Recht en bestuur - Thema
- 12688 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Volgens het Europese Hof van de Rechten van de Mens is de vrijheid van meningsuiting een van de essentiële fundamenten van een democratische samenleving. Volgens de Amerikaanse Supreme Court vormen uitlatingen over openbare zaken de essentie van zelfbestuur, daarom moet het publieke debat open en ongehinderd zijn.
Er zijn verschillen tussen de Europese en de Amerikaanse interpretatie van dit ideaal. Volgens de Supreme Court moet iedere persoon voor zichzelf bepalen welke ideeën en overtuigingen uitgedragen en nagevolgd dienen te worden. Daarachter ligt een zeker vertrouwen dat de ‘vrije marktplaats van ideeën’ vanzelf de ‘verkeerde’ ideeën eruit filtert. Slechts in twee uitzonderingsgevallen mag de overheid inbreken in deze vrije informatiestroom. De eerste uitzondering bestaat als een uitlating ‘incitement to imminent lawless action’ behelst. Daarvan is niet snel sprake, in de jurisprudentie zijn onder andere een betoog dat ‘de regering gewelddadig omver moet worden geworpen’ en de uitlating dat ‘de straat op de politie moet worden heroverd’ als door de First Amendment beschermde uitlatingen gekwalificeerd. Het verbranden van een kruis in de voortuin van een zwart gezin (geïnspireerd door de Ku Klux Klan) is wel een reden voor de overheid om op te treden, omdat het persoonsgerichte intimidatie is. Bijeenkomsten van de Ku Klux Klan en de Amerikaanse Nazi-partij zijn dan wel weer toegestaan.
De Europese benaderingen is gebaseerd op het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM. In art. 17 EVRM staat dat personen of groepen die uit zijn op vernietiging van de in het verdrag opgenomen rechten geen beroep kunnen doen op vrijheid van meningsuiting. Onder andere antisemitische, racistische en vergaande islamofobe uitlatingen zijn op grond hiervan niet acceptabel. Behalve deze ‘misbruik van recht’-bepaling is de Europese benadering ook op andere manieren meer beperkender dan de Amerikaanse. Niet alleen het oproepen tot geweld, maar ook het oproepen en rechtvaardigen van haat en onverdraagzaamheid vallen doorgaans buiten de vrijheid van meningsuiting. Belangrijk is de vraag of de uitlating is gericht tegen de overheid of tegen bepaalde bevolkingsgroepen. Volgens het EHRM weegt de bescherming van de gelijke menselijke waardigheid soms zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting. Het Hof heeft zelfs geoordeeld dat er een plicht bestaat om godsdienstige gevoelens niet nodeloos te grieven. Doet men dat wel, dan kwalificeert die uitlating in ieder geval niet als een beschermde ‘bijdrage aan het maatschappelijk debat’. Hierbij past wel de kanttekening dat in verschillende Europese lidstaten hieromtrent verschillende opvattingen bestaan en dat het Hof een ruime appreciatiemarge laat aan lidstaten zelf.
Volgens de Nederlandse strafwet geldt een verbod op groepsbelediging en haatzaaien tegen een groep wegens ras, godsdienst of levensovertuiging, geslacht, seksuele geaardheid of handicap (art. 137c t/m e Sr). Dergelijke wetgeving staat in contrast met de vrijheid van de Amerikaanse First Amendment. Het Amerikaanse model laat de veroordeling van dergelijke uitlating over aan de medeburgers, niet de overheid. Het Nederlandse recht maakt echter geen gebruik van de beperkingen die het Europese Hof heeft vastgesteld. Zo is het Nederlandse verbod op godslastering afgeschaft en vallen alleen uitlatingen die expliciet over een groep religieuze mensen gaan mogelijk binnen de definitie van haatzaaien van art. 137c Sr. Kwetsende kritiek op een godsdienst en diens bijbehorende figuren is toegestaan. In deze opvatting bestaat een essentieel onderscheid tussen mensen en ideeën. Mensen zijn beschermd, ideeën niet.
Volgens de Hoge Raad kan een op zichzelf beledigende uitlating dat beledigende karakter verliezen in een bepaalde context, bijvoorbeeld in de context van het maatschappelijk de debat, de uiteenzetting van een geloofsovertuiging of in een kunstuiting, mits deze niet onnodig grievend is. Het is niet helemaal duidelijk of deze uitzondering ook geldt voor art. 137d Sr. De rechtbank eiste in de eerste zaak tegen Wilders dat er sprake was van een ‘krachtversterkend element’ voordat van aanzetten tot haat gesproken kon worden. Zo probeerde de rechter een balans te vinden tussen vrijheid van meningsuiting en hete voorkomen van aanzetten tot haat. Wat betreft het aanzetten tot discriminatie bepaalde de rechtbank dat hiervan sprake was als de uitlatingen ‘grensoverschrijdend’ waren. Ook de betekenis hiervan is niet aanstonds duidelijk.
De onduidelijkheid omtrent de grenzen van de vrijheid van meningsuiting leidt tot veel discussie. Het is zelfs voorgesteld om de bepalingen 137c en d helemaal te schrappen. Alleen aanzetten tot geweld zal dan een nog strafbare uitlating zijn. De vraag komt dan op of Nederland dan nog zou voldoen aan haar verdragsverplichtingen, die oproepen tot het strafbaar stellen van rassenhaat en discriminatie. Door de recente vervolging van Wilders laait de discussie over de juiste benaderingswijze weer op. Zelfs over de interpretatie van de bestaande strafbepalingen bestaat onduidelijkheid. Denkbaar is dat de zaak doorgevoerd zal worden tot de Hoge Raad.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1728 | 1 |
Add new contribution