Law and public administration - Theme
- 12761 reads
Het nieuwe boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is in werking getreden in 1970, het nieuwe echtscheidingsrecht in 1971.
De gewijzigde opvattingen over het gezin, huwelijk, echtscheiding en dergelijke kunnen veranderingen in het familierecht verklaren.
Boek 1 regelt zowel het personen- als het familierecht.
Het personenrecht ziet op de rechtspositie van de persoon als zodanig en omvat onderwerpen als naam, woonplaats en begin en einde van de persoonlijkheid.
Het familierecht ziet op de rechtsverhoudingen voortvloeiend uit samenlevingsvormen, zoals het geregistreerd partnerschap en huwelijk en rechtsverhoudingen die voortvloeien uit afstamming.
Het jeugdrecht kent een publiekrechtelijke (Jeugdwet en jeugdstrafrecht) en een privaatrechtelijke (kinderbeschermingsmaatregelen) kant.
Personen zijn te onderscheiden in natuurlijke en rechtspersonen.
Kenmerk van een persoon is dat hij drager van rechten en verplichtingen kan zijn.
Persoonlijkheid vangt aan bij de geboorte. Uitzondering hierop is het ongeboren kind.
Persoonlijkheid eindigt bij de dood.
De erfgenamen van de overledene zijn degenen, die na zijn dood hem in zijn (vermogensrechtelijke) rechten en verlichtingen waarvan hij de drager was opvolgen, (voor zover er rechten en verplichtingen blijven bestaan na zijn dood).
Bloedverwantschap is de betrekking tussen personen waarbij de een van de ander afstamt of tussen personen die een gemeenschappelijke stamvader hebben.
Tussen pleegouders en hun pleegkind bestaat geen bloedverwantschap.
Aanverwantschap is gebaseerd op het huwelijk of geregistreerd partnerschap, hierdoor ontstaat de aanverwantschap.
Familie- en gezinsleven (vanaf hier: familieleven) zijn naast de bloedverwantschap van belang of er familierechtelijke rechten en plichten kunnen bestaan.
Bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de relatie tussen de moeder en de biologische vader voor de geboorte of de relatie tussen biologische vader en het kind na de geboorte.
Van groot belang voor het Nederlandse familierecht is het door het Europese Hof gewezen Marckx-arrest.
Door het Marckx-arrest werd de weg vrijgemaakt naar familierechtelijke betrekkingen buiten de in de wet geregelde figuren.
De nationaliteit is geregeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Bij de bepaling van het Nederlanderschap gaat de Nederlandse wet uit van het zogenaamde Nationaliteitsbeginsel, waarbij de nationaliteit van (een van de) ouders de doorslag geeft.
Andere landen gaan soms uit van het O, waarbij het land waarin het kind geboren wordt de doorslag geeft bij de bepaling van de nationaliteit.
Men kan van rechtswege of door het afleggen van een schriftelijke verklaring het Nederlanderschap verkrijgen.
Onder van rechtswege verstaat men bijvoorbeeld: adoptie, gerechtelijke vaststelling, erkenning na de geboorte.
Verlening van het Nederlanderschap vindt plaats door naturalisatie. Dit geschiedt bij koninklijk besluit (art. 7-13 Rijkswet Nederlanderschap).
Verlies van het Nederlanderschap vindt plaats door de limitatief opgesomde gronden genoemd in artikel 14 lid 4, 15 en 15a, 16 en 16a Rijkswet Nederlanderschap.
De nationaliteit en woonplaats zijn onder andere van belang in het internationaal privaatrecht, dit zijn belangrijke aanknopingsfactoren om te bepalen welk recht op een bepaald geval van toepassing is.
Met de term naam in de wet wordt zowel de geslachtsnaam als de voornaam bedoeld.
Het verkrijgen en wijzigen van een naam wordt geregeld in titel 2.
Voor de geslachtsnaam kunnen de ouders kiezen uit een van hun beider namen.
De keuze die de ouders voor het eerste kind doen ook geldt voor de volgende kinderen, volgens art. 1:5 lid 8.
Wordt een kind geboren uit een huwelijk of geregistreerd partnerschap tussen twee vrouwen, dan krijgt het kind, behoudens naamskeuze, de naam van de moeder.
In geval van adoptie doen de adoptanten de keuze ter gelegenheid van de rechterlijke uitspraak tot adoptie (art. 1:5 lid 3).
Ook bij gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kunnen de ouders samen een naamskeuze doen, maar wordt dit niet gedaan dan houdt het kind de naam van de moeder.
Als de ouders eenmaal een keuze gedaan hebben, kan deze niet meer worden herzien.
Als er bij het opmaken van de geboorteakte geen ouders bekend zijn (zoals bij vondelingen), dan neemt volgens art. 1:5 lid 10 jo 1:19c de ambtenaar van de burgerlijke stand in de akte een voorlopige naam op.
Bewijs van de geslachtsnaam kan door overlegging van de geboorteakte (of een afschrift), dit levert dwingend bewijs op.
De keuze van de voornaam is in principe vrij.
Het wijzigen van de voornaam gebeurt door de rechtbank op verzoek van de betrokkene of de wettelijke vertegenwoordiger, art. 20 en 20a.
Onder bepaalde omstandigheden kan men onrechtmatig handelen door andermans naam te gebruiken.
Het internationaal privaatrecht op het terrein van namen is gecodificeerd in art. 10:18 tot en met 26 BW.
Bij mensen met een dubbele nationaliteit waaronder de Nederlandse geeft de Nederlandse de doorslag (art, 10:20 BW). Bij twee of meer buitenlandse nationaliteiten geldt de nationaliteit waarmee de sterkste band bestaat (art. 10:19 lid 2 BW).
De plaats waar men rechtens geacht wordt steeds tegenwoordig te zijn, geeft men aan met de term woonplaats.
Te onderscheiden valt de eigenlijke woonplaats (is onder te verdelen in de zelfstandige en de afhankelijke woonplaats) en de gekozen woonplaats (is onder te verdelen in de noodzakelijke en de vrijwillig gekozen woonplaats).
Het verlies van de woonstede vindt plaats door daden waaruit men blijk geeft dat men deze daden beoogde.
Men verliest zijn zelfstandige woonplaats door: het verkrijgen van een afhankelijke woonplaats en door de dood.
Bij kinderen geldt, dat als hij twee vertegenwoordigers heeft die niet dezelfde woonplaats hebben als woonplaats de plaats geldt van het (laatste) feitelijk verblijf van het kind.
Art. 15 geeft de mogelijkheid tot kiezen van een ander adres dan zijn werkelijke woonplaats.
Wanneer men zelf geen keuze maakt dan wijst de wet een woonplaats aan.
De burgerlijke stand heeft tot doel te doen blijken van gegevens die iemands persoonlijke staat betreffen.
Iedere gemeente heeft vier registers van de burgerlijke stand, namelijk van overlijden, van geboortes, van huwelijken en van geregistreerde partnerschappen, zie art. 17 lid 1.
Men moet deze registers niet verwarren met de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dit laatste is een register ten behoeve van de overheid zelf.
Het bijhouden van deze registers is een taak van de ambtenaren van de burgerlijke stand, die door burgemeester en wethouders benoemd worden, zie art. 16 lid 2.
Personen met gewetensbezwaren (tegen bijvoorbeeld het homohuwelijk), kunnen niet worden benoemd tot ambtenaar van burgerlijke stand.
De geboorteakte wordt opgemaakt in de plaats waar het kind geboren of aangetroffen (bij een vondeling) wordt.
Art. 19e lid 1 bepaalt dat de moeder bevoegd is en de juridische vader in principe verplicht is tot het doen van aangifte van het kind.
Een akte die is opgemaakt door een daartoe bevoegde ambtenaar is een authentieke akte wanneer:
De verklaring van de ambtenaar dwingend bewijs oplevert tegenover een ieder (art. 157 lid 1 Rv.);
De partijverklaring levert dwingend bewijs op tegen degene die de verklaring heeft afgelegd (art. 157 lid 2 Rv.);
Tegenbewijs is door alle middelen toegestaan;
De bewijskracht van de akte ligt in het origineel (art. 160 lid 1 Rv.).
De ambtenaar kan om de volgende redenen weigeren een akte op te maken:
het niet kunnen tonen van de wettelijk vereiste stukken (art. 18 lid 2 jo. 18b lid 1)
er is sprake van strijd met de (Nederlandse) openbare orde
de ambtenaar vindt de overlegde stukken ongenoegzaam (art. 18b lid 1)
Na opmaak van de akte mag de ambtenaar deze niet meer eenzijdig wijzigen of eigenhandig alsnog een akte opnemen die er ten onrechte niet in voorkomt.
Artikel 28-28c bepaalt in welk geval en op welke manier in geval van genderdysforie.
De geboorteakte ten aanzien van de vermelding van het geslacht kan worden gewijzigd. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden (art. 1:28 lid 1 en 1:28a lid 1):
Aangifte bij de ambtenaar van burgerlijke stand van de overtuiging tot het andere geslacht te behoren dan vermeld in de geboorteakte;
door de persoon die ten minste 16 jaar is; en
overlegging daarbij van een verklaring van een deskundige.
Titel 5 geeft regels omtrent het huwelijk.
Volgens art. 30 staat het huwelijk ook open voor twee mensen van het zelfde geslacht.
Door deze mogelijkheid zijn er twee verschillende soorten huwelijken ontstaan, zij onderscheiden zich van elkaar in bepaalde rechtsgevolgen, die voornamelijk betrekking hebben op de verhouding tot kinderen en internationale aspecten.
Deze verschillen zijn ook van belang in het verschil tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap.
Ongehuwd en ongeregistreerd samenlevenden kunnen hun onderlinge vermogensrechtelijke relatie regelen in een samenlevingscontract.
Wanneer de samenlevenden samen kinderen hebben dan stellen zijn een ouderschapsplan op, waarin zij de gevolgen van het uiteengaan voor in verhouding tot de kinderen regelen (art. 1:247a).
Voor het geldig tot stand komen van een huwelijk gelden een aantal vereisten. Deze vereisten zijn te onderscheiden in inwendige en uitwendige vereisten, waarbij de inwendige vereisten te onderscheiden zijn in absoluut en relatief inwendige vereisten.
De inwendige vereisten zien op de personen die het huwelijk aangaan, waarbij het absolute zien op de vereisten ongeacht wie men huwen wil en de relatieve vereisten zijn die vereisten die een beletsel vormen juist met een bepaalde persoon te huwen.
De uitwendige vereisten zien op de formaliteiten.
De absolute inwendige vereisten vindt men in art. 31 tot en met 40
Niet aangegaan mag worden een huwelijk tussen bepaalde bloedverwanten, beschreven in art. 1:41.
Ook mag in de opgaande lijn en tussen broers en zussen ingeval van adoptie niet getrouwd worden, voor adoptiebroers en –zussen kan onder bijzondere omstandigheden ontheffing verleend worden, zie art. 1:41 lid 2.
Een huwelijk tussen verwekker en een door hem verwekt meisje is ook niet toegestaan.
Van het voornemen van het huwelijk moet aangifte gedaan worden, dat kan zowel schriftelijk als persoonlijk (zie art. 1:43), men dient te overleggen de gegevens die in art. 1:44 zijn opgenomen.
Stuiting van het huwelijk betekent dat bepaalde personen het recht hebben zich tegen de voltrekking van het huwelijk te verzetten op bepaalde gronden.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een bevoegdheid tot stuiting.
Partijen moeten in persoon verschijnen met tussen de 2 en 4 getuigen ( art.1:63 en 1:65).
Wanneer het huwelijk nietig wordt verklaard, heeft nietigverklaring pas werking nadat de verklaring in kracht van gewijsde is gegaan.
Het internationaal privaatrecht met betrekking tot de huwelijksbevoegdheid, de vorm van de huwelijksvoltrekking en de erkenning en de geldigheid van huwelijken is vast gelegd in art. : 27 tot e met 34 BW.
Het partnerschap is een familierechtelijke relatie.
Het grootste verschil tussen het huwelijk en het partnerschap heeft betrekking op afstamming. Uit het partnerschap vloeien geen op afstamming gebaseerde betrekkingen voort met kinderen.
Verdere verschillen hebben betrekking op het tot stand komen van het partnerschap (schriftelijk i.p.v. mondelinge verklaring zoals bij het huwelijk), de toepasselijkheid van verdragen (wel op huwelijk, niet op partnerschap van toepassing), de beëindiging en de mogelijkheid van scheiding van tafel en bed.
De eindiging van het partnerschap vindt plaats door de dood, een nieuw partnerschap/huwelijk, na vermissing, na bepaalde verklaring met wederzijds goedvinden, door ontbinding en door omzetting in het huwelijk.
Het partnerschap kan met wederzijds goedvinden beëindigd worden door middel van een verklaring, ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Ontbinding van het partnerschap is een vorm van beëindigen, die overeenkomt met die van het huwelijk, zie art. 1:80 e.
Het partnerschap kan worden omgezet in een huwelijk (art 80g). Het omgekeerde is echter niet meer mogelijk.
Bij beëindiging of ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt uitgegaan van het Nederlandse recht.
In 2012 treedt de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen in werking.
De echtgenoten hebben ten opzichte van elkaar en ten opzichte van derden enkele rechten en plichten, de belangrijkste staan in art. 81 tot en met 83.
Deze verplichtingen eindigen bij ontbinding van het huwelijk, en soms ook bij voortduren van het huwelijk (scheiding van tafel en bed, zie art. 92a).
Artikel 1:82 spreekt over de wederzijdse verplichting tot getrouwheid, hulp en bijstand.
Artikel 1:83 (2012) legt echtparen de verplichting op elkaar inlichtingen te verschaffen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun (eigen) goederen en schulden
Artikel 1:81 vormt de basis voor de verplichting van echtgenoten elkaar levensonderhoud te verschaffen.
Kosten komen eerst ten laste van het gemeenschappelijk inkomen, bij ontoereikendheid ten laste van (een van de) privé-inkomens, naar evenredigheid van de grootte van deze inkomens.
Bij gemeenschap van goederen zal er voor kosten vrijwel altijd een gemeenschappelijke draagplicht bestaan, bij algehele uitsluiting daarvan blijven de kosten voor rekening van degene die de schulden aangegaan is.
Lid 2 van art. 84 behandelt de zogenaamde fourneerplicht, de plicht tot het ter beschikking stellen van de noodzakelijke middelen voor het goed kunnen functioneren van het huishouden.
Voor echtgenoten die niet samenwonen in onderling overleg wordt algemeen aangenomen dat art. 84 ook geldt.
Voor huishoudelijke schulden zijn beide echtgenoten naast elkaar voor het geheel aansprakelijk, zie art. 85.
Art 86 geeft de mogelijkheid tot opheffing van de aansprakelijkheid van schulden die in die toekomst gemaakt zullen worden.
Regels rondom de vermogensverschuivingen tussen de vermogens van de echtgenoten worden geregeld in art. 1:87.
Tijdens het huwelijk zijn beide echtgenoten in principe volledig handelingsbekwaam en –bevoegd.
Lid 1 sub b beschermt de echtgenoot tegen vrijgevigheid van de andere echtgenoot.
Lid 1 sub c beschermt de echtgenoot tegen grote financiële risico’s zoals borgstelling, het zich sterk maken voor een derde en het zich verbinden tot zekerheid voor een schuld van een derde.
Lid 1 sub d ziet op koop op afbetaling voor goederen die niet zijn aangekocht ter normale uitoefening van beroep of bedrijf.
Art 89 geeft de sanctie aan op handelen in strijd met art. 88: vernietigbaarheid, slechts in te roepen door de andere echtgenoot.
De mogelijkheden tot het doen van een beroep op art. 89 worden beperkt door de derdenbescherming.
Art 1:90 regelt de bestuursbevoegdheid van de echtgenoten.
Art 1:91 bepaalt dat als de bestuursbevoegde echtgenoot niet in staat is tot het uitoefenen van zijn bestuur dat de andere echtgenoot kan vragen aan de rechtbank tot het opdragen van het bestuur aan hem/haar.
Wanneer een derde het niet kon weten dat de echtgenoot bestuursonbevoegd was, kan dit niet aan hem tegengeworpen worden.
De regeling van de wettelijke gemeenschap van goederen is te vinden in titel 7.
In de huwelijksgemeenschap is ieder der echtgenoten rechthebbende ten aanzien van de gehele gemeenschap.
Art.1:94 lid 2 laat zien wat de gemeenschap omvat: alle goederen der echtgenoten bij aanvang van de gemeenschap en wat er zolang de gemeenschap niet is ontbonden is verkregen met uitzondering van goederen die door een erfenis zijn verkregen en waarbij is bepaald dat deze buiten de gemeenschap vallen en pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is of met pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen.
Wat betreft de schulden geeft art. 1:94 lid 5 de regel.
Voor de aansprakelijkheid geldt, ongeacht het huwelijksvermogensregime of de kwalificatie van schulden, dat iedere echtgenoot voor het geheel aansprakelijk is voor de door hem aangegane schulden en voor de schulden ten behoeve van de gewone huishouding.
Op het moment dat de schuld wordt verhaald op het niet draagplichtig vermogen, ontstaat er een vergoedingsrecht.
Een goed dat op naam van een echtgenoot staat, staat onder diens bestuur.
De gevolgen van de ontbinding worden omschreven in de artikelen 100 tot en met 108.
Art 100 regelt de scheiding en deling van de ontbonden gemeenschap.
Als het huwelijk door echtscheiding eindigt, speelt daarbij het echtscheidingsconvenant een belangrijke rol. Dit convenant is een overeenkomst die de gevolgen van de scheiding regelt,
Pensioenaanspraken worden geregeld in de wet verevening pensioenaanspraken bij scheiding.
Huwelijkse voorwaarden zijn een middel om het huwelijksgoederenstelsel naar de eigen hand te zetten.
Men spreekt van ‘verrekenstelsels’ wanneer de huwelijkse voorwaarden tot doel hebben een goederenrechtelijke scheiding van de vermogens aan te brengen met een verplichting om op een andere manier met elkaar af te rekenen dan uit gescheiden vermogens zou voortvloeien.
Bij echtscheidingen gaat het om het zo veel mogelijk dejuridiseren van scheidingsconflicten en het bevorderen van mediation, maar daarnaast ook om de administratieve afdoening van scheidingen.
Volgens art. 149 eindigt het huwelijk door de dood, na een nieuw huwelijk/geregistreerd partnerschap, na vermissing, door echtscheiding, door ontbinding na scheiding van tafel en bed.
Echtscheiding is mogelijk op verzoek. Dit verzoek kan komen van een van de echtgenoten of van beide echtgenoten samen.
Grond voor echtscheiding is de duurzame ontwrichting van het huwelijk, art. 151, 154
Bij echtscheiding op verzoek van een van de echtgenoten zal die echtgenoot een verzoekschrift moeten indienen waarin gesteld wordt dat het huwelijk duurzaam ontwricht is.
Als er op gemeenschappelijk verzoek een verzoekschrift wordt ingediend, dan wordt de echtscheiding uitgesproken, zie art. 154.
Een echtscheiding heeft zowel gevolgen voor de verhouding van de echtgenoten onderling als voor de positie van de kinderen.
De echtscheiding komt tot stand tot de vermelding van de beschikking in de huwelijksakte binnen zes maanden nadat de beschikking in kracht van gewijsde gegaan is.
Alimentatie (eenzijdige verplichting tot levensonderhoud van de ene echtgenoot jegens de andere die niet voldoende inkomsten heeft en zich deze ook in redelijkheid niet kan verwerven) is een belangrijk vermogensrechtelijk gevolg van de echtscheiding en treedt in de plaats van de huwelijkse onderhoudsverplichting.
De van rechtswege geldende termijn voor een alimentatie kan wegens wijziging van omstandigheden worden gewijzigd.
Partijen kunnen ook zelf een overeenkomst over alimentatie treffen, zie art. 158.
Afstamming is de (in beginsel biologische) betrekking die ontstaat door de geboorte uit de ouders.
Het afstammingsrecht kent twee soorten moeders: de biologische moeder uit wie het kind geboren is en de sociale moeder die ten tijde van de geboorte van het kind met de biologische moeder is gehuwd of een geregistreerd partnerschap heeft, die het kind heet erkend of van wie het ouderschap gerechtelijk is vastgesteld (duomoeder).
Door de geboorte wordt het kind opgenomen in een familie, waardoor de bloedverwanten van de ouder ook in familierechtelijke betrekking tot het kind komen te staan, zie art. 197.
De verschillen in de staat van het kind brengen ook verschillen in zijn rechtspositie met zich mee.
Volgens art. 251 en 253aa oefenen de ouders gezamenlijk gezag uit over de kinderen die tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren worden.
Op grond van artikel 253b oefent alleen de moeder het gezag uit, wanneer het kind buiten het huwelijk geboren is.
De man kan op basis van artikel 253c de kantonrechter om het gezag verzoeken, nadat hij het kind erkend heeft of zijn vaderschap gerechtelijk is vastgelegd.
Ook kunnen beide ongehuwde ouders samen verzoeken tot gezamenlijk gezag, zie art. 252.
Tussen ouders en kinderen bestaat een alimentatieplicht, zie art. 392.
Bij gebrek aan een tweede ouder krijgt het kind de geslachtsnaam van de moeder, zie art. 5.
De moeder uit wie het kind is geboren gehuwde of geregistreerde vrouw is alleen dan van rechtswege de duomoeder van het kind als het kind is verwekt door een kunstmatige donorbevruchting en de donor anoniem is (art. 1:198).
Als het kind geboren wordt tijdens het huwelijk, is de echtgenoot van de moeder de vader zie art. 199 onder a, ongeacht of de verwekking voor of na het huwelijk heeft plaatsgevonden.
Zowel vader als moeder van het kind kunnen een verzoek tot ontkenning van het vaderschap doen.
Een verzoek tot ontkenning van het duomoederschap kan door de duomoeder, de moeder en het kind worden gedaan.
Er bestaan verschillen tussen de ontkenning van het vaderschap en de ontkenning van het duomoederschap. (1) Het door het huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap (art. 1:199) gaat uit van het vermoeden dat de echtgenoot van de moeder de verwekker is van het kind. Dit kan worden ontkracht door moeder, vader of kind. Het door huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane duomoederschap (art. 1:198) is niet gebaseerd op een vermoeden van biologisch moederschap. Toch kan het duomoederschap worden ontkend op dezelfde grond als het vaderschap. Het verschil zit hem erin dat er bij het duomoederschap vrijwel nooit een bewijsprobleem bestaat. (2) Het eerder genoemde verschil leidt ertoe dat de aanvangstijdstippen verschillen door de gestelde termijnen waarbinnen een verzoek tot ontkenning van het vaderschap of het duomoederschap moet zijn gedaan. Bij vaderschap hangt dit tijdstip af van de termijn samen met tijdstip waarop de vader of het kind bekend worden met het feit dat de vader niet de biologische vader is. Bij de duomoeder gaat het om een vastgestelde termijn. (3) Bij de ontkenning van het vaderschap kan bedrog van de moeder omtrent het verwekkerschap een rol spelen. Dit speelt niet bij de ontkenning van het duomoederschap.
De vader, moeder en duomoeder zijn niet ontvankelijk in een verzoek tot gegrond verklaring van de ontkenning van het vaderschap / duomoederschap.
De erkenning kan zowel nietig (art 204 lid 1) als vernietigbaar zijn (art 205(a)).
De vernietiging van erkenning kan worden verzocht door de vader, de moeder, de duomoeder, het kind en door het OM
De gerechtelijke vaststelling van het ouderschap is in 2014 ingevoerd
Adoptie is een maatregel van kinderbescherming voor een kind dat niets meer van zijn ouders te verwachten heeft, zie art. 227 lid 3.
Adoptie door een duomoeder van het kind dat binnen de relatie van de moeder en de duomoeder is geboren, geldt als bevestiging van het duomoederschap indien het kind met anoniem donorzaad is verwekt en de donor is geregistreerd bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting.
Ten aanzien van het kind geldt:
Het moet minderjarig zijn op de dag van het eerste verzoek tot adoptie;
Het kind van 12 jaar of ouder moet het adoptieverzoek niet tegenspreken.
Ten aanzien van de adoptanten gelden verschillende voorwaarden (1:228):
Hij / zij mag niet de grootouder van het kind zijn;
Er dient een leeftijdsverschil te bestaan van ten minste 18 jaar tussen iedere adoptant en het kind;
De adoptanten die het kind tezamen adopteren moeten het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed, te rekenen vanaf het moment dat de feitelijke verzorging en opvoeding een aanvang neemt.
Als het gaat om internationale gevallen worden familierechtelijke betrekkingen meestal beoordeeld naar het nationale recht van de vader als het gaat om kinderen die uit een huwelijk zijn geboren.
Minderjarig is degene die nog geen achttien jaar is en niet gehuwd (geweest) is dan wel meerderjarig verklaard.
Het gevolg van de minderjarigheid is de handelingsonbekwaamheid (onbekwaam bindende rechtshandelingen te verrichten).
Hij wordt hierbij vertegenwoordigd door de gezagsdragers of een bijzondere curator.
De Raad voor de Kinderbescherming is een instelling, die over het gehele terrein van het kinderrecht een grote rol speelt, zie art. 238-243.
Alle minderjarigen staan onder gezag. Gezag kan zijn ouderlijk gezag of voogdij, zie art. 245 lid 2.
Het verkrijgen van het gezag kan van rechtswege, via het testament, door middel van een aantekening in het gezagsregister en door middel van een rechtelijke uitspraak.
Ouderlijk gezag kan uitgeoefend worden door de ouders samen, door één ouder, door één ouder en zijn partner die niet ouder is
Ouders die het gezag hebben zijn verplicht (en hebben het recht) tot het verzorgen en opvoeden van hun minderjarige kinderen, zie art. 247.
De voogd alleen heeft niet plicht het kind zelf op te voeden, hij kan dit aan een ander overlaten.
Gezamenlijk gezag wordt uitgeoefend door twee ouders over de tijdens hun huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kinderen (zie art. 251 en 253aa).
Het gezamenlijk gezag van deze groep ouders kan worden beëindigd op verzoek van één van hen op grond van gewijzigde omstandigheden of als de rechter uitgegaan is van onjuiste/onvolledige feiten, zie art. 253n.
Voorwaarde voor het intreden van dit gezamenlijk gedrag is dat het kind voor de geboorte al niet meer in familierechtelijke betrekking staat met de andere ouder, dus niet erkend is door de man van de moeder.
Door overlijden van de ouder krijgt de partner voogdij over het kind.
Voorwaarden voor gezamenlijke gezagsuitoefening, indien het kind één ouder heeft tot wie het in familierechtelijke betrekking staat (art. 253t):
het betreft een gezamenlijk verzoek van de ouder en zijn partner;
deze partner is zelf niet de ouder van het kind;
de ouder oefent het gezag alleen uit over het kind;
de partner van de ouder en het kind hebben een nauwe, persoonlijke band met elkaar;
er is geen reëel gevaar dat de belangen van het kind worden geschaad.
Naast deze voorwaarden gelden er ook voorwaarden voor gezamenlijke gezagsuitoefening door een ouder en zin partner, indien het kind twee ouders heeft:
de ouder die alleen gezag heeft, moet dit gezag gedurende drie aaneengesloten jaren alleen hebben uitgeoefend;
de ouder en zijn partner die het verzoek doen, moeren gedurende ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk het kind hebben verzorgd; en
bij de beoordeling van de vraag of er reden is het verzoek af te wijzen worden mede de belangen van de andere ouder betrokken.
Het voeren van het bewind over het vermogen van het kind is één van de taken van de gezaghebbende.
De kosten van de verzorging en opvoeding komen ten laste van de gezaghebbende.
Door een ondertoezichtstelling (OTS) wordt de uitoefening van het ouderlijk gezag beperkt, maar niet zo sterk als bij een ontzetting of een ontheffing van het ouderlijk gezag.
De ondertoezichtstelling wordt bepaald voor max. een jaar, verlenging met telkens een jaar is mogelijk.
De rechter kan de gezinsvoogdijinstelling machtigen tot uithuisplaatsing
Uithuisplaatsing eindigt door niet-verlenging, meerderjarigheid of beëindiging door de gezinsvoogdijinstelling of de kantonrechter.
Ontheffing en ontzetting van het gezag gaan veel verder dan een OTS. Het gezag wordt hier geheel ontnomen aan de gezaghebbende.
Ontheffing kan worden uitgesproken op verzoek van het OM en de Raad voor de Kinderbescherming.
Beëindiging van het gezag is mogelijk op basis van twee gronden (art. 1:266):
De minderjarige groeit zodanig op dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder is niet in staat binnen een voor de leeftijd en ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen; of
de ouder maakt misbruik van zijn gezag.
Voogdij kan worden onderscheiden in testamentaire en door de rechter opgedragen voogdij.
De voogd is bevoegd alle belangen van de minderjarige te behartigen, mits hij die noodzakelijk nuttig of wenselijk acht, zie art. 343.
De voogd is, net als de ouders, aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit slecht bewind, zie art. 337 lid 2.
Het recht op informatie speelt voor de ouder/derde een grote rol als er sprake is van een moeizaam contact of helemaal geen contact.
Vaststelling van een omgangsregeling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd (1:377).
Bij een ontzegging voor bepaalde tijd kan na afloop van de periode bij wijziging van omstandigheden er een nieuw verzoek tot omgang kan worden gedaan
Over de werkelijke handhaving van het recht op omgang vindt men niets in de wet. De staat heeft een positieve plicht, maar deze is niet absoluut.
Over de informatieplicht en de raadplegingsplicht kan de rechter op verzoek van een van de ouders een regeling vaststellen.
Ook derden moeten op verzoek de niet met het gezag belaste ouder informeren
Voor ontvankelijkheid is vereist dat een ander dan de ouder bijkomende omstandigheden stelt waaruit blijkt dat hij een nauwe, persoonlijk band heeft met het kind
Bij wijziging van omstandigheden zijn alle uitspraken over omgang, informatie en raadpleging voor wijziging vatbaar, zie art. 377e
Kinderen van twaalf jaar en ouder (en onder omstandigheden ook jongere kinderen) kunnen de rechter zelf benaderen over zaken als omgang, informatie en raadpleging
Sommige meerderjarigen moeten, net als minderjarigen, niet in staat worden geacht hun eigen belangen behoorlijk te behartigen.
Een curator behandelt de belangen van de ondercuratele gestelde. Door curatele wordt men handelingsonbekwaam voor alle rechtshandelingen.
Voor de groep waarvoor dit te ver gaat, maar er wel bescherming geboden dient te worden, bestaat er ook het beschermingsbewind en het mentorschap
Het beschermingsbewind is speciaal voor het beheer van inkomen en vermogen van mensen die daar geestelijk en/of lichamelijk niet toe in staat zijn.
Het mentorschap ziet voornamelijk op de belangenbehartiging inzake de verzorging, verpleging en behandeling/begeleiding
De gronden voor ondercuratelestelling zijn opgesomd in art. 378.
De curatele wordt uitgesproken door de kantonrechter, op verzoek van de betrokken persoon.
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen tot curator worden benoemd.
De rechter kan twee curatoren benomen.
Gevolg van de ondercuratele stelling voor de curandus is de handelingsonbekwaamheid, tenzij hij handelt met toestemming van de curator.
De curator treedt op als wettelijke vertegenwoordiger in en buiten rechte.
Als er sprake is van een conflict tussen curator en curandus dan kan de curandus in rechte zelfstandig optreden als er een onmiddellijke voorziening in kort geding noodzakelijk is.
De curatele eindigt door de dood of door een daartoe strekkende uitspraak van de rechter, zie art. 389.
De niet ondercuratele gestelde geestelijk gestoorde is in beginsel handelingsbekwaam.
Een aantal personen heeft de verplichting tot het onderhouden van elkaar, die uit hun familierechtelijke betrekking voortvloeit, zie hiervoor titel 17. Deze verplichting tot levensonderhoud is strikt persoonlijk.
De verplichting tot levensonderhoud bestaat voor echtgenoten, geregistreerd partners (ook na een eventuele scheiding) en voor bloed- en aanverwanten.
De verplichting tot levensonderhoud van bloed- en aanverwanten omvat een aantal personen. Zo hebben ouders en kinderen beiden een plicht tot levensonderhoud ten opzichte van elkaar
Er bestaat in de onderhoudsplicht een zekere rangorde. In de eerste plaats is de (ex-) echtgenoot verplicht, is hij kan voorzien in het levensonderhoud dan zijn de bloed- en aanverwanten hiertoe niet verplicht, zie art. 392 lid 3. Gerechtigd zijn in de laatste plaats de schoonouders en behuwdkinderen.
De verplichting houdt in principe een financiële verplichting in. De omvang van de verplichting wordt bepaald door: (1) de behoefte van de gerechtigde en (2) de draagkracht van de verplichte (art. 1:397).
Het bedrag, dat aan alimentatie betaald dient te worden, kan door de rechter bepaald worden of door partijen zelf.
De verplichting jegens minderjarige kinderen wordt nader uitgewerkt in de art. 404 t/m 408.
Het kind heeft recht op verzorging en opvoeding naar de stand van de ouders, zij het binnen bepaalde grenzen.
Voor kinderen tussen de achttien en eenentwintig is volgens art. 395a een verplichting tot bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
De art. 426-430 geven een regeling voor het vaststellen van overlijden in bijzondere gevallen.
Vermisten is het gebruikelijke woord voor personen wiens bestaan onzeker is
Vermissing mag meestal pas worden aangenomen als er sprake is van een abnormaal lange tijd van verdwijning of er een ongeval heeft plaatsgevonden en er geen teken van leven vernomen is.
De overlijdensakte heeft door de grotere kans op tegenbewijs iets andere gevolgen dan een gewone overlijdensakte
Erfgenamen van de vermiste moeten een boedelbeschrijving opmaken en zekerheid stellen. De boedelscheiding moet bij authentieke akte geschieden.
Als de achtergebleven partner opnieuw wil trouwen, heeft hij daarvoor verlof van de rechtbank nodig naast het vermoeden van overlijden.
Afwezige is hij die zijn woonplaats verlaten heeft, behalve als er sprake is van kortstondige feitelijke afwezigheid of als er sprake is van lange afwezigheid maar de afwezige zijn belangen heeft laten behartigen.
Per 1 januari 2014 is de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap in werking getreden.
Beschermingsbewind is ontstaan uit de behoefte aan een minder ingrijpende maatregel dan de curatele die wel bescherming biedt voor mensen die dit om lichamelijke of geestelijke redenen nodig hebben.
Bij het beschermingsbewind wordt het beheer van bepaalde goederen aan een bewindvoerder opgedragen.
Art 431 geeft de gronden voor onderbewindstelling. Het gaat om het niet in staat zijn ten volle vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand of verkwisting of het hebben van problematische schulden
Door het bewind verliest de persoon in kwestie het beheer van de goederen. Dit komt in handen te liggen van de bewindvoerder.
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kinnen tot bewindvoerder worden benoemd.
De taak van de bewindvoerder vangt daags aan naar hem de beschikking is versterkt of nadat die aan hem verzonden (art. 1:435 lid 10).
Iedere bewindvoerder is verplicht om een andere bankrekening te openen voor betalingen vanuit het bewind.
Beschikken is het vervreemden en/of bezwaren van het goed. De persoon verliest niet de bevoegdheid tot het verkopen van zijn huis (de rechtshandeling) maar wel tot het rechtsgeldig overdragen ervan (het beschikken).
De rechter benoemt de bewindvoerder tijdens of zo snel mogelijk na de uitspraak tot onder bewindstelling.
De taken gedurende het bewind vindt men in art. 438.
Het mentorschap ziet voornamelijk op de niet vermogensrechtelijke belangen.
Voornamelijk geestelijk gehandicapten en bejaarden maken gebruik van deze regeling.
Het mentorschap wordt door de kantonrechter uitgesproken, zie art. 451.
De bevoegdheid van een instelling tot het verzoeken van een mentorschap is subsidiair.
Door het mentorschap wordt de betrokkene onbevoegd in aangelegenheden die de verzorging, verpleging etc. betreffen, art. 453 lid 1.
In geval van feitelijke handelingen treedt de mentor op in plaats van de betrokkene.
Voor zover de betrokkene nog in staat is tot een redelijke waarneming van belangen, moet hij zoveel mogelijk betrokken worden bij de uitoefening van de taak van de mentor
Een rechtspersoon kan, evenals bij curatele, niet tot mentor benoemd worden.
Minderjarige en curandi kunnen niet als mentor optreden.
Het mentorschap kan eindigen na de termijn die afgesproken was voor het mentorschap of door het overlijden van de betrokkene, of op verzoek van de betrokkene of mentor of door het openbaar ministerie.
De art. 798-813 Rv zijn van toepassing voor het procesrecht op het personen- en familierecht, met uitzondering van scheidingszaken.
In boek 1 BW wordt bepaald wie de verzoeker kan zijn in een familiezaak.
Belanghebbend is degene op wiens rechten en plichten de zaak rechtstreeks betrekking heeft, daarbij is een zekere verbondenheid met de zaak onvoldoende (art. 798 lid 1 Rv.)
Belanghebbenden worden ter terechtzitting opgeroepen.
Absolute competentie heeft te maken met de soort rechter die bevoegd is.
Relatieve competentie heeft te maken met de geografische bevoegdheid van de rechter.
Het uitgangspunt in verzoekschriftzaken is de mondelinge behandeling van de zaak, de belanghebbenden worden ter terechtzitting opgeroepen, zie art. 800 R.
Een minderjarige van twaalf jaar of ouder wordt door de rechter gehoord. Met betrekking tot alimentatie wordt door de rechter alleen minderjarigen vanaf zestien jaar gehoord.
Iedere belanghebbende kan een eigen verweerschrift indienen. Dit kan tot aanvang van de zaak of als de rechter dit toelaat ook in de loop van de zaak.
De beroepstermijn tegen een beschikking is drie maanden na ontvangst van de beschikking als het gaat om de verzoeker, de belanghebbende die een afschrift heeft ontvangen en de Raad.
Het erfrecht bevat de regels over de opvolging in het vermogen van een overleden persoon.
Het vermogen, een geheel van goederen en schulden, wordt nalatenschap genoemd.
De overleden wordt de erflater genoemd.
Degenen op wie het vermogen overgaat worden erfgenamen genoemd.
Wanneer de erfgenamen de erflater onder algemene titel volgen, volgen zij hem in al zijn rechten en plichten
Art 10 geeft een rangorde van de erfgenamen bij versterf. Het versterf is in principe gebaseerd op de bloedverwantschap
Men kan erven uit eigen hoofde of uit plaatsvervulling
De eerste parentele wordt gevormd door de vrouw/man (is de enige die niet bloedverwant is van de erflater, maar wel een erfgenaam is) en kinderen.
De tweede partentele wordt gevormd door de ouders en de broers en zussen.
Bij gebrek aan tweede parentele komt de derde parentele aan de beurt; namelijk de grootouders.
Schuldeisers kunnen zich niet verhalen op de goederen van het kind, omdat deze geen goederen heeft ontvangen uit de nalatenschap.
De schulden uit de nalatenschap hebben een hogere rang dan de andere schulden van de echtgenoot/gp, zie art. 14 lid 2.
De geldvordering is rentedragend (minimaal 6%, meer als de wettelijke rente meer is).
De overlevende partner kan opnieuw trouwen/een gp aangaan. De goederen kunnen de kinderen dan ontvallen.
De rechten genoemd in art. 19 t/m 22 zijn zogenaamde wilsrechten. Men kan onderscheid maken in twee groepen: de artikelen 19 en 20 zien op de nalatenschap van de overleden ouder, art. 21 en 22 zien op de nalatenschap van de langstlevende (overlevende) ouder.
Van het recht van vruchtgebruik kan de ouder of stiefouder afzien.
De belangrijkste uiterste wilsbeschikkingen zijn erfstellingen, legaten, lasten en makingen onder een tijdsbepaling of voorwaarde
Art 55 bepaalt wie een uiterste wilsbeschikking kan maken.
Bij het legaat wordt er een vorderingsrecht toegekend aan een of meerdere personen, zie art. 117 lid 1.
Een erfgenaam verkrijgt zijn recht bij een last onder de ontbindende voorwaarde dat het erfrecht of legaat wegens niet-uitvoering vervallen verklaard wordt door de rechter, zie art. 131 lid 1.
Erfstellingen zijn uiterste wilsbeschikkingen waarin een (evenredig deel van de ) nalatenschap aan een ander nagelaten wordt.
De legitieme portie is een gedeelte van de waarde waarop in weerwil van de giften en uiterste wilsbeschikkingen aanspraak op gemaakt kan worden.
Het geldend maken van de legitieme portie gebeurt tegenover de gezamenlijke erfgenamen of de echtgenoot van de erflater
Behalve de legitieme portie zijn er meerdere dwingend rechtelijke regelingen, zoals de regel dat de langstlevende echtgenoot gedurende zes maanden aanspraak heeft op het voortgezet gebruik van de woning en de inboedel, zie art. 28.
Nalatenschappen kunnen aanvaard, verworpen of aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving worden.
Vereffening van de nalatenschap is de afwikkeling ervan.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1360 | 1 |
Add new contribution