Burgerlijk Recht - Recht - RUG - B2 - Sheetnotes & Collegeaantekeningen
- 1727 reads
Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege? Maak (desgwenst) verwijzingen naar de literatuur.
In dit hoorcollege wordt opschorting, redleijkheid en billijkheid en verval behandeld. Hierbij gaat het om de opties die een schuldeiser heeft, waarbij 3 mogelijke obstakels een rol spelen.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur? Vat deze kort samen.
Hier is geen sprake van onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur. Let echter wel op de verschillende belangrijke arresten die niet altijd even uitgbereid in de literatuur omschreven zijn.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Geen sprake van uitdrukkelijke opmerkingen t.a.v. het tentamen.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen? Neem deze op en vermeld ook het antwoord
Welke drie mogelijke obstakels kunnen zich voordoen voor schuldeisers?
Allereerst het schuldeisersverzuim, art. 6:58 BW hier wordt verder in dit hoorcollege niet op in gegaan.
Met name wordt ingegaan op de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:2 BW jo. 6:248 BW als obstakel. Multi Vastgoed/Nethou arrest blijkt dat de crediteur niet geheel vrij is in de keuze tussen nakoming en schadevergoeding. De crediteur is gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid waarbij mede de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij een rol spelen.
Ook tijdsverloop waarbij verval ex art. 6:89 jo. 7:23 BW en verjaring 3:306 e.v. een rol spelen.
Wanneer is er sprake van een bijzondere zorgplicht?
In sommige gevallen sprake van een bijzondere zorgplicht, zoals volgt uit het Rabobank/Everaars arrest. In dit arrest heeft de Hoge Raad beslist dat het gelet op de mogelijk zeer grote risico's die de cliëntbelegger bij de handel in opties kan lopen is de bank jegens de particuliere, niet professionele cliënten tot een bijzondere zorgplicht gehouden. Het doel hiervan is de cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht.
Uit het Kouwenberg-van Zuylen-arrest volgt verder dat indien een bank nalaat om opdrachten van cliënten die niet aan margeverplichtingen voldoen, te weigeren kan zij niet aan aansprakelijkheid ontkomen door te waarschuwen. Zelfs niet als de cliënt eigengereid en moeilijk te overtuigen is.
Vorig college ging over de vier opties die een schuldeiser heeft als er niet of niet deugdelijk werd nagekomen. Voordat je daar aan toekomt zijn er drie mogelijke obstakels.
Schuldeisersverzuim, 6:58 BW. Bijvoorbeeld als je hek op slot zit als er iets geleverd moet worden. Dat er dan niet wordt nagekomen is niet meer de schuld van de schuldenaar.
Redelijkheid en billijkheid, 6:2 BW. Soms kan je nakoming niet meer vorderen, maar moet je je beroepen op schadevergoeding.
Tijdsverloop. Kan verval als in 6:89 / 7:23 BW zijn, of verjaring.
Een voorbeeld is hier een zaak waarbij gevels worden geleverd. De gevels blijken te roesten, waarbij de wederpartij complete vervanging van alle gevels vervangt. Hoewel de gevels van buiten niet te zien zijn, zegt de wederpartij dat de afspraak niet is nagekomen en dat er alsnog nagekomen moet worden. De vraag is dan of de schuldeiser mag kiezen tussen schadevergoeding vorderen en nakoming vorderen. De Hoge Raad zei daarbij dat er in beginsel wel de keus is tussen nakoming en schadevergoeding, maar dat de crediteur niet volledig vrij is in de keuze als de eisen van redelijkheid en billijkheid een rol spelen in het opzicht van de belangen van de wederpartij. Soms gaat het dus te ver om nakoming te vorderen, en moet er worden overgegaan op een schadevergoeding.
Art. 6:89 BW geeft een klachtplicht. Die houdt in dat door de schuldeiser bij een gebrekkige prestatie binnen een bekwame tijd geprotesteerd moet zijn, na het ontdekken of behoren te ontdekken van de gebrekkige prestatie. Hierbij geldt dus een mededelingsplicht en een onderzoekingsplicht. Op een gegeven moment mag je daardoor niet meer klagen na een bepaalde tijd dat je achter het gebrek bent gekomen. De sanctie hierop is het verval van de bevoegdheden.
Dan geeft art. 7:23 lid 1 nog een speciale regeling voor koop. Eigenlijk is dit een vergelijkbare regeling, maar gaat de ene over koop en de ander over verbintenissen van andere strekking.
De ratio van deze twee bepalingen (maar vooral van 7:23) is dat er anders bewijsmoeilijkheden zijn. Het is lastig om te bewijzen dat er gebreken waren op het oorspronkelijke moment van de koopovereenkomst. Verder schaadt langdurige rechtsonzekerheid het rechtsverkeer. Ook moet de producent kunnen beslissen of fabricage door moet gaan of gestaakt moet worden. En tot slot is het belangrijk dat de verkoper ook zijn verhaal kan doen over het gebrek in.
De klachtplicht betreft in beginsel alle gebrekkige prestaties. In het college zijn een aantal uitspraken als voorbeeld gegeven die de klachtplicht in de praktijk illustreren. Dit zijn geen verplichte arresten, maar de rechtsregels die er uit voortvloeien moet je wel op die manier kunnen toepassen. Het gaat hier dus om de wijze waarop deze bepalingen worden toegepast en hoe er naar de redelijkheid en billijkheid gekeken wordt.
Een voorbeeld is het geval dat er een rekening werd verstuurd die werd betwist. Op de factuur stond dat er binnen twee weken betaald moest worden. Door de rechter werd toen gezegd dat als er niet binnen twee weken werd gereageerd op die factuur, er niet meer over geklaagd kan worden. Dit omdat de redelijke termijn daarvoor verstreken zou zijn. De Hoge Raad heeft gezegd dat art. 6:89 BW niet op dit geval van toepassing was. Een rekening is immer geen prestatie, en dit artikel ziet alleen op het leveren van prestaties.
Een ander voorbeeld is een geval waarin in het geheel niet werd gepresteerd. Je zou kunnen zeggen dat niet-nakoming de ultieme vorm van gebrekkige nakoming, waardoor 6:89 BW van toepassing zou zijn. Hier bepaalde de Hoge Raad dat dit niet zo was en dat het alleen ging om prestaties die wel waren geleverd, maar niet goed geleverd was. Het niet leveren is namelijk ernstiger dan gebrekkig leveren, dus is het ook niet vereist dat er binnen een bepaalde tijd geklaagd moet worden.
In een andere uitspraak is nog een beperking van de regeling van de klachtplicht opgeworpen. Deze houdt in dat er, als er wordt geklaagd, een beroep moet zijn. Er wordt dus niet ambtshalve op een beroep gereageerd.
Verder vervallen niet alleen de bevoegdheden van ontbinding, opschorting en andere typische bevoegdheden bij de niet nakoming van een verbintenis. Ook kan je namelijk niet meer een beroep doen op dwaling of onrechtmatige daad als je niet aan de klachtplicht hebt voldaan.
Weer een situatie was dat Visser een woonhuis verkocht aan Pouw, waar Pouw ging wonen rond december. In het volgende voorjaar begint de verf te bollen. Die september komt er een bouwkundig rapport en een dag later stelt Pouw Visser aansprakelijk. Maar Visser weigert, ook na vervolgonderzoeken, aan de vordering te voldoen. Die vordering was wanprestatie, subsidiair ontbinding, meer subsidiair dwaling. Visser zegt dat er niet binnen bekwame tijd is gereageerd. De rechter is het daarmee eens, omdat Pouw niet heeft gezegd dat hij klachten had op het moment dat hij het wist. In het voorjaar merkte hij al dat er problemen waren, maar hij heeft nagelaten dit te melden.
Dan nog een voorbeeld waarbij het niet gaat over een koop maar over een beleggingsadvies. Er was niet genoeg gewaarschuwd voor bepaalde risico’s waardoor er een gigantisch verlies werd geleden. Wel moest hij nog veel provisie betalen. Hij stelt de bank veel later, als hij heeft gehoord dat er een speciale plicht op banken rust, pas aansprakelijk. De Hoge Raad vindt dat de onderzoeksplicht naar de reden van zijn verliezen hier minder zwaar wogen, omdat de bank een speciale zorgplicht heeft en hij had moeten kunnen vertrouwen op de deskundigheid van de bank.
Tot slot het arrest tussen de Rabobank en Van de Steeg. Het ging ook hier om een beleggingsadviesrelatie tussen X en Rabobank. In 2002 zijn er grote verliezen geleden, maar drie jaar later is er pas een klacht ingediend. Het hof vond dat de termijn was overschreden, maar de Hoge Raad was het daar niet mee eens. Het nadeel van de schuldenaar wegens de late klacht is hier namelijk erg groot. Een enkele omstandigheid hier is dat er laat is geklaagd, wat niet voldoende is voor een succesvol beroep. Als er blijkt dat het lange wachten niet nadelig is geweest voor de wederpartij, vervallen niet alle bevoegdheden. De ratio van de regeling is dus niet dat de termijn de doorslaggevende factor is, maar het nadeel dat door die termijn veroorzaakt wordt.
Uit al deze uitspraken volgt onder meer hoe snel je moet zijn met het kenbaar maken van je klachten. Dit kan onder meer de aard en waarneembaarheid van het gebrek zijn, maar ook op welke manier deze aan het licht is gekomen. Verder speelt de deskundigheid van de koper nog mee. En bij onderzoek mag de koper een rapport van een deskundige afwachten, maar als het heel lang gaat duren moet je wel al melding van de klacht maken.
Een korte samenvatting van de rechtsregels van bovenstaande voorbeelden is als volgt. Bij een geslaagd beroep op het schenden van de klachtplicht vervallen alle vorderingen van de schuldeiser. De gevolgen van de schending strekken zich uit over alle vorderingen die zijn gebaseerd op de gebrekkigheid van de prestatie. Ook heeft de schuldeiser een onderzoeksplicht en een mededelingsplicht. In het licht van de omstandigheden moet rekening gehouden worden met hoe voortvarend de schuldeiser het onderzoek naar de klacht heeft verricht en hoeveel nadeel de schuldenaar heeft bij de late klacht.
Ontbinding wordt geregeld in art. 6:265. Uit lid 1 volgt dat een tekortkoming vereist is voor ontbinding, behalve als de ontbinding niet wordt gerechtvaardigd door de tekortkoming van dat (bijzondere) geval. Het gaat hier dus niet om de toerekenbaarheid, maar puur om de vraag of ontbinding gerechtvaardigd kan worden. Dit zijn cumulatieve eisen, aan beide moet dus zijn voldaan. Door de tenzij formulering ligt de bewijsplicht daarvan bij de wederpartij.
Uit lid 2 volgen twee alternatieve eisen. Deze houden in dat de tekortkoming tijdelijk of blijvend onmogelijk moet zijn, of dat de schuldenaar in verzuim moet zijn getreden.
Deze regeling is van toepassing op wederkerige overeenkomsten, zie hierbij 6:261 BW. Voor ontbinding is verzuim dus niet vereist als tekortkoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is, in tegenstelling tot bij schadevergoeding.
Een voorbeeld is het arrest Twickler/R, waarbij T marktterrein verhuurt aan R om een snackbar te exploiteren. In de overeenkomst staat dat er niet in strijd met de wet gehandeld mag worden en dat er geen gevaar is voor intrekking van de vergunning. R wordt twee keer veroordeeld voor overtreding van de Warenwet en T vordert ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank zei eerst dat neit ontbonden kon worden omdat de tekortkoming niet de kern van de prestatie raakt. Maar de Hoge Raad houdt met meer omstandigheden rekening. Op voorhand is er ten onrechte onderscheid gemaakt tussen “kernbedingen” en andere bedingen. Terwijl art. 6:265 BW zich richt op “iedere tekortkoming” van de nakoming. Daarom moet de schuldeiser hier bewijzen dat er niet tekort is gekomen, in plaats van andersom. De wijze waarop met de bewijslast om wordt gegaan is hier dus verduidelijkt.
Een ander voorbeeld is als RR een stuk grond koopt van T, waarbij een deel van de koopprijs wordt betaald. T stelt R in gebreke voor het resterende deel en ontbindt later de overeenkomst. Bijna twee maanden later biedt R de volledige koopprijs aan en T schadeloos te stellen. De vraag was hier of de schuldeiser mocht kiezen tussen ontbinding en wanprestatie. De Hoge Raad bepaalt hier dat de schuldeiser de keuze heeft tussen beide bevoegdheden. Er is geen regel dat van ontbinding afgezien moet worden op de enkele grond dat de schuldeiser door een alternatief (nakoming) niet in een wezenlijk nadeliger positie zou komen te verkeren. Het komt er dus op neer dat als de overeenkomst al ontbonden is, er niet alsnog op grond van de redelijkheid en billijkheid nagekomen wordt. Zuivering van verzuim is in dit geval dus te laat.
De gevolgen van ontbinding worden in art. 6:271 BW geformuleerd. Het gaat hier om ongedaanmaking van de daardoor getroffen verbintenissen. Bij gedeeltelijke ontbinding geldt de ontbinding dus niet voor de rest van de overeenkomst.
Als verbintenissen nog niet zijn uitgevoerd wordt er bevrijd van de verbintenis, als de verbintenissen wel al zijn uitgevoerd is er sprake van terugdraaien van de verbintenis.
Op ongedaanmakingsverbintenissen zijn de gewone regelingen inzake nakoming als in 6:74 BW van toepassing. Hier is ontbinding de prestatie die geleverd moet worden. Op grond van 6:269 heeft ontbinding geen terugwerkende kracht en geen goederenrechtelijke werking.
Hiervoor zijn twee regelingen van toepassing, art. 6:52 BW en bij wederkerige overeenkomsten 6:262 BW. De kern van dit leerstuk is “lik op stuk”, wie kaatst kan de bal verwachten. Zolang jij niet levert, zal ik niet betalen. Opschorting kan dus een inleiding zijn voor ontbinding.
Een voorbeeld is hier een tv die niet werkt waarvoor een monteur komt. Dat hielp echter niet, waarop de koper de tv houdt maar niet wil betalen. Het hof zegt hier dat door gebruik levering is aanvaard en de koper de koopprijs moet voldoen. De Hoge Raad is het hier niet mee eens en stelt dat het feit dat de tv bij de koper staat, geen aanvaarding van de levering inhoudt. De koper is hier dus bevoegd tot opschorting.
Nog een voorbeeld is D die stoffen kocht om te verkopen op de huishoudbeurs van B. Maar het promotiemateriaal van B kwam te laat aan waardoor D weigert de huur van de stand te betalen aan B. De vraag was hier of er kan worden opgeschort als de wederpartij onmogelijk nog kan nakomen. De Hoge Raad bepaalt hier dat de betalingsverplichting niet vervalt door opschorting, maar door ontbinding. Omdat hier nooit meer nagekomen kan worden kan er niet opgeschort worden. Opschorten is namelijk het uitstellen van betalen tot er geleverd wordt. De Hoge Raad straft hier dus af dat D zich niet beroept op de wettelijke nakomingsbevoegdheden die worden geboden door de wet.
Een situatie is P die bedrijfsruimte huurt van H. Door brand ontstaat er schade aan de ruimte en drie jaar later houdt H op met het betalen van de huur. P vordert daarop ontbinding waarop H stelt dat er geen reparatie heeft plaatsgevonden na de brand. De vraag was hier of een ingebrekestelling vereist is. De rechtbank meent hier dat een ingebrekestelling is vereist voor de opschorting. Maar de Hoge Raad verwerpt dat en bepaalt dat die niet is vereist. Dit omdat het opschortingsrecht een verweermiddel is. Er wordt niet zomaar gestopt met betalen, maar de betaling werd opgeschort totdat er reparatie was verricht van de brandschade.
Nog een voorbeeld is het geval waarin er door achterstallig onderhoud werd opgeschort, terwijl de schuldenaar niet wist dat er problemen waren door achterstallig onderhoud. De Hoge Raad eist niet dat de schuldenaar altijd moet weten dat er reden is tot opschorting, maar de redelijkheid en billijkheid kunnen hier wel reden toe geven.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1762 |
Add new contribution