Oefententamens Burgerlijk Procesrecht I - RUG
- 4245 reads
Oefententamen uit 2013/2014 bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Erik, Tim en Jasper, die momenteel de bacheloropleiding Rechten volgen aan de RuG, hebben een discussie over de betekenis van de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Dombo Beheer B.V. tegen Nederland (EHRM 27 oktober 1993). Ze stellen elkaar de vraag of een of meer van de volgende drie stellingen juist is:
De indertijd in Nederland geldende regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen, was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM.
De toepassing van de regel dat procespartijen niet in eigen zaak mogen getuigen was volgens het EHRM in strijd met artikel 6 EVRM omdat Dombo BV van de Nederlandse rechters niet de gelegenheid had gekregen om haar zaak op zodanige wijze te presenteren dat zij niet in een beduidend slechtere positie verkeerde ten opzichte van haar wederpartij (NMB).
De thans geldende regel van Nederlands recht dat een verklaring die de procespartij als getuige aflegt onder bepaalde voorwaarden beperkte bewijskracht heeft, is volgens de Hoge Raad niet in strijd met artikel 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM in de Dombo-zaak.
Geef van elk van deze drie stellingen aan of zij juist is of niet.
De in Keulen (Duitsland) gevestigde natuursteenhandel Kohle GmbH heeft een conflict met de in Groningen (Nederland) gevestigde BV Kamperman die verband houdt met de levering in het voorjaar van 2013 van een partij tegels voor Kohles kantoorruimte. Kohle is niet tevreden met de tegels die door Kamperman, zoals afgesproken, in Keulen zijn afgeleverd. Dit omdat de tegels door het ontbreken van een coating niet slijtvast zijn en dus niet de eigenschappen vertonen die Kohle op grond van de overeenkomst had mogen verwachten. Kohle weigert de (volledige) koopsom te betalen, zolang Kamperman het gebrek niet verhelpt, dan wel vermindering van de koopprijs aanbiedt. Kamperman stelt zich op het standpunt dat Kohle precies gekregen heeft waar hij recht op had en dat de overeenkomst niet voorzag in de levering van tegels met een coating.
Kamperman wil dat Kohle de koopprijs betaalt door, zoals afgesproken, ervoor te zorgen dat de rekening die Kamperman aanhoudt bij zijn bank in Groningen gecrediteerd wordt met het verschuldigde bedrag. Kamperman vraagt zich af of hij een eventuele rechtsvordering bij de rechtbank Noord-Nederland aanhangig kan maken, dan wel of hij in Duitsland moet procederen. Kohle heeft bij voorbaat te kennen gegeven zich tegen een procedure in Nederland te zullen verzetten. Hij beroept zich erop dat hij woonplaats heeft in Duitsland en dus rechtens niet hoeft te accepteren dat hij als verweerder in een procedure in Nederland wordt betrokken.
Welke rechter is bevoegd om kennis te nemen van de rechtsvordering van Kamperman?
Schimmel, woonachtig in Deventer, huurt zogenaamde middenstandsbedrijfsruimte (artikel 7:290 BW) van Schilder. Schilder woont in Amsterdam. Het gehuurde pand is in Assen gelegen. Na enkele jaren ontstaat er een geschil over de verlening van de huurovereenkomst. Schilder laat Schimmel dagvaarden voor de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Deventer. In zijn conclusie van antwoord voert Schimmel inhoudelijk verweer. Tijdens de comparitie voert Schimmel aan dat hij voor de verkeerde rechter is gedagvaard. Volgens Schilder is Schimmel voor de juiste rechter gedagvaard en, zo dat al anders zou zijn, dan mag Schimmel daar niet pas bij de comparitie mee aankomen.
Wat moet de kantonrechter inzake zijn bevoegdheid beslissen?
In verband met een procedure tussen de heer Van Beek en de heer Konings gelast de rechter een comparitie conform artikel 131 Rv. De comparitie vindt echter niet plaats, aangezien de heer Van Beek kort voor de geplande datum sterft.
Betekent het overlijden van de heer Van Beek dat de procedure nu van rechtswege wordt stilgezet?
Thea betrekt Karel in rechte, omdat Karel, zo stelt Thea, de antieke Volkswagen van Thea heeft gestolen. Thea vordert teruggave van haar Volkswagen. Karel verweert zich in de procedure en vordert om Teun in vrijwaring te mogen oproepen. Het vooruitzicht is reëel dat indien die vordering van Karel wordt toegewezen, Teun op zijn beurt andere personen in ondervrijwaring zal oproepen en dat dat de procedure aanzienlijk zal vertragen. Thea verzet zich om die reden tegen de vordering van Karel om Teun in vrijwaring op te roepen.
Heeft het verzet van Thea tegen de vordering van Karel om Teun in vrijwaring te mogen oproepen kans van slagen?
Neppelenbroek en Bresser zijn buren. Ze krijgen op een gegeven moment onenigheid over een grote eik in de tuin van Neppelenbroek die zich binnen de twee metergrens bevindt. Bresser laat Neppelenbroek dagvaarden en vordert een veroordeling tot verwijdering van de eik. Neppelenbroek voert aan dat de eik al meer dan twintig jaar geleden is geplant en dat hij dus door verjaring een erfdienstbaarheid verkregen heeft om de eik binnen de twee metergrens te hebben en te houden. Het processuele debat splitst zich toe op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is begonnen te lopen. Na jaren procederen komt de zaak voor de Hoge Raad die beslist dat de datum van aanplant beslissend is. Omdat nog moet worden vastgesteld wanneer de eik geplant is, verwijst de Hoge Raad de zaak terug naar het Gerechtshof.
Het Gerechtshof (dat zich nog niet eerder over de zaak had gebogen) is in haar eerste tussenarrest van mening dat als onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat de eik geplant was toen het huis werd opgeleverd. In een tweede tussenarrest komt het Gerechtshof hier op terug en oordeelt, na verweer door Bresser op dit punt en na grondige herlezing van de gedingstukken, dat de plantdatum nog niet vaststaat. In hetzelfde tussenarrest draag het Gerechtshof Neppelenbroek op om te bewijzen dat de eik ten tijde van de oplevering is geplant. Aangezien het Gerechtshof toestemming heeft gegeven voor tussentijds beroep, stelt Neppelenbroek cassatieberoep in. Hij klaagt erover dat het Gerechtshof niet zomaar, om genoemde reden en zonder nader debat, had mogen terugkomen op zijn beslissing in het eerste tussenarrest dat vaststond dat de plantdatum samenviel met de opleverdatum.
Aan de hand van welk criterium zal de Hoge Raad beslissen of het hof terug had mogen komen op zijn beslissing en, gesteld dat met toepassing van dit criterium een heroverweging gerechtvaardigd zou zijn geweest, zou dat in dit geval ook tot verwerping van de klacht van Neppelenbroek hebben geleid?
Hofstra BV moet op grond van een koopovereenkomst een partij varkenshaas aan Supermarkt Brussels NV leveren. Brussels betaalt de koopprijs, maar levering blijft uit. Enige tijd daarna laat Brussels aan Hofstra de keuze om alsnog te leveren dan wel om het aankoopbedrag terug te storten. Hofstra wijst op de nota waarop vermeld staat dat geleverd is.
Brussels vordert in recht een veroordeling van Hofstra tot betaling van €4.400,- zijnde de betaalde koopsom. Aan de vordering ligt ten grondslag dat levering ondanks aanmaningen en ingebrekestelling niet heeft plaatsgevonden en dat Hofstra wanprestatie heeft gepleegd. De kantonrechter wijst Brussels’ vordering af op de volgende grond: aan de vraag of al dan niet geleverd is, kom ik niet toe. Brussels baseert zijn vordering immers op niet-nakoming door Hofstra van zijn leveringsverplichting. Maar het gaat om een wederkerige overeenkomst waarbij niet-nakoming door de ene partij, nakoming door de andere partij onverlet laat. Eérst moet de overeenkomst worden ontbonden. Pas dan ontstaat een ongedaanmakings- verplichting voor Hofstra met betrekking tot de betaalde koopprijs. Over ontbinding stelt Brussels niets en zolang dat niet het geval is, is er geen rechtsgrond die Hofstra noodzaakt om de koopprijs terug te betalen. Tegen het vonnis wordt geen hoger beroep ingesteld.
Vervolgens laat Brussels bij brief aan Hofstra weten de overeenkomst te ontbinden en maakt enkele maanden later opnieuw een procedure tegen Hofstra aanhangig waarin zij een verklaring voor recht vordert dat de overeenkomst is ontbonden en een veroordeling van De Vries tot betaling van € 4.400,-. Als grondslag voert Brussels het toerekenbaar tekortschieten in de leveringsverplichting aan en de ongedaanmakingsverplichting ten gevolge van de ontbinding. Hofstra voert gemotiveerd verweer en concludeert dat de kantonrechter Brussels niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering dan wel diens eis zal afwijzen, omdat de kantonrechter al over het geschil heeft beslist bij vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan en dus gezag van gewijsde heeft gekregen. Brussels bestrijdt dit standpunt en stelt dat de beslissing in het eerdere vonnis niet onverenigbaar is met de beslissing die thans van de rechter wordt gevorderd.
Wat moet de rechter met betrekking tot het verweer van Brussels beslissen?
De in België gevestigde vennootschap Houthuyzen heeft een conflict met de in Veendam (Nederland) gevestigde De Wit BV in verband met de levering in het voorjaar van 2013 van een partij tegels. Houthuijzen laat De Wit BV dagvaarden voor de rechtbank Noord-Nederland. De Wit BV verschijnt niet. De kantonrechter verleent verstek tegen De Wit BV, wijst veertien dagen later de vordering van Houthuijzen toe en veroordeelt derhalve De Wit BV tot betaling van het gevorderde bedrag met bijbehorende kosten. De veroordeling is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis wordt de dag nadat het in het openbaar uitgesproken is betekend aan de receptie met afschrift aan de receptioniste, mevrouw T.J. van der Hoek. Door ziekte en aansluitende vakantie blijft het vonnis in haar bureaula liggen. Als de directeur, de heer De Wit, er vijf weken later achter komt dat zijn vennootschap veroordeeld is, weigert De Wit resoluut te betalen en kondigt aan tegen het vonnis verzet in te zullen stellen. Houthuijzen wijst De Wit erop dat de verzettermijn van vier weken inmiddels verstreken is nu in persoon aan mevrouw Van der Hoek is betekend.
Kan Houthuijzen het vonnis alvast laten executeren door de deurwaarder opdracht te geven om beslag te leggen op het tegoed op de bankrekening van De Wit die deze aanhoudt bij de DNS-bank te Veendam, is de verzettermijn inderdaad verstreken en, zo nee, maakt dat dan wat uit voor de executie? Geef op elk van de drie elementen van de vraag een kort gemotiveerd antwoord.
Jansen stelt een vordering tot schadevergoeding te hebben tegen een door hem gecontracteerd bedrijf dat voor vervoer van goederen over zee zorg zou dragen. Tot zekerheid laat hij conservatoir beslag leggen op het schip. Het schip is echter geen eigendom van de vervoerder en de eigenaar laat Jansen dagvaarden tot opheffing van het beslag. De eigenaar stelt dat de schuld hem niet aangaat en dat aan Jansens vordering geen verhaalsrecht op het schip is verbonden. Of dat zo is, hangt af van de uitleg van de Nederlandse wet die op dat punt nog niet duidelijk is. Voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die in eerste aanleg in kort geding over de vordering moet oordelen, is dat geen probleem. In een vonnis waarin hij uitgebreid ingaat op de argumenten van beide partijen, wijst hij de eis toe. Het Haagse gerechtshof vernietigt echter. Een belangrijke overweging van het hof is dat niet uit te sluiten is dat Jansen inderdaad een recht op schadevergoeding heeft en dat de wet inderdaad zo uitgelegd mag worden dat die vordering verhaalbaar is op het schip. Maar de vraag welke uitleg van de wetsbepalingen de juiste is, laat zich volgens het hof niet met voldoende zekerheid in het kader van het kort geding vaststellen. De eigenaar (die dus met het beslag blijft zitten) stelt cassatieberoep in en klaagt erover dat het hof, aldus oordelende, zijn taak als (appel)rechter in kort geding heeft miskend.
Heeft het hof de vrijheid om de gevraagde voorziening (opheffing van het beslag) op deze grond te weigeren en, zo ja, hoe zal de Hoge Raad gelet op de door u bestudeerde rechtspraak, oordelen over de wijze waarop het hof van deze vrijheid gebruik gemaakt heeft in dit geval gelet op het gevoerde processuele debat en de op het spel staande belangen van (vooral) de eigenaar?
Na een naar haar idee zeer ongelukkig huwelijk van 26 jaar heeft Gerda Hofstede besloten dat ze wil scheiden van haar echtgenoot Robert Beeksma. Gerda weet dat Robert absoluut niet wil scheiden en het zal daarom uitdraaien op een eenzijdig verzoek tot echtscheiding. Volgens artikel 816 lid 1 Rv dient zo’n eenzijdig verzoekschrift te worden betekend aan de andere echtgenoot, in dit geval Robert. De deurwaarder treft, als hij tot betekening wil overgaan, wel Gerda in de nog steeds door de echtelieden gezamenlijk bewoonde woning aan, maar Robert niet. Hoe moet de deurwaarder nu handelen?
Rotek Rotterdam, een gespecialiseerd bedrijf is revisie van computergestuurde cirkelzagen, heeft met machinefabriek Hoefijzer in Den Haag een overeenkomst gesloten tot een grondige revisie van diverse machines van Hoefijzer. Met de werkzaamheden is een bedrag van €550.000 gemoeid.
In de tussen de bedrijven gesloten overeenkomst is onder meer en arbitragebeding opgenomen, waarin bepaald is dat eventuele geschillen zullen worden voorgelegd aan drie arbiters. Wanneer Rotek na afloop van de werkzaamheden behalve de afgesproken bedragen ook meerwerk in rekening brengt, laat Hoefijzer weten absoluut niet van zins te zijn van deze rekening, die de offerte ver te boven gaat, te betalen. Na diverse gesprekken blijkt dat Rotek en Hoefijzer hier onderling niet uit kunnen komen. Rotek stuurt een schriftelijke mededeling aan Hoefijzer waarin het bedrijf aangeeft tot arbitrage over te gaan met het oog op de onenigheid over het te betalen bedrag.
Door partijen is geen scheidsgerecht samengesteld of aangewezen. Hoefijzer die, nu het eenmaal tot een geschil is gekomen, helemaal niets ziet in arbitrage, weigert mee te werken aan de benoeming van arbiters. Rotek spoort Hoefijzer herhaaldelijk aan om aan de benoeming mee te werken. Inmiddels zijn ruim drie maanden verstreken sinds Rotek aan Hoefijzer heeft gemeld over te gaan tot arbitrage, maar Hoefijzer heeft nog steeds niet gereageerd.
Wat kan Rotek doen om toch tot een benoeming van arbiters te komen?
Zuidas BV te Amsterdam heeft een vordering tot betaling van 200.000 euro op Mandela Ltd, een Zuid-Afrikaanse vennootschap. Als betaling door Mandela uitblijft, maakt Zuidas, zoals is overeengekomen, in Nederland een arbitrageprocedure aanhangig. De arbiters stellen Zuidas in het gelijk en veroordelen Mandela tot betaling van 182.350 euro aan Zuidas. Mandela weigert om aan de veroordeling te voldoen. Het vonnis is nog niet van een exequatur voorzien. Als Zuidas hoort dat Mandela in ernstige betalingsmoeilijkheden verkeert, wil Zuidas zo snel mogelijk door beslag zekerheid scheppen. Zuidas weet dat een in Nederland gevestigde klant van Mandela aan deze nog geld schuldig is.
Kan Zuidas beslag laten leggen onder deze klant en, zo ja, wat voor soort beslag?
Stelling 1 is onjuist, omdat het EHRM niet in abstracto een oordeel wilde geven over de toelaatbaarheid van getuigen. Dat is overgelaten aan het nationale recht van de lidstaten. Stelling 2 is juist. Het ging om de gevolgen van de toepassing van de regel in dit geval waarin volgens het hof Dombo’s recht op gelijke processuele behandeling was geschonden. Stelling 3 is ook juist. Dit heeft de Hoge Raad in verschillende arresten beslist onder andere in het arrest Noenmaal of Taams/ Boudeling. Het EHRM laat zich blijkens het Dombo-arrest niet in met de eigenlijke bewijswaardering.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2013), paragraaf 2.5.9. EHRM 1993 Dombo/ Nederland.
Het gaat heir om een EEX-zaak (niet-uitgezonderde handelszaak; gedaagde in EEX-land). De Duitse rechter is als woonplaatsrechter van de gedaagde bevoegd. Als EEX-land bewoner kan Kohle inderdaad alleen gedaagd worden voor een gerecht van een andere lidstaat als artikel 5 t/m 24 EEX-Verordening daarin voorziet (artikel 3). Voor dit geschil biedt artikel 5 aanhef lid 1 onder a EEX-Verordening daar echter een grondslag voor. De koopprijs moet in Nederland betaald worden, zo is overeengekomen, en de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis moet dus daar worden uitgevoerd. De Nederlands rechter is, ter keuze van Kamperman, ook bevoegd.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2013), paragraaf 3.2.2
Het gaat om een huurgeschil dat onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt (artikel 93 Rv). Gelet op de ligging van de bedrijfsruimte is de bevoegde kantonrechter de rechtbank Noord-Nederland locatie Assen. Dat is een exclusieve bevoegdheid (artikel 103, tweede zin Rv). In huurgeschillen betreffende middenstandsbedrijfsruimte moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of hij relatief bevoegd is (artikel 110 lid 1 slotzin Rv). Hij moet zich onbevoegd verklaren en de zaak zelf in de stand waarin hij zich bevindt verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland (artikel 110 lid 2 Rv).
Vindplaats: Stein/ Rueb (2013), paragraaf 3.7
De erfgenamen kunnen op verzoek tot schorsing indienen op grond van artikel 225 lid 1 sub a jo. artikel 225 lid 2 Rv. De schorsing vindt niet van rechtswege plaats. De erfgenamen dienen de schorsingsgrond te betekenen aan de wederpartij of er moet een akte ter rolle worden opgenomen. Schorsing is nog mogelijk: er is nog geen datum voor het vonnis bepaald aangezien de comparitie nog moest plaatsvinden op grond van artikel 225 lid 4 Rv.
Vindplaats: Stein/ Rueb (2014), pagina 130/131
Elke vrijwaring zal enige vertraging met zich brengen. De rechter zal een afweging moeten maken tussen het belang van de gedaagde, de oproeping in vrijwaring ex art. 210 Rv en het belang van de eiser, een snelle behandeling van de hoofdzaak.
Verwacht de rechter dat hier sprake zal zijn van een onredelijke vertraging, dan kan hij de vordering om een derde in vrijwaring afwijzen. Het vooruitzicht dat de waarborg op zijn beurt anderen in ondervrijwaring zal oproepen kan reden zijn voor onredelijke vertraging. Daarbij is in de literatuur dit type van casus (de terugvordering van gestolen auto’s) expliciet genoemd. Het verzet van Thea tegen de vordering van Karel kan derhalve kans van slagen hebben.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 8.5.1
De vaststelling in het eerste tussenarrest wordt uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven en kan dus gekwalificeerd worden als een bindende eindbeslissing waaraan het hof in het verdere verloop van de instantie in beginsel gebonden is. Het hof kan daar volgens het arrest De Vries/ Gemeente Voorst op terug komen als gebleken is van een onjuiste feitelijke (of juridische, maar daar is hier geen sprake van) grondslag die zou ertoe zou leiden dat het hof op een ondeugdelijke grondslag einduitspraak zou moeten doen. Voor een dergelijke koerswijziging is echter volgens de Hoge Raad in elk geval vereist dat het hof procespartijen in de gelegenheid stelt om zich daarover uit te laten. Daarvan blijkt hier niet. Omdat hiermee het recht is geschonden zal de Hoge Raad casseren.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 7.5.5. HR 2008 De Vries/ Gemeente Voorst (2008)
Hofstra doet een beroep op het gezag van gewijsde van de eerder gegeven beslissing (art. 236 Rv). Vraag is of in het eerdere geding een beslissing is gegeven over een rechtsbetrekking in geschil die onverenigbaar is met het geven van een oordeel over de vordering op de gronden in het tweede geding. De rechtsbetrekking in geschil in het eerste geding was of Hofstra de koopsom moest terugbetalen. Daarvoor is een ontbindingsverklaring nodig. Zolang niet vaststaat dat die is uitgebracht heeft het geen zin om een oordeel te geven of terecht ontbonden is en of levering inderdaad toerekenbaar niet heeft plaatsgevonden. In het eerdere geding heeft de kantonrechter daarover dan ook geen oordeel gegeven, maar alleen dat de enkele wanprestatie geen verplichting tot terugbetaling van de verrichte prestaties schept. De vordering in het tweede geding is mede gebaseerd op het feit dat ontbonden is. Daarover heeft het eerste vonnis niets beslist. Het gezag van gewijsde van het eerste vonnis is dus niet onverenigbaar met een oordeel over de vordering in het tweede geding.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 9.1.3
Gegeven is dat hier sprake is van een vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De grosse van een vonnis kan meteen ten uitvoer worden gelegd ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde gegaan is of niet (art. 430 Rv). Houthuijzen kan het vonnis dus aan de deurwaarder ter hand stellen en de opdracht geven executoriaal derdenbeslag te leggen. De verzettermijn is nog niet verstreken omdat bij privaatrechtelijke rechtspersonen alleen als het afschrift aan de bestuurder is gelaten sprake is van een betekening in persoon (art. 50 slotzin Rv) die de verzet termijn doet ingaan (art. 143 lid 2 Rv). De Wit kan dus nog in verzet gaan. Is dat het geval, dan wordt de uitvoerbaarheid geschorst (art. 145 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 5.4.2, 9.3.3 en 10.2.2
Het hof heeft als voorzieningenrechter de vrijheid om de gevraagde voorziening te weigeren als het van oordeel is dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist (art. 256 Rv). Dat geldt niet alleen als de zaak feitelijk ingewikkeld is, maar ook als de zaak, zoals hier, juridisch ingewikkeld ligt. Uit Vredo/ Veenhuis blijkt dat de Hoge Raad van mening is dat de kortgedingrechter terughoudend van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Hij zal zijn beslissing om te weigeren goed moeten motiveren. Dat geldt, net als in Vredo/Veenhuis, vooral ook in een zaak als deze waarin partijen uitvoerig over de kwestie hebben gedebatteerd, de rechter in eerste aanleg uitgebreid de juridische vraag beantwoord heeft en het belang dat de eigenaar bij een motivering heeft om een goed beargumenteerd cassatieberoep te kunnen instellen.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) § 12.3.1. HR 1993 Vredo/ Veenhuis
Betekening vindt bij voorkeur plaats aan de andere echtgenoot in persoon, art. 57 lid 1 Rv. Aangezien Robert niet thuis is, kan dat niet ter plekke. Betekening aan Gerda is in dit geval niet toereikend. De deurwaarder dient een afschrift in een gesloten envelop achter te laten (art. 57 lid 2 jo. art. 47 Rv). Vervolgens stuurt hij een afschrift naar de ambtenaar van het openbaar ministerie van de rechtbank waar de zaak moet dienen. Art. 57 lid 2 Rv. De ambtenaar van het OM bevordert dat de mededeling Robert daadwerkelijk bereikt.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) pagina 302
Nu partijen het niet eens zijn over benoeming (wel over het aantal) geldt artikel 1027 lid 3 juncto lid 2 Rv. De termijn van twee maanden, die is gaan lopen toen Hoefijzer de schriftelijke mededeling van Rotek ontving en de arbitrage aanhangig werd (art. 1027 lid 2 jo. art. 1025 lid 1 Rv), is verstreken. Rotek kan zich als meest gerede partij, zonder tussenkomst van een advocaat (art. 1071 Rv), tot de voorzieningenrechter van de rechtbank wenden met het verzoek om drie arbiters te benoemen.
Vindplaats: Stein/Rueb (2013) pagina 316-317
Het arbitrale vonnis is nog niet van een exequatur (verlof tot tenuitvoerlegging) voorzien (art. 1062 Rv). Daar zou Zuidas om kunnen verzoeken. Soms kan dat niet, bijvoorbeeld als hoger beroep mogelijk is en het arbitrale vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Bij gebrek aan een executoriale titel kan er dan geen executoriaal beslag gelegd worden. Is sprake van spoed zoals in de vraag, dan heeft Zuidas de mogelijkheid om bij de voorzieningenrechter een verzoek in te dienen voor verlof tot het leggen van conservatoir beslag. Hij moet ervoor zorgen dat binnen de door de rechter gestelde termijn een verzoek voor verlof tot tenuitvoerlegging is ingediend (art. 700 lid 3 Rv). De voorgeschreven beslagvorm is die van een derdenbeslag op een vorderingsrecht strekkende tot verhaal (art. 700 e.v. jo. 718 e.v. jo. 475 e.v. Rv). Vrees voor verduistering behoeft bij deze beslagvorm niet te worden aangetoond (bovendien is sprake van een buiten Nederland gevestigde schuldenaar/ beslagene - art. 765 Rv).
Vindplaats: Stein/Rueb (2013), paragraaf 14.1.17, 17.2, 18.3.2 en 18.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat 10 oefententamens bij het vak Burgerlijk Procesrecht I aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2342 |
Add new contribution