaat om de kans op kindermishandeling.
De Winter noemt ook het begrip ‘opvoedingskramp’. Hij bedoelt hiermee dat ouders steeds grotere ambities hebben voor hun kinderen en tegelijkertijd hebben ze het idee dat ze er alleen voor staan. Ouders voelen zich voor alles verantwoordelijk wat leidt tot opvoedingsfaalangst. Hier wordt commercieel slim op in gespeeld met bijv. opvoedcursussen. Een andere ontwikkeling is dat problemen van jongeren gemedicaliseerd worden.
Scholen krijgen meer geld als een kind een beperking heeft: voor scholen is het dus lonend om problemen te signaleren. Als een kind anders is wordt hij sneller doorgestuurd naar een specialist. Hierdoor is er meer aandacht voor individuele tekortkomingen dan voor de relaties onderling. Door deze verschuiving van zorg voor het gezin naar zorg voor het individu is ook het type zorg verschoven van lichtere eerstelijnszorg naar zware hulpverlening. Hierdoor zijn ouders angstig geworden voor risico’s en willen ze deze voorkomen. De Winter stelt dat individualisering en globalisering hier vaak als oorzaak voor gezien worden. Hij verwijst ook naar de term liquid fear: “In de moderne wereld is weinig meer zeker, is alles voortdurend in beweging en dus vloeibaar. Het zijn niet zozeer de concrete gebeurtenissen die angst inboezemen, maar vooral de gedachte aan alle mogelijke bedreigingen waarvan je nooit weet waar ze vandaan komen.” Hierdoor richt ook de overheid zich op het uitbannen van risico’s: nadruk op preventie. Dramatische gebeurtenissen zoals de moord op de 3-jarige Savanna leiden ertoe dat er een public health-benadering ontstaat. Met de gedachte: wie pas optreedt als er een epidemie uitbreekt is te laat. Voorkomen is dus beter dan genezen: men grijpt dus preventief in bij bevolkingsgroepen die meer risico lopen. Een ander aspect van de pedagogische civil society is repressie. Repressie is vaak niet effectief, maar komt vaak voor.
Een rapport van rmo vindt repressie de beste manier om hangjongeren in het gareel te houden. Dit duidt erop dat de huidige praktijk er een is van non-communicatie. Men durft niet het gesprek aan te gaan en houdt zich stil. Hierdoor weet men niet wat er in elkaars leven gebeurd en ontstaan er veel misverstanden.
Het polemisch inzetten van de pedagogische civil society heeft drie belangrijke lijnen. 1. Algemene maatschappijkritiek op de fragmentarisering van de samenleving. 2. Kritiek op medicalisering ven professioneel paternalisme van de kant van hulpverleners en overheid. 3. Kritiek op het negeren van de sociale veerkracht van burgers.
Het mooie verhaal van de pedagogische civil society is dat het binnen korte tijd een bekende term geworden is. De term wordt nu in elke gemeente gebruikt. Dat de term zo gemakkelijk geaccepteerd wordt hangt samen met de reorganisatie van de jeugdzorg. Zo werden er centra voor jeugd en gezin gevormd. De samenwerking tussen instellingen en vermindering van de kloof tussen hulpverleners en hulpvragers waren doelen. Na deze reorganisatie en de groeiende bekendheid van de term werd deze gretig opgenomen in het beleid. Het concept van de pedagogische civil society kwam precies op het juiste moment: het aantal jongeren in de jeugdzorg bleef maar groeien. Hierbij zijn jaarlijkse cijfers te noemen van 19% als het gaat om aanmeldingen bij jeugdzorg. Verder bleken de verschillende instanties tussen de 4 en 20% te groeien per jaar. Deze groei is onhoudbaar vanuit financieel perspectief, maar ook wanneer het gaat om screening van risicofactoren. Veel interventies gaan de mist in en burgers voelen zich ongemakkelijk. Verder werd het concept van de pedagogische civil society versterkt door bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, wat sterk verwant is aan het concept. Ook andere initiatieven waarbij eigen hulptroepen van gezinnen werden ingeschakeld werd de vraag naar hulp teruggedrongen (eigen kracht).
Het minder mooie verhaal houdt in dat er een kloof bestaat tussen de radicaliteit van de analyses en de projecten die ontstaan om de pedagogische civil society concreet weer te geven. Hierdoor wordt de benadering kwetsbaar. De zorgsector die bekritiseerd wordt is hier de dupe van. Zo zijn veel mensen in de jeugdzorg bijvoorbeeld bang dat zij uiteindelijk moeten betalen voor de reorganisatie van de jeugdzorg. Robert Vermeiren uit ook kritiek. Hij meldt dat hij vindt dat hierdoor de kinderen met echte problemen over het hoofd gezien worden en er de dupe van zullen worden. Veel kritiek kwam juist van mensen die de pedagogische civil society zouden moeten steunen en daardoor werden de verdedigers er juist van beoordeeld samen met het kabinet te zijn; zij waren juist tegen de praktijken van het kabinet. Hierna blijkt dat het kabinet gaat korten op de jeugdzorg: de pedagogische civil society werd door bestuurders gebruikt als een alibi voor bezuinigingen. Eerder werd gezien (tijdens de kabinetten Lubbers) dat deze soort bezuinigingen juist zorgde voor ondersneeuwing van bepaalde bezuinigingstaakstellingen (zoals het passend onderwijs).
Verder blijkt dat de benadering onder professionals omstreden is. Sommigen ondersteunen de benadering, maar anderen voelen het als een aantasting van hun positie: er wordt van hen opeens een hele andere rol gevraagd (niet langer de grote probleemoplossers). Ze moeten er meer voor zorgen dat de ouders elkaar helpen. Sommige professionals reageren hierop dat ze maar koffie zouden zitten drinken met ouders, terwijl anderen grote verschillen zien. Daarbij moet men zich dus afvragen of de hulpverleners wel bereid zijn om de benadering in de praktijk te brengen. De term krijgt dan ook in de professionele en bestuurlijke wereld veel bijval, maar daarbuiten valt dit erg tegen. Veel burgers hebben kritiek op de jeugdzorg en zijn het niet eens met de ontwikkeling. De beleidspraktijken zoals ze nu zijn blijven echter alleen maar hetzelfde. Het risicodenken van ouders resulteert in vroegsignalering om de burgers tevreden te houden. De politieke reflex blijft bestaan ondanks de duidelijke keerzijde (financieel, niet effectief). Ook bestaat er vanuit de overheid een druk om te reguleren, protocolleren en controleren. Dit is tegengesteld aan het meer zelf laten doen door burgers. Een voorbeeld is de ouderparticipatiecrèches. Deze bestaan al langer en passen goed in de pedagogische civil society, maar de politiek maakt het bestaan hiervan alleen maar moeilijker. Zo moeten ouders op deze crèche bijvoorbeeld een diploma pedagogisch medewerker hebben.
De beweging in de richting van een pedagogische civil society bevindt zich in een kritieke fase. De benadering lijkt vereenzelvigd te worden met het bestaande beleid en er worden maar kleine stappen gemaakt.
De eerste aanbeveling is om vooral bij het grote verhaal te blijven: wat normaal is ook weer de gewoonste zaak van de wereld te laten zijn. Het gaat hier voor een groot deel ook over hoe wij als mensen samenleven. Het gaat dus om nabijheid. Deze bestaat op het moment niet doordat we in een gefragmenteerde wereld leven en de sociale schil waarin mensen op elkaar letten wegvalt. Alle problemen worden in fragmenten opgedeeld en ook apart behandeld terwijl er vaak een gemeenschappelijke oorzaak is. Men moet zich dus meer richten op het versterken van sociale relaties.
Praktisch en radicaal moet hand in hand gaan. Hiervoor moet er veel veranderen zoals, de beroepsattitude van hulpverleners, andere eisen organisatie overheid, stoppen van verzakelijking van voorzieningen van kinderen en betere balans tussen werk en privéleven. Hiervoor kunnen kleine stappen gebruikt worden.
Het is ook goed om op te merken dat de overheid voorwaarden voor burgers schept om met elkaar voor elkaar te zorgen. Er ontstaat dan een ideaal van een verbindbare samenleving. Guido Walraven maakt hierbij onderscheid in bonding (samenbindend sociaal kapitaal van mensen die op elkaar lijken), bridging (overbruggend sociaal kapitaal van mensen die niet op elkaar lijken) en linking (binding tussen ouders verloopt via instellingen). Hierdoor is een terugtredende overheid dus niet de oplossing: zij speelt een grote rol in relaties.
Aan het einde van het artikel worden interviews gegeven met belangrijke personen uit de tekst en die veel te maken hebben met de pedagogische civil society: André Rouvoet was de minister die het idee van de pedagogische civil society omarmde en noemde het sociale netwerk de basis voor een krachtige samenleving, die uitgaat van maatschappelijke binding en onderlinge solidariteit. André Rouvoet vertelt dat hij daarna de eigen kracht van gezinnen als een leidend principe in het jeugdbeleid implementeerde en dat hij pas in 2007 echt in aanraking kwam met het concept pedagogische civil society. Verder herhaalt hij de visie die in de rest van het artikel naar voren komt.
Philip Blond heeft zelf over Big society geschreven en ziet verwantschap aan de term pedagogische civil society. Het interessante aan het denken van Blond is dat hij linkse en rechtse kritiek bij elkaar brengt. Hij pleit voor associative citizenship: verenigd burgerschap. Hij stelt dat wanneer burgers zich verenigen en het lot in eigen handen nemen, ze een alternatief kunnen bieden voor zowel de staat als de markt. Het debat waar Blond het over heeft speelt zich echter af in Groot-Brittannië waar het vooral een politiek van aard is. In Nederland is het eerder een moreel debat. Doordat het meer politiek is betekent dit dat het concept van the big society ook meer gaat over het zelf organiseren van gemeenschappen door burgers.
Verder wordt er meer gericht op positieve rolmodellen voor kinderen dan onderlinge steun tussen burgers. Hij wil dat ouders zich meer bemoeien met bijv. school en dat ze ook meer invloed krijgen. Hij is een aanhanger van de filosoof Burke die gelooft in kleine stappen. Micha de Winter erkent de spanning tussen de radicale kritiek die vanuit de pedagogische civil society wordt gegeven. Hij geeft echter ook aan dat de verschillende projecten die genoemd zijn zoals respect (voor betere verhoudingen tussen jongere en ouders buurtbewoners in Sittard) duidelijk nuttig zijn geweest. Hij meldt dat je naast ontmoetingen ook confrontaties nodig hebt om je doel te bereiken. Verder verkiest hij empowerment boven eigen kracht, omdat eigen kracht zou betekenen dat de overheid niet meer nodig zou zijn. Empowerment doelt meer op emancipatie en verheffing: positieve vrijheid.
Kortom: eigen kracht als neoliberaal begrip komt voort uit een versterkte individualisering en verkleint solidariteit. Eigen kracht in de betekenis van empowerment gaat juist om het versterken van solidariteit en positieve vrijheid. Ook blijkt dat veel burgers nog op de initiatieven van de overheid leunen en er nog weinig initiatief is. Op de vraag of het idee van de pedagogische civil society niet gebruikt kan worden als alibi voor bezuinigingen antwoordt de Winter dat we de bezuiniging moeten gebruiken als alibi voor het mobiliseren van gemeenschappelijke krachten van burgers. Hij vindt dat de pedagogische civil society staat voor actie, participatie, emancipatie, gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en nabijheid.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1084 | 1 |
Add new contribution