Recht en bestuur - Thema
- 12688 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Een van de hoofddoelen van het rechtssysteem is het geweldloos en eerlijk beslechten van conflicten in de samenleving. Dit hoofdstuk gaat over de maatstaven van een eerlijk proces. De rechter wordt lang niet altijd bij een conflict betrokken, ook buitengerechtelijke procedures zijn belangrijk. Een juridisch proces is een rechtsgeding tussen partijen waarin een onafhankelijke rechter een beslissing neemt. Deze rechter hoeft niet door de overheid aangesteld te zijn. Er zijn bijvoorbeeld ook arbiters in arbitrageprocedures. Ook voor dergelijke procedures gelden de vereisten van een eerlijk proces.
In een ingewikkelde maatschappij komen nou eenmaal veel conflicten voor. Theoretisch vallen veel van die conflicten in een juridisch kader, maar toch worden de meeste niet via juridische procedures afgehandeld. Dat heeft verschillende redenen. Vaak is er bijvoorbeeld geen kennis bij de partijen over welke wegen ze kunnen bewandelen. Daarnaast zien veel mensen de rechtsgang als een nogal zware oplossing en kiezen ze liever voor andere oplossingen. Men kiest liever voor een beroep op fatsoen en sociale regels dan voor een beroep op de rechter. Sommige situaties zijn voor burgers echter ernstig genoeg om toch rechtshulp in te roepen.
De advocaat is de meest bekende juridische hulpverlener. Daarnaast bestaan tegenwoordig veel andere hulpverlenende instanties zoals Bureaus voor Rechtsbijstandsvoorziening, Sociaal Raadslieden en rechtswinkels. Ook rechtsbijstandverzekeringen dragen bij aan de beschikbaarheid van rechtshulp. Rechtshulpverleners spelen een belangrijke poortwachtersrol om te bepalen of het conflict juridische vervolgstappen moet krijgen of juist niet.
De rechtzoekende ervaart een aantal drempels voordat hij rechtshulp kan krijgen. Zo hangt er vaak een kostenplaatje aan, bijvoorbeeld voor de advocaat. Soms bestaat er ook maar een kleine kans op winst van een procedure. Ook sociale kosten spelen een rol. Een procedure heeft vaak schadelijke gevolgen voor de persoonlijke of zakelijke relatie tussen de partijen. Het dreigen met een rechtszaak door het sturen van een brief kan soms al genoeg zijn om de wederpartij opener te laten staan voor onderhandelingen. Zo kan de procedure uitlopen op een schikking waar beide partijen zich in kunnen vinden.
Er kleven veel nadelen aan rechterlijke procedures. Denk aan bureaucratie, beschadigde relaties en financiële kosten. In veel gevallen leggen burgers hun conflicten voor aan andere instanties dan de rechter. In bepaalde sectoren, zoals de bouw en de vervoerssector, komen partijen doorgaans vooraf overeen aan welke instanties een eventueel conflict wordt voorgelegd. Dat is vaak arbitrage, die is geregeld in Boek 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een panel van deskundigen geeft dan een bindend oordeel over het conflict op basis van de ‘redelijkheid en billijkheid’.
Naast arbitrage bestaan er meerdere buitengerechtelijke instanties die klachten en geschillen behandelen. Die heten vaak klachten- en geschillencommissies. Deze komen voor bij de politie, gezondheidszorg, reisbureaus, nutsbedrijven en vele andere sectoren. In vergelijking met andere landen kent Nederland veel van dit soort ‘informele’ geschiloplossing.
In de laatste tien jaar is veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de buitengerechtelijke procedures voor klachten- en geschillenbeslechting. In de literatuur zijn ‘beginselen voor behoorlijke klachtenbehandeling’ ontwikkeld, die leentjebuur spelen bij de beginselen voor een eerlijk proces zoals die gelden voor de rechtspraak. Enkele van die beginselen zijn hoor en wederhoor, onafhankelijkheid en partijdigheid.
Er bestaat een belangrijk onderscheid tussen het accusatoir en het inquisitoir proces. Het accusatoir proces heeft het woord ‘aanklagen’ in zich, terwijl inquisitoir vooral gericht is op ‘onderzoek’. Dit is bepalend voor het inhoudelijke verschil tussen deze processen.
Het accusatoire proces kent als basisbeginsel de gelijkwaardigheid van partijen. De rechter speelt een lijdelijke rol en de partijen mogen zelf bepalen hoe zij het proces voeren. Dat betekent ook dat de rechter niet verder kijkt dan naar wat de partijen hem voorleggen als bewijs en argumentatie.
Het inquisitoire proces wordt getypeerd door onderschikking. De partijen zijn niet gelijkwaardig. Vroeger ging dat heel ver, de onderzochte partij had bijna geen rechten (denk aan de Spaanse Inquisitie). Tegenwoordig is dat genuanceerder, maar bij een strafproces kan een verdachte nog steeds worden gefouilleerd en zijn vrijheid worden ontnomen. De eindfase van het strafproces is dan weer meer accusatoir, door de behandeling van de zaak door de rechter op een openbare zitting met hulp van een advocaat.
De basisbeginselen van het procesrecht zijn zowel in onze Grondwet (art. 17,18, 117 en 121) als in mensenrechtenverdragen (art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR) te vinden. Specifiekere regelingen staan in ons Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en ons Wetboek van Strafvordering. Ook de Wet op de Rechterlijke Organisatie en de Algemene wet bestuursrecht zijn van belang.
Voor ons procesrecht zijn vooral art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR van belang. Hierin staan vrij specifieke eisen, zoals de openbaarheid van de terechtzitting, de onschuldpresumptie, termijnen en toegang tot tolken en vertalers.
Art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR gelden niet voor alle nationale procedures. Zo is art. 6 EVRM alleen van toepassing op twee soorten procedures. Allereerst in het geval dat de procedure erop gericht is om vast te stellen wat iemands burgerlijke rechten en verplichtingen zijn. Ten tweede als het rechtsgeding dient ter vaststelling van de gegrondheid van een tegen een burger ingestelde strafvervolging.
Onder art. 6 EVRM vallen in ieder geval alle nationale privaatrechtelijke rechtsgedingen. Ook bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke procedures kunnen eronder vallen, als er maar een burgerlijk recht of verplichting bij betrokken is. Volgens het Europese Hof voor de rechten van de mens is art. 6 EVRM ook van toepassing op het gebied van de sociale zekerheid.
Procedures die volgens nationaal recht als een strafrechtelijke procedure gelden, vallen altijd onder art. 6 EVRM. Dit artikel kan ook op andere dan strafrechtelijke procedures van toepassing zijn. Het gaat erom of de procedure materieel een strafvervolging inhoudt, dus dat kan ook een bestuursrechtelijke procedure zijn. Zo vallen Nederlandse verkeersovertredingen, in de zin van de zogeheten Wet Mulder, ook onder het artikel. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof (Öztürk-arrest) wordt beoordeeld of er sprake is van een strafvervolging aan de hand van:
de plaats van de wettelijke regeling binnen het nationale recht van de vervolgende staat. Is de regeling naar nationaal recht expliciet strafrechtelijk? Of juist niet?;
de aard van de overtreding. Heeft de overtreding alleen betrekking op een bepaalde groep, zoals bij tuchtrecht? Of geldt de overtreding voor alle burgers? Alleen in het laatste geval is er sprake van strafvervolging;
de aard van de straf die op de gedraging staat. Vooral het doel van de straf is belangrijk, is deze strafrechtelijk (is het doel afschrikking of bestraffing)?
De meeste privaatrechtelijke geschillen beginnen door de zaak voor de rechter te leggen. Soms is art. 6 EVRM al eerder in het proces van toepassing. Bij strafvervolging geldt bijvoorbeeld het materiële criterium dat het artikel van toepassing is, zodra iemands positie als vrije burger op ernstige wijze wordt aangetast door maatregelen waaruit blijkt dat hij strafrechtelijk vervolgd wordt. Zo geldt art. 6 EVRM soms ook al tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek, bijvoorbeeld bij inverzekeringstelling.
Uit art. 6 EVRM, art. 14 IVBPR en nationaal recht vloeit een aantal minimumvereisten voor een behoorlijk rechtsgeding voort. Deze vereisten zijn: toegang tot de rechter, recht op rechtsbijstand, openbaarheid van rechtspraak, interne openbaarheid, onafhankelijkheid van de rechter, onpartijdigheid van de rechter, equality of arms, afdoening binnen redelijke termijn en motivering van de uitspraak. De minimumvereisten voor een eerlijk proces volgens de mensenrechtenverdragen worden hieronder kort een voor een behandeld.
Toegang tot de rechter. Iedere burger heeft het recht om een geschil in de zin van art. 6 EVRM voor te leggen aan een rechterlijke instantie. Dit is ook neergelegd in art. 17 Gw. De overheid heeft een actieve verplichting om dit mogelijk te maken voor alle burgers. Het is niet genoeg om alleen instanties in het leven te roepen;
Recht op rechtsbijstand. Toegang tot de rechter is alleen zinvol als iedere burger daar ook effectief van gebruik kan maken door zich bij te laten staan door een advocaat. Dit geldt niet alleen tijdens het proces maar ook ervoor, zoals tijdens voorarrest. Dit is ook opgenomen in de Wet op de Rechtsbijstand.
Openbaarheid van de rechtspraak. In de zaak Pretto e.a. tegen Italië heeft het Europees Hof dit belang bevestigd. Het is belangrijk dat het vertrouwen in de rechtspraak wordt bevorderd door deze zichtbaar te maken en te houden. Ook onze Grondwet eist dat rechtszaken openbaar zijn, zie art. 121 Gw. Voor bestuursrechtelijke zaken geldt dit ook, blijkens art. 8:62 Awb. Er zijn uitzonderingen mogelijk op de eis van openbare zittingen. Uitspraken dienen echter ten alle tijden openbaar te zijn.
Interne openbaarheid. Voor beide partijen dienen alle relevante stukken toegankelijk te zijn. Ook verklaringen van getuigen en deskundigen vallen hieronder, zoals bleek uit de zaak Feldbrugge tegen Nederland. In beginsel dienen hun verklaringen ook in het openbaar te worden afgelegd. In civiele procedures spreekt deze eis voor zich, in strafprocedures is het ingewikkelder. Het belang van de waarheidsvinding conflicteert nog wel eens met het belang van openbaarheid. Daarom bestaan hierop tijdens het vooronderzoek bepaalde uitzonderingen, zoals in art. 30 Sv.
Onafhankelijkheid van de rechter. Een van de Nederlandse waarborgen voor onafhankelijkheid is het benoemen van rechters voor het leven, bepaald in art. 11 Gw. Zo kan de staat niet willekeurig rechters ontslaan. Rechters dienen ook de schijn van afhankelijkheid en partijdigheid te vermijden.
Onpartijdigheid van de rechter. Deze eis ligt in het verlengde van het vereiste van onafhankelijkheid. Hiermee wordt gedoeld op het subjectieve perspectief van de rechter. Hij mag niet vooringenomen zijn en hij dient de schijn van partijdigheid te vermijden. Art. 6 lid 2 EVRM geeft hierbij nog een belangrijke aanvulling: de onschuldpresumptie. Iedereen tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt geacht onschuldig te zijn tot het tegendeel bewezen is.
Equality of arms. Deze uitwerking van het gelijkheidsbeginsel is een van de belangrijkste beginselen. Procederende partijen hebben dezelfde rechten en plichten. Nadere details zijn opgenomen in art. 6 lid 3 EVRM. Het beginsel is belangrijk voor zowel civiele als strafrechtelijke procedures. Tussen de officier van justitie en de verdachte in het strafproces is dit evenwel een lastig principe en gelden enkele uitzonderingen. Bij het verhoor van getuigen tijdens een politieverhoor is de verdachte zelden aanwezig, terwijl hier vaak belangrijke informatie wordt geven. Dit lijkt in strijd te zijn met het EVRM. Naar aanleiding van het Salduz tegen Turkije-arrest dient de verdachte ook al vanaf het eerste verhoor door de politie recht te hebben op bijstand van een advocaat. Een Nederlands wetsvoorstel ter invoering hiervan is momenteel (oktober 2016) in behandeling bij de Eerste Kamer. Tot slot hebben verdachten ook het belangrijke recht persoonlijk door de rechter te worden gehoord, desnoods met hulp van een tolk.
Afdoening binnen een redelijke termijn. Het is belangrijk dat processen niet te lang duren. Dit scheelt veel onzekerheid en kosten. Per soort procedure gelden verschillende termijnen. Richtlijn is dat de termijn redelijk moet zijn. Een redelijke termijn is volgens het Europese Hof, zo bleek uit het Frydlander tegen Frankrijk-arrest, afhankelijk van de complexiteit van de zaak, het gedrag van de partijen en de ernst van de zaak.
Motivering van de uitspraak. Volgens art. 121 Gw dient het vonnis de gronden te vermelden waar het op rust.
Inde meeste landen zijn civiele processen accusatoir. In het civiele recht is namelijk het uitgangspunt van de autonomie en gelijkheid van partijen belangrijk. Dit geldt voor zowel arbitrage als normale rechtspraak. De rechter is hierin grotendeels lijdelijk, de partijen sturen het proces zelf. Wel kan de rechter in de procedure ingrijpen als dat ambtshalve nodig is. Zo kan hij bevelen aan de partijen om te proberen tot een schikking te komen (art. 131 Rv). Om de gelijkwaardigheid van de partijen te waarborgen, is vertegenwoordiging door een advocaat van elke partij in beginsel verplicht.
Het Nederlandse strafproces is, anders dan het Angelsaksische, grotendeels inquisitoir. De rechter heeft een actieve rol. De partijen zijn ook niet gelijkwaardig. De officier van justitie is eigenlijk de leider van het proces, zeker in de onderzoeksfase voor de terechtzitting. De officier kan ook besluiten de zaak niet langer te vervolgen (seponeren). Zodra de zaak op de terechtzitting is gebracht, neemt de rechter min of meer de leiding over. Lang niet alle zaken worden door een meervoudige kamer berecht. Er is ook een enkelvoudige politierechter en een kantonrechter.
De wederpartij in het strafproces is de verdachte. Hij is voorwerp van onderzoek. Omdat we in Nederland een inquisitoir strafproces hebben en mensenrechtenverdragen doorgaans uitgaan van een accusatoir strafproces, is Nederlands strafrecht op sommige vlakken (bijna) in strijd met internationaal recht. Op grond van art. 54 Sv kan een verdachte bijvoorbeeld aangehouden worden voor verhoor, zonder dat een advocaat daarbij aanwezig is. Deze leemte in onze wetgeving wordt naar verwachting binnenkort geheeld met een nieuwe wet, waarin het recht van de verdachte op bijstand van een advocaat wordt geregeld.
Het Nederlandse strafproces is het beste als ‘gematigd accusatoir’ te typeren. Het wettelijk zwijgrecht van de verdachte ex. art. 19 Sv en zijn recht op vrij verkeer met een raadsman (art. 50 lid 4 Sv) zijn bijvoorbeeld accusatoir, terwijl de opsporingsbevoegdheden van het openbaar ministerie dan weer sterk inquisitoir zijn. Zo kan de officier van justitie de vrijheid van de verdachte ontnemen door hem in verzekering te stellen (art. 57 Sv), door hem voor maximaal 104 dagen in voorlopige hechtenis te nemen (art. 64 en 66 Sv), maar ook door hem te fouilleren (art. 56 lid 1 Sv). Zoals eerder gezegd, is de beginfase van het Nederlands strafproces meer inquisitoir van aard en de eindfase meer accusatoir.
Processen tussen burgers en overheid zijn lang afgehandeld door middel van administratief beroep. Dat is een voorziening bij een hoger overheidsorgaan dan het orgaan dat partij is bij het geschil. Als men daar niet uitkomt, is beroep bij een bestuursrechter mogelijk. De regeling van administratief beroep voldoet niet aan de eisen van art. 6 lid 1 EVRM omdat er geen sprake is van een onafhankelijke rechter. Daarom wordt gestreefd naar een ander systeem.
Het bestuursproces is moeilijk te plaatsen in de categorieën inquisitoir of accusatoir. Er is geen sprake van gelijkwaardigheid, want de overheid is doorgaans een veel grotere en sterkere partij dan de burger. Daarom heeft de rechter in dit proces een veel actievere rol. Hij dient te proberen achter de materiële waarheid te komen en hij hoeft onweersproken beweringen niet als waarheid te accepteren.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1792 | 1 |
Add new contribution