Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4236 reads
Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Anders huurt van Hiddema een ruimte die hij gebruikt als opslagruimte voor zijn schilderijen. Af en toe neemt hij iemand mee die hij rondleidt en die een werk van hem koopt. Tegenover Hiddema doet Anders het voorkomen alsof sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit hij rechtstreeks en regelmatig schilderijen verkoopt. Achtergrond is de wet die de huurder van middenstandsbedrijfsruimte beschermt (art. 7:290 BW). Als Hiddema te kennen geeft het pand vrij van huur te willen verkopen, weiger Anders de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen met een beroep op deze huurbescherming. Hiddema laat Anders voor de kantonrechter dagvaarden en vordert een verklaring voor recht dat geen sprake is van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Tussen partijen is betwist of sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreekse levering plaatsvindt. Onderweg naar zijn werk wandelt de kantonrechter op verschillende dagen en verschillende tijdstippen langs het gebouw en constateert met eigen ogen dat de ruimte niet voor het publiek toegankelijk is in de zin van de wet.
Kan de kantonrechter op grond van deze waarnemingen als vaststaand aannemen dat geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke ruimte van waaruit rechtstreeks roerende zaken aan het publiek worden geleverd en de eis toewijzen? Zo nee, wat kan en had hij dan moeten doen? Noem drie mogelijkheden.
In een procedure rijst twijfel aan de echtheid van een akte waarin de inmiddels overleden mevrouw Gerritsen verklaart bepaalde schilderijen te hebben verkocht en geleverd aan haar toenmalige secretaris en vermogensbeheerder, Horstman. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek. De deskundige concludeert dat de handtekening vermoedelijk wel echt is, maar dat niet uitgesloten kan worden dat de tekst van de koopovereenkomst er later boven is gezet. Omdat mevrouw aan het eind van haar leven niet helemaal meer scherp was en omdat Horstman geen goed antwoord kan geven op de vraag hoe hij aan het geld voor de koopsom zou zijn gekomen, gelooft de rechtbank hem niet, neemt op voorhand als vaststaand aan dat de tekst inderdaad later boven de handtekening is gezet en belast Horstman met het (tegen)bewijs dat de akte niet later ingevuld is althans dat de gestelde koopovereenkomst inderdaad gesloten is. Als Horstman merkt dat dezelfde rechter die het deskundigenbericht bevolen heeft ook optreedt als enquêterechter verliest hij alle vertrouwen in een eerlijke en onpartijdige behandeling van zijn zaak. Wat hij vreest wordt bewaarheid: het eindvonnis wordt gewezen door wéér dezelfde rechter die hem niet in zijn bewijslevering geslaagd acht. Als Horstman in hoger beroep grieft over het feit dat de rechter niet onpartijdig was omdat hij in het tussenvonnis al eerder over de zaak had geoordeeld, wordt hem voor de voeten geworpen dat hij, alvorens hoger beroep in te stellen, éérst het door de wet voor dit soort klachten opgenomen middel had moeten beproeven.
Welk middel is dat? Gesteld dat de appelrechter Horstman in zijn hoger beroep ontvankelijk acht ook zonder dat hij eerst van dit middel gebruik heeft gemaakt, heeft Horstman gelijk en is inderdaad sprake geweest van partijdigheid?
Op de Facebookpagina ‘Rechten in Groningen’ ontspint zich een discussie over de vraag of voor het openbaar ministerie ook in civiele zaken een rol is weggelegd. De volgende twee stellingen staan ter discussie. Sommigen menen (1) dat het openbaar ministerie zijn wezenlijke taak op het gebied van de strafrechtpleging heeft en dat in civiele zaken het openbaar ministerie geen rol speelt. Alleen kan het in de feitelijke instanties als (eisende of gedaagde) partij optreden met als bijzonderheid dat het niet verplicht is om bij advocaat te procederen. Anderen menen (2) dat de rol van het openbaar ministerie in civiele zaken verder gaat. Zo heeft het in een aantal civiele zaken waar een publiek belang speelt een bijzondere actiebevoegdheid en heeft het bovendien in alle civiele zaken die bij rechtbank of hof spelen het recht om, desverlangd, gehoord te worden.
Bespreek de twee stellingen. Zijn ze juist of onjuist? Motiveer waarom en geef zo nodig een voorbeeld.
Naar aanleiding van een ongeval, veroorzaakt door Bram, wordt door gelaedeerde partij Teun onder meer een schadevergoeding van €500.000 gevorderd. Teun voert in dat kader aan, dat Bram met het veroorzaken van het ongeval een onrechtmatige daad jegens Teun heeft gepleegd. De rechter is van oordeel dat hier inderdaad sprake is van een onrechtmatige daad van Bram, maar hij meent dat hij niet tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding kan komen, omdat volgens hem de omvang van de schade op dit moment niet voldoende duidelijk is.
Stel dat de rechter van oordeel is dat hier sprake is van een onrechtmatige daad. Op grond van de stukken is hij echter ook van oordeel dat der op dit moment niet voldoende duidelijkheid is over de gevorderde schadevergoeding. Wat kan de rechter over de ingestelde vordering beslissen?
De Wit laat Houthuijzen dagvaarden ter zake van een vordering tot betaling van de koopprijs voor de tegels die De Wit aan Houthuijzen geleverd heeft. Houthuijzen verschijnt en voert verweer. In de conclusie van antwoord voert hij aan dat hij de koopprijs al aan De Wit betaald heeft. Hij onderbouwt deze stelling met gegevens over het bedrag, tijdstip en betaalwijze. De Wit ontkent betaling ontvangen te hebben. In hoeverre mag Houthuijzen bij de comparitie zijn verweer aanvullen met c.q. verdiepen door aan te voeren dat (1) de dagvaarding aan een gebrek lijdt dat nietigheid met zich meebrengt en/of (2) de vordering tot betaling van de koopprijs verjaard is en/of (3) over deze kwestie al eerder geprocedeerd is waarbij de rechter beslist heeft dat betaald is.
Geef bij elk van deze drie aanvullende verweren gemotiveerd aan of Houthuijzen ze nog in het stadium van de comparitie mag aanvoeren.
Kers vordert schadevergoeding van Lams, omdat lams, naar Kers stelt, giftig afval gedumpt heeft. Partijen procederen bij de rechtbank Amsterdam, sector civiel. De rechtbank wijst een tussenvonnis waarin Kers een bewijsopdracht krijgt. Kers roept vervolgens diverse getuigen op, waaronder zichzelf. Als getuige verklaart Kers dat hij (Kers) weet dat Lams op 13 februari 2014 giftige stoffen heeft gedumpt op een verlaten haventerrein, maar dat hij (Kers) daar zelf niet bij was en dat dumpen door Lams dus ook niet zelf heeft gezien. Op de vraag hoe hij (Kers) dan weet van dat voorval, heeft hij geen antwoord. De advocaat van Lams ontkent de gang van zaken als geschetst door Kers en stelt dat de verklaring van Kers dat Lams op 13 februari 2014 giftige stoffen heeft gedumpt niet mag worden meegewogen in het rechterlijk bewijsoordeel, omdat Kers, zoals hij (Kers) zelf al aangaf, die (door hem gestelde) dumping op die datum niet zelf heeft waargenomen. Kers stelt daarentegen dat hij weliswaar partij is in deze zaak, maar dat er ook ander bewijs is dat zijn stelling ondersteunt. Dat aanvullende bewijs betreft verklaringen van andere getuigen die ook hebben verklaard dat Lams giftige stoffen heeft gedumpt. Mag de rechter waarde hechten aan de verklaring van Kers dat Lams op 13 februari 2014 giftige stoffen heeft gedumpt? Ga in uw antwoord in op de genoemde stelling van de advocaat van Lams en het verweer daartegen van Kers.
Abbott heeft op 12 april 2012 jegens Solvay een verstekvonnis verkregen waarin Solvay is veroordeeld tot betaling aan Abbott van €3.300. Het vonnis is op 17 april 2012 persoonlijk aan de 18-jarige, bij hem inwonende, zoon van Solvay betekend. Op 10 mei 2012 laat Abbott door de deurwaarder executoriaal beslag leggen op de inboedel van Solvay. De datum voor de executoriale verkoop wordt bepaald op 12 juni 2012. Twee dagen nadat het beslag gelegd is, te weten op 12 mei 2012, ontdekt Solvay dat Abbott in de procedure die leidde tot het verstekvonnis bedrog heeft gepleegd en op die manier het betrokken vonnis jegens hem heeft verkregen. Als Solvay een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis wil instellen, staat voor hem dan nog een rechtsmiddel open en, zo ja, welk rechtsmiddel?
Tussen Freek, die een tomatenkwekerij uitoefent, en buurman Gerben bestaat een hardnekkig geschil, onder andere over een kas die in het zicht van Gerbens landhuis gelegen is. Na bemiddeling besluiten Freek en Gerben hun geschil bij te leggen. Freek zal onder andere de kas verplaatsen waartegenover bepaalde concessies van Gerben staan. De gemaakte afspraken worden geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst die wordt neergelegd in een notariële akte. Een en ander wordt kracht bijgezet door een boete van 500 euro per dag met een maximum van € 150.000. Als 10 dagen na het afgesproken tijdstip de kas nog niet verplaatst is, stelt Gerben zich op het standpunt dat Freek €5.000 aan boete verbeurd heeft. Hij begint met de invordering door betekening van de grosse van de notariële akte in combinatie met een bevel tot betaling en, als dit na twee dagen uitblijft, gevolgd door beslaglegging door de deurwaarder op Freeks grond. Freek vordert in kort geding, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, I. te verklaren voor recht dat Gerben onrechtmatig jegens hem (Freek) heeft gehandeld door over te gaan tot het treffen van executiemaatregelen en dat Gerben aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. II. Gerben te verbieden de grosse (verder) ten uitvoer te leggen en hem te gebieden de genomen executiemaatregelen ongedaan te maken door opheffing van het beslag. Wat zal de voorzieningenrechter ten aanzien van de onder I genoemde eis beslissen?
Stel, ongeacht uw antwoord op vraag 8, dat de voorzieningenrechter alleen op de onder II geformuleerd eis hoeft te beslissen. De vraag is of Gerben op basis van de grosse van de notariële akte executiemaatregelen had mogen laten nemen of dat hij eerst een tot nakoming veroordelend vonnis had moeten verwerven. Freek stelt verder dat, zo dit het geval is, de grosse van deze notariële akte volgens hem niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan de vordering c.q. Schuld zoals die in de akte is omschreven en neergelegd. Kan de grosse van een notariële akte fungeren als legitimatie tot het nemen van executie- maatregelen? Stel dat aangenomen mag worden dat naar Nederlands recht de grosse als zodanig kan fungeren. Aan welke eisen moet dan volgens de Hoge Raad de vordering voldoen ter invordering waarvan de executiemaatregelen genomen worden en is daar hier aan voldaan?
Feike Hiemstra wil scheiden van haar echtgenoot Karel Appel en heeft daartoe een eenzijdig verzoek tot echtscheiding ingediend. Gedurende de echtscheidingsprocedure lopen de ruzies zo hoog op, dat Feike en Karel onmogelijk nog onder één dak kunnen wonen. Feike wil Karel dan ook zo snel mogelijk het huis uit werken. De echtscheidingsbeschikking van de rechter zal evenwel niet op korte termijn worden gegeven, en Feike wil daar zeker niet op wachten. Welke mogelijkheid biedt de wet Feike in zo’n geval?
Vanwege een geschil zijn Bryan en Joep een arbitrale procedure begonnen, hetgeen uiteindelijk resulteert in een arbitraal vonnis. Joep is echter zeer ontevreden over de uitkomst die in het vonnis is neergelegd en wil de uitspraak dan ook aantasten. Welke drie mogelijkheden staan Joep (ervan uitgaande dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan) naar de huidige stand van zaken ter beschikking?
Een in Praag (Tsjechië) wonende Nederlander heeft aldaar roerende zaken verkocht en geleverd aan een eveneens aldaar gevestigd Tsjechisch bedrijf. Het Tsjechische bedrijf doet met enige regelmaat zaken in Nederland en heet dan ook een rekening bij de Regiobank in Amsterdam. Als betaling van de rekening uitblijft wil de verkoper het Tsjechische bedrijf voor de Nederlandse rechter laten dagvaarden. In de koopovereenkomst is niets afgesproken over de bevoegde rechter en de plaats van betaling. Kan de verkoper met zijn rechtsvordering terecht bij de Nederlandse rechter? Zo ja, op welke grond is die bevoegd? Zo nee, wat moet de verkoper dan doen om daar verandering in te brengen?
De (niet) publieke toegankelijkheid is door Hiddema aan haar eis ten grondslag gelegd. Als betwist feit mag de rechter het pas aan zijn beslissing ten grondslag leggen als het is komen vast te staan. Hij mag dit vaststaan echter niet baseren op zijn waarnemingen die hij tijdens zijn niet-officiële bezoekjes heeft gedaan. De wettelijke waarborgen zoals vervat in artikel 201 Rv zijn namelijk niet in acht genomen (art. 149 lid 1 Rv). Bovendien hebben partijen hun standpunt over deze waargenomen feiten niet naar voren kunnen brengen (art. 19 Rv). De kantonrechter had verschillende dingen kunnen doen: een gerechtelijke plaatsopneming bevelen, bij een comparitie partijen de gelegenheid geven om hun standpunt kenbaar te maken of een bewijsopdracht verstrekken.
Vindplaats: Stein/Rueb 2013, paragraaf 2.3.1, § 2.8.3 en § 7.8
Het middel dat de wet ten dienste stelt om zich te verweren tegen berechting door een partijdige rechter is de wraking (art. 36 Rv). Het verwijt dat sprake is geweest van een inbreuk op de eis van beoordeling door een onpartijdige rechter gaat niet op omdat het juist in overeenstemming is met de eisen van een behoorlijke rechtspleging dat de rechter die op grond van het voorhanden materiaal een oordeel heeft gegeven over de noodzaak van bewijslevering in dezelfde instantie vervolgens zoveel als mogelijk ook (mee)beslist over de vraag of dit bewijs is geleverd. Bovendien is het de taak van de rechter om te oordelen over de waarschijnlijkheid en aannemelijkheid van de stellingen van partijen.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2013), paragraaf 2.6
Stelling (1) is juist voor zover het de strafrechtelijke taak van het OM betreft en de mogelijkheid om als gewone partij in civiele zaken op te treden (inderdaad zonder advocaat – art. 43 lid 2 Rv), maar onvolledig gelet op stelling (2). Deze is juist wat betreft de bijzondere actiebevoegdheid (bijvoorbeeld BW art. 1:267, 1:69 lid 1 onder d, 2:20 (vgl. Stichting Martijn), 2:345 lid 2, Fw art. 1 lid 2) en het recht om gehoord te worden (art. 44 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 3.9
Er is hier naar het oordeel van de rechter sprake van een onrechtmatige daad, Bram is schadeplichtig. De rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, begroot, voor zover dat mogelijk is, de schade in het vonnis. Als dat niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. De rechter kan in dit geval (ambtshalve) doorverwijzen naar de schadestaatprocedure (art. 612 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 5.8 en § 7.1.2
Dat de dagvaarding nietig is, is een exceptief verweer dat al in de conclusie van antwoord aangevoerd had moeten worden (art. 128 lid 3 Rv; Staat/Van Galen). Dit afgezien van het feit dat, nu Houthuijzen is verschenen, dit beroep alleen zal kunnen slagen als het om een gebrek gaat dat Houthuijzen onredelijk in zijn belangen schaadt (art. 122 Rv). Verjaring is een principaal (inhoudelijk) verweer ook al leidt de constatering dat een rechtsvordering verjaard is tot de conclusie dat de eiser niet bevoegd is om de rechtsvordering in te stellen (ontbreken van ius agendi). Aangezien in de conclusie van antwoord al principaal verweer gevoerd is, mag dit in een later stadium van de procedure worden aangevuld met ander principaal verweer (art. 128 lid 3 slot Rv). Ook bij een beroep op gezag van gewijsde is sprake van een principaal verweer.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 6.5.2 onder b. Staat/Van Galen
De advocaat van Lams heeft gelijk. Kers verklaart hier niet uit eigen waarneming (art. 163 Rv). Het verweer van Kers heeft betrekking op zijn rol als partij-getuige (art.164 Rv), maar ook een partijgetuige kan alleen uit eigen waarneming verklaren.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 7.3.5 slot en 7.5.11
Solvay kan tegen het verstekvonnis verzet doen. De termijn van vier weken is nog niet verstreken omdat de termijn nog niet is begonnen is te lopen: de betekening aan de zoon kan niet gelden als een betekening aan Solvay in persoon, er is door hem geen daad gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen executie aan hem bekend was en de executie is nog niet bezegeld door de executoriale verkoop (art. 143 en 144 Rv). Het rechtsmiddel herroeping staat niet open omdat het verstekvonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan (art. 382 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 10.2.2 en 10.6.1
Afwijzen, want voor toewijzing van een verklaring voor recht is in kort geding geen plaats gelet op het karakter van een voorlopige voorziening. Die zou dan immers de plaats innemen van een beslissing in de bodemprocedure. Dáár moet definitief vastgesteld worden wat de rechtstoestand tussen partijen is en niet in kort geding.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 12.3.3
De grosse van een authentieke akte kan dienstdoen als executoriale titel (art. 430 lid 1 Rv). De notariële akte is een authentieke akte. De HR heeft in Rabobank/ Visser (te kennen uit Rabobank/ Donselaar) beslist dat de vordering ten tijde van het opmaken van de akte moet bestaan, althans dat de vordering zijn onmiddellijke grondslag vindt in een ten tijde van het opmaken bestaande rechtsverhouding (zoals hier het geval is), en dat de grootte van de vordering in de akte omschreven wordt, althans dat de weg wordt aangegeven langs welke de grootte op voor de schuldenaar bindende wijze (hetgeen in de hier genoemde akte ontbreekt) kan worden vastgesteld.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 17.2. HR 2013 Rabobank/ Donselaar. HC 18-3-2014
Feike kan de rechter verzoeken haar bij voorlopige voorziening het uitsluitend recht op het gebruik van de echtelijke woning toe te kennen met het bevel dat haar echtgenoot de woning dient te verlaten en niet meer mag betreden. Art. 821 jo. 822 lid 1 sub a Rv.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 13.5.1 Ad 4; HC 4-3-2014
Arbitraal hoger beroep, mits overeengekomen (art. 1050 Rv).
Vernietiging (art. 1064 Rv), zie voor de gronden art. 1065 Rv.
Herroeping (art. 1064 Rv), zie voor de gronden art. 1068 Rv.
Vindplaats; Stein/Rueb (2013), paragraaf 14.1.18. HC 26-2-2014.
De gedaagde is gevestigd in Tsjechië. Tsjechië is geen EU-lidstaat, dus de bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet vastgesteld worden aan de hand van de artikelen 2-9 Rv (art. 1 Rv). Daarin is geen grond te vinden die de Nederlandse rechter bevoegd maakt. Uit de vraag blijkt niet dat Tsjechische koper vrijwillig voor de Nederlandse rechter wil verschijnen. De artikelen 10 en 767 Rv wijzen de verkoper dan de weg. Hij moet aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof vragen tot het leggen van conservatoir beslag onder de Regiobank. Nadat beslag gelegd is, kan hij de Tsjechische koper voor de rechtbank Amsterdam laten dagvaarden en veroordeling tot betaling van de koopsom vorderen.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 3.2.4 en 18.3.5
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1844 |
Add new contribution