College-aantekeningen bij Wetenschapstheorie aan de Rijksuniversiteit Groningen - 2018/2019
Hoorcollege 1
Onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur
Okasha gaat in op de filosofische elementen van wetenschapsbeoefening. In de wetenschapsfilosofie houden filosofen zich bezig met vragen als: wat onderscheidt kennis van geloof? Wat is het verband tussen technologie en wetenschap? Hoe moet je wetenschap bedrijven? Wat doen wetenschappers eigenlijk?
In deze cursus zit een bepaalde lijn. We beginnen met het behandelen van de normatieve overtuiging naar de descriptieve overtuiging; van hoe het hoort naar hoe werkt het; van echte strikte wetenschapsfilosofie naar meer wetenschapsgeschiedenis. Tevens beginnen we met epistemologie naar ontologie: van wetenschap als kennis naar wetenschap als praktijk.
Onderwerpen die worden behandeld in de literatuur
Dit college gaat over de eerste vier hoofdstukken van het boek van Okasha en het artikel van Meehl (1978).
Okasha
Wat is wetenschap?
In de eerste twee colleges verwijst de docent naar een casus om theorieën te illustreren. Het gaat om een psychologe studie uit 1988: het facial feedback effect. Uit deze studie blijkt dat gezichtsuitdrukkingen een invloed hebben op het ervaren van emoties. Als je een emotie hebt zou je die in de meeste gevallen uitdrukken op je gezicht, maar dit effect zou ook de andere kant op gaan volgens dit onderzoek. Dus als je een triest gezicht hebt zou je je triester voelen.
Er bestaan twee theorieën over dit mechanisme:
- Het mechanisme is cognitief. Dit zou betekenen dat je uitdrukking een gevolg zal zijn van een zelfwaarneming. Je neemt een triest gezicht waar en daardoor concludeer je dat je je triest voelt.
- Het mechanisme is onbewust en fysiologisch (volgens de schrijvers van het artikel). Dus ook als je je niet bewust bent van je gezichtsuitdrukking zal dit mechanisme optreden.
Popper is de grondlegger van de falsifeerbaarheidstheorie. Volgens hem zou een bewering enkel wetenschappelijk zijn als het te falsificeren is. Neem als voorbeeld de bewering dat het facial feedback effect berust op cognitieve gevolgtrekking. Dit zou enkel een wetenschappelijke bewering zijn als je zou kunnen aantonen dat dit effect niet optreedt als je een onbewuste gezichtsuitdrukking teweeg kan brengen. Anders zou het pseudo-wetenschap zijn.
Volgens Popper moet je ook in de politiek zo te werk gaan. De bewering die een politicus maakt moet toetsbaar zijn. Je moet kleinschalige experimenten doen om te kijken of de bewering werkt (bijv. in instituties).
Er zitten echter haken en ogen aan Poppers theorie:
- In de praktijk geven wetenschappers niet altijd zomaar hun theorie op. ze gaan zoeken naar redenen om hun theorie toch nog op een manier te verklaren.
- Wetenschap is divers, dus waarom zou een criterium moeten gelden voor elk soort wetenschap. Er is naast inferentieel onderzoek bijvoorbeeld ook exploratief onderzoek. En er zijn verschillende soorten disciplines binnen de wetenschap.
Gevolgtrekking
Inductie houdt in dat je van iets specifieks naar iets algemeens gaat (bijvoorbeeld alle zwanen die ik heb gezien zijn wit, dus zwanen zijn wit). Dit is hoogstwaarschijnlijk, maar niet zeker. Deductie houdt in dat je van iets algemeens naar iets specifieks gaat (bijvoorbeeld allemensen zijn sterfelijk, Socrates is een mens, dus Socrates is sterfelijk). In onderzoek wordt vaak gebruikt gemaakt van inductie aan de hand van statistische inferenties. Volgens Popper is dit problematisch omdat inductieve beredenering zekerheid indiceren maar niet zeker zijn. Daarnaast heb je te maken met een conformatiebias. Je gelooft dat alle zwanen wit zijn dus ga je op zoek naar witte zwanen. Popper is ervan overtuigd dat de wetenschap gebaseerd moet zijn op deductie wat gelijk is aan het zoeken van falsificatie.
Hume vindt dat er sprake is van een inductieprobleem. Volgens hem is er geen rationele verantwoording voor een inductie gevolgtrekking. Inductie is namelijk niets meer dan een gewoonte; mensen zijn geneigd om inductief te redeneren. Mensen gaan ervan uit dat de wereld uniform is. Bijvoorbeeld als je een stift loslaat, valt hij elke keer naar beneden. Een inductieve redenatie is dan dat de stift altijd naar beneden zal vallen. Dit is hoogstwaarschijnlijk, maar volgens Hume kan je dat nooit met 100% zekerheid zeggen. De reden dat mensen geloven in inductie is dus zelf gebaseerd op inductie, namelijk op het geloof dat de wereld uniform is. Hierdoor zit je vast in een cirkelredenering. Hume vindt net als Popper dat de wetenschap gebaseerd moet zijn op deductie. In de wetenschap vind je echter zowel inductie als deductie terug.
Naast inductie en deductie bestaat er een derde manier van gevolgtrekking: ‘inference tot he best explanation’ (IBE). Hierbij kijk je naar empirische gegevens en vervolgens kijk je naar welk bewijsmateriaal als de beste verklaring kan dienen. Gegeven dit bewijsmateriaal beslis je wat de meest waarschijnlijke theorie is. Het criterium hiervoor is dat de theorie spaarzaam is, wat betekent dat de theorie zo eenvoudig mogelijk de feiten verklaart. Een voorbeeld is de evolutietheorie van Darwin. Ook deze theorie is opgebouwd vanuit bewijs dat de beste verklaring leek te zijn voor de theorie.
De vierde manier van gevolgtrekking is afgeleid vanuit de Bayestiaanse statistiek. Bij deze manier van gevolgtrekking stel je je overtuiging bij op basis van de gevonden data. De Bayestiaanse statistiek onderscheidt twee opvattingen. De eerste opvatting is de frequentistische opvatting. Bijvoorbeeld als je maar vaak genoeg blijft gooien met een dan kom je één van de zes keer uit op zes aantal ogen. De frequentie in dit geval is dus het aantal keren. De tweede opvatting is de opvatting over waarschijnlijkheid. Waarschijnlijkheid is meer een geval van overtuiging gebaseerd op bewijsmateriaal (bijvoorbeeld eerdere prestaties). Een voorbeeld is hoe groot ik de kans acht dat Ajax de volgende wedstrijd wint. Dit kan ik kwantificeren: ik acht de waarschijnlijkheid een 7. Als ik hoor dat Frenkie de Jong is geblesseerd dan stel ik deze waarschijnlijkheid bij naar een 5. De Bayestiaanse statistiek probeert regels op te stellen die betrekking hebben op het bijstellen van de waarschijnlijkheid. Hoe dit precies in elkaar steekt hoeven we niet te kennen voor het tentamen. We hoeven enkel te weten dat dit de vierde gevolgtrekking is en dat dit op basis van geloof en waarschijnlijkheid is gebaseerd.
Verklaren
Hempel’s covering law model stelt dat je fenomenen kan verklaren aan de hand van een wetmatigheid en specifieke feiten. Neem als voorbeeld het onderzoek van Strack naar het mechanisme achter het facial feedback effect. Dit onderzoek toonde aan dat mensen die een pen tussen de tanden hadden een filmpje grappiger vonden dan mensen die een pen tussen de lippen hadden. Je kan dan het volgende afleiden vanuit het covering law model:
- Feedback van gezichtsuitdrukkingen beïnvloedt emotionele ervaring en gedrag (wet)
- Als je een pen tussen je tanden houdt glimlach je (wet)
- Rita had een pen tussen haar tanden toen ze de cartoon bekeek, Kees niet (feit)
- Daardoor glimlachte ze op dat moment (logisch gevolg, feit)
- Dat versterkte haar emotionele ervaring en daarom vond ze de cartoon grappiger (conclusie)
In de psychologie zijn de wetmatigheden meer in geval van waarschijnlijkheid in vergelijking met de harde wetenschap.
Het covering law model stelt dat wanneer je iets kan voorspellen je het ook verklaren en dat wanneer je iets kan verklaren je het ook kan voorspellen. Echter, is verklaren asymmetrisch. Je als je iets kan voorspellen hoef dit niet gelijk een verklaring te zijn en vice versa. Een ander probleem vn dit model is dat het niet rekening houdt met irrelevante feiten.
Hempel was een emperist. Hij stelde dat de basis van kennis ligt in waarneming: als we maar genoeg waarnemingen doen komen we vanzelf tot kennis. Het probleem van oorzakelijkheid volgens Hempel (en Hume) is dat we oorzakelijkheid niet zien. Dat je kan enkel observeren dat de pen naar beneden valt, maar je ziet de oorzaak niet.
Reductie
Het reductionisme stelt dat als kan worden gereduceerd naar een diepere laag van werkelijkheid. Bijvoorbeeld water bestaat uit moleculen, deze bestaan weer uit atomen. Zo zou je kunnen stellen dat al het gedrag is te verklaren op een neurologisch niveau. Victor Lammen is het hier mee eens. Volgens hem is psychologie overbodig wanneer we zover ontwikkeld zijn als we alles kunnen verklaren aan de hand van de hersenen.
Het idee van mutiple realisation is een probleem voor het reductionisme. Dit houdt in dat je iets kan verklaren op verschillende manieren. Bijvoorbeeld een emotionele toestand kan op meerdere manieren vanuit hersenprocessen worden uitgelegd.
Werkelijkheid
Er bestaan twee stromingen met betrekking tot de verhouding tussen wetenschap en de werkelijkheid:
- Realisme: de werkelijkheid bestaat onafhankelijk van ons; een ware theorie beschrijft de werkelijkheid zoals hij is.
- Anti-realisme: de werkelijkheid hangt van ons af; een goede theorie is empirisch adequaat.
Als een theorie empirisch adequaat is kunnen we met de theorie voorspellingen doen die kloppen. Een theorie is volgens een anti-realist nuttig als het andere hypotheses suggereert en veel verbanden heeft met andere theorieën. Volgens anti-realisten is de vraag of de theorie daadwerkelijk waar is niet zinvol.
Tegen het anti-realisme bestaat het zogenaamde ‘no miracles’-argument. Dit houdt in dat als de wereld niet echt zo was zoals je theorie dat zegt, dan zou het een wonder zijn dat de theorie zo goed werkt. De enige redelijke verklaring voor het goed werken van de theorie is dat de werkelijkheid echt zo is. Een argument hiertegen is dat er ook theorieën zijn die heel lang goed werkten en uiteindelijk toch onwaar bleken te zijn. Dus zo’n wonde ris het ook weer niet dat een empirisch adequate theorie niet waar is.
Meehl
Het artikel ‘Theoretical Risks and Tabular Asterisks’ van Meehl gaat over 20 theoretische problemen van zachte psychologie en nulhypothese toetsing.
Meehl was van mening dat zachte psychologie zeer problematisch is. Daarmee bedoelt hij onder andere persoonlijkheidspsychologie, sociale psychologie en klinische psychologie en bijvoorbeeld niet psychofysiologische of experimentele psychologie. In de crisis waar de psychologie momenteel mee kampt worden dit soort opmerkingen telkens weer bevestigd. Meehl heeft daarom veel nieuwe aanhangers gekregen. Hij ziet ook een patroon in de zachte psychologie. Je ziet regelmatig nieuwe theorieën en principes opkomen. Deze theorieën worden steeds groter en ingewikkelder omdat er van alles mee mis blijkt te zijn. Tien tot twintig jaar verder is iedereen er zat van en gaan ze weer naar de volgende theorieën.
Waarom is de zachte psychologie problematisch?
Meehl geeft hier 20 redenen voor. Een praktische reden is bijvoorbeeld dat er ethische grenzen zijn. Theoretische redenen zijn onder andere dat we met heel veel variabelen te maken hebben. Bovendien is er in de psychologie een grote rol van kans. Neem als voorbeeld voorspellingen van een bepaalde therapie op de levensloop van cliënten. Die levensloop wordt voor groot deel door kans bepaald. Bijvoorbeeld een tentamen halen kan het begin zijn van herstel, maar slecht weer en zakken voor een ander tentamen kunnen redenen zijn waarom het weer bergafwaarts gaat. Ook heb je in de zachte psychologie te maken met feedbackloops: het ene effect kan effect hebben op een ander fenomeen en daardoor kan het in een feedbackloop verzuilt raken. Al deze zaken maken het moeilijk om van de zachte psychologie een wetenschappelijke leer te maken.
Meehl is een overtuigd Popperiaan. Hij is van mening dat de wetenschap moet worden bedreven door hypothese op te stellen en zo streng mogelijk te toetsen.
Hypothesetoetsing
Hypotheses in psychologie zijn weinig riskant en precies. Er is niet sprake van ‘bold conjectures’ = stoutmoedige voorspellingen. In de psychologie toets je vaak of er een verschil is tussen d experimentele groep en de controlegroep. Dit is vergelijkbaar met de hypothese dat het in april zal gaan regenen. Het is niet riskant en dus geen bold conjecture.
Meehl stelt dat je bij hypothesetoetsing te maken hebt met de ‘crud factor’. Dit houdt in dat de nulhypothese in werkelijkheid altijd onjuist is. Er is altijd een verschil tussen de experimentele en controlegroep doordat je onder andere te maken hebt met individuele verschillen. Dus als je meting maar gevoelig genoeg is, komt je hypothese in de helft van de gevallen uit.
Daarnaast wordt een theorie nooit alleen getoetst. Als je een theorie toetst dat toets je ook gelijk hulphypothesen. Hierbij kun je denken aan de kwaliteit van de instrumenten, de experimentele omstandigheden, et cetera. Als een experiment niet gerepliceerd kan worden zeggen psychologen al gauw dat dat overal aan kan liggen.
Om het bovenstaande te illustreren: Als T (en A, C) dan O. Niet O dus niet T en/of niet A, en/of niet C.
Falsificatie
In de psychologie wordt er vaak geteld hoe vaak een theorie is bevestigd en hoe vaak het is weerlegd. Als het voordeel van de bevestiging uitkomt dan kunnen we de theorie bevestigen. Volgens Meehl is dit problematisch omdat weerleggingen altijd meer waard zijn dan bevestigingen. In de huidige psychologie vind je in tijdschriften veelal bevestigingen en nauwelijks weerleggingen. Dit wordt ook wel de replication bias genoemd.
Opmerkingen met betrekking tot het tentamen en de perusall opdrachten
Het tentamen zal in de vorm zijn een combinatie van meerkeuze vragen en shortanswer-vragen. Bij de shortanswer-vragen zal je antwoord moeten geven in een of twee woorden. Hiervan worden nog voorbeelden gegeven.
Bij het beoordelen van de Perusall opdrachten worden verschillende zaken meegenomen. Er wordt ten eerste gekeken of je de opdracht serieus maakt. Daarnaast wordt er gekeken hoe je je argument of vraag opbouwt. Het is bijvoorbeeld niet voldoende als je enkel zegt: “ik begrijp het niet”. Met een uitleg waarom je het niet begrijp wordt de annotatie al beter. Bovendien is het een vereiste dat je minimaal vijf annotaties maakt en dat deze verspreid zijn over het document. Tot slot moet je de annotaties hebben gemaakt voor de deadline.
Hoorcollege 2
Onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur
Zoals in college één is genoemd zit er een lijn in de colleges. Deze lijnen zitten ook in de geschiedenis van de wetenschapstheorie. Het vorige college ging over de klassieke wetenschapsfilosofie. Dit was gebaseerd op een normatieve gedachtegang, dus op een gedachtegang die in ging op hoe het moet in de wetenschap. De wetenschapshistoricus Thomas Kuhn zorgde er voornamelijk voor dat deze gedachtegang verschoof naar meer een descriptieve kijk op de wetenschap.
Quine schreef een beroemd geworden artikel waarin hij liet zien dat je nooit een bewering op zich kan toetsen. Je moet altijd het hele netwerk toetsen om die bewering heen. Dat netwerk geeft die bewering betekenis over de veronderstellingen, de context, et cetera. Dit wordt het holisme genoemd. Zelfs de simpelste bewering ‘dit is een flesje water’ is onderdeel van een heel netwerk van ideeën. Daaruit volgt ook dat als mijn voorspelling niet uitkomt, je ervoor zou kunnen kiezen om een deel van het netwerk te laten vallen in plaats van de hele theorie.
Wat er geldt als een replicatie is een terugkomend onderwerp. Wanneer je een kleiner effect vindt in dezelfde richting als het originele onderzoek wordt dit vaak geaccepteerd als een effect. Wagenmaker vindt ook dat je naar de effect size moet kijken. Maar wie bepaalt eigenlijk of een gerepliceerd resultaat hetzelfde resultaat is? Wie bepaalt of een onderzoek competent genoeg is uitgevoerd om het resultaat te accepteren?
Het begrip experiment regress geeft weer dat we geen onafhankelijk criterium hebben om te bepalen of een experiment competent is uitgevoerd. Stel dat een docent een student verteld hoe hij een onderzoek moet doen. Er komt niet uit wat eruit zou moeten komen. Niemand zal dan concluderen dat die theorie blijkbaar niet klopt. De docent is ervan overtuigd dat zijn experiment, waarvan altijd al een effect is aangetoond, niet kan worden gerepliceerd door jouw gebrekkige vaardigheden.
Onderwerpen die worden behandeld in de literatuur
Dit college gaat over 5e hoofdstuk van Okasha, hoofdstuk 1 van het boek The Golem : what Everyone Should Know about Science (Collins & Pinch, 1993), en de blogs van Earp en Trafimow (2015) en Skibba (2016).
Kuhn
In de klassieke wetenschap werd er onderscheid gemaakt tussen context of discovery en context of justification. Hoe een theorie bedacht is valt onder context of discovey en hoe deze theorie gerechtvaardighd wordt valt onder context of justification. De context of justification gaat over het falsificatiecriterium. Wat doe je met theorieën als ze eenmaal bedacht zijn?
Klassieke filosofen waren van mening dat het niet uit maakte hoe een theorie bedacht is of door wie. Waar het om gaat is hoe je de theorie rechtvaardigt. Ze stelden hiervoor normen op voor wanneer je een theorie accepteert en wanneer niet. Daarnaast waren ze van mening dat wetenschapsgeschiedenis en wetenschapssociologie geen enkele relevantie hebben wat betreft het nemen van beslissingen over theorieën.
Deze kijk begint dus te veranderen met het werk van Kuhn. Thomas Kuhn heeft een zeer invloedrijk boek geschreven: The Structure of Scientific Revolutions. Hij verbond de wetenschapsgeschiedenis aan filosofische consequenties. Kuhn ging in detail kijken wat er nou in de geschiedenis van de wetenschap gebeurde. Hij zag een patroon wat niet overeenkomt met wat mensen als Popper vonden dat er moest gebeuren. Daarom vroeg hij zich af of we misschien iets moeten aanpassen aan de wetenschapsfilosofie.
Toen Kuhn keek naar de geschiedenis van de wetenschap zag hij een afwisseling van perioden. Hij zag een cyclus. Het begon met een periode van ‘normale wetenschap’, wat vervolgens werd gevolgd met een korte periode van crisis en een revolutie, waarnaar het weer terugkeerde naar normale wetenschap. De fase van normale wetenschap wordt gekenmerkt door een pardigma. Zo’n paradigma zou je kunnen opvatten als een soort kader waarbinnen wetenschappers van een bepaalde discipline werken. Het bestaat uit grofweg twee elementen:
- Disciplinaire matrix, wat weer bestaat uit
- Theoretische en conceptuele fundamenten;
- Methodologische overtuigingen;
- Aantal ideeën over welke problemen van belang zijn;
- Set van overtuigingen over oplossingen van deze problemen
- Exemplars. Dit zijn klassieke onderzoeken binnen een paradigma die iedereen kent en die als voorbeeld fungeren over hoe onderzoek moet worden uitgevoerd.
In een normale wetenschapsperiode worden er problemen opgelost die het paradigma uitdagen. Wat er niet gebeurt is dat het paradigma zelf aan de orde wordt gesteld. De norm wordt zelf niet ter sprake gesteld. Nu kan het gebeuren dat er problemen niet opgelost kunnen worden. Als dat soort anamolieën ze opstapelen, dan wordt het paradigma pas zelf ter sprake gesteld. Dan ontstaat er een crisis wat volgt met een revolutie en wat resulteert in een nieuw paradigma.
Een paradigma fungeert als een norm. Een criterium voor wat je moet onderzoeken, hoe je moet onderzoeken en wat er uit dat onderzoek kan komen. Het is dus een sociaal concept volgens Kuhn. Dit is problematisch voor mensen als Popper omdat er dan geen overkoepeld objectief criterium zou bestaan om theorieën te kunnen falsificeren.
Volgens Kuhn bestaat het onderscheid tussen context of discovery en context of justification helemaal niet. Het is namelijk beide afhankelijk van het huidige paradgima. Overtuigingen over wat je moet onderzoeken gelden ook voor hoe je onderzoek moet rechtvaardigen.
Kuhn geloofde dat mensen na een revolutie leven in een andere wereld. Dat paradigma bepaalt namelijk wat je ziet, wat mogelijk is en hoe je de wereld conceptualiseert. Dit is te vergelijken met het anti-realisme, genoemd in hoorcollege 1. Een belangrijke term die hij daarbij gebruikte is incommensurabiliteit: twee paradigma’s zijn dus fundamenteel verschillend waardoor ze niet te vergelijken zijn. Je kan het volgende dus niet zeggen: “De relativiteitstheorie geeft een beter beeld dan de theorie van Newton”. Je hebt namelijk geen gedeelde norm om te beslissen tussen deze twee. De theorie-geladenheid was een ander belangrijk begrip die de kijk van Kuhn ondersteunde. Dit houdt in dat er geen neutrale manier is om observaties te beschrijven, omdat dit altijd afhankelijk is van de theorie. Popper was ook overtuigd van het begrip theorie-geladenheid.
Filosofen zochten naar normen voor het kiezen van de beste theorie. Kuhn zegt dat er geen algoritme is hiervoor. Er bestaat in de praktijk geen set regels voor kiezen tussen bepaalde theorieën. Dit betekent echter niet dat het niet mogelijk is te beslissen tussen theorieën.
Replicatie
In de wending van een normatieve kijk naar een descriptieve kijk over de wetenschap zijn bepaalde zaken aan de kaak gesteld. Zo is er gediscussieerd over bepaalde procedures die nodig zijn voor het kiezen van de beste theorie.
Meehl
Als gevolg van het werk van Quine, had Meehl het over hulphypotheses. Meehl concludeerde dat de redenering van Popper niet opgaat. Als een experiment niet oplevert wat een theorie voorspelt dan zeggen psychologen al snel dit kan van alles zijn.
Popper
Popper vond dat je wetenschap niet moest proberen te falsificeren, maar dat replicatie ook essentieel is. Op basis van een bepaald recept moet een andere wetenschapper je onderzoek exact kunnen repliceren. Alleen dan hebben we iets wat wetenschappelijk toetsbaar is.
Maar dit kan problematisch zijn. Wat als het oorspronkelijk onderzoek wel resultaat had, maar de replicatie niet? Om dit probleem te illustreren gaan we in op een controverse van replicatie.
Platwormen
McConnell deed onderzoek naar platwormen. Hij had platwormen geleerd om in elkaar te krimpen wanneer hij een licht scheen met behulp van klassieke conditionering. Hij vermaalde de platwormen in de blender en die voerde hij dan aan een andere platworm. Volgens McConnell was die platworm dan ook geconditioneerd. Dit zou dus een chemische overdracht van herinnering zijn.
Andere wetenschappers gingen het onderzoek repliceren. Dat lukte soms wel maar soms ook niet. Popper zou zeggen dat als er één replicatie niet lukt dat zou je de theorie in zijn geheel moeten verwerpen. Kuhn zou zeggen dat er in een paradigma bepaalde oplossingen wel mogelijk zijn en anderen niet. Als er geen normaal algoritme is voor het kiezen van een theorie dan is het lastig om dit te beoordelen.
Als je denkt aan de redenering van Meehl over hulphypothesen dan zou je kunnen stellen dat als zo’n nieuwe observatie niet gevonden wordt, dat dat kan liggen aan theorie, maar aan de hulphypothesen. Er zijn verschillende verklaringen die McConnell en zijn team aanhingen voor de mislukte replicatie. Ten eerste zeiden dat dit zou kunnen komen doordat de onderzoekers niet goed getraind waren of dat ze de platwormen niet goed behandelden. Dit staat op gespannen voet met Popper: je moet genoeg instructies geven over je experiment zodat anderen het kunnen repliceren. Ten tweede zei McConnell dat er allerlei confounds plaatsgevonden konden hebben, zoals de soort platwormen of de kwaliteit van het water.
Scotophobine
Wat McConnell onderzocht bij platwormen, onderzocht Ungar bij knaagdieren. Dit had hetzelfde resultaat. Hij voerde gemalen rattenhersenen aan ratten en deze hadden dezelfde conditionering van de andere ratten overgenomen (angst voor het donker). Ook dit onderzoek bracht dezelfde soort controverse uit. Ungar verklaarden mislukte replicaties door een verkeerde meting van angst voor het donker. Ungar stierf in de jaren 70 en McConnell was hiervoor al overleden. Vanaf deze periode werd er geen aandacht meer besteed aan de onderzoeken.
Facial feedback
Een recente controverse over replicaties gaat over het facial feedbackonderzoek van Strack wat in hoorcollege 1 al is genoemd. Wagenmakers probeerde dit onderzoek te repliceren. Hij benaderde 17 andere laboratoria om een replicatie te doen. In totaal waren er 1900 deelnemers. Bij replicaties is er altijd een punt van discussie of het onderzoek wel precies hetzelfde is uitgevoerd. Wagenmakers gaf alle laboratoria een hele strikte instructie. En hij vroeg ze een videocamera op te hangen, zodat de onderzoekers konden checken of de participanten de pen wel goed in zijn mond hadden. Al met al bleek dat er geen effect was gevonden. Dit lijkt een doorslaggevend argument te zijn tegen het onderzoek van Strack.
Toch was dit volgens Strack niet overtuigend. Hij vond dat het niet juist gerepliceerd was omdat er een videocamera hing wat het gedrag van de participanten kan beïnvloeden. Ook stelde hij dat het filmpje wat werd laten zien gedateerd is en niet meer grappig zou zijn. Wagenmakers kon dit argument echter weerleggen aangezien hij had gecontroleerd dat de participanten het fragment minimaal grappig vonden. Een ander argument tegen de bevinden van Wagenmakers is dat je gaat kwijlen als je een pen in je mond hebt. Dit zou ook invloed kunnen hebben op de resultaten. Strack voelde zich niet geroepen om nieuw onderzoek te doen dat zijn resultaten nogmaals zou bevestigen.
De crisis
De reden dat hier zo uitgebreid over gediscussieerd wordt heeft te maken met de crisis over fraude, questionable research practices en non-replicaties. Dit soort replicatiestudies geven een indicatie van onderzoek dat weliswaar heel spectaculaire resultaten had, maar wat toch niet helemaal degelijk onderzoek was. Critici als wagenmaker zeggen dat er strengere replicaties en meer transparantie nodig is. Hij heeft zelfs gezegd dat we eigenlijk helemaal opnieuw zouden moeten beginnen.
Replicaties
Brian Noske onderscheidt tussen directe replicaties en conceptuele replicaties. In geval van directe replicatie wordt getracht om het onderzoek exact hetzelfde uit te voeren. In geval van conceptuele replicaties wordt het onderzoek niet exact hetzelfde gerepliceerd maar worden er bijvoorbeeld andere metingen gebruikt voor hetzelfde construct. Sommige sociale psychologen zeggen dat directe replicaties niet interessant zijn voor hun aangezien sociale psychologie erg gecompliceerd is. Het is namelijk cultureel en historisch variabel. Dit houdt in dat resultaten kunnen wisselen tussen sociale groepen in andere tijdperken en andere culturen. Stroebe, een sociaalpsycholoog, was ook een voorstander van conceptuele replicaties. Hij was van mening dat de focus van onderzoek moest liggen op onderliggende universele cognitieve mechanismes en niet op de oppervlakkige fenomenen. In dezelfde context 30 jaar later kunnen mensen zich anders gaan gedragen, maar de onderliggende mechanismen blijven volgens Stroebe hetzelfde.
Earp en Trafimow zetten de problemen van replicatie op een rijtje en vervolgens geven ze aanbevelingen over hoe we moeten omgaan met replicaties. Hier wordt ook ingegaan op bayenstiaanse statistiek maar dat hoef je voor het tentamen niet in detail te kennen. Ze zeggen ten eerste dat dit soort discussies over replicaties zouden verholpen zijn als we realiseren dat replicaties geen toetsen zijn. Een replicatie biedt niet gelijk de oplossing. Het biedt nieuwe informatie. Als we geen resultaten meer kunnen vinden zal men het over eens zijn dat er geen effect is. Maar het onderzoek is dus het proces. En een replicatie is dus één moment in dit proces. Ten tweede zeggen ze dat een replicatie informatief is als het in een ander lab plaatsvindt door een andere onderzoeker. Daarnaast moet het een precieze kopie zijn van de procedure met veel power.
Hoorcollege 3
Onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur
Een ‘establishing ‘shot is een scène in een film waarbij bijvoorbeeld eerst een shot wordt laten zien van een huis waar de personages zich in bevinden en waar vervolgens een shot wordt laten zien van de personages in dat huis. Dit shot vertelt je dat het verhaal van de personages in dat huis afspeelt. Dit is tegenwoordig erg normaal in films maar dit is niet altijd zo geweest, ooit moet dit een keer begonnen zijn. Net als het idee van flashbacks. Dus, conventies verschuiven en ontwikkelen zich.
In dit college behandelen we de film ‘Rashomon’ als voorbeeld van theoriegeladenheid. Het is een film uit 1950. Het begint met drie mannen die onder een poort zitten. Ze hebben het over een misdaad. Een Samoerai en zijn vrouw werden overvallen door een bandiet. De vrouw werd verkracht en de bandiet werd vastgebonden. Na deze misdaad vertellen de vrouw, de Samoerai en de bandiet wat er is gebeurd. De bandiet zegt dat hij de Samoerai heeft vastgemaakt, maar dat de seks met de vrouw geheel vrijwillig was. De bandiet en de Samoerai hadden namelijk geduelleerd om de vrouw en de Samoerai had verloren. De vrouw zegt iets anders. Ze zegt dat de Bandiet haar heeft overmeesterd en verkracht. Ze had zich verzet. Wanneer ze terugging naar haar man was ze zo verslagen dat ze flauwviel. Toen bleek de Samoerai gestoken te zijn. Het verhaal van de Samoerai was dat hij de dolk zelf in zijn hart heeft gestoken.
Er zijn verschillende feiten die uit de verhalen blijken: de samoerai is dood, hij is gestorven door een steek in zijn hart en er was seksueel contact tussen de bandiet en de vrouw. Maar eigenlijk zeggen deze feiten niets want er bestaan verschillende interpretaties van deze feiten. Was er sprake van moord, een verloren duel of zelfmoord? Was er sprake van verkrachting of vrijwillige seks?
De camera diende als onbetrouwbare verteller en er was een open einde. Dit is een tweevoudige inbreuk op de cinematografische conventies van toen. Daarom is de film zo beroemd geworden. Kurosawa, de regisseur, wil zo laten zijn dat de waarheid niet te achterhalen is in sommige situaties. Het menselijk geheugen werkt op zo’n manier dat er een eigen versie van herinneringen wordt gemaakt. Een situatie waarin het door tegenstrijdige getuigenissen onmogelijk is de ware toedracht vast te stellen, wordt ook wel het Rashomoneffect genoemd.
Er zijn drie lezingen van het Rashomoneffect:
- Tegenstrijdige verklaringen over dezelfde gebeurtenis: bijvoorbeeld de Nijmeegse scooterzaak. Drie jongens vluchten voor de politie en rijden iemand aan. De ene jongen verklaarde dat de een stuurde en de andere jongen dat de ander stuurde. Ze waren uiteindelijk allebei vrijgesproken omdat niet was te achterhalen wie stuurde.
- Tegenstrijdige interpretaties van dezelfde gebeurtenis: bijvoorbeeld de zaak van Jelle Brandt Corstius. Een vrouw zou verkracht zijn door hem. Brandt zeg dat zij na een paar drankjes vrijwillig had ingestemd. De vrouw zegt echter dat ze te dronken was om rationele beslissingen te maken.
- Tegenstrijdige herinneringen aan dezelfde gebeurtenissen.
Onderwerpen die worden behandeld in de literatuur
Het Rashomoneffectt sluit dus aan bij Popper gedachtegang over de theoriegeladenheid van feiten. Feiten dragen altijd een theorie in zich. Zuivere observaties zijn dus onmogelijk. Wat telt als een feit hangt af van de achtergrondtheorie. Het geval van Ted Kaczynski, ook wel bekend als de Unabomber, is een ander voorbeeld van deze theoriegeladenheid van feiten. De rest van het college werd ingegaan op de rapporten over de mentale gesteldheid van Johnson (1998) en Silva (2003) die beide een ander oordeel hebben over de mentale gesteldheid van Ted Kaczynski. Johnson stelt de diagnose van schizofrenie terwijl Silva ervan uit gaat dat Ted lijdt aan het syndroom van Asperger. Deze aanname beïnvloeden de manier waarop ze feiten zien. Ook ging dit college over het artikel van Draaisma (2019) waarin wordt gegaan op deze verwevenheid van feiten en interpretaties.
Hoorcollege 4
Onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur
Dit hoorcollege heeft weer betrekking op de lijn van epistemologie naar ontologie: van wetenschap als kennis naar wetenschap als praktijk; en op de lijn van een normatieve naar een beschrijvende benadering.
Standaardbeeld
Begin 20e eeuw bestaat er een common sense beeld van wetenschap in de wetenschapsfilosofie. Namelijk dat er een objectieve werkelijkheid bestaat buiten ons en dat wetenschappers deze moeten ontdekken. Daarnaast is wetenschappelijke kennis essentieel voor maatschappelijke vooruitgang (gebaseerd op het verlichtingsideaal in de 18e eeuw). Critici wijzen aanhangers van deze gedachtegang erop dat er ook disciplines zijn in de wetenschap die de wereld binnen ons bestuderen, zoals fysiologie en psychologie. Dit standaardbeeld is een heel hoopgevend beeld. Het is een typisch voorbeeld van realistische wetenschap. Het zegt dat de wetenschap die werkelijkheid kunnen ontdekken. Als mensen zullen we dan vooruitgaan. Dan zullen we op een gegeven moment de werkelijkheid in zijn geheel kunnen representeren. Een filosoof die hier vraagtekens bij heeft gezet is Popper. Hierbij kun je terugdenken aan de theoriegeladenheid van feiten en de falsificatietheorie. We kunnen steeds dichter bij de waarheid komen door falsificatie. Maar we weten nooit zeker of we de volledige waarheid hebben.
Maar ook in het denkbeeld van Popper blijven een aantal elementen van het standaardbeeld over eind. Ten eerste stelt wetenschapsfilosofie nog steeds regels op over hoe er in de wetenschap te werk zou moeten gaan. Ten tweede is de wetenschap nog steeds gericht op het vormen van een representatie van een onafhankelijk van ons bestaande werkelijkheid. Ten derde zijn onze waarnemingen altijd afhankelijk van ons, maar het doel is uiteindelijk wel een onafhankelijk van ons bestaande werkelijkheid te representeren. Dit denkbeeld is vervolgens ook gaan schuiven door het werk van Kuhn en daarna door Britse en Franse wetenschapsfilosofen.
Wetenschapsonderzoek
De stroming van dit verschoven denkbeeld heet Science and Technology studies. Aanhangers van deze stroming doen empirisch onderzoek naar wetenschap. Dat doen ze bijvoorbeeld met interviews of ze gaan naar wetenschappelijke laboratoria om te kijken wat mensen doen. Karin Knorr-Cetina is beroemd geworden door antropologisch onderzoek in twee verschillende laboratoria. Ze vergeleek een laboratorium dat onderzoekt deed naar fysische deeltje en een neuro-ionisch laboratorium. De cultuur in de laboratoria verschilden erg van elkaar doordat er verschillende instrumenten werden gebruikt.
Wetenschapsonderzoekers onderzoeken wetenschap in actie. Ze zijn niet zo zeer geïnteresseerd in de producten, maar in de bedrijving van wetenschap op zichzelf. Er is een concept wat zeker tot tien jaar geleden heel dominant was. Dat was het concept constructie.
Constructie
Volgens wetenschapsonderzoekers zoals David Boor worden theorieën geconstrueerd. Net als David Boor zijn Quine, Kuhn en anderen ervan overtuigd dat de werkelijkheid noch rationaliteit dwingend zijn bij theoriekeuze. Dit idee van constructie bestaat uit bepaalde aspecten. Een aspect van constructie is dus dat een keuze van een theorie niet wordt afgedwongen door de werkelijkheid. Het zijn altijd de sociale factoren die de doorslag geven bij de keuze van de beste theorie. Dit is een heel controversieel idee.
Een ander aspect van constructie is de notie dat er heel weinig ‘natuur’ is in een lab. Je bestudeert iets wat onafhankelijk van jou bestaat. Als je echter gaat kijken waarmee wetenschappers daadwerkelijk werken, dan heb je altijd wel te maken met iets wat door mensen gemaakt is. Bijvoorbeeld het gebruik van speciaal gefokte gestandaardiseerde proefdieren. Een ander voorbeeld is het gebruik van WEIRD-proefpersonen (‘Western, educated, and from industrialized, rich, and democratic countries’). Dit is een heel specifiek soort mensen wat onderzocht worden. Hier is in principe ook niks natuurlijks aan, als je natuurlijk opvat als de mens in het algemeen.
Een derde aspect van constructie is dat wetenschappers niet alleen natuur bestuderen, maar ook fenomenen produceren. Ook daar is vaak weinig natuurlijks aan. Het kunnen verschijnselen zijn die je in de natuur niet aantreft, bijvoorbeeld de laser waar fysici graag mee werken. Een vierde aspect van constructie is het idee dat de wetenschap en technologie is vervlochten met onze materiële en sociale omgeving. Hierbij kun je denken aan de uitvinding van de auto. Deze verbetering van mobiliteit zorgde ervoor dat de rijken naar buitenwijken trokken. Hierdoor werden steden steeds armer en crimineler.
Een vijfde aspect gaat over de ‘constructie van kinds’, ofwel classificatie. Hierbij kun je denken aan de DSM. Het idee van constructie hier is dat die classificatie niet wordt bepaald door de werkelijke wereld, maar door een commissie. Deze classificatie is voornamelijk pragmatisch. Het is makkelijk om hier mee te werken. Het is echter moeilijk vol te houden dat het de werkelijkheid precies weerspiegelt. Dit idee staat ook wel bekend als het nominalisme: de wereld bepaalt niet hoe dingen ingedeeld worden, maar classificatie ontstaat door keuzes gemaakt door de mens. Een laatste aspect sluit op het vijfde aspect aan, namelijk de constructie van de psychologische werkelijkheid. Dit houdt in dat classificaties het gedrag van mensen beïnvloeden. Bijvoorbeeld mensen die zich identificeren met het syndroom van Asperger gingen hun eigen manier van classificatie aanhouden.
Kritiek op constructivisme
Richard Dawkins heeft kritiek op het constructivisme. Hij vindt het relativistisch. Het is een irrationeel idee, het is politiek onverantwoord en het heeft daadwerkelijk gevolgen. Als mensen dit zouden gaan geloven verliezen ze hun vertrouwen in de wetenschap of gaan ze achter pseudo-wetenschappers aanlopen.
Aanhangers van het idee van constructie noemden als tegenargument dat het een methodologie is en geen uitspraak op de wetenschap. Het is een keuze.
Onderwerpen die worden behandeld in de literatuur
Bruno Latour was een van de aanhangers van het idee van constructie. Hij was van mening dat onderzoekers niet bezig zijn met ontdekken, maar het binnenhalen van objecten in ons netwerk. Dit staat ook wel bekend als de ‘actor-network theory’. Volgens Latour moeten onze maatschappij niet voor ons zien als een concept zuiver van mensen maar een collectief van mensen en niet menselijk factoren. We zouden moeten erkennen dat cultuur vervlochten raakt met de natuur. Dit proces noemt hij technoscience. Meer hierover lees over in het boek ‘An introduction to science and technology studies’ (Sismondo, 2009) en het interview met Bruno Latour in het NRC Handelsblad (Spiering, 2007).
Hoorcollege 5
Positive health
Een onderzoek van Huber en collega’s (2016) waarbij zowel kwantitatieve en kwalitatieve methodes werden gebruikt impliceert dat er zes hoofdfactoren zijn wat betreft gezondheid:
- De staat van de lichaamsfuncties
- Het mentale welbevinden
- De kwaliteit van het leven
- Sociale maatschappelijke participatie
- Dagelijks functioneren
- Zingeving
Er is onderzocht welke factoren het meest belangrijk wordt gevonden in met betrekking tot de gezondheid. Er blijken verschillen te zijn in groepen, namelijk een groot verschil tussen beleidmakers/onderzoekers en patiënten/burgers. De groepen verschilden vooral in mening wat betreft hoe belangrijk ze de factor zingeving en participatie in de maatschappij vonden. Boven dient blijkt dat mensen met een hogere opleiding (zoals dokters) een groter verschil van mening hadden met patiënten dan mensen met een lagere opleiding (zoals verpleegsters). Dit verschil is belangrijk om op te merken. De mensen die uiteindelijk gebruik maken van de zorg zijn het dus niet eens met de mensen die de definitie van gezondheid opstellen.
Het begrip ‘enhancement’
In de media heerst het idee dat het gebruik van stimulant drugs voor enhancement toeneemt. Enhancement houdt in dat je probeert om beter te worden dan dat je eigenlijk al bent. Het gebruik van middelen neemt toe, echter is de lijn tussen geneesmiddelen en ‘enhancement drugs’ vaag. In de meeste landen zijn deze middelen gereguleerd. Als je die zonder voorschrift koopt dan pleeg je een strafbaar feit. Het is dus lastig om het gebruik van geneesmiddelen goed in kaart te brengen.
Onderzoek naar niet-medisch gebruik rapporteren prevalenties variërend van 1.7% tot 34%. Dit gaat echter veelal over eenmalig gebruik en niet over regelmatig gebruik. Aan de ene kant is dus het gebruik van de stimulerende geneesmiddelen flink gestegen, maar aan de andere kant kunnen wetenschappers deze stijging niet in onderzoeken naar ‘enhancement gebruik’ terugvinden. Dus vanwaar het toenemend gebruik?
Er zijn verschillende verklaringen hiervoor. Ten eerste diagnosticeren we beter en vinden dus steeds meer gevallen waarbij stimulerende medicatie wordt voorgeschreven die we vroeger niet ontdekten. Echter, neem het gebruik van stimulerende geneesmiddelen sinds 2018 een beetje af. Betere diagnoses verklaren niet waarom het weer afneemt. Daarnaast diagnosticeren artsen en therapeuten steeds meer mindere zware gevallen. Ten derde zijn mensen vandaag de dag beter over geestelijke gezondheid geïnformeerd en zoeken dus meer hulp. Ten vierde worden er steeds meer problemen en uitdagingen als medisch begrepen en zo behandeld (medicalisatie). Ten vijfde hebben mensen meer last van hun omgeving (zoals toenemend stress en hogere verwachtingen). Tot slot, het aantal genetische ziekten en hersenziekten is toegenomen.
Rasmussen (2008) onderzocht het speedgebruik in de Amerikaanse cultuur. In Jaren 90 was het al populair. Nadat het verboden werd door Nixon in 1970 (war on drugs) is speed via het medisch gebruik weer teruggekomen in onze maatschappij.
Wat betekent het gebruik van stimulerende middelen voor het gedrag? Schakers die gebruikt maakten van modafril werden onderzocht om hier antwoord op te geven. Modafinil wordt normaliter voorgeschreven voor slaapstoornissen. In dit onderzoek moesten de schakers schaken tegen computers. De uitslag: het gemiddelde aantal punten was met modafinil het hoogst. Het kan dus bepalend zijn voor een wedstrijd.
Een Britse socioloog onderzocht waarom studenten stimulerende middelen gebruiken. Hieruit bleek dat ze dit doen om zich beter te voelen, gemotiveerder te zijn en meer te genieten. Dit heeft betrekking op emotionele effecten en dus niet cognitieve effecten. Dit staat haaks op het idee van enhancement, wat enkel betrekking heeft op de cognitieve effecten.
Wat verklaart het brein?
Welke discipline verklaart gezondheid? Voor veel neurologen is neurowetenschap een discipline die erg belangrijk is voor het verklaren van gezondheid. Hierbij kun je denken aan Dick Swaab, ‘Wij zijn ons brein’. Hij beweert dat al het gedrag te verklaren is op het niveau van de hersenen. Om deze discussie goed weer te geven behandelen we twee situaties in Nederland en Amerika.
In 2013 werd het nieuwe adolescentenstrafrecht gepubliceerd in Nederland. Dit begon in 2010 toen de regerende coalitie een nieuw adolescentenstrafrecht wilden voor de groep van 15- tot 23-jarigen invoeren. Deze groep mensen zouden namelijk een groot deel van de overtredingen en misdaden plegen en onderzoek zou betogen dat hun hersenen nog steeds in ontwikkeling zijn. De motivering van dit wetvoorstel is gebaseerd op drie wetenschappelijke neurologische onderzoeken.
De onderzoeken die worden aangehaald komen echter niet helemaal overeen met de stelling dat jongeren van 15 tot 23 jaar anders behandeld moeten worden. Het eerste onderzoek heeft betrekking op de inhibitie van reacties. Hieruit blijkt dat jongvolwassenen (16-22 jaar) meer activiteit hadden in de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor zelfcontrole dan jongeren (12-16 jaar). Dit suggereert dat jongeren ander moeten worden behandeld dan jongvolwassen, wat niet overeenkomt met het nieuwe rechtsvoorstel. Adolescenten en jongvolwassen bleken dus verschillend, terwijl het strafrecht ze gelijk behandeld. Een tweede onderzoek dat is aangehaald impliceert dat de ontwikkeling van de prefrontale cortex stopt op een leeftijd van 16 jaar. Dit komt ook niet overeen met het rechtsvoorstel. Het derde aangehaalde onderzoek toont aan dat witte stof doorgroeit tot je 30e. Dit groeiproces verlangzaamt echter wel. Bovendien wordt de grijze stof steeds minder. Het idee dat we met 18 nog niet volledig ontwikkeld zijn wordt dus ondersteund, maar die harde streep tussen 22-23 zie je heir ook niet.
In Amerika gelijksoortige situatie. Hierbij was de vraag: zijn 16-jarige of 17-jarige moordenaars dusdanig verantwoordelijk voor hun daden dat ze de doodstraf kunnen krijgen? Dit is uiteindelijk afgewezen. Zestienjarige en zeventienjarige moordenaars konden dus niet de doodstraf krijgen. Rechter Scalia was het hier niet mee eens. Hij kaart aan dat enkele jaren eerder was er een kwestie of minderjarige vrouwen een abortus mogen plegen. Beide kwesties waren onderbouwd met wetenschappelijk advies van dezelfde wetenschappers. Maar die lijken beiden dus haaks op elkaar te staan. Scalia wil hiermee aantonen dat wetenschappers en beleidsmakers ‘gebiased’ zijn.
Geschiedenis van de DSM
De DSM heeft door de geschiedenis heen veel veranderingen meegemaakt. Rond 1950 stond de DSM in het teken van de psychodynamica van Freud. Vanaf 1980 werd er meer aandacht besteed aan wetenschappelijke onderbouwing. Vanaf 2000 streefde men erna om alleen symptomen op te nemen in de DSM (en dus geen oorzaken meer). Het is tot zekere hoogte gelukt om hiermee de inter-rater reliability te verhogen. Het doel van de DSM-5 was om alles te baseren op neurowetenschappelijke kennis. Helaas is dit niet gelukt toen de DSM-5 werd uitgebracht in 2013.
Professor Peter de jonge had kritiek op de DSM: “De DSM (Diagnostic and Statistical Manual) is helemaal niet zo statistisch als de naam beweerd. Het is echter gebaseerd op basis van de mening van experts. Dit noem ik de BOGSAT-methode: A Bunch Of Guys Sitting Around a Table.”
Iemand anders die kritiek had op de DSM was Barbui. Hij vond dat de definitie van depressie meer voldoet aan de belangen van de deskundige dan de belangen van de patiënt. Dit slaat terug op het verschil in mening over de definitie van gezondheid tussen deskundigen en patiënten dat het onderzoek van Hubers en collega’s (2016) aantoonde.
Tegenwoordig domineert circuit psychiatry de psychiatrie. Aanhangers van deze stroming gaan ervan uit dat de focus op hersenprocessen moet liggen wat betreft het behandelen van stoornissen. Critici beweren echter dat er te veel nadruk wordt gelegd op neurowetenschap. Om het idee van circuit psychiatry te illustreren behandelen we een onderzoek over angst. Hieruit blijkt dat stress bij moeder invloed hebben op de hersenen van baby’s. Er zijn meetbare hersenverschillen van baby’s van moeders met verschillende stressniveaus. Wetenschappers gaan om met deze vondst door onderzoek te doen naar hoe dit kan worden voorkomen met behulp van genetische behandelingen in de hersenen. Je zou kunnen stellen dat er een betere oplossing is die voor de hand ligt: het verminderen van stress. Helaas krijgen onderzoekers daar het geld niet voor. Dit laat zien dat het toch beter is om met alle disciplines te verklaren. Hoewel het huidige en toekomstige psychiatrische onderzoek nog steeds erg door het neuro-denken gedomineerd is er inmiddels meer erkenning voor omgevingsinvloeden op genen en het zenuwstelsel.
Onderwerpen die worden behandeld in de literatuur
Het overige deel van het college gaat over het artikel van Huber en collega’s (2011), het artikel van Schleim en Quednow (2018).
Hoorcollege 6
Voorbeelden verschillende methodes
- Discoursanalyse: analyse van taalgebruik als inzicht in werkelijkheid.
- Diepte-interview: gedetailleerde gesprekken met gesloten en open vragen gebaseerd op een topic lijst om betekenissen en processen te analyseren.
- Case study/gevalsstudie: met verschillende methodes een bepaald voorwerp, voorval of persoon onderzoeken.
- Focus groep: een interview met meerdere mensen om te begrijpen wat mensen in een groep ervaren en wat er tussen de mensen gebeurt.
- Participerende observatie: de onderzoeker doet actief mee en observeert en analyseert wat er gebeurt.
- Gebruik van fotografie en film: dit is een methode voor zowel dataverzameling als presentatie; deze methode kan naast het gebruik van tekst andere inzichten bieden.
Interviews
Interviews hoeven niet in een formele setting plaats te vinden. Het kan op allerlei verschillende manieren gedaan worden. In geval van een kwetsbaar onderwerp is het beter dit te behandelen in een omgeving waar de proefpersoon zich prettig voelt. Een onderzoek ter plaatse is ook mogelijk, bijvoorbeeld in een dorp of stad mensen ter plekke aanspreken.
Stromingen/wendingen kwalitatieve methodes in psychologie
Het idee van kwalitatieve methodes is niet iets nieuws, maar het is enkel een beetje weggedrukt. Tegenwoordig is er steeds meer aandacht voor kwalitatieve methodes.
In het begin van de 20e eeuw werden kwalitatieve methodes vooral gebruikt in de sociale psychologie en culturele psychologie. In de 80’er en 90’er jaren werd het gebruik van discoursanalyse en narratieve methodes (bijvoorbeeld life histories) steeds populairder. Hierbij staan persoonlijke ervaring, subjectiviteit en het verhaal centraal. In 2009 werd de Interpretative Phenomonological Analysis (IPA) opgesteld. Dit is een stappenplan van hoe je kwalitatief onderzoek moet doen. In de 21e eeuw waren stromingen als ‘indigenous psychologies’ en ‘critical theory’ in opkomst. Hierdoor werd er meer aandacht bestaat aan het van binnenuit onderzoeken, machtsrelaties en alternatieve methodes. Ook werd er van het idee afgestapt dat psychologische principes universeel zijn. In het afgelopen decennium is er sprake van een replicatiecrisis. Hierdoor ontstond er meer aandacht voor kwalitatieve methodes en onderliggende wetenschapsfilosofie en werd gefocust op de problemen van objectiviteit.
Onderwerpen die worden behandeld in de literatuur
Het overige deel van het college ging over de eerste twee hoofdstukken van het boek ‘Wat is Qualitative Research?’ (Hammersley & Martyn (2013). Daarnaast werd er ook dieper ingegaan op het artikel van Bjorling en Singh (2017) en het artikel van Peterson (2016).
Hoorcollege 7
Onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur
In de boeken wordt wetenschap gezien als iets wat de werkelijkheid ontdekt, maar wetenschapsonderzoekers denken daar nu anders over.
Het doel van je onderzoek gaat vooraf aan wat je onderzoekt. Dit is altijd een normatief doel. Ontdekken is dus niet neutraal. Er is sprake van veel menselijke beslissingen in wetenschappelijk onderzoek.
Er zijn drie hoofdpunten die in dit college naar voren komen:
- Ook perfect onderzoek kan ‘de’ werkelijkheid niet weerspiegelen
- Het is beter om onderzoek te zien als pogingen tot veranderen van de werkelijkheid
- Alleen als we dat begrijpen is democratische discussie mogelijk over wat goede wetenschap is
Algemene wetenschapstheorie
Wetenschap zien als het veranderen van de werkelijkheid betekent:
- Het nemen van meer verantwoordelijkheid
- Het verschaffen van grotere openheid
Het was ongeveer een eeuw geleden dat filosofen dit idee handen en voeten gingen geven. In 1929 werd een boek gepubliceerd waarin de laatste serieuze poging gedaan werd om het idee van ontdekken te verdedigen. Volgens dit boek houdt de wetenschappelijke wereldopvatting in dat kennis op directe waarneming is gebaseerd. Waar berust de wetenschap dan op? De wetenschappelijke opvatting houdt in dat kennis op directe waarneming is gebaseerd. Maar wat is dat nou directe waarneming? Dit vraagstuk is in verschillende subvragen op te delen.
Wiens directe waarneming eigenlijk? Indianen observeren anders dan een onderzoeker in een laboratorium. Een speurhond of een havik observeert ook anders dan een onderzoeker. Daarnaast verschillen mensen ook nog onderling. Een boer ziet een weiland heel anders dan een stadse vrouw die getrouwd is met een boer.
Wat voor directe waarneming eigenlijk? Als je naar de nachtelijke hemel kijk zie je lichtjes. Dit is de directe waarneming van sterren? Of als je vanuit de ruimte met behulp van een satelliet de sterren nader bekijkt?
Is waarneming met instrumenten directe waarneming? Sommige objecten worden geobserveerd middels instrumenten die ontworpen zijn door mensen. Is dit directe waarneming, of wordt directe waarneming gerealiseerd met het blote oog?
Albert Einstein stelde dat je zonder theorie niets waarnemen kan waarnemen (er is geen view from nowhere). Dit komt overeen met de denkbeelden van Karl Popper. Volgens hem moet je falisificeren uitzien in plaats van het bevestigen. Maar de feiten waarin je de stellingen weerlegt zijn ook ergens op gebaseerd. Je hebt dus altijd te maken met een bepaalde theoriegeladenheid.
Tijdlijn
Er is een bepaalde tijdlijn aan stromingen wat betreft wetenschapstheorie:
- Klassiek realisme (begin 20e eeuw): legt de werkelijkheid bloot
- Falsificationisme van Karl Popper (1950): wetenschappelijke kennis start vanuit theoretische vooronderstellingen en is blijvend onzeker
- Sociaal constructionisme (eind 20e eeuw): wetenschappelijke kennis is slechts een constructies
Inmiddels hebben wetenschapsfilosofen ook het sociaal constructionisme achtergelaten. Je kunt namelijk niet alles een volledige sociale constructie noemen. Bijvoorbeeld zijn kipfilets een sociale constructie? De kipindustrie is een menselijke constructie, maar het is ook een harde werkelijkheid.
Realistisch realisme
Als reactie op het sociaal constructionisme ontstond het realistisch realisme (begin 21e eeuw). Aanhangers van deze stromingen stelden dat wettenschappelijke kennis niet slechts een sociale constructie is. Wetenschap is in staat om keiharde werkelijkheden te maken, maar daar zijn vooral morele maatschappelijke vragen mee verbonden. Volgens het realistisch realisme is onderzoek doen is niet zozeer het ontdekken van al bestaande paden, in de werkelijkheid, maar het uithakken van nieuwe paden.
Om een beeld van het realistisch realisme te krijgen, kun je denken aan de ontwikkeling van antidepressiva. Deze medicatie is ontwikkeld op basis van normen over hoe je gezond bent.
Ook talige feiten zijn ontworpen producten die harde werkelijkheden kunnen worden. Voorbeeld: armoedecijfers. De armoecijfers van Nederland. De eerste vraag als iemand iets vertelt over de armoede van een bepaald land is: wat is armoede? De normatieve definitie gaat vooraf aan de cijfers. En dit bepaalt de uitkomsten. Op de definities achter de getallen wordt beleid gebaseerd. Definities hebben dus consequenties. Een voorbeeld van de impact van definities is de definitie van moord. Wat telt als een moord kan enorm variëren. Tellen we oorlogsdoden als moord of abortus? Op basis hiervan verandert de wereld-moordkaart aanzienlijk.
Het realisme gaat er dus vanuit dat feiten en normen van elkaar gescheiden zijn. Het realistisch realisme gaat ervan uit dat feiten en normen juist intens verstrengeld zijn met elkaar. Als er een laag getallen over die normen heen komt verdwijnen ze uit het zicht, maar oefenen ze des te sterker hun werking uit.
Een voorbeeld waarbij feiten en normen verstrengeld zijn is de etiologie van homoseksualiteit. Is homoseksualiteit een door de natuurgegeven categorie. Heeft dat altijd al bestaan? Michel Foucault redeneerde dat je mensen niet hoeft te categoriseren op basis van seksualiteit. Je categoriseert mensen toch ook niet op basis van sinaasappeleters of op appeleters?
Illustratie aan de wetenschap van psychische stoornissen
Er is een toename in het aantallen stoornissen die opgenomen worden in de DSM. Dit laat zien dat stoornissen een kwestie van definitie zijn. Steeds meer eigenschappen worden gezien als stoornissen. Dit is niet per se goed of fout maar er moet wel over worden nagedacht.
Tegenwoordig is het streven om stoornissen te verklaren vanuit een neurologisch niveau, echter hangen er geen bordjes met bijvoorbeeld ‘ADHD’ in het brein. Dit is net zoals er geen bordjes zijn te vinden van sinaasappelseters. Breinen verschillen hooguit van elkaar. Toch gebeurt dat heel veel.
Het reificeren van definities houdt in dat je definities tot dingen maakt. De eerste stap is dat we eigenschap X als stoornis Y definiëren. De tweede stap is dat we zeggen dat stoornis Y leidt tot eigenschap X. Een voorbeeld hiervan is drapetomanie: de stoornis die maakt dat slaven er vandoor willen. Het reificeren van diagnosticeren is net doen alsof je namens de realiteit spreek. Het is het verbergen dat het om een bepaalde, door mensen bedachte, framing van eigenschappen gaat. Dit heet betrekking tot het oude realisme. Een goed voorbeeld van een reificeerde diagnose is de diagnose van ADHD.
Hyperactiviteit werd voor het eerst opgenomen in de DSM van 1980. Daarna ontstond er een constante uitbreiding van de definitie. Bijvoorbeeld ‘dromerige kinderen’ werd hieraan toegevoegd. Tegenwoordig kan ADHD nu ook ‘onzichtbaar zijn’. De definitie wordt dus steeds groter en groter.
Er heerste het idee dat ADHD evenveel 60-plussers als jongeren treft. Dit was niet een plotselinge epidemie maar een verandering van de definitie. Wetenschappers krijgen een budget om met onderzoek te komen dat zegt dat ook 60-plusser onder ADHD ook 60-plusser onder ADHD. Ze zijn dus al vooringenomen om dit te onderzoeken. Een item die in dit onderzoek voorkwam was: “Kunt u een film uitkijken?”. De vraag die je hierbij kunt stellen is of je dit als criterium zien. Dit is weer een kwestie van reficieren. Wij framen eigenschappen als een stoornis, en draaien dit vervolgens om naar dat een stoornis leidt tot eigenschappen.
Van sociaal constructisme naar realistisch realisme
Het sociaal constructivisme gaat ervan uit dat stoornissen slechts sociale constructen zijn, die niet echt bestaan. Het realistisch realisme gaat er daarentegen vanuit dat ze wel bestaan, want definities kunnen harde werkelijkheden worden. Een sociaal constructivist zou dus zeggen Sinterklaas bestaat niet. Een realistisch realist zou zeggen Sinterklaas bestaat op dezelfde manier als dat de koning bestaat. Want het concept van de koning is ook gebaseerd op regels en afspraken.
Tellen, meten en berekenen
Toe nu toe hebben we alleen het eerste deel van onderzoek behandeld: het indelen/definiëren (wat telt als armoede, een planeet, een stoornis etc). De rest van het college gaat over tellen, meten, berekenen
Een experiment met een controlegroep lijkt neutraal maar dat is het niet. Problemen die voorkomen bij dit soort onderzoeken:
- Individuen worden enkel bekeken op het gemiddelde
- De groepen zijn meestal natuurlijke groepen dan dat ze zelf samengesteld zijn
- Je hebt te maken met veel geconstrueerde definities
Een voorbeeld die het probleem van definities illustreert is een onderzoek naar antidepressiva. Hierbij werden gebruikt gemaakt van muizen. Met wat telt als een depressieve muis? In dit experiment werd depressie geoperationaliseerd door de muizen te laten verdrinken. Hoe harder ze vechten, hoe minder depressief de muizen zijn en hoe beter het antidepressivum werkt. Dit soort definities maken werkelijkheden. Alleen de medicatie die deze beestjes harder doen vechten komen op de markt. Mensen kun je echter niet laten verdrinken in een experiment, dus ook hier de vraag: wat telt als goed tellen, meten of berekenen?
Een ander voorbeeld is hersenscans. Leveren hersenscans harde neutrale kennis? Uit fMRI’s komen geen classificaties uit maar dat gaat eraan vooraf. Er hangt geen bordje stoornis in het brein, dat doen mensen zelf. Bovendien is het een hele opgave om fMRI scan te doen. Dit kan ook invloed hebben op metingen, doordat mensen bijvoorbeeld zenuwachtig worden.
Volgens de docent leidt realistisch realisme tot:
- Meer democratie
- Beter onderzoek
- Meer vertrouwen in wetenschap
Uit een onderzoek naar eenzaamheid bleek uit de getallen dat eenzaamheid onder Turkse deelnemers heel hoog was. Hier was veel ophef over. Als in de kranten ook was vermeld hoe eenzaamheid gedefinieerd is en onderzocht dan was dit veel duidelijker voor de bevolking. Op deze manier kan het realistisch realisme meer vertrouwen teweegbrengen.
Onderwerpen die worden behandeld in de literatuur
Het overige deel van het college gaat over het artikel van Ward (1996), het artikel van Zerubavel (1996) en het artikel van Zachar en Kendler (2012).
Bron
Deze college-aantekeningen zijn gebaseerd op het jaar 2018/2019.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2592 |
Add new contribution