Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017

Let op: in 2017/2018 is de volgorde van de behandelde onderwerpen gewijzigd. Inhoudelijk sluiten de hoorcollegeaantekeningen uit 2016/2017 wel aan bij de hoorcolleges uit 2017/2018.

Het onderwerp mededingingsrecht wordt in 2017/2018 in week 5 behandeld en de interne markt in week 6 en week 7.

Hoorcolleges Week 1: Inleiding, instellingen en rechtsbeginselen

Het eerste hoorcollege gaat over de instellingen van de Europese Unie en de besluitvorming binnen de Unie, wat voornamelijk geschiedt in Brussel. Het tweede hoorcollege gaat over de rechtsbeginselen die van toepassing zijn. Beide colleges worden gegeven door professor Hans Vedder, in samenwerking met Lorenzo Squitani.

Europese macht

Binnen de Europese Unie hebben we verschillende instellingen. De Europese Unie bestaat niet uit slechts één persoon, maar bestaat uit verschillende instellingen die samenwerken om te bekijken naar het Europese belang. De instellingen zijn genoemd in artikel 13 VEU. Nadere regels omtrent de verschillende instellingen zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese Unie kent verschillende waarden, doelstellingen en belangen, die tevens genoemd staan in artikel 3 VEU. Een van die doelstellingen is de Europese integratie. De Europese integratie is slechts een instrument om een hoger doel te bereiken: het worden van een betere wereldspeler. Dit doet men om de vrede te bewaren. Artikel 3 VEU luidt namelijk: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.” Het instellen van de Europese Unie is succesvol gebleken, omdat de vrede al vele jaren gewaarborgd is, ten aanzien van goederen, diensten en kapitaal. Deze hoge doelen, welzijn en vrede, zijn nader neergelegd in subdoelen. Deze subdoelen komen nader aan bod in rechtsbeginselen. Het overdragen van bevoegdheden creëert de behoefte aan een institutioneel stelsel. De Founding Fathers, zes oorspronkelijke lidstaten, hebben verdragen gecreëerd, om botsende belangen af te kunnen wegen. Door het invoeren van het Landbouwbeleid moet men aan de ene kant zorgen voor een zo goedkoop mogelijke prijs voor groenten en aan de andere kant moet men zorgen voor voldoende inkomsten voor de boeren. De hogere inkomsten van de boeren worden niet gewaarborgd door het goedkoop maken van de groenteprijzen. De inkoopkosten moeten dan ook lager liggen. De regelgeving in verdragen moet daarom ook altijd nader worden ingevuld, zoals staat beschreven in artikel 34 jo. 36 VWEU. Het relationele kader zorgt ervoor dat de belangen nader moeten worden afgewogen.

Instellingen van de Europese Unie

Binnen de Europese Unie kent men zeven verschillende instanties, namelijk: de Raad, het Europees Parlement, de Commissie van Europa, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank, de Europese Rekenkamer en de Europese Raad. De Europese Raad heeft echter geen eigen gebouw. Voor de totstandkoming van een wetgevende handeling is de inbreng van de Europese Centrale Bank en de Europese Rekenkamer niet relevant. Wanneer een besluit is genomen en de rechtshandeling is aangekomen binnen de maatschappij, dan komt het Hof van Justitie aan bod. Wanneer men het niet eens is met de totstandkoming van een wet, dan kan men bij het Europese Hof van Justitie procederen tegen deze regeling.

Democratische legitimatie

De Europese burgers moeten zich vertegenwoordigd voelen door het Europees Parlement. Door de besluitvormingsprocedure moet men zich vertegenwoordigd voelen, door gebruik te maken van het stemrecht. Artikel 2 VEU waarborgt de democratie: “De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.” De nationale parlementen zijn gedeeltelijk vertegenwoordigd in het Europees Parlement. Ze hebben de mogelijkheid om gehoord te worden op Europees niveau. In de zin van het subsidiariteitsvereiste mogen ze hun mening geven in Europees verband op grond van artikel 12 VEU. Wordt democratie nu gezien als directe oplossing? Volgens artikel 11 VEU bieden de instellingen de burgers en de represen- tatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken.

Het Europees parlement is niet altijd vertegenwoordigd. Binnen het Europees Parlement worden de nationaliteiten niet bij elkaar geplaatst. Zo zitten de Italianen niet bij elkaar in de fractie, maar zitten ze allemaal in een andere fractie, om het Europese belang te waarborgen. De mensen die het Europees Parlement vertegenwoordigen, worden op hetzelfde moment gekozen. Naast het Europees Parlement kent men de Europese Commissie. De Commissie zit er voor vijf jaar en valt samen met de termijn van het Europees Parlement. De Europese Raad houdt rekening met Europese verkiezingen bij de voordracht op grond van artikel 17 lid 7 VEU. De leden van de Europese Commissie worden gekozen in plaats van benoemd door het Europees Parlement. Wanneer het Europees Parlement niet tevreden is over de Europese Commissie, dan kan zij de Commissie als college naar huis sturen op grond van artikel 17 lid 8 VEU jo. artikel 234 VWEU.

Wanneer het gaat om individuele commissieleden, dan mogen die slechts naar huis worden gestuurd door de voorzitter van de Europese Commissie zelf. Dit breekt namelijk geen ban tussen de burgers en de individuele commissieleden. Het Europees Parlement en de Raad kunnen aan een individueel commissielid vragen of die op wilt stappen, die vervolgens door de voorzitter naar huis kan worden gestuurd op grond van artikel 17 lid 6 VEU: “De voorzitter van de Commissie stelt de richtsnoeren vast met inachtneming waarvan de Commissie haar taak vervult, beslist over de interne organisatie van de Commissie en waarborgt zodoende de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden en benoemt andere vicevoorzitters dan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, uit de leden van de Commissie. Niemand kan echter de Raad naar huis sturen en niemand kan het Europese comité naar huis sturen.

Flipped Classroom: Dieselauto’s

De huidige regels worden vastgesteld op basis van Verordening 715/2007 betreffende type- goedkeuring. Deze voorziet in het aannemen van nadere regels inzake emissies (artikel 5) door middel van een comité procedure. De opdracht is dus om het huidig kader te heront- werpen om te komen tot betere regulering van dit onderwerp.

  1. Identificeer hiertoe allereerst wat de huidige situatie is inzake de procedures.

Op grond van artikel 5 lid 3 Voorschriften en tests gaat men uit van de regelgevings- procedure met toetsing van artikel 15 lid 3 Comité. Dat artikel bepaalt dat wanneer er naar dit lid wordt verwezen, de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

 

  1. Identificeer dan het gewenste doel. Dit is uiteindelijk een politieke afweging, dus hierover kan discussie plaatsvinden.

Dit is in casu minder relevant.

  1. Analyseer dan welke elementen in het huidige juridische kader in de weg staan aan het gewenste doel en probeer te analyseren waarom deze elementen zo zijn vorm- gegeven (zouden ze nuttig kunnen zijn om andere doelstellingen zo te bereiken?).

Er is een bepaling in de verdragen van de Europese Raad. Dan moet de verdragen aangepast worden, wat een jarenlange procedure met zich meebrengt. Er is ook een bepaling in het comité, wat wel gemakkelijker aangepast kan worden, omdat er dan gewoon een nieuw besluit kan worden genomen.

  1. Ontwerp op basis van deze informatie een beter kader waarbij je ook aandacht besteedt aan de kansen van slagen en verwachte belemmeringen. Concentreer je op de besluitvormingsprocedures die gebruikt zijn en gebruikt zouden kunnen worden.

Een andere procedure die kan leiden tot meer Europese integratie en minder invloed van de individuele lidstaten is de gewone wetgevingsprocedure door het Europees Parlement. Dit leidt tot meer uniformiteit.

Bevoegdheden

De Europese Unie heeft heel veel bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden onderverdeeld tussen verschillende instanties. De Unie heeft deze bevoegdheden verschaft door middel van attributie. De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn hierbij van belang. Aan de hand van deze normen kan men het Europese recht ook herontwerpen. De Europese Unie beschikt over verschillende rechtsinstrumenten, namelijk richtlijnen, verordeningen en regels verwerkt in besluiten.

De Europese Unie heeft een aantal bevoegdheden gekregen. Er was ooit sprake van een Europese Grondwet. Wat is het wezen van een grondwet? In de Amerikaanse grondwet maakt het volk de staat. Zo mooi staat het niet in het Europees grondwettelijke kader. Hierin staat namelijk dat de lidstaten een steeds hechter verbond wil, waartoe ze de Europese Unie hebben opgericht. De EU moet dan bepaalde handelingen kunnen verrichten. De EU is in de eerste plaats bevoegd op exclusieve beleidsterreinen, zoals op het gebied van douanerechten. Deze douanerechten worden betaald via de nationale belasting, maar de nationale belasting is niets minder dan een doorgeefluik voor het Europese recht. Andere exclusieve beleidsterreinen zijn het mededingingsrecht, het visserijbeleid, de monetaire unie en gemeenschappelijke handel. Kortom, wat betreft de exclusieve beleidsterreinen is de Europese Unie dus alleen bevoegd om hierover te oordelen.

Naast de exclusieve beleidsterreinen, kent men ook de gedeelde beleidsterreinen. Op dit gebied is de Europese Unie niet enkel en alleen bevoegd om over deze onderwerpen te oor- delen. Onderwerpen die onder het gedeelde beleidsterrein vallen zijn: Europees milieurecht, de interne markt, het vervoersrecht en het energierecht. Bij gedeelde beleidsterreinen kent men harmonisatie. Er is nationaal recht dat wordt aangepast aan de Europese juridische norm.

Tot slot kent men de categorie ondersteuning, coördinatie en aanvulling van nationaal beleid. Hieronder vallen onderwerpen als toerisme en industrie. Op dit gebied kent men alleen het nationale recht. Binnen deze terreinen kent men een bepaalde vorm van integratie. Wat zou er gebeuren als elke haven hun eigen invoerrechten mochten bepalen? In Hamburg zou men dan bijvoorbeeld 10% invoerrechten eisen en in Rotterdam slechts 5% op de invoer van auto’s uit de Verenigde Staten. In dat geval zou men alle auto’s via Rotterdam invoeren, wat niet de eerlijke concurrentie zou bevorderen. De Europese Unie dient hier dus zelf regels over te maken. Het is daarom logisch dat het Europese en het nationale recht naast elkaar bestaan.

Categorisering van de bevoegdheden

Men kan zodoende een onderscheid maken tussen primair en secundair recht. In de eerste plaats dient men hierbij te kijken op welke manier de Europese Unie haar rechten heeft gekregen, waarmee aan het attributievereiste wordt voldaan. Daarna dient men te kijken naar de subsidiariteit. Mag de betreffende instantie in het betreffende geval gebruik maken van die bevoegdheid? Tot slot moet men kijken hoe men gebruik moet maken van de betreffende bevoegdheid, wat gaat over de proportionaliteit. Enerzijds wordt de Europese instantie dus een bepaalde bevoegdheid verleend, waarmee ze vrijheid verkrijgen en anderzijds wordt die bevoegdheid ingeperkt door de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De afzonderlijke lidstaten zien namelijk dat ze zelf weinig meer in te brengen hebben, waardoor ze wel een Europese instantie bevoegd moeten maken om over dergelijke onderwerpen te oordelen. China zou als grote geografische mogendheid namelijk niet luisteren naar bepaalde regels van lidstaat Nederland. Wanneer de Europese landen samenwerken door als Europese Unie te handelen, zal men kunnen onderhandelen met landen als China en de Verenigde Staten. Toch krijgt de EU steeds meer bevoegdheden, terwijl de individuele lidstaten wel hun eigen invloed willen behouden. In een rechtsstaat is macht niet onbeperkt. Macht kan daar alleen worden uitgeoefend conform het recht. De Europese rechtsstaat is dus enerzijds vrij en anderzijds in- geperkt door de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Niet elke lidstaat heeft echter evenveel waarde binnen de Europese Unie. Een lidstaat kan namelijk worden weggestemd, waardoor het Europese recht alsnog van toepassing wordt verklaard.

De Europese Unie is geen staat. Het is niet meer dan een samenwerkingsverband van staten. Het is een samenwerkingsverband dat alleen die bevoegdheden heeft waarvan de lidstaten zeggen dat ze het zelf niet meer kunnen fixen. Ze hebben slechts toegekende bevoegdheden. Wanneer de EU diens bevoegdheden overschrijdt, dan is dat een reden voor de onwettigheid van een Europeesrechtelijke bepaling. Als deze lijn wordt doorgetrokken, dan zou men in de Nederlandse grondwet ook zo’n bepaling moeten opnemen, waarbij de burger de overheid kan verbieden om bepaalde dingen te regelen. Zoiets staat echter niet in onze grondwet, maar staat wel in het Europese kader. Dit is een belangrijk verschil tussen de EU en een gewone staat.

Attributie

Wanneer is de EU bevoegd? Uit artikel 5 VEU blijkt dat de afbakening van de bevoegdheden van de Unie worden beheerst door het beginsel van bevoegdheidstoedeling. De uitoefening van die bevoegdheden wordt beheerst door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Het tweede lid van dit artikel geeft aan: “Krachtens het beginsel van bevoegdheidstoedeling handelt de Unie enkel binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Indien bevoegdheden niet aan de Europese Unie zijn toebedeeld, dan behoren ze toe aan de indivi- duele lidstaten. Attributie heeft dus inhoudelijke effecten. De rechtsgrondslag bepaalt het doel en de inhoud van de maatregel. In 2000 had men een andere Ferrari dan in 2014 voor races. Niet alleen verschilde de auto van model, ook de sponsor was veranderd. In 2000 werd de auto nog gesponsord door Marlboro, maar in 2014 werd het gesponsord door Santander. De auto mocht niet meer gesponsord worden door een tabaksfabrikant op grond van het arrest omtrent de Tabaksreclamerichtlijn. In deze zaak vordert Duitsland nietigverklaring van een richtlijn inzake tabaksreclame omdat deze richtlijn niet genomen zou kunnen worden op de rechtsgrondslagen die zijn vermeld in de richtlijn. Achter het reguleren op een bepaalde manier van tabaksreclame gaat een hele wereld van de interne markt schuil. Vanuit de interne markt kijkt men ook naar de consument die de tabak wil kopen, maar door antireclame wordt de consument afgezien om deze tabak te kopen. Aan de andere kant gaat het om de producent. In Duitsland wil men roken overduidelijk ontmoedigen, terwijl men in Nederland wat subtieler is met de antireclame.

De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gewaarborgd, blijkens Richtlijn 70/156/ EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten […]. De Europese Unie maakt dus duidelijk hoe zij aan de bevoegdheden komt.

Subsidiariteit

Artikel 5 lid 3 VEU luidt: “Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doel- stellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.” Het subsidiariteits- beginsel geldt dus alleen als de EU niet-exclusief bevoegd is, wat dus vooral van toepassing is op het terrein van de gedeelde bevoegdheden.

Evenredigheid

Artikel 5 lid 4 VEU luidt: “Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken.” Een richtlijn bevat nog enige ruimte en vrijheid voor de lidstaten, maar een verordening niet. De Europese wetgever dient te onderbouwen van welke vorm hij gebruikt maakt en dient hij dus te onderbouwen waarom hij kiest voor een verordening en niet voor een besluit of een richtlijn. Wat houdt de evenredigheidstoets in omtrent de geschiktheid? Is de maatregel wel geschikt om het doel te bereiken?

Uit het Fedesa-arrest blijkt dat de inhoud van de evenredigheid wordt bepaald door geschikt- heid, noodzakelijkheid en evenredigheid strictu sensu. Het Hof zal deze punten marginaal toetsen. Het gekozen middel staat niet in een kennelijk onredelijk of onevenredige verhouding tot de gekozen doelstelling. De Europese wetgever moet uitleggen waarom er gekozen is voor de betreffende verordening en in hoeverre dit nader uitgewerkt dient te worden.

 

Hoorcolleges Week 2: Rechtsbescherming

De hoorcolleges van deze week gaan over de rechtsbescherming. Hierbij wordt er ingegaan op rechtstreeks beroep bij de nationale rechter, het Gerecht en het Hof van Justitie van de Europese Unie. Beide colleges worden gegeven door dhr. Lorenzo Squintani.

Jurisdictie

De mogelijkheid tot rechterlijk procederen staat open om te voorkomen dat mensen het heft in eigen handen nemen. Dit wordt ook wel het verbod van eigenrichting genoemd. Het is dus niet de bedoeling dat natuurlijke personen zelf het recht handhaven, maar dat dat via de rechter geschiedt. Dit vloeit tevens voort uit het Melkpoeder-arrest. Ook binnen de Europese Unie moeten de lidstaten zich dus onthouden van het nemen van wraakmaatregelen. In de CALI-module werd gevraagd of een lidstaat naar de nationale rechter zou kunnen gaan om op die manier gelijk te kunnen krijgen. Dit is niet mogelijk. Wanneer een lidstaat een conflict heeft met een andere lidstaat, dan moet hij naar het Hof van Justitie van de Europese Unie gaan. Binnen het schema van de beroepsprocedures is er rechtstreeks beroep mogelijk en er is een langere route mogelijk, die langs de nationale rechter gaat.

Rechtstreeks beroep

Rechtstreek beroep is mogelijk op grond van artikel 258 – 260 VWEU, wat ziet op verdrags- schending, op grond van artikel 263 VWEU wat ziet op nietigheid van handelingen binnen de Europese Unie en op grond van artikel 265 VWEU, wat ziet op het nalaten van de instellingen. De Europese Unie kan zowel contractueel, als niet-contractueel aansprakelijk gehouden worden in de zin van artikel 268 jo. 340 lid 1 VWEU (contractueel) en artikel 268 jo. 340 lid 2 VWEU (niet-contractueel). De hoofdregel die in dit college wordt gesteld is: “Bij wie moet ik zijn als ik een geschil heb?”

De eerste vraag die hierbij gesteld moet worden, is wie iets heeft gedaan tegen de partij die jij vertegenwoordigt. Is het een lidstaat, een instelling van de Europese Unie of een natuurlijk persoon? Men moet naar het Hof van Justitie van de Europese Unie, wanneer een Europese Instantie iets tegen je doet, of wanneer een nationale autoriteit iets tegen de Europese Unie doet. Binnen het Hof van Justitie van de Europese Unie, maakt men onderscheid tussen het Gerecht en het Hof van Justitie. Men moet procederen bij de nationale rechter, wanneer de nationale autoriteit iets tegen je doet, of een individu iets tegen je doet. Bij de nationale rechter maakt men onderscheid tussen de lagere rechter en de hogere rechter. De hogere rechter kan prejudiciële vragen stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie op grond van artikel 267 VWEU.

Hiervoor werd al duidelijk gemaakt dat er binnen het Hof van Justitie van de Europese Unie onderscheid wordt gemaakt tussen het Gerecht en het Hof van Justitie. Het Gerecht is bevoegd om over zaken te oordelen waarin een beroep wordt gedaan op de nietigheid van een bepaalde handeling in de zin van artikel 263 VWEU en andere acties, zoals acties omtrent een schadevergoeding of onrechtmatige daden. Het Hof van Justitie is bevoegd om over zaken te oordelen die de uitvoeringsplicht van lidstaten betreffen in de zin van artikel 260 VWEU. Hieronder vallen ook de boeteprocedures.

Wanneer een individu iets tegen jou heeft gedaan, dan moet je terecht bij de nationale rechter, ongeacht of het individu die iets tegen jou heeft gedaan, in strijd heeft gehandeld met regels van het Europese recht. Het is dus niet van belang in strijd met welke regels de betreffende persoon heeft gehandeld. Op deze manier kan de vraag worden beantwoord bij welke rechter men terecht kan.

Verdragsschendingsprocedure

Het begrip ‘staat’ wordt zeer ruim geformuleerd door het Hof van Justitie. In het Köbler-arrest is men ook ingegaan op het begrip ‘staat’. Bovendien kent artikel 258 VWEU drie fasen. Indien duidelijk is dat er sprake is van inbreuk. De eerste fase van artikel 258 VWEU is de aanmaning, waarna men advies uitbrengt en waartegen men tot slot in beroep gaat. Als de Commissie na afloop van de termijn van inbreuk overtuigd blijft, dan kan zij een beroep bij het Hof van Justitie aanhangig maken, zo blijkt tevens uit de Belgische Houtzaak.

Op grond van artikel 258 VWEU kan de Commissie een procedure aanhangig maken. In artikel 259 VWEU staat de procedure tussen de lidstaten beschreven en artikel 260 VWEU gaat over de dwangsom- of boeteprocedure. Rechters moeten de ruime opvatting van het begrip ‘staat’, zoals het Hof van Justitie heeft bepaald, volgen.

Beroepsrecht

Natuurlijke personen en rechtspersonen beschikken over het beroepsrecht. Het beroepsrecht staat in enkele gevallen eveneens open tegen een tot anderen gerichte beschikking of besluit. Onder anderen vallen bijvoorbeeld lidstaten of concurrenten. Ook kan men procederen tegen een verordening die het effect van een besluit heeft. Het beroepsrecht staat echter alleen open voor diegenen die rechtstreeks en individueel worden geraakt. Onder rechtstreeks geraakt valt hetgeen bepaald in de arresten Töpfer en Kadi. Onder individueel geraakt valt hetgeen is bepaald in het Plaumann-arrest en het Codorniu-arrest. Sinds de Inuit-zaak heeft de rechter van Lissabon bepaald dat er ook een mogelijkheid tot beroep bestaat tegen regelgevings- handelingen die hem rechtstreeks raken en geen uitvoeringsmaatregelen met zich mee- brengen. Artikel 277 VWEU kan geen inbreuk maken op artikel 263 VWEU.

Individueel geraakt

In rechtsoverweging 14 van het Plaumann-arrest staat: “dat zij, die niet zijn de adressanten ener beschikking slechts zouden kunnen stellen dat zij individueel worden geraakt, indien deze beschikking hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressant.” Het gaat hier dus om subjectieve elementen. Het gaat om aspecten die anders zijn dan bij alle andere mensen. De feitelijke situatie moet op jou dus tot andere omstandigheden leiden dan bij alle andere mensen. In het Plaumann-arrest gaat het hierbij om de subjectieve toets en de objectieve toets. De subjectieve toets wordt nader uitgelegd aan de hand van het Codorniú-arrest. De objectieve toets wordt nader uitgelegd aan de hand van het Töpfer-arrest. Was Töpfer in casu een bijzondere persoon? Nee, maar hij was wel één van de 19 bijzondere importeurs, die gebruik wilden maken van de bijzondere invoerbelasting. Op een gegeven moment was de Europese Commissie op de hoogte van de identiteit van die 19 personen, waardoor zij in een bijzondere positie waren geraakt ten aanzien van alle andere marktpartijen. De identiteit van deze individuen was dus geraakt door een EU-handeling en was daardoor bekend en vast. Beide toetsen moeten worden toegepast.

Rechtstreeks geraakt

Het Töpfer-arrest legt het begrip ‘rechtstreeks geraakt’ slechts indirect uit. Het komt echter aan op de vraag of de handeling waar het om gaat wordt aangevochten of dat het een andere handeling betreft. In het Kadi-arrest gaat het om individuen die rechtstreeks worden geraakt door een verordening van de Europese Unie. Hun financiële assets werden namelijk bevroren. Zij werden daardoor rechtstreeks geraakt in hun belangen. Als de Europese Unie zegt dat de nieuw ingevoerde stofzuigers niet meer vermogen mogen hebben dan 800 Watt, dan richt deze bepaling zich tegen de importeurs en producenten van deze stofzuigers. De Italiaanse exporteurs worden dan niet rechtstreeks geraakt. Ze worden pas geraakt, als consumenten geen nieuwe stofzuigers meer kopen en de Nederlandse importeurs geen stofzuigers meer van de Italiaanse fabrikant kopen. De verkopende partij kan niet op grond van artikel 263 VWEU de verordening aanvechten.

Flipped Classroom: Commissieverordening

Op basis van het besluit van het comité van 28 oktober 2015 heeft de Commissie een verordening aangenomen die het de autoproducenten toestaat om de uitstootnormen te over- treden met maar liefst 210% tot 2020. ClientAarde (een fictieve milieuorganisatie gevestigd in Nederland) is natuurlijk niet blij met deze uitkomst en maakt bezwaar tegen deze Commissie- verordening op grond van Artikel 10 van de Aarhus Verordening. Toch wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat deze Verordening wordt gezien als een wetgevende handeling of, subsidiair, als een administratieve handeling van algemene strekking. Het komt erop neer dat geen individu in de EU in staat is om deze Verordening aan te vechten. De opdracht is daarom om het huidig kader voor toegang tot de rechter in de EU te herontwerpen om te komen tot betere regulering van dit onderwerp. Dit betekent:

  1. Identificeer hiertoe allereerst wat de huidige situatie is inzake de procedures ten aanzien van het aanvechten van de rechtsgeldigheid van EU-handelingen.

Volgens de huidige situatie kunnen individuen procederen op grond van artikel 263 lid 4 VWEU: “Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen, die tot hem zijn gericht of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevings- handelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.” Hieronder vallen de normadressant en belanghebbenden die individueel en rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. In casu is ClientAarde niet de norm- adressant van de commissieverordening, maar wordt wel rechtstreeks en individueel geraakt in diens belangen. Men kan in casu geen gebruik maken van artikel 277 VWEU. Artikel 10 van de Aarhus-verordening, die ziet op de interne procedure, kan ook dienen als rechtsgrondslag voor het procederen tegen de commissieverordening. Het betreft hier administratieve handelingen, die geen algemene strekking hebben. Artikel 267 VWEU ziet op de geldigheid van handelingen van instellingen.

  1. Identificeer dan het gewenste doel. Het doel is meer toegang tot de rechtsbescherming in het kader van juridische geschillen aangespannen om het algemene belang te beschermen, zoals het recht op een gezonde leefomgeving.

Het doel is om tegen de verordening in beroep te kunnen gaan en de geldigheid van de verordening aan te vechten. ClientAarde wil in casu namelijk niet dat producenten de uitstootnormen met maar liefst 210% mogen overtreden tot 2020.

  1. Analyseer dan welke elementen in het huidige juridische kader in de weg staan aan het gewenste doel en probeer te analyseren waarom deze elementen zo zijn vormgegeven (zouden ze nuttig kunnen zijn om andere doelstellingen te bereiken?).

De eerste belemmering is dat er sprake moet zijn van individuele en rechtstreekse geraaktheid en de tweede belemmering ziet op het begrip ‘regelgevende handelingen’. Kan de commissieverordening worden gekwalificeerd als een dergelijke handeling?

  1. Ontwerp op basis van deze informatie een beter kader waarbij je ook aandacht besteedt aan de kansen van slagen en verwachte belemmeringen. Concentreer je op de rechtsbeschermingsprocedures die gebruikt zijn en gebruikt zouden kunnen worden.

Dit kan door een nieuw artikel 263 lid 4 VWEU te schrijven: “Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon kan onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voor- waarden beroep instellen tegen handelingen die hem rechtstreeks raken.” Voordelig aan deze oplossing is dat men gemakkelijker kan procederen, maar een nadeel is dat er dan biljoenen personen in staat zijn om handelingen van de Europese Unie aan te vechten. Dit kan worden aangepast door nadere normen te stellen.

Prejudiciële procedure

Voor aanvang van een prejudiciële procedure, moet men eerst beginnen op nationaal niveau. Het nationale procesrecht bepaalt welke Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. Het individu moet het geschil aanhangig maken bij de nationale rechter, ook als er een Europeesrechtelijke regel is geschonden. De rechter kan, in sommige gevallen moet, een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie, wanneer er een vraag is omtrent het primaire, of het secundaire recht. Een prejudiciële procedure wordt gestart door de nationale rechter en geëindigd door de nationale rechter, op grond van artikel 267 VWEU: “Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de uitlegging van de Verdragen en over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie.

De bevoegdheid van het Hof van Justitie strekt zich uit tot het gehele unierecht voor zover de verdragen niet anders bepalen op grond van artikel 19 lid 3 sub b VEU. Het Hof is dus niet bevoegd om over het nationale recht te oordelen, zo vloeit voort uit het arrest van Costa/ ENEL. Onder het gehele unierecht vallen ook het Handvest van de Grondrechten, RVVR en GBVB. Ten aanzien van het RVVR heeft het Hof de bevoegdheid ontleend aan het gemeen recht in de zin van artikel 267 jo. 276 VWEU en ten aanzien van het GBVB heeft het Hof beperkte bevoegdheid op grond van artikel 40 VEU jo. 275 VWEU. Het Hof van Justitie heeft geen bevoegdheid tot beantwoording van hypothetische vragen en vragen die geen verband houden met het reëel geschil zijn niet toegestaan, zo blijkt uit het Servantius-arrest.

Rechterlijke instanties

Het begrip ‘rechterlijke instantie’ is geen nationaal begrip, maar een Europeesrechtelijk begrip. Alleen het Hof mag de betekenis van het begrip ‘rechterlijke instantie’ vaststellen. Er zijn vier voorwaarden verbonden aan de bevoegdheid tot het stellen van prejudiciële vragen door rechterlijke instanties van een der lidstaten. De instantie moet in de eerste plaats permanent en onafhankelijk zijn. Ook moet de instantie verplichte rechtsmacht bevatten, moet het voldoen aan het beginsel van hoor en wederhoor en moet de prejudiciële vraag een bindende werking hebben.

Artikel 267 VWEU maakt een onderscheid tussen lagere rechters en hogere rechters. Dit houdt in dat het niet mogelijk is om een procedure te beginnen tegen bepaalde instanties. Rechterlijke instanties waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, zijn in beginsel daartoe verplicht op grond van artikel 267, derde zin, VWEU. Het indienen van een prejudiciële vraag echter niet gemakkelijk, zo blijkt uit de informatienota voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechters, wat is gepubliceerd door het Hof van Justitie. Het Hof herformuleert de vragen naar hetgeen “wat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen”. Gemiddeld duurt het 18 tot 24 maanden totdat het Hof een uitspraak heeft gedaan over de zaak. Het wordt pas een verplichting om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof, wanneer de persoon door blijft procederen. De lagere rechters zijn bevoegd om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof, maar zijn hiertoe niet verplicht. Een hogere rechter is onder omstandigheden wel verplicht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.

Het is belangrijk om de prejudiciële vraag goed te formuleren. Wanneer de vraag niet juist wordt geformuleerd, dan wordt er een onfatsoenlijke vraag gesteld aan het Hof van Justitie. Na twee jaar zal het Hof dan een uitspraak doen over de vraag, die uiteindelijk niet voor een duidelijke beantwoording van de vraag zorgt. Uit artikel 267, derde zin, VWEU blijkt: “Rechterlijke instanties waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, zij in beginsel verplicht, tenzij er tere zake al rechtspraak is (acte éclairé) en eventuele nieuwe regelgeving geen echte twijfel doet rijzen over de mogelijkheid om die toe te passen, of de juiste uitlegging van het toepasselijke recht evident is (acte clair). Zo blijkt tevens uit de arresten van CILFIT en Köbler.

Deze tenzij-formule is niet per se beperkt tot de Hoge Raad, wat kan worden afgeleid uit de appellabiliteitsgrens van de sector kanton van de rechtbank. Uit het CILFIT-arrest vloeiden een aantal voorwaarden voort:

  • Er moet geen redelijke twijfel zijn ten aanzien van de oplossing van de vraag.

  • De oplossing moet duidelijk zijn voor alle rechterlijke instanties van de EU.

  • De oplossing moet duidelijk zijn voor het Hof van Justitie.

  • Er moet een vergelijking plaatsvinden tussen alle officiële taalversies.

  • Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de EU een eigen terminologie bevat.

  • Er moet rekening worden gehouden met de interpretatiemethodes van de EU.

In het João Filipe Ferreira da Silva e Brito-arrest ging het om de vraag op een bepaling vol- doende duidelijk was omschreven, zodat er kon worden gesproken van een acte clair. Hiervoor moesten de CILFIT-voorwaarden worden toegepast. De bepaling luidde: “Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van onderneming, of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeen- komst of een fusie.” Het begrip ‘overgang van ondernemingen’ werd jarenlang als duidelijk verondersteld, maar was eigenlijke een vaag begrip. Het voldoet dus niet aan de CILFIT- voorwaarden, waardoor de bepaling als onduidelijk werd verklaard. Een andere zaak waarin een bepaling volgens de CILFIT-voorwaarden wel als duidelijk werd bestempeld is de Van Dijk-zaak.

Procedurele autonomie

Bij het ontbreken van procedurele bepalingen van de Europese Unie, gelden de nationale bepalingen, mits verenigbaar met de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, zo blijkt uit het Rewe/ Comet-arrest. Doeltreffendheid in deze zin betekent dat nationaal recht geen afbreuk kan doen aan de toegankelijkheid van de prejudiciële procedure, zo blijkt uit het Krizan-arrest. Bj overtreding hiervan is een beroep op artikel 258 VWEU en aansprakelijkheid van de Staat mogelijk op grond van het Köbler-arrest. Hierover wordt nader ingegaan in het hoorcollege van week 4.

In het Fotofrost-arrest ging het om een bijzondere interpretatie van het EU-recht. Op basis van dit arrest weten we dat nationale rechters niet bevoegd zijn om het EU-recht ongeldig te ver- klaren. Een Richtlijn kan niet geldig zijn in alle andere Europese landen, maar ongeldig worden verklaard voor het Nederlandse recht. Het Hof van Justitie heeft daarom gezegd dat uniformiteit van het EU-recht vereist dat slechts één rechter (het Hof) het secundaire EU-recht ongeldig kan verklaren. De nationale rechters kunnen slechts het EU-recht geldig achten en dus toepassen. Een verwijzing naar het Hof op grond van het Fotofrost-arrest is geen geval in de zin van artikel 277 VWEU. Het is ook geen beroep in de zin van artikel 263 VWEU.

Flipped Classroom: Commissieverordening

Op basis van het besluit van het comité van 28 oktober 2015 heeft de Commissie een verordening aangenomen die het de autoproducenten toestaat om de uitstootnormen te over- treden met maar liefst 210% tot 2020. ClientAarde (een fictieve milieuorganisatie gevestigd in Nederland) is natuurlijk niet blij met deze uitkomst en maakt bezwaar tegen deze Commissie- verordening op grond van Artikel 10 van de Aarhus Verordening. Toch wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat deze Verordening wordt gezien als een wetgevende handeling of, subsidiair, als een administratieve handeling van algemene strekking. Het komt erop neer dat geen individu in de EU in staat is om deze Verordening aan te vechten. De opdracht is daarom om het huidig kader voor toegang tot de rechter in de EU te herontwerpen om te komen tot betere regulering van dit onderwerp. Dit betekent:

  1. Identificeer hiertoe allereerst wat de huidige situatie is inzake de procedures ten aanzien van het aanvechten van de rechtsgeldigheid van EU-handelingen.

Artikel 267 VWEU ziet op de geldigheid van handelingen van instellingen van de EU.

  1. Identificeer dan het gewenste doel. Het doel is meer toegang tot de rechtsbescherming in het kader van juridische geschillen aangespannen om het algemene belang te beschermen, zoals het recht op een gezonde leefomgeving.

Het doel is om tegen de verordening in beroep te kunnen gaan en de geldigheid van de verordening aan te vechten. ClientAarde wil in casu namelijk niet dat producenten de uitstootnormen met maar liefst 210% mogen overtreden tot 2020.

  1. Analyseer dan welke elementen in het huidige juridische kader in de weg staan aan het gewenste doel en probeer te analyseren waarom deze elementen zo zijn vormgegeven (zouden ze nuttig kunnen zijn om andere doelstellingen te bereiken?).

Op grond van artikel 267 VWEU is de nationale rechter niet verplicht, maar bevoegd om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie, tenzij er sprake is van het Fotofrost-arrest. Volgens het Fotofrost-arrest kunnen nationale rechters het EU-recht slechts geldig achten en dus toepassen. Dan kan er geen prejudiciële vraag worden gesteld. Dit vormt een belemmering voor het stellen van prejudiciële vragen, zo blijkt uit r.o. 14 van het Fotofrost-arrest: “De nationale rechterlijke instanties kunnen een onderzoek instellen naar de geldigheid van een gemeenschapshandeling en, indien zij menen dat de door partijen aangevoerde middelen van ongeldigheid ongegrond zijn, deze verwerpen door vast te stellen dat de handeling ten volle geldig is. Door zo’n uit- spraak wordt het bestaan van de gemeenschapshandeling immers niet in gevaar gebracht.”

  1. Ontwerp op basis van deze informatie een beter kader waarbij je ook aandacht besteedt aan de kansen van slagen en verwachte belemmeringen. Concentreer je op de rechtsbeschermingsprocedures die gebruikt zijn en gebruikt zouden kunnen worden.

Er zou een lid kunnen worden toegevoegd aan artikel 267 VWEU waaruit blijkt dat men in beroep kan gaan tegen verwerpingen van de nationale rechter. Men kan ook de CILFIT-voorwaarden toepassen. De samenhang tussen deze arresten is dat ze elkaar overlappen met betrekking tot het doel. Het CILFIT-arrest wil namelijk de functionering van de prejudiciële procedure, dus uniformiteit van het recht, waarborgen. Het Fotofrost arrest wil ook de prejudiciële procedure waarborgen. Of iets geldig is moet worden achterhaald door middel van interpretatie, om zo de uniformiteit van het Europees recht te kunnen garanderen.

Hoorcolleges Week 3: Doorwerking op nationaal niveau

Europees recht is een verplicht vak, omdat een jurist moet leren denken op verschillende dimensies. Niet alleen op nationaal niveau moet men kunnen denken, maar ook op Europees niveau, met de daarbij behorende verhoudingen. Het hoorcollege van deze week gaat over de doorwerking van Europeesrechtelijke regels in het nationale recht, waarbij er aandacht wordt besteed aan de begrippen autonomie, voorrang en loyale samenwerking en er nader wordt ingegaan op de implementatie van het Europese recht. Het college wordt gegeven door dhr. Squintani.

Autonomie

Autonomie werd nader gespecificeerd in 1963, in de zaak Van Gend en Loos. In dit arrest ging het om Van Gend en Loos, die beroep heeft ingesteld bij de Tariefcommissie tegen de Nederlandse administratie der belastingen. Het beroep is gericht tegen een beschikking betreffende toepassing van een bepaald douanerecht op de invoer van ureumformaldehyde uit de Bondsrepubliek Duitsland. Deze beschikking was gebaseerd op het per 1 maart 1960 in werking getreden nieuwe Nederlandse douanetarief. De partijen zijn het er met de Tarief- commissie over eens, dat op de datum van invoer (9 september 1960) de geïmporteerde goederen op de juiste wijze zijn ingedeeld onder een bepaalde post van het vingerende tarief van invoerrechten. De vraag die werden gesteld luidde: “Kunnen de burgers aan artikel 12 van het EEG-verdrag onmiddellijk door de rechter te handhaven rechten ontlenen?” Het Hof was van oordeel dat de Gemeenschap in het volkenrecht een nieuwe rechtsorde vormt waarbinnen onderdanen gerechtigd zijn. Ook is het gemeenschapsrecht derhalve, evenzeer als het, onafhankelijk van de wetgeving der lidstaten, ten laste van particulieren geëigend is rechten te scheppen welke zij uit eigen hoofde geldig kunnen maken. De burgers doen mee aan het integratieproject. Het Europees recht bepaalt zelf wanneer zij voorrang heeft, waardoor deze regel goed samenvalt met de regel uit het arrest Costa/ ENEL en het Simmenthal-arrest. Dankzij voorrang en autonomie heeft het Unierecht voorrang, wanneer deze in strijd is met het nationale recht.

In het Costa/ ENEL-arrest werd bepaald dat het autonome karakter van het Unierecht en de geest en de inhoud van het verdrag tot gevolg hebben dat een dergelijk voorschrift derhalve niet boven de rechtsorde van de Gemeenschap kan worden gesteld.

Loyale samenwerking

Het beginsel van loyale samenwerking is ook relevant voor de Europese Unie. Twee weken geleden hebben we geleerd dat de Europese Unie alleen toegekende bevoegdheden heeft. Pas wanneer de Unie in lijn handelt met de conformiteit van het beginsel, dan heeft zij loyaal ten aanzien van de lidstaten gehandeld. Er is dan voldaan aan het beginsel van loyale samen- werking. Er is ook een dimensie waarbinnen de lidstaten de Europese Unie moeten waarderen. De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen om het EU-recht te verzekeren. Eveneens onthouden ze zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie in gevaar kan brengen. Pas als al deze elementen hebben plaatsgevonden, kan er worden gesproken van loyale samenwerking. Het begrip ‘lidstaat’ wordt ruim opgevat door de rechterlijke instanties. Onder lidstaten worden zowel wetgevende en uitvoerende, als rechterlijke machten verstaan. Het beginsel van loyale samenwerking vloeit voort uit artikel 4 lid 3 VEU: “Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien. De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.”

De nationale rechter kan als decentrale Unierechter optreden. Dit blijk uit het Simmenthal-arrest en het Factortame-arrest. Er bestaat een plicht tot integrale toepassing van rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht, om de rechten en plichten te realiseren. Ook bestaat er een plicht tot het buiten toepassing laten van het nationale recht, wanneer dit in strijd is met het Europese Unierecht.

Implementatie van het EU-recht

De doelstellingen van de Europese Unie worden behaald door transpositie, operationalisering, toepassing en handhaving van het recht en sanctionering. De fases van operationalisering en transpositie worden vooral uitgevoerd door de wetgevende macht, terwijl de sanctionering en de toepassing en handhaving worden uitgevoerd door voornamelijk de uitvoerende macht. Deze fasen zijn nodig om te komen tot implementatie. Ook correcte en tijdige toepassing van het EU-recht is slechts een onderdeel van de implementatieplicht in het kader van de loyale samenwerking. De sanctie moet proportioneel en subsidiair zijn, om zo te voorkomen dat er nieuwe handelingen plaatsvinden die in strijd zijn met de implementatie. Zodra een van de vier elementen ontbreken, dan is er sprake van een implementatietekort. Als er sprake is van een implementatietekort, dan is er ook sprake van toepassing van het doorwerkingsmechanisme. Het begrip implementatie, welke transpositie, operationalisering, toepassing en handhaving en sanctionering bevat, staat boven de begrippen autonomie, loyale samenwerking en voorrang. Wanneer een van de implementatievormen ontbreekt, is er geen volle werking en kunnen niet alle Europese doelstellingen bereikt worden. Volle werking kan ook worden bereikt door recht- streekse werking, rechtmatigheidstoets, conforme interpretatie en staatsaansprakelijkheid. De rechtmatigheidstoets kan worden ingeburgerd in de rechtstreekse werking.

Rechtstreekse werking

Individuen kunnen de rechtstreekse werking van een bepaling inroepen. Wanneer daar de focus op wordt gelegd, gaat het om de inroepbaarheid van subjectieve rechten en de inroep- baarheid van een belang, wat zowel individueel als collectief kan zijn. De inroepbaarheid van subjectieve rechten vloeit voort uit het Van Gend en Loos-arrest, het Costa/ ENEL-arrest en het Van Duyn-arrest. De inroepbaarheid van een individueel belang vloeit voor uit het CIA Security-arrest en het Unilever-arrest. De inroepbaarheid van het collectieve belang vloeit voort uit het Salzburg Flughafen-arrest, het Kraaijveld-arrest en het Wells-arrest. Wanneer de focus wordt gelegd op de effectiviteit van het EU-recht, dan gaat het om de tool om de recht- matigheid van nationaal recht te toetsen aan het EU-recht, wat de justiciability theory wordt genoemd.

Is de bepaling geschikt om door een rechter te worden toegepast of uitgelegd zonder dat deze daarmee op de stoel van de wetgever of het bestuur gaat zitten? Ja, dit is mogelijk, indien de EU-verplichting voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is en de focus wordt gelegd op de omstandigheden van de zaak, met enerzijds de relatie tussen de partijen, zowel verticaal en horizontaal, als omgekeerd verticaal, en op de aard van de EU-maatregel, waaronder de verdragen, verordeningen, besluiten en richtlijnen vallen. Ook beginselen, zoals in het Mangold-arrest en het Kupferberg-arrest is bepaald.

Onvoorwaardelijkheid

Elke regel heeft een reikwijdte. Hierbij spelen een aantal begrippen een problematische rol, waaronder de onvoorwaardelijkheid. Het begrip onvoorwaardelijk ten aanzien van een rechts- bepaling is onduidelijk. Het begrip onvoorwaardelijk betekent niet dat we moeten kijken naar de implementatieplicht in het kader van de richtlijn. Het feit dat een verplichting van een richt- lijn aangepast moet worden tot een nationale bepaling, tast de onvoorwaardelijkheid van de wettelijke bepaling niet aan. In het Van Duyn-arrest werd bepaald dat de implementatieplicht en de uitzonderingsclausules irrelevant waren ten aanzien van de onvoorwaardelijkheid. Wij kijken namelijk naar afzonderlijke bepalingen, nadat wij de inhoud met de verplichting hebben vastgesteld. Uitzonderingsclausules tasten de onvoorwaardelijkheid van de bepaling niet aan.

In sommige gevallen kan de rechtsmatigheidstoets ons helpen om toch tot een positieve oplossing te komen. In het Slovaakse Beren-arrest werd bepaald dat artikel 9 lid 3 AC waar- borgt elke partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privépersonen en overheidsinstanties te be- twisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu. Is er in deze bepaling ruimte voor een nationale keuze? Ja, wanneer zij voldoen aan de eventueel in het nationale recht neergelegde criteria. Ze moeten dus een keuze maken wie er toegang kan hebben voor de rechtsbescherming. Die keuze moet gemaakt worden door de regerende macht. Uit rechtsoverweging 4.5 blijkt dat het de uitvoering of werking van die bepaling of een verdere handeling behelst.

In het arrest met casusnummer C-165/09 blijkt dat artikel 4 lid 1 NEC aangeeft dat de lidstaten in 2010 uiterlijk hun jaarlijkse nationale emissies van de verontreinigde stoffen zwaveloxide, stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen en ammoniak tot hoeveelheden die niet groter zijn dan de emissieplafonds van bijlage I beperken. Rechtsoverweging 97 geeft aan dat in zijn context beschouwd, voor zover het enkel een doelstelling formuleert die moet worden bereikt, waarbij de lidstaten een grote speelruimte wordt gelaten om de middelen te kiezen om deze doelstelling te verwezenlijken.

Flipped Classroom: Richtlijn (EU) XX/2012

Richtlijn (EU) XX/2012 betreffende gemeenschappelijke regels inzake compensatie van trein- reizigers bij annulering en vertraging is op 1 december 2012 gepubliceerd in het Publicatieblad. Artikel 14 van de richtlijn bepaalt onder andere dat: “In geval van vertraging van een inter- nationale trein van meer dan 45 minuten, heeft de betrokken passagier recht op geldelijke compensatie door de treinmaatschappij, nader bepaald in Annex II”. Deze bepaling is niet onvoorwaardelijk, omdat het zinsdeel ‘nader bepaald in Annex II’ de onvoorwaardelijkheid van de verplichting aantast.

Op 30 november 2015 zal de Tweede Kamer het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vragen om opheldering ten aanzien van de Nederlandse implementatie van de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG). Op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving dienen projecten aan de water- en beheerplannen te worden getoetst, waarin de doelen van de KRW zijn opgenomen. Volgens de Nederlandse regering is er geen sprake van achteruitgaan indien de negatieve gevolgen van een project op basis van een beheerplan worden gesaldeerd door middel van andere projecten met positieve gevolgen voor het milieu. Naar aanleiding van het Weser-arrest (C-461/13) is Kamerlid Bisschop (SGP) er niet van overtuigd dat Nederland Artikel 4, lid 1, van de Richtlijn correct heeft omgezet.

Je werkt als stagiaire bij de heer Diederik van der Molen, Projectleider Kaderrichtlijn Water bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Ontwerp een document waarin de Nederlandse implementatie van de Kaderrichtlijn Water wordt betwist, respectievelijk verdedigd, op grond van de rechtstreekse werking van artikel 4, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/60.

Vraag 1: Is er sprake van een inbreuk?

Uit het Weser-arrest blijkt dat men vrijheid heeft ten aanzien van het toetsen van specifieke projecten.

Vraag 2: Heeft Artikel 4, lid 1 onder a), i) van richtlijn 2000/60 rechtstreekse werking?

Volgens de heer Bisschop is dit niet relevant. Deze verplichting is voldoende duidelijk en er is geen sprake van achteruitgang. Toch is er volgens Van der Molen geen sprake van een recht- streekse werking.

Doorwerking

Doorwerking heeft meerdere problematische aspecten. In de eerste plaats de onvoorwaar-delijkheid en in de tweede plaats louter negatieve gevolgen. De onvoorwaardelijkheid is hiervoor al besproken, waardoor er vandaag nader wordt ingegaan op de louter negatieve gevolgen. In het Kraaijeveld-arrest ging het om Kraaijeveld die niet zo gelukkig was met een dijkverzwaring in zijn directe omgeving, aangezien zijn bedrijf daardoor niet langer verbonden was met groot open vaarwater. Kraaijeveld ging in beroep tegen het besluit waarbij de dijk- verzwaring werd goedgekeurd. De Raad van State merkte op dat er geen milieueffectrapport had plaatsgevonden voor de desbetreffende dijkverzwaring. Op grond van de MER-richtlijn zijn lidstaten verplicht om een MER uit te voeren voor bepaalde projecten. Volgens artikel 2 lid 1 MER-richtlijn treffen de lidstaten de nodige maatregelen om te verzekeren dat een vergunning vereist is voor projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, en een beoordeling van hun effecten moet plaats- vinden alvorens een vergunning wordt verleend. Deze projecten worden omschreven in artikel 4 MER-richtlijn. Volgens artikel 4 lid 1 MER-richtlijn bepalen de lidstaten de in bijlage II genoemde projecten door middel van een onderzoek per geval of aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria. Een soortgelijke uitspraak is de Wells-uitspraak. In dit arrest ging het om de vraag of een lidstaat binnen de grenzen van zijn discretionaire ruimte was gebleven?

Wat is het verschil tussen rechtstreekse werking en de rechtmatigheidstoets? Zijn het dezelfde doorwerkingsmechanismen? Het enige verschil zijn de voorwaarden. Voor rechtstreekse werking kennen wij de voorwaarden van voldoende duidelijkheid en onvoorwaardelijkheid, die voorwaarden kennen we bij de rechtmatigheidstoetsing niet. Daar kennen we de voorwaarden van de grens aan de nationale directionele ruimte. Beide doorwerkingsmechanismen hebben echter wel dezelfde actor (private partij), hetzelfde middel (één specifieke EU-bepaling), hetzelfde forum (de nationale rechter en eventueel het Hof van Justitie in de zin van artikel 267 VWEU) en dezelfde effecten (het nationale recht wordt buiten toepassing gelaten).

Het Hof van Justitie begint klein, omdat het alleen maar om verbodsbepalingen gaat in het arrest Van Gend en Loos. Daarna breidt zij uit in het arrest Salzburg Flughafen. De lidstaten moeten zich conform het EU-recht gedragen, maar het EU-recht omvat een minimale bescherming. De lidstaten zijn vrij om verdere bescherming in te voeren. Als de doorwerkings- mechanismen minima zijn, dan kunnen de voorwaarden van het Hof van Justitie ook los gelaten worden door de lidstaten. Men kan echter ook binnen de grenzen blijven die door het EU-recht zijn gesteld, daar mogen de lidstaten vrij in zijn. In het Costa/ ENEL-arrest was de nationale uitkomst anders, waarin het ging om een voorbeeld van verschuiving van inroep- baarheid van de subjectieve rechten, naar de inroepbaarheid van belangen.

Louter negatieve gevolgen

Mevrouw Wells had alles wat ze wou hebben en had een natuurreservaat. Ze hoefde alleen maar naar buiten te lopen om in een natuurpark te zijn. Toch zat er in het natuurreservaat een steengroeve, die eigendom was van een ander. Haar natuurreservaat was dus verpest, waardoor ze in beroep ging tegen de Staat, die haar een vergunning had verleend. Hier was er sprake van een verticale rechtsbetrekking: een individu die beroep doet op de Staat. Dit bracht echter met zich mee dat de vergunning werd vernietigd, wat valt onder het bestuurs- recht. Normaliter vernietigt het bestuursorgaan een besluit, waarna er een nieuw besluit dient te worden genomen. Zo’n besluit moet gestuurd worden naar de belanghebbende. In casu was de belanghebbende de aanvrager van de vergunning voor het exploiteren van een steen- groeve. Op basis van artikel 4 lid 2 MER-richtlijn was de vergunning vernietigd. Is er hier nu sprake van rechtstreekse werking? De Staat beroept zich op het Europees recht ten aanzien van een particulier. Als het beroep van mevrouw Wells succesvol was, dan leidt dat tot een geval van omgekeerde verticale rechtstreekse werking. Doordat mevrouw Wells naar de Staat stapte, wordt de rechtsbetrekking tussen de Staat en de exploitant belemmerd. Tussen Wells en de Staat was er sprake van verticale rechtstreekse werking en tussen de exploitant en de Staat was er sprake van een omgekeerde verticale rechtstreekse werking. Volgens het Hof van Justitie was er hier geen sprake van een omgekeerde verticale rechtstreekse werking, maar was er sprake van een louter negatief gevolg. Het Hof van Justitie maakte onderscheid tussen twee fasen en keek slechts naar wat er in beginsel gebeurde: “Louter negatieve gevolgen voor de rechten van derden zijn geen rechtvaardiging om een particulier het recht te ontzetten zich ten aanzien van de betrokken lidstaat te beroepen op de bepalingen van een richtlijn”, zo blijkt uit rechtsoverweging 57 van het Wells-arrest.

In het Salzburg Flughafen-arrest ging het om een vergunning voor het uitbreiden van de luchthaven. De zaak werd echter niet aanhangig gemaakt door een particulier, maar door een ander bestuursorgaan. Het was de ombudsman van de Provincie Salzburg, die het beroep aanhangig maakte. In de driehoeksverhouding was er een horizontale rechtstreekse werking tussen de Staat en de ombudsman. Beide hebben ze een publieke macht. De g Provincie Salzburg, die het beroep aanhangig maakte. In de driehoeksverhouding was er een horizontale rechtstreekse werking tussen de Staat en de ombudsman. Beide hebben ze een publieke macht. De gevolgen waren voor de exploitant, namelijk de luchthaven. Dit zijn twee vormen van een driehoeksverhouding die worden gevormd door de louter negatieve gevolgen. Het intrekken van de vergunning van de exploitant is niets anders dan een louter negatief gevolg voor de exploitant op basis van de driehoeksverhouding.

De vraag is: wanneer is er sprake van een louter negatief gevolg? Volgens het Hof van Justitie is daar sprake van op het moment dat de gevolgen voor de andere partij inherent zijn. Het moet geen verplichtingen met zich meebrengen jegens de andere partij. Wanneer is de verplichting gericht tot de andere partij? Daarvoor moet er worden gekeken naar de adressant van de bepaling. In artikel 4 lid 2 MER-richtlijn is de lidstaat de normadressant. De verplichting die rust op de lidstaat zelf moet dus worden nagelezen. Er moet hierbij niet alleen worden gekeken naar de grammaticale betekenis van de woorden, maar ook naar het stelsel van het recht. Zowel de grammaticale, als de stelselmatige interpretatie moeten dus worden toe- gepast. Artikel 4 lid 2 MER-richtlijn brengt de verplichting van de exploitant met zich mee om te betalen voor de milieueffectrapportage. Er is wel een verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit de richtlijn voor de exploitant. Volgens Squintani is het dus niet voldoende om alleen te kijken naar de normadressant. We kunnen echter wel rustig gebruik maken van de huidige jurisprudentie.

Ook bestuursorganen moeten rechtstreekse werking toepassen. Zonder dat ze eerst moeten wachten totdat een individu een beroep heeft ingesteld voor de nationale rechter. Het San Siro, het voetbalstadion van AC Milan en Inter Milan, moest gerenoveerd worden. Het Italiaanse aanbestedingsrecht werd van toepassing verklaard, zonder dat het Europese recht omtrent aanbesteding werd geraadpleegd. De bepaling van de richtlijn had rechtstreekse werking, waardoor de rechter oordeelde dat ook bestuursorganen de rechtstreekse werking van richtlijnen moesten toepassen, zo blijkt uit het Fratelli Costanzo-arrest.

In de gemeente Boxtel namen ze op een dag een besluit dat in strijd was met het Europees recht. Een derde ging zich beroepen op het Europese recht, waardoor er sprake was van een driehoeksverhouding. De gemeente Boxtel had ook een andere besluit genomen, waarin het zelf het Europese recht rechtstreeks van toepassing had verklaard. Ook had zij de aanvraag van een vergunning geweigerd. De derde ging in beroep. De gemeente Boxtel kreeg van de Raad van State te horen dat ook dat besluit was vernietigd. In geval van een rechtstreekse interpretatie, dan is het bestuursorgaan gedoemd om te falen. Dit wordt ook wel de Boxtel paradox genoemd, een rare ontwikkeling in het Europees recht dat is geïmplementeerd in Nederland.

Flipped Classroom: Kaderrichtlijn Water

Op 30 november 2015 zal de Tweede Kamer het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vragen om opheldering ten aanzien van de Nederlandse implementatie van de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG). Op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving dienen projecten aan de water- en beheerplannen te worden getoetst, waarin de doelen van de KRW zijn opgenomen. Volgens de Nederlandse regering is er geen sprake van achteruitgang indien de negatieve gevolgen van een project op basis van een beheerplan worden gesaldeerd door middel van andere projecten met positieve gevolgen voor het milieu. Naar aanleiding van het Weser-arrest (C-461/13) is Kamerlid Bisschop (SGP) er niet van overtuigd dat Nederland Artikel 4, lid 1, van de Richtlijn correct heeft omgezet.

Op 1 december 2015 wil de Provincie Groningen een vergunning weigeren voor het bouwen van een megastal vlakbij de Dollart. Dit project tast de kwaliteit van de rivier Westerwoldse Aa aan maar wordt wel gesaldeerd in het kader van het beheerplan voor de riviertje Westerwoldse Aa. Herontwerp de jurisprudentie van de Raad van State zodat deze niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 4, lid 1, onder a), i) van de Richtlijn op z'n situatie.

Vraag 1: Is er sprake van een inbreuk?

Ja, er is een inbreuk, omdat de problematische aanpak, de salderingsmogelijkheid, in strijd is met artikel 4 lid 1, onder a jo. i van de Richtlijn.

Vraag 2: Heeft Artikel 4, lid 1 onder a), i) van richtlijn 2000/60 rechtstreekse werking?

Ja, deze bepaling heeft rechtstreekse werking, omdat we de positie van meneer Bisschop overnemen.

Vraag 3: welke belemmeringen zijn er t.a.v. de toepassing van Rechtstreekse werking door de Provincie Groningen?

Uit het Boxtel-arrest blijkt dat de verweerder in artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn geen gevraagde vergunning kon weigeren tegenover appellant, in aanmerking genomen dat geen particulier hierom heeft verzocht. Kortom, de Provincie Groningen kan geen beroep doen op de Richtlijn, nu het tegenover particulieren geen rechtstreekse werking heeft. Er is sprake van een omgekeerde verticale rechtstreekse werking, omdat het bestuursorgaan beroep doet op een regeling ten aanzien van de particulier.

Vraag 4: Herontwerp de jurisprudentie van de Hoge Raad zodat deze niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 4, lid 1, onder a), i) van de Richtlijn op z'n situatie.

De Boxtel Paradox moet dusdanig aangepast worden, dat de gevraagde vergunning op grond van de Habitatrichtlijn kan worden geweigerd, zonder dat de particulier hierom heeft verzocht. In het arrest Fratelli Costanzo ging het om een particulier die graag deel had genomen aan een aanbestedingsprocedure. Het nationale recht was echter in strijd met het Europees recht. Fratelli Costanzo beroept zich op de richtlijn jegens de gemeente. Wat zou er gebeuren als er zonder een beroep van Fratelli Costanzo een besluit zou worden genomen door de gemeente? Dan zou er sprake zijn van omgekeerde verticale rechtstreekse werking. Dit besluit brengt baten aan de particulier. Dergelijke besluiten worden in het Nederlandse bestuursrecht begunstigende beschikkingen genoemd. Fratelli Costanzo gaat dus over een begunstigende beschikking en niet over alle soorten van besluiten. In de Boxtel Paradox gaat het om negatieve gevolgen voor de particulier. Door de Fratelli Costanzo zaak toe te passen op de Boxtel Paradox kan het dusdanig worden veranderd. In de zaak Salzburg Flughafen beriep een bestuursorgaan zich op het Europees recht. Door deze zaken samen te voegen wordt er een oplossing gevormd.

Hoorcolleges Week 4: Staatsaansprakelijkheid en procedurele autonomie

De hoorcolleges van deze week gaan over staatsaansprakelijkheid en procedurele autonomie. Hierbij behoort de plicht tot Unierechtconforme interpretatie van nationaal recht. Ook zal er nader worden ingegaan op de Francovich aansprakelijkheid van de lidstaten. Beide colleges worden verzorgd door dhr. Squintani.

Plicht tot Unierechtconforme interpretatie

De plicht tot Unierechtconforme interpretatie vormt een oplossing voor het drastische karakter en het verbod van horizontale rechtstreekse werking. Wanneer er strijd is tussen een nationale en een Europese bepaling, moet de nationale bepaling buiten toepassing worden gelaten. In het kader van conforme interpretatie is dit niet nodig, omdat het nationale recht dan wordt gebruikt om het geschil op te lossen. Het nationale recht vormt dan de basis voor het oplossen van het Europese recht. Kortom, conforme interpretatie heeft een minder drastisch karakter dan rechtstreekse werking, mits er wordt gekeken naar de soevereiniteit van de lidstaten. Dit vormt tevens de rechtsregel van het Faccini Dori-arrest. Conforme interpretatie is niets anders dan het toepassen van het nationale recht. Uit het Marleasing-arrest volgt dat de plicht zoveel mogelijk richtlijkconforme interpretatie inhoudt van nationale wetten, ongeacht of wetten van voor of na de richtlijn zijn, in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, door middel van nationale uitleggingsmethoden en het gehele nationale recht. De plicht geldt vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn, zo volgt uit het Adeneler-arrest. Als men de conforme interpretatie toegepast wil laten worden binnen het nationaalrechtelijke kader, dan moet men kijken welke interpretatiemethoden toegestaan zijn volgens het nationale recht.

Uit het Kolpinghuis-arrest vloeit voort wanneer richtlijnconforme interpretatie onmogelijk is. Er moet namelijk wel een nationale wet zijn die conform uit te leggen is en die binnen de grenzen van Europeesrechtelijke rechtsbeginselen, zoals rechtszekerheid of het verbod van terug- werkende kracht (geen uitlegging contra legem) ligt. Uit rechtsoverweging 13 van het Kolping- huis-arrest blijkt: “Deze verplichting van de nationale rechter om bij de uitlegging van de ter zake dienende voorschriften van zijn nationale recht te rade te gaan met de inhoud van de richtlijn, vindt evenwel haar begrenzing in de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het verbod van terugwerkende kracht.” Bij richtlijnconforme interpretatie is er geen sprake van buiten toepassing plaatsen van de nationale regeling, wat dus een minder drastisch effect heeft dan andere interpretatiemethoden. De plicht tot conforme interpretatie bestaat ook in horizontale situaties, volgens het Faccini Dori-arrest. Dit is tevens van belang voor Europees consumentenrecht.

Conforme interpretatie wordt gebruikt bij een gebrek aan rechtstreekse werking, volgens het Faccini Dori-arrest, maar volgens het Janecek-arrest gaat de rechtstreekse werking voor bij een gebrek aan conforme interpretatie. De arresten zijn dus tegengesteld aan elkaar. De rechter kan dus voor verschillende vormen kiezen. Uit het boek Concordia Discordantium Canonum blijkt dat conflicten eerst vermeden moeten worden door middel van interpretatie.

Richtlijnen hebben slechts verticale rechtstreekse werking, wat geldt tussen de overheid en de particulier. Kan er sprake zijn van omgekeerde verticale conforme interpretatie? Het antwoord hangt af van de soort procedure waarin we zitten. In een strafrechtelijke procedure is het niet mogelijk, in tegenstelling tot in een civielrechtelijke en een bestuursrechtelijke procedure, die geen strafbaar karakter hebben. Conforme interpretatie betekent dat de Marshall-regel niet meer geldt.

Randvoorwaarden nationaal procesrecht

De Europese Unie is gebonden aan de beginselen van subsidiariteit en procedurele autonomie inhoudende dat de Europese Unie slechts moet regelen wat nodig is. De lidstaten zijn prima in staat om zelf de daarbij behorende procedures te bepalen. Dat wil echter niet zeggen dat de Europese Unie geen procedurele bepalingen harmoniseert. In artikel 108 lid 3 jo. 267 VWEU zijn procedurele bepalingen geharmoniseerd. Zo blijkt tevens uit enkele richtlijnen.

Procesrechtelijke inbedding en de Rewe/ Comet-doctrine

Doorwerking is vaak gericht op materiële rechtsregels die voor procesrechtelijke inbedding afhankelijk zijn van nationaal recht. Elk individu moet in staat zijn om soelaas te kunnen krijgen ten aanzien van besluiten van staatsorganen die de rechtspositie van deze individuen aantast. Elke regel van het nationale procesrecht kan getoetst worden aan het gelijkheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Als er wordt vastgesteld dat er geen sprake is van harmonisatie, dan kan men kijken naar de Rewe/ Comet-doctrine. De rol van effectieve rechtsbescherming staat genoemd in artikel 19 lid 1 VEU, luidende: “Het Hof van Justitie van de Europese Unie omvat het Hof van Justitie, het Gerecht en gespecialiseerde rechtbanken. Het verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen. De lidstaten voor- zien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren.”

In de Rewe/ Comet-doctrine is bepaald dat de nationale procedurele bepalingen in het kader van beroepen die ertoe strekken Unierechten te beschermen niet ongunstiger moeten zijn dan die voor soortgelijke nationale beroepen gelden. Dit valt samen met het gelijkwaardigheids- beginsel. Daarnaast mogen nationale procedurele bepalingen de uitoefening van Unierechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken, wat samenvalt met het doeltreffendheid-beginsel. Procedures die niet gericht zijn tot het harmoniseren van de richtlijn, voldoen niet aan het gelijkwaardigheidsbeginsel.

In de Fratelli Costanzo-zaak is bepaald dat bestuursorganen ook de rechtstreekse werking moeten toepassen bij het ontbreken van een rechtsgrondslag. Dit kan leiden tot de Boxtel-paradox. Hieronder vallen zowel begunstigende als bestraffende beschikkingen. De gemeente Boxtel weigerde de vergunning, omdat die vergunning in strijd was met een bepaling van de MER-Richtlijn. Het doeltreffendheidsbeginsel lijkt zodoende alleen toepassing te hebben op begunstigende beschikkingen. Uit het Salzburg Flughafen-arrest blijkt dat het doeltreffendheid-beginsel ook van toepassing is op bestraffende beschikkingen. In het Factortrame-arrest ging het om het om bevoegdheden van rechters. De rechter moest in staat zijn om voorlopige maat- regelen te treffen ten aanzien van particulieren. Op basis van het doeltreffendheidsbeginsel is deze bevoegdheid aan de rechter toebedeeld. De rechters hebben wel veel moeite met de toepassing van het beginsel van procedurele autonomie. Het Factortrame-arrest heeft ervoor gezorgd dat het nuttige effect van het Unierecht is samengevallen met het nuttige effect van artikel 267 VWEU. In het Lufthansa-arrest ging het om een voorlopig besluit van de Commissie ten aanzien van staatssteun, wat bindend is voor nationale rechters. In dit arrest is het nuttige effect van artikel 107 VWEU samengevallen met het nuttige effect van artikel 108 lid 3 VWEU.

In de Emmott-zaak werd bepaald dat nationale procedureregels inzake termijnoverschrijding binnen een redelijke termijn is toegestaan mits voldaan is aan het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Pas na correcte omzetting kan een particulier zijn rechten kennen en pas dan kan een termijn gaan lopen. Het Hof van Justitie heeft dit kunnen bepalen aan de hand van de beginselen. De termijn moet redelijk zijn en kan geen afbreuk doen aan de rechten van individuen. Termijnen lopen niet af tot het moment dat de richtlijn volledig en juist is geïmplementeerd. Pas bij correcte omzetting begint de termijn dus te lopen. Wanneer de termijn nog niet volledig is geïmplementeerd, dan kunnen wij onze rechten niet kennen. In de Kempter-zaak ging het om een ingewikkeldere casus. Hierin is bepaald dat een verzoek tot heroverweging van een definitief geworden bestuursbesluit naar aanleiding van een later arrest van het hof mogelijk is, wanneer de heroverweging plaatsvindt naar Nederlands recht. Het besluit is aan het licht gekomen bij het ontbreken van een prejudiciële vraag. Het indienen van een verzoek tot heroverweging moet tijdig ingediend zijn. Ook moet de uitspraak van de rechter in strijd zijn met latere interpretatie van het Hof van Justitie en moet het gaan om een res iudicata. Als aan deze voorwaarden is voldaan, dan kan het alsnog mogelijk zijn om een besluit te heronderzoeken.

Ambtshalve toetsing van het EU-recht

In 1995 is alles begonnen met het gelijkheidsbeginsel. In het arrest Van Schijndel/ Van Veen werd bepaald dat er een plicht is om het nationale recht ambtshalve te toetsen op basis van het recht van de Europese Unie, indien er onder het nationale recht een plicht is om de regel- geving te toetsen op basis van hogere regels. In het Kraaijeveld-arrest werd bepaald dat dit ook geldt als er sprake is van een bevoegdheid. In dit arrest ging men over naar een steeds meer op doeltreffendheid gebaseerd argument. De laatste stap is bepaald door het Hof van Justitie in het Krizan-arrest. Ambtshalve toetsing op basis van het EU-recht moet kunnen, on- geacht of dit geboden of verboden is of hiertoe ook maar een bevoegdheid bestaat onder nationaal grondwettelijk recht. In het Mostaza Claro-arrest ging het om het nuttige effect van het consumentenrecht van de Europese Unie en het Krizan-arrest ging om het nuttige effect van milieubescherming van de Europese Unie, samenvallend met het nuttige effect van artikel 267 VWEU.

Positie van de rechter

De nationale rechter moet een actieve rol spelen in het verzekeren van de volle werking op grond van artikel 4 lid 3 VEU, zo blijkt tevens uit het Factortrame-arrest. De nationale rechter is tegelijkertijd de zwakste schakel, volgens het Kempter en Köbler-arrest. Volgens het Köbler-arrest is de lidstaat namelijk aansprakelijk voor Europeesrechtelijke foute rechtspraak van de hoogste rechter.

Francovich-aansprakelijkheid

Volgens het Francovich-arrest creëert het EU-recht rechten voor private personen, zodat er een recht is op schadevergoeding indien dergelijke rechten worden overtreden en dit tot schade leidt, zo blijkt uit rechtsoverweging 31-37 van het arrest. Aan het verkrijgen van deze rechten voor private personen, zitten een aantal voorwaarden volgens de arresten Brasserie en Dillenkofer. Zo moet er sprake zijn van schade, een EU-bepaling die rechten geeft aan individuen, een duidelijke schending van die betreffende EU-bepaling en een causaal verband tussen de schending en de schade. Deze voorwaarden zorgen voor een minimumniveau van bescherming. Deze voorwaarden gelden voor alle doorwerkingsmechanismen.

Hoorcolleges Week 5: Harmonisatie en vrij verkeer van goederen

De hoorcolleges van deze week gaan over harmonisatie en vrij verkeer van goederen. Het onderwerp harmonisatie wordt nader besproken door dhr. Squintani, terwijl dhr. Van Leeuwen het onderwerp vrij verkeer van goederen zal komen uitleggen.

Harmonisatie

Harmoniseren betekent het egaliseren van de nationale rechterlijke ordes in een beleidsterrein vallend binnen de gedeelde bevoegdheden. De harmonisatie kan worden onderverdeeld in positieve en negatieve integratie. Wanneer de Europese normen de nationale regels ver-vangen, dan is er sprake van positieve integratie. Wanneer regels die het vrije verkeer belemmeren worden verboden, dan is er sprake van negatieve integratie.

De Europese Unie brengt een interne markt met zich mee op grond van artikel 3 lid 3 VEU. De Unie heeft op dit gebied een exclusieve bevoegdheid tot mededingingsregulering in de zin van artikel 3 lid 1 sub b VWEU en een gedeelde bevoegdheid tot interne marktregulering in de zin van artikel 4 lid 2 sub a VWEU. Hiermee wil de Europese Unie de lidstaten op verschillende gebieden naar elkaar toe laten groeien. Het weghalen van de verschillen tussen de lidstaten wordt dus ook wel harmonisatie genoemd. Daardoor worden de lidstaten steeds meer gelijk aan elkaar, zodat er steeds meer op elkaar vertrouwd kan worden. Er moet dus een Europese balans zijn tussen vrij verkeer en bijvoorbeeld milieubescherming, wat is neergelegd in de EU-standaarden.

De harmonisatieregelingen zijn niet vastgelegd in één verdrag, maar vastgelegd in meerdere wetten, verdragen en richtlijnen. Een stelling luidt: de verdragen verbieden alles wat de interne markt kan belemmeren. Is deze stelling juist of onjuist? Deze stelling is onjuist, want met een enkele juridische regel was de interne markt al gereguleerd. De normadressant in artikel 34 VWEU zijn de lidstaten en geldt het verbod dus alleen ten aanzien van de lidstaten.

Harmonisatie heeft een intern effect. Het grensoverschrijdende element is al bepaald door de Europese wetgever. De harmonisatiemaatregel bepaalt immers zijn eigen toepassingsbereik. Het grensoverschrijdende probleem wordt namelijk opgelost door de Europese maatregel. De harmonisatiemaatregel vormt het toetsingskader voor de nationale maatregel. Het is dus niet de vraag of de maatregel in strijd is met het verdrag, maar in strijd is met de richtlijn, het besluit of de verordening. Hierbij moet wel gelet worden op de minimumharmonisatie. Positieve harm-onisatie valt namelijk te onderscheiden in totale harmonisatie en gedeeltelijke of partiële harm-onisatie. Totale harmonisatie ziet op een uniforme EU-regelgevingskader, voor een geheel beleidsgebied, waarin allerlei sub-onderwerpen samenvallen. Gedeeltelijke of partiële harmo-nisatie ziet slechts op een deelgebied.

Vrij verkeer van goederen

Het vrij verkeersrecht zit vol met casussen. Het verdrag omvat veel algemene bepalingen, waar kleur aan is gegeven door de jurisprudentie van het Hof. Onder de interne markt valt vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal. Een interne markt betekent dat een Nederlander gewoon in Duitsland aan een universiteit kan werken, zonder dat hij belemmerd wordt vanwege het feit dat hij Nederlands is. De filosofie achter de interne markt is niet puur economisch. Het gaat niet alleen om de vrije handel. In tijden van crisis is de kans minder groot dat lidstaten vijandig met elkaar worden en dat er oorlog ontstaan door de interne markt. Een interne markt klinkt heel mooi, maar creëert tegelijkertijd ook veel spanningen. Er komen namelijk veel personen uit armere Oost-Europese landen naar het westen om daar te werken. De interne markt is echter niet absoluut, wat betekent dat lidstaten belemmeringen mogen op- stellen, bijvoorbeeld in het geval van openbare orde en openbare veiligheid. Wanneer een lid-staat een vermoeden heeft dat een Franse man, die in Nederland wil gaan werken, terrorisme wil gaan verheerlijken, dan mag Nederland deze Franse man weigeren.

Interne markt

Wanneer lidstaten het recht van het vrije verkeer schenden, dan mag men deze belemmering aanvechten. De rechter moet dan bepalen of er sprake is van een beperking van het vrije verkeersrecht en moet dan beoordelen of deze beperking ook gerechtvaardigd kan worden. Negatieve integratie is het wegnemen van nationale beperkingen van het vrije verkeersrecht. Dit is een manier om de vrije markt goed te laten functioneren. De Europese Unie maakt namelijk ook gebruik van positieve integratie, wat inhoudt dat er een norm wordt gesteld die geldig is voor alle Europese lidstaten. De meeste vrije verkeerscasussen vallen echter nog steeds onder de vrije bepalingen.

Structuur vrij verkeersrecht

De structuur bestaat uit vijf stappen. De eerste vraag is of een casus binnen de reikwijdte van het vrij verkeersrecht valt. De tweede stap is welke verkeersvrijheid van toepassing is. De derde stap is of de eiser de verkeersvrijheid kan inroepen tegen de gedaagde. Kortom, heeft het vrij verkeersrecht rechtstreekse werking. De vierde stap is of er sprake is van een beperking van het vrije verkeersrecht. De vijfde stap is of deze beperking gerechtvaardigd kan worden.

De eerste stap is alleen van toepassing, wanneer het vrije verkeersrecht een interstatelijk of grensoverschrijdend element heeft. Het vrij verkeersrecht is dus niet van toepassing op louter interne situaties, die zich beperken tot één lidstaat. Het Hof is echter flexibel in het vaststellen van het grensoverschrijdende element.

Ten aanzien van de tweede stap is het niet altijd duidelijk onder welke vrijheid de casus moet worden beoordeeld: werker/ diensten, diensten/ kapitaal of diensten/ vestiging. Soms is het ingewikkeld om te weten waarin het onderscheid moet worden gemaakt. Er wordt nader op deze vrijheden ingegaan in het volgende hoorcollege.

Heeft de vrijheid waar ik mij op wil beroepen rechtstreekse werking, is de derde vraag die gesteld moet worden. Alle fundamentele vrijheden hebben verticale rechtstreekse werking. Zij kunnen worden ingeroepen tegen de Staat door particulieren. Hoe zit het met horizontale recht streekse werking? Je zou kunnen stellen dat de vrijheden ook horizontale rechtstreekse werking hebben, behalve het vrij verkeer van goederen. Hier zitten echter ook weer wat meer nuances aan vast. Op deze nuances wordt ook in een nader hoorcollege ingegaan. Deze potentiële horizontale rechtstreekse werking heeft namelijk veel negatieve gevolgen voor particulieren.

Vervolgens moet de vraag worden gesteld of er sprake is van een beperking van het recht van het vrije verkeer. Het Hof maakt onderscheid tussen directe en indirecte discriminatie. Directe discriminatie, ook wel openlijke discriminatie genoemd is een maatregel die direct zichtbaar in strijd is met een bepaling van een andere lidstaat. Een Frans ziekenhuis heeft bijvoorbeeld de regel dat alleen burgers met de Franse nationaliteit in het ziekenhuis mogen werken. Deze vorm van discriminatie komt niet zoveel meer voor. Indirecte discriminatie of verkapte discrimi- natie is niet zichtbaar, maar het effect van de regel is dusdanig dat zij wel discrimineert ten aanzien van andere lidstaten. In Nederland moet men Nederlands kunnen spreken is een vorm van een taalvereiste (indirecte discriminatie). Andere burgers worden niet direct geraakt zoals uit de regel blijkt, maar het is wel een vorm van discriminatie. Tegenwoordig ziet men in plaats van discriminatie steeds meer belemmeringen en obstakels. Maakt een regel het moeilijker of minder aantrekkelijk om gebruik te maken van het vrije verkeersrecht?

Als het Hof van Justitie vaststelt dat er sprake is van een beperking van het vrij verkeersrecht, dan moet deze gerechtvaardigd worden. Directe discriminatie kan alleen gerechtvaardigd worden op basis van gronden in het Verdrag, bijvoorbeeld openbare orde, openbare veiligheid en gezondheid. Indirecte discriminatie en obstakels en belemmeringen kunnen niet alleen gerechtvaardigd worden op basis van de gronden in het Verdrag, maar ook op basis van objectieve rechtvaardigingen ontwikkeld in de jurisprudentie van het Hof, zoals bescherming van het milieu en consumentenbescherming. De beperking moet evenredig zijn en mag niet in strijd zijn met de grondrechten. Het moet dus ook geschikt en noodzakelijk zijn.

Structuur vrij verkeer van goederen

Tarifaire belemmeringen zijn belemmeringen van financiële aard. Artikel 30 VWEU bepaalt dat douanerechten en heffingen van gelijke werking verboden zijn binnen de Europese Unie. Bedragen die over het importeren van goederen betaald moeten worden zijn verboden. Deze kosten zijn namelijk vermomd als een bedrag voor een keuring of een bedrag voor een bepaald statistisch onderzoek. Deze bedragen die over de te importeren goederen betaald moeten worden zijn verboden. Artikel 110 VWEU verbiedt discriminerende binnenlandse belastingen. Het verbiedt een algemeen stelsel dat ingevoerde producten discrimineert. Het is verboden om te discrimineren als die goederen gelijksoortig zijn. Franse bananen mogen bijvoorbeeld niet gunstiger worden belast dan Spaanse bananen. Het geldt niet alleen voor producten die gelijksoortig zijn, maar ook ten aanzien van producten die concurrerend met elkaar zijn. Zo mogen binnenlandse goederen niet gunstiger behandeld worden dan buitenlandse goederen. Als Engeland wijn veel zwaarder belast dan bier en Frankrijk bier zwaarder belast dan wijn, dan is er sprake van een schending van artikel 110 VWEU.

Het vrij verkeer van goederen verbiedt ook non-tarifaire belemmeringen, zoals kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking, zoals genoemd in artikel 34 VWEU. Een kwalitatieve invoerbeperking is een invoerquotum of een invoerverbod. Wanneer Nederland 10.000 kippen mag invoeren uit België, maar het land deze norm overschrijdt, dan is er sprake van een invoerquotum. Bij een verbod wordt deze norm op 0 gezet. Onder artikel 34 VWEU vallen ook maatregelen van gelijke werking, zoals maatregelen die hetzelfde effect hebben als invoerquota en invoerverboden. Artikel 35 VWEU verbiedt kwantitatieve uitvoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking die hetzelfde effect hebben als uitvoerquota en uitvoerverboden.

Het Hof van Justitie heeft de definitie van een maatregel van gelijke werking al lang geleden vastgesteld in het Dassonville-arrest: “een maatregel van gelijke werking is iedere handels-regeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren.” Wanneer nationale bananen geen sticker hoeven te hebben met de vlag van het land, maar buitenlandse bananen wel, dan wordt er onderscheid gemaakt tussen gelijke producten. Dat wordt dan een maatregel van gelijke werking met onderscheid genoemd: regels die een onderscheid maken tussen ingevoerde en binnenlandse producten. Ook kent men maatregelen van gelijke werking zonder onderscheid: regels die formeel geen onderscheid maken tussen ingevoerde en binnenlandse producten, maar toch een belemme-ring van de invoer als gevolg kunnen hebben, wat een producteis wordt genoemd.

In het Dassonville-arrest had het Hof het over regels die waren opgesteld door de lidstaten. Het vrij verkeer van goederen is op dit punt een soort uitzondering. Hoewel artikel 34 VWEU namelijk verticale rechtstreekse werking heeft, heeft het Hof nooit de horizontale rechtstreekse werking hiervan aangenomen. Hierdoor lijkt artikel 34 VWEU niet direct van toepassing op acties van private partijen. Het artikel is echter wel van toepassing op private partijen die taken uitvoeren die door de Staat aan hen gedelegeerd zijn, wat ook blijkt uit het Frabo-arrest. Andere arresten die hierop van toepassing zijn, zijn de Schmidberger en Spaanse Aardbeien-arresten: de lidstaten zijn verplicht om het vrij verkeer op hun grondgebied te faciliteren en moeten dus actie ondernemen tegen private partijen die belemmeringen van het vrij verkeer creëren. In het Spaanse Aardbeien-arrest ging het om Spaanse aardbeien die naar Frankrijk geïmporteerd werden en goedkoper waren dan de Franse aardbeien. De Franse boeren die aardbeien kweekten gingen jarenlang Spaanse aardbeien importeurs aanvallen. Na jaren ging men klagen bij de Europese Commissie, wegens het schenden van het vrij verkeer van goed-eren. Frankrijk is onder het Europese recht verplicht om zijn best te doen om het vrij verkeer van goederen te faciliteren. Frankrijk had dus die norm geschonden. De Franse boeren moesten dus eigenlijk vervolgd worden.

In 1974 deed het Hof de uitspraak in het Dassonville-arrest, wat bepaalde spanningen met zich meebracht tussen de partijen in die zaak. Enerzijds ging het om importeurs die de nationale regels wilden aanvechten en anderzijds ging het om de Staat die de nationale regels wilde handhaven. De ruime definitie van maatregelen van gelijke werking in Dassonville geeft handelaren de mogelijkheid om bijna elke nationale regel aan te vechten onder artikel 34 VWEU. Een voorbeeld daarvan is het gesloten houden van winkels op zondag. Als een winkel op zondag gesloten is, dan kunnen er geen goederen verkocht kunnen worden en houdt men meer goederen over, dus zal men minder goederen importeren uit andere landen. Dit heeft echter weinig te doen met intracommunautaire handel. Lidstaten voerden de druk op het Hof uit om de definitie van maatregelen van gelijke werking in te perken. De mogelijkheid hiertoe werd geboden in het Keck-arrest. Het Hof ontwikkelde een nieuwe categorie van nationale regels die volledig buiten de reikwijdte van artikel 34 VWEU vallen: de verkoopmodaliteiten. Het Hof van Justitie gaf deze naam aan de nieuwe categorie regels. Deze regels zien op de omstandigheden waaronder een product op de markt wordt gebracht. Het gaat dan niet om de inhoud of de verpakking van het product, maar aan wie en wanneer het product verkocht wordt. Deze verkoopmodaliteiten vallen volgens het Keck-arrest buiten de reikwijdte van artikel 34 VWEU, mits ze voldoen aan twee voorwaarden. In de eerste plaats moeten deze voorwaarden van toepassing zijn op alle marktdeelnemers en ten tweede mag zo’n verkoopmodaliteit niet direct of indirect discrimineren tegen ingevoerde goederen.

Regels die voldoen aan de twee mitsen van het Keck-arrest vallen buiten artikel 34 VWEU en hoeven dus niet gerechtvaardigd te worden. Indien niet voldaan wordt aan één van de mitsen van Keck, dan vormt de verkoopmodaliteit een maatregel van gelijke werking die gerecht- vaardigd moet worden. In het Familiapress-arrest werd er een onderscheid gemaakt tussen de verkoopmodaliteit en de producteis. De producteis is een regel waardoor iets aan het product zelf moet worden veranderd, wat dus een maatregel van gelijke werking betreft. Een verkoopmodaliteit is een regel die ziet op hoe het product vervolgens op de markt wordt ge-bracht.

In Dassonville werd een ruime definitie gegeven van het begrip maatregel van gelijke werking. In het Keck-arrest werd het begrip enigszins ingeperkt naar de wens van de lidstaten. Toch wou men vervolgens meer normen eronder laten vallen. Het begrip verkoopmodaliteit moest dus ingeperkt worden. Dit werd bepaald in het Mickelsson en Roos-arrest. Dit arrest had de regel dat jetski’s niet gebruikt mochten worden, behalve op openbare waterwegen en op speciaal daarvoor door de Zweedse overheid aangewezen wateren. Het ging dus om een gebruiksverbod van Zweedse jetski’s. De jetski’s mochten wel gekocht, maar niet gebruikt worden. Volgens handelaren was dit een maatregel van gelijke werking. Het Hof van Justitie ging mee met de importeurs: het gaat om regels die het gebruik van goederen aanzienlijk beperken, waardoor de toegang van die goederen tot de markt worden belemmerd en het dus moet worden gezien als een maatregel van gelijke werking. Het Hof van Justitie creëerde dus een aparte regeling, waarin de reikwijdte van een verkoopmodaliteit uit het Keck-arrest weer enigszins werd ingeperkt. Het Hof bepaalde dit is een regel die de toegang tot de Zweedse markt belemmert, dus een maatregel van gelijke werking die gerechtvaardigd moet worden.

Rechtvaardigingen

Artikel 36 VWEU ziet op openbare zedelijkheid, openbare orde, openbare veiligheid, gezond-heid van personen, dieren en planten, nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit, bescherming van industriële en commerciële eigendom. Engeland wilde op een gegeven moment geen erotische poppen meer in het land hebben, omdat het strijd was met de open- bare zedelijkheid. Dit werd gezien als een verkapte beperking van de handelt tussen lidstaten.

In het Cassis de Dijon-arrest ontwikkelde het Hof een open categorie van goede redenen die door lidstaten ingeroepen kunnen worden om een beperking van artikel 34 VWEU te recht-vaardigen, de zogenoemde dwingende vereisten. De gronden die in artikel 36 VWEU werden genoemd waren namelijk beperkt en inflexibel.

Er kwamen meerdere rechtvaardigingen. Kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking met onderscheid kunnen alleen gerechtvaardigd worden onder artikel 36 VWEU. Maatregelen van gelijke werking zonder onderscheid en verkoopmodaliteiten die niet voldoen aan de mitsen van Keck kunnen gerechtvaardigd worden onder artikel 36 VWEU en door de Cassis-rechtvaardigingen. In de praktijk hanteert het Hof steeds vaker een flexibele test, waardoor ook de maatregelen van gelijke werking met onderscheid door een Cassis-rechtvaardiging gerechtvaardigd kunnen worden.

Evenredigheid

Net als in het Fedesa-arrest bestaat de evenredigheidstest uit drie stappen. In de eerste plaats moet er sprake zijn van geschiktheid: is er een verbinding tussen het doel en het middel, is de gekozen maatregel geschikt om het doel te realiseren? Ook moet er noodzakelijkheid zijn: zijn er minder ingrijpende maatregelen mogelijk om het doel te bereiken, is het daadwerkelijk nodig om zover te gaan? Ten derde moet er sprake zijn van evenredigheid stricto sensu: ook als een maatregel geschikt en noodzakelijk is, vindt er nog een afweging van de belangen plaats. Wanneer men tot de conclusie komt dat een maatregel niet geschikt is, dan betekent dat niet dat men niet meer hoeft te kijken naar de noodzakelijkheid en de evenredigheid stricto sensu. In het Fedesa-arrest ging het om de rechtmatigheidstoets van Europese regelgeving. Het Hof van Justitie was daarin mild in de evenredigheidstoets. Op basis van bewijs moet men laten zien dat de maatregel geschikt, noodzakelijk en evenredig is. Bij de evenredigheidstoets moeten de elementen ook gekoppeld worden aan de casus.

Flipped Classroom: Bloody Mary

In Oostenrijk wordt een wet aangenomen waarin bepaald wordt dat mensen die bloed doneren op geen enkele wijze hiervoor betaald mogen worden. Zij mogen zelfs geen vergoeding van hun reiskosten of een consumptiebon ontvangen. Bovendien wordt expliciet in de wet bepaald dat bloed dat aan ziekenhuizen geleverd wordt alleen maar afkomstig mag zijn van donoren die geen enkele vorm van betaling of compensatie hebben ontvangen. Volgens de Oostenrijkse regering is deze wetgeving nodig om te garanderen dat gedoneerd bloed van een hoge kwaliteit is.

Bloody Mary, een Nederlands bedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in het leveren van bloed aan ziekenhuizen en zorginstellingen, staat op het punt om een contract voor de levering van bloed af te sluiten met de Oostenrijkse Vereniging van Ziekenhuizen. De nieuwe Oostenrijkse wet dreigt echter voor problemen te zorgen. Bloody Mary haalt het geleverde bloed met name uit Nederland en België, waar bloeddonoren standaard een reiskostenvergoeding krijgen. Door de nieuwe wetgeving kan Bloody Mary niet garanderen dat haar bloedproducten voldoen aan de Oostenrijkse wet. Hierdoor dreigt de deal met de Oostenrijkse Vereniging van Ziekenhuizen niet door te gaan.

De opdracht is nu om Bloody Mary te helpen om de geldigheid van de Oostenrijkse wetgeving aan te vechten onder EU recht, zodat Bloody Mary toch Nederlands en Duits bloed op de Oostenrijkse markt kan brengen.

  1. Beschrijf eerst het kader waarin de Oostenrijkse wetgeving beoordeeld moet worden. Ga er hierbij vanuit dat de vereisten voor bloedproducten niet op Europees niveau geharmoniseerd zijn.

Er dient te worden gekeken naar artikel 34 VWEU: “kwalitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden.”

  1. Stel vast met welk doel Bloody Mary jullie hulp heeft ingeschakeld.

Bloody Mary wil Nederlands en Belgisch bloed op de Oostenrijkse markt krijgen, door de Oostenrijkse wetgeving buiten werking te stellen op grond van artikel 34 VWEU.

  1. Analyseer de belemmeringen voor Bloody Mary om dit doel te verwezenlijken. Ga hierbij met name in op de positie van de Oostenrijkse regering.

Formeel gezien wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de bloedsoorten, omdat alle bloeddonoren niet betaald mogen worden, wat een producteis wordt genoemd. De kwaliteit van het bloed is afhankelijk van het feit op personen wel of niet betaald zijn.

  1. Adviseer Bloody Mary op welke grond zij de Oostenrijkse wetgeving het beste aan kan vechten.

Mogelijk is er een rechtvaardigingsgrond te vinden in artikel 36 VWEU, omvattende de gezondheid van personen. Het is een geschikt middel, omdat wetenschappelijk is bewezen dat de kwaliteit van bloed beter is van donoren die geen geld wensen te ont- vangen voor het doneren van hun bloed. Het is niet noodzakelijk, want er kan ook goed bloed verkregen worden door het te testen en niet door niet over te gaan tot betaling van de donoren. Bij de noodzakelijkheidstoets moet je je afvragen of het echt nodig is dat je op geen enkele wijze betaald krijgt. Het Hof van Justitie zegt eveneens dat het niet noodzakelijk is. Tot slot moet men kijken of het evenredig naar stricto sensu is. Ondanks het feit dat de bepaling niet noodzakelijk is, moet er toch ook nog naar het laatste vereiste worden gekeken.

Hoorcolleges Week 6: Vrij verkeer van kapitaal & werknemers

Het eerste hoorcollege van deze week gaat over vrij verkeer van vestiging, diensten en kapitaal. Het tweede college gaat over vrij verkeer van werknemers en Unieburgers. Ook zal er worden ingegaan op de behandeling van een casus. De Flipped Classroom-module omvat deze week de onderwerpen Lasergamen en Barrister in Engeland. Beide colleges worden gegeven door Barend van Leeuwen.

Vrij verkeer van vestiging

Artikel 49 VWEU gaat over personen die zich in een andere lidstaat vestiging om daar als zelfstandige aan het werk te gaan. Mevrouw Jany was een Poolse prostituee die in Nederland aan de slag ging. Ze huurde een kamer in Amsterdam en wilde zich inschrijven bij de belasting-dienst. Het Hof van Justitie gaf mevrouw Jany een aantal criteria om te toetsen of zij onder artikel 49 VWEU valt. In de eerste plaats moet zij zelfstandig economisch actief zijn, wat vaak het geval is als je geen baas hebt en dus niet in een hiërarchische relatie werken. Ook moeten ze zelf het risico dragen voor het slagen van hun onderneming en moeten ze betaald krijgen voor hun werk. Deze criteria werden aangevuld in het Gebhard-arrest. Gebhard was een advocaat die in Italië echter niet geregistreerd was als Italiaans advocaat, maar in Duitsland wel. Het Hof van Justitie kwam met een definitie van het begrip vestiging: “een Unieburger moet duurzaam kunnen deelnemen aan het economische leven van een andere lidstaat, daar voordeel uithalen en op die wijze de economische en sociale vervlechting in de Unie op het terrein van niet in loondienst verrichte werkzaamheden kan bevorderen.” Deze arresten zien op vrij verkeer van vestiging voor natuurlijke personen.

Vrij verkeer van vestiging is echter ook mogelijk voor bedrijven. Niet alleen het beginnen van een bedrijf, maar ook het verplaatsen of het herlokaliseren van de ene lidstaat naar de andere is een vorm die valt onder vrij verkeer van vestiging. In het Daily Mail-arrest ging het om een bedrijf dat naar een ander land wilde verhuizen, wat mogelijk gemaakt moest worden volgens het Hof van Justitie. Het opzetten van een dochteronderneming in een andere lidstaat valt ook onder vrij verkeer van vestiging.

Rechtstreekse werking

Heeft artikel 49 VWEU horizontale of verticale rechtstreekse werking? Verticale rechtstreekse werking is relatief simpel. In het Reyners-arrest is duidelijk gemaakt dat artikel 49 VWEU die verticale rechtstreekse werking heeft: als individu kun je je beroepen op dit artikel tegenover de staat. Artikel 49 VWEU kan ook worden ingeroepen tegen acties of regelgeving van private partijen die op collectieve wijze en op basis van hun eigen rechtsbevoegdheid het vrij verkeer van vestiging regelen, zo blijkt uit het Viking-arrest. Viking was een rederij in Finland die een veerboot hadden tussen Helsinki en Tallinn. Het ging niet goed meer met de omzet. Ze wilden toen hun schip herlokaliseren van Finland naar Estland, waardoor ze enkel te maken kregen met de minimumvoorwaarden van Estland. Op dat moment kwamen de Finse vakbonden in actie, omdat ze tegen het beleid van de rederij waren. Ze wilden niet dat de rederij goedkoper onder een andere vlag ging varen. Men ging Viking ertoe dwingen om toch in Finland te blijven. De vakbonden maakten het met hun acties, door gebruik te maken van hun stakingsrecht, het de rederij moeilijk om zich te verplaatsen. Heeft het vrij verkeer van vestiging ook horizontale rechtstreekse werking tegenover die vakbonden? Volgens het Hof van Justitie wel, omdat het hier ging om partijen die op collectieve wijze en op basis van hun eigen rechtsbevoegdheid het vrij verkeer van vestiging regelden. Het is een open vraag in hoeverre dit betekent dat artikel 49 VWEU volledige horizontale rechtstreekse werking heeft, of dat deze horizontale rechtstreekse werking zich beperkt tot private partijen die op collectieve wijze het vrij verkeer van vestiging regelen.

Beperkingen

Zowel directe, als indirecte discriminatie op het gebied van vrij verkeer is verboden. In het Vlassopoulou-arrest ging het om een Griekse advocaat die in Duitsland wilde werken. Ze werd gediscrimineerd, omdat ze geen rechten had gestudeerd in Duitsland en ook geen training had gevolgd in Duitsland. Duitsland weigerde daarom om mevrouw Vlassopoulou in te schrijven.

De kwalificaties van mevrouw Vlassopoulou moesten wel inhoudelijk beoordeeld worden volgens het Hof van Justitie. Het is ook verboden om het vrij verkeer van vestiging te hinderen, waarbij het gaat om regelgeving die het moeilijker maakt om je in een andere lidstaat te vestigen. In het Wouters-arrest ging het om de regel dat advocaten en accountants niet binnen dezelfde partnerschap mochten samenwerken. Dit gold voor iedereen. Meneer Wouters wilde met accountants gaan samenwerken, maar dat werd hem verboden. Hem werd belemmerd om gebruik te maken van het vrij verkeer van vestiging. Vrij verkeer van vestiging gaat dus ook om de uitoefening van vrijgevestigden of bedrijven. Men moet op het gebied van sociale voordelen en belastingen op dezelfde manier behandeld worden. Deze moeten ook worden verleend aan buitenlanders in de uitoefening van het vrij verkeersrecht.

Rechtvaardigingen

Artikel 51 VWEU ziet op de speciale uitoefening van het openbaar gezag. Het vrij verkeer mag worden beperkt voor de uitoefening van openbaar gezag, zoals notarissen en rechtbank vertalers. Deze beroepsgroepen mogen lidstaten beperken tot burgers van hun eigen nationaliteit. Het gaat daarbij om werkzaamheden die direct en specifiek gelinkt zijn aan de uitvoering van openbaar gezag. Artikel 52 VWEU ziet op rechtvaardiging van de openbare orde, de openbare veiligheid volksgezondheid. Uit het Gebhard-arrest vloeien objectieve recht-vaardigingen en dwingende vereisten voort. Hier geldt ook weer dat directe discriminatie alleen gerechtvaardigd kan worden op basis van artikel 51 VWEU en artikel 52 VWEU en dat indirecte discriminatie en belemmeringen ook door dwingende vereisten gerechtvaardigd kunnen worden.

Vrij verkeer van diensten

Artikel 57 VWEU definieert diensten als een soort van restcategorie: “voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze dienstverrichtingen niet van toepassing zijn.” Hier zitten drie elementen aan verbonden, namelijk het verrichten van diensten, waar een beloning tegenover moet staan en waarbij de dienst tijdelijk is. Artikel 56 VWEU geeft drie verschillende situaties. In het Alpine Investments-arrest ging het om dienstverleners die vanuit Nederland potentiële klanten wilden bellen in Engeland. Nederland had een verbod van cold calling. Men mocht niet potentiële klanten in Engeland benaderen via de telefoon. De dienst van het telefonisch benaderen van een klant werd onmogelijk gemaakt. Noch de dienstverlener, noch de dienstontvanger gaat de grens over, maar de dienst zelf. Ook kan de dienstverlener of de dienstontvanger zelf de grens over gaan.

Rechtstreekse werking

Artikel 56 VWEU heeft verticale rechtstreekse werking en kan dus worden ingeroepen tegen de staat, zo blijkt uit het Van Binsbergen-arrest. In het Laval-arrest ging het om een Lets bouwbedrijf dat de aanbesteding had gekregen om een school te bouwen. Waarschijnlijk hadden zij het gekregen omdat ze het bouwen goedkoop aanboden. Laval had het plan om met haar werknemers van uit Letland naar Zweden te reizen om daar de school te gaan bouwen. De vakbonden kwamen wederom in actie. Ze vonden het prima dat ze met de Letse werknemers kwamen bouwen, maar men moest zich wel gaan houden aan de Zweedse cao, waardoor de werknemers meer loon uitbetaald moesten krijgen. Laval had echter geen zin om nog een cao in Zweden af te sluiten, omdat ze dan hun financiële voordeel zouden verliezen. De Zweedse vakbonden vonden het prima, maar gingen hiertegen staken door het bouwterrein te blokkeren. Het vrij verkeer van diensten kon nu niet worden uitgeoefend in Zweden. Kan Laval zich beroepen op vrij verkeer van diensten? Ja, deze Zweedse vakbonden zijn op collectieve wijze en op basis van hun eigen rechtsbevoegdheid het vrij verkeer van diensten aan het regelen. Ook hier is de vraag: betekent dit dat artikel 56 VWEU volledige horizontale rechtstreekse werking heeft of beperkt deze horizontale werking zich tot private partijen die op collectieve wijze het vrij verkeer van diensten regelen?

Beperkingen

Men moet toegang krijgen tot de markt voor diensten, waarbij het verbod geldt van directe en indirecte discriminatie en het verbod op belemmeringen. De focus ligt hierbij sterk op de belemmeringen, zo blijkt uit het Säger-arrest. Men kent gelijke behandeling in het verlenen van diensten ten aanzien van belastingen en sociale voordelen.

Rechtvaardigingen

De eerste rechtvaardiging kan worden gevonden in artikel 62 VWEU, wat terugwijst naar artikel 51 jo. 52 VWEU wat ziet op de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Ook kent men de objectieve rechtvaardigingsgronden en de dwingende vereisten die voort-vloeien uit het Säger-arrest. Hier geldt weer dat directe discriminatie alleen gerechtvaardigd kan worden op basis van artikel 62 VWEU en dat indirecte discriminatie en belemmeringen ook door dwingende vereisten gerechtvaardigd kunnen worden.

 

In de Dienstenrichtlijn 2013/123 staan ook belangrijke bepalingen genoemd omtrent diensten. De dienstenmarkt neemt een enorm groot deel in van de economieën van de lidstaten. Het vrij verkeer van diensten is minder succesvol dan het vrij verkeer van goederen. De EU wilde het vrij verkeer van diensten stimuleren door een dienstenrichtlijn op te stellen. Men kwam met het idee van wederzijdse erkenning: als een dienst voldoet aan de regels van de thuisstaat, dan moet de andere lidstaat deze dienst in principe toelaten. Een minder sterke vorm van weder-zijdse erkenning in de dienstenrichtlijn vormt de focus op administratieve simplificatie. Hier zijn uitzonderingen op mogelijk op grond van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volks-gezondheid en milieubescherming. De dienstenrichtlijn is ook van toepassing op vestiging van dienstverleners in een andere lidstaat. De dienstenrichtlijn is daarentegen niet van toepassing op een behoorlijk aantal diensten, zoals gezondheidszorg en telecommunicatie.

Vrij verkeer van kapitaal

Het vrij verkeer van kapitaal is de nieuwste vrijheid die tot voor kort nog niet geliberaliseerd was. Hier kon dus ook slechts in beperkte mate gebruik van worden gemaakt. Er is wel iets speciaals aan de hand betreffende de reikwijdte. Artikel 63 VWEU is namelijk niet alleen van toepassing op verkeer van kapitaal tussen lidstaten, maar ook tussen lidstaten en derde landen die niet tot de EU-behoren. Wanneer kapitaal van Nederland naar de Verenigde Staten gaat, dan geldt het vrij verkeer van kapitaal ook. Het resultaat is dat burgers die niet binnen de EU gevestigd zijn, zich ook kunnen beroepen op artikel 63 VWEU, zo blijkt uit het Fidium Finanz-arrest. Artikel 64 VWEU staat het lidstaten toe om alle beperkingen die zij hadden op vrij verkeer van kapitaal voor 1994 in stand te houden. Dit is gelijk weer een bepekring op de reikwijdte van artikel 64 VWEU.

Van het begrip kapitaal staat geen definitie in het verdrag. Het Hof verwijst vaak naar Bijlage 1 van Richtlijn 88/361 als lijst met verschillende voorbeelden van vrij verkeer van kapitaal. Dit is constitutioneel gezien niet helemaal zuiver, omdat de bewoordingen van een richtlijn nu bepalen hoe een verdrag gedefinieerd wordt. In artikel 63 VWEU wordt een onderscheid gemaakt tussen vrij verkeer van kapitaal en betalingsverkeer. Hier bestaat een verschil tussen. Stel: ik ben een Nederlander en wil een huis kopen in Duitsland, maar Duitsland maakt het moeilijk om dat huis te kopen. Ik moet een verklaring afleggen dat ik langer dan 6 maanden per jaar in het huis zal wonen in Duitsland. Voor het huis zal namelijk ook betaald moeten worden. Als het mij moeilijker wordt gemaakt om dat bedrag over te maken, dan is er sprake van een beperking van het betalingsverkeer. Bij betalen gaat het altijd om een onderliggende transactie. Het gaat dan om investeren in jezelf.

Rechtstreekse werking

Het oude artikel 67 EEC had geen verticale en geen horizontale verticale rechtstreekse werking, omdat dat te maken had met de liberalisering van het kapitaal. Het was nog niet voldoende onvoorwaardelijk en precies om hierop een beroep te kunnen doen.

Met de huidige liberalisatie is duidelijk dat artikel 63 VWEU een verticale rechtstreekse werking heeft, zo blijkt uit het Sanz de Lera-arrest, waaruit blijkt dat vrij verkeer van kapitaal tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen ook mogelijk is. Het is nog onduidelijk of artikel 63 VWEU ook horizontale rechtstreekse werking heeft.

Beperkingen

Artikel 63 VWEU verbiedt directe en indirecte discriminatie op basis van de nationaliteit, woon-plaats of plaats waar het kapitaal geïnvesteerd is. Het gaat hierbij om directe discriminatie en indirecte discriminatie. Een voorbeeld van directe discriminatie is het Konle-arrest. Meneer Konle was een Duister die een tweede huis in Oostenrijk wilde kopen. Als onderdeel van de koopovereenkomst moest hij eerst naar de Oostenrijkse gemeente om daar een aantal autorisatiestappen te voldoen. Het huis mocht niet als tweede huis worden gebruikt. Dit vereiste was alleen van toepassing op mensen die in Oostenrijk een huis wilde kopen, maar niet de Oostenrijkse nationaliteit bezaten. De meest gebruikte methode van het Hof is om te bepalen of er sprake is van een belemmering of obstakel van het vrij verkeer van kapitaal, zo blijkt uit het Golden Share-arrest. In dit arrest ging het om voormalige staatsbedrijven die geprivatiseerd waren, maar waarbinnen de staat nog een belang had door aandelen. Ook had de Staat nog bepaalde bevoegdheden die normale aandeelhouders niet hadden. Enkele bevoegdheden waren alleen aan de Nederlandse staat gegeven, wat niet proportioneel was.

Rechtvaardigingen

Artikel 65 lid 1 sub a VWEU bevat een rechtvaardiging: lidstaten mogen een onderscheid maken op basis van waar belastingplichtigen gevestigd zijn of waar hun kapitaal is belegd. Lid b bevat de rechtvaardiging dat lidstaten maatregelen mogen nemen om overtredingen van nationale wetgeving tegen te gaan op het gebied van openbare orde en openbare veiligheid. Ook zijn objectieve rechtvaardigingen en dwingende vereisten toegestaan, zo blijkt uit het Sint Servatius-arrest.

Onderscheid vrijheden

Het is belangrijk om de verschillende definities van de vrijheden te kennen. Is er sprake van een hiërarchische relatie in geval van vrij verkeer van werknemers en vestiging? Is er sprake van een permanente of een tijdelijke dienst in geval van vrij verkeer van diensten en vestiging? Bij het vrij verkeer van diensten kapitaal moet er gekeken worden naar het Fidium Finanz-arrest. In dat arrest ging het om het verbod van kapitaalstromen van Zwitserland naar Duitsland. Fidium Finanz is een financiële dienstverlener en die dienst bestaat uit het geven van kapitaal, waardoor het valt onder artikel 56 VWEU, wat ziet op vrij verkeer van diensten. Het Hof van Justitie formuleerde een regel: “als twee vrijheden mogelijk van toepassing zijn in een casus, stel dan vast wat de dominante vrijheid is: is de beperking van één vrijheid (bijvoorbeeld kapitaal) alleen maar een onvermijdelijk gevolg van de beperking van de andere vrijheid (bijvoorbeeld diensten)?”

Flipped Classroom: Lasergamen

Een Duits bedrijf, Shooting Stars, wil in Berlijn een lasergame hal gaan beginnen. Omdat het bedrijf zelf weinig ervaring heeft met lasergames, sluit het een overeenkomst met een Engels bedrijf, Bang. Shooting Stars mag de formule voor lasergamen die Bang in Engeland heeft ontwikkeld – en die daar zeer succesvol is – in Duitsland op gaan zetten. Bang levert het concept aan Shooting Stars en zal daarnaast vanuit Engeland het materiaal voor de lasergames leveren.

De Gemeente Berlijn besluit echter om Shooting Stars te verbieden om lasergames aan te bieden, omdat er bij dit spel op mensen geschoten wordt met als doel om deze mensen (fictief) te doden. Hierdoor is er volgens de Gemeente Berlijn sprake van een schending van de menselijke waardigheid, een beginsel wat door de Duitse Grondwet beschermd wordt. Shooting Stars is zeer teleurgesteld en vraagt jullie hulp om het besluit van de Duitse overheid aan te vechten, zodat zij toch lasergames aan kunnen bieden.

  1. Bepaal allereerst het beoordelingskader van deze casus.

Het betreft hier een dienst, namelijk het verlenen van lasergames, waardoor het onder het beoordelingskader van artikel 56 VWEU valt.

  1. Stel vast met welk doel Shooting Stars jullie hulp heeft ingeschakeld.

Shooting Stars heeft onze hulp ingeschakeld om een beroep te doen op het vrij verkeer van diensten en op die manier de dienstverlening van lasergames te rechtvaardigen.

  1. Analyseer de belemmeringen voor Shooting Stars om dit doel te verwezenlijken. Ga hierbij met name in op de positie van de Gemeente Berlijn.

De belemmering is dat de gemeente Berlijn hier een beroep doet op een schending van de menselijke waardigheid.

  1. Adviseer Shooting Stars op welke grond zij het Duitse besluit het beste aan kan vechten.

Shooting Stars kan mogelijk een beroep doen op een rechtvaardiging in de zin van artikel 62 VWEU of kan zich beroepen op een objectieve rechtvaardigingsgrond die niet in het verdrag genoemd staat. Hierbij moet er worden gekeken naar de evenredig-heidstoets. Is het een geschikte maatregel om de lasergames te verbieden, is het ook noodzakelijk en voldoet het aan de evenredigheid stricto sensu?

Vrij verkeer van werknemers

Artikel 45 VWEU ziet op het vrij verkeer van werknemers. Het moet hierbij gaan om een inter-statelijk of grensoverschrijdend element. Het gaat hierbij om het verhuizen naar een andere lidstaat om daar te gaan werken. Ook geldt artikel 45 VWEU voor mensen die wonen in een andere lidstaat dan waarin ze werken en voor mensen die terugkeren naar hun eigen lidstaat nadat ze in een andere lidstaat gewerkt hebben. Artikel 45 VWEU is niet van toepassing op volledig interne situaties. Mevrouw Saunders was een Noord-Ierse vrouw die ergens in de buurt van Londen werkte. Het ging niet goed met haar werk, waardoor ze overging tot zakkenrollen. De rechter gaf haar als straf dat ze voor twee jaar verbannen werd naar Noord-Ierland. Ze stelde dat haar verbanning naar Noord-Ierland haar vrij verkeer van werknemers schond, omdat ze niet langer in Engeland aan het werk kon. Het Hof van Justitie zei dat het hier ging om een volledig interne situatie, omdat beide landen behoren tot het Verenigd Koninkrijk, waardoor er sprake is van één lidstaat. Wanneer alles zich binnen één lidstaat plaatsvindt, dan is artikel 45 VWEU niet van toepassing. In het Carpenter-arrest ging het om meneer Carter die getrouwd was met een Filipijnse vrouw in Engeland. De verblijfsvergunning van mevrouw Carter was verlopen en zou teruggestuurd moeten worden naar de Filipijnen. Meneer Carter deed een beroep op het vrij verkeersrecht. Als mijn echtgenote wordt teruggestuurd naar de Filipijnen dan is er niemand meer om op mijn kinderen te passen en dan kan ik niet meer voor mijn werk naar andere lidstaten reizen. Dit belemmert mij om gebruik te maken van het vrij verkeer van werknemers. Het Hof van Justitie vond dat er sprake was van een grensoverschrijdend element, waardoor ze het verzoek honoreerde. In de Waalse Regering-casus ging het om vrij verkeer van werknemers op interne situaties. Waarom doen we nou zo ons best om tussen lidstaten obstakels en beperkingen weg te nemen maar we tegelijkertijd alsnog lidstaten toe laten om binnen hun eigen grenzen belemmeringen op te werpen. In deze casus gaf de Vlaamse regering een bepaalde voorziening aan Vlamingen en Europeanen, maar niet aan mensen uit Wallonië. Volgens het Hof van Justitie is een dergelijke regel niet paradoxaal.

In het verdrag staat geen definitie genoemd van het begrip werknemer. Het ziet op een EU-recht dat autonoom van aard is, hoe het begrip nationaal gedefinieerd wordt is irrelevant. Er zijn een aantal criteria waar een werknemer aan moet voldoen op grond van het Lawrie Blum-arrest. Het gaat hierbij om een bepaalde tijd (zekere mate van vastheid), onder gezag (je moet een baas hebben) en tegen een vergoeding (je moet betaald krijgen). In het Trojani-arrest ging het om een reëel en daadwerkelijk zeker karakter van de loondienst.

Werkzoekenden kunnen ook nog onder artikel 45 VWEU vallen indien zij voldoen aan twee voorwaarden, zo blijkt uit het Antonissen-arrest. In de eerste plaats moet de persoon op zoek zijn naar werk en moet er een reële kans zijn om werk te vinden. Dit is nu bevestigd Richtlijn 2004/38, wat is gecodificeerd in artikel 14 lid 4 sub b VWEU. Artikel 7 lid 3 VWEU ziet op verlening van status als de werknemer in een aantal situaties terechtkomt, zoals werkloosheid, ziekte en studie.

Rechtstreekse werking

Artikel 45 VWEU heeft verticale rechtstreekse werking, zo blijkt uit het Van Duyn-arrest. Ook heeft het artikel horizontale rechtstreekse werking volgens het Angonese-arrest. In dat arrest ging het om meneer Angonese die naar een ander land wilde verhuizen om daar te werken. Voordat hij elders kon werken, moest hij eerst een specifieke taalcursus doen. Het ging hier om een enkele Italiaanse bank. Het Hof van Justitie zei dat er in dergelijke gevallen horizontale rechtstreekse werking is.

Beperkingen

Er zijn ook een aantal beperkingen op de werknemers. Zo heeft men recht op gelijke behandeling in het krijgen van toegang tot loondienst en gelijke behandeling in loondienst. Ook kent men verordening 492/11, wat een verdere invulling geeft aan de rechter onder artikel 45 VWEU. In de praktijk maakt het niet veel uit of je een casus onder artikel 45 VWEU of verordening 492/11 veroordeeld. Andere beperkingen van vrij verkeer van werknemers zijn directe en indirecte discriminatie en belemmeringen. In het Bosman-arrest ging het om meneer Bosman, die voor ene Franse club wilde spelen. Men mocht echter maar een aantal spelers uit andere lidstaten in de selectie hebben, waarbij men spreekt van directe discriminatie. Mevrouw Groener was een tekenlerares die graag in Ierland aan het werk wilde gaan. Op een gegeven moment had ze de mogelijkheid om op een school permanent te kunnen tekenen, maar dan moest ze wel een talencursus Iers nemen. Het probleem van een dergelijk vereiste is dat het voor Ieren gemakkelijke is om aan die vereisten te voldoen. Er was dus sprake van indirecte discriminatie. Men vond het toch belangrijk dat de taal werd doorgebracht en dat er met de leerlingen in die taal gecommuniceerd kon worden. Tot slot verbiedt artikel 45 VWEU ook belemmeringen en obstakels, zo blijkt tevens uit het Bosman-arrest. In dat arrest ging het erom dat als het contract was afgelopen, er altijd een transfersom betaald moest worden aan de oude club. Zoiets dergelijks is niet discriminerend, maar maakte het wel moeilijker voor meneer Bosman om van de Belgische club naar een Franse club te gaan. Deze transfersom zorgde wel voor een beperking.

Artikel 45 VWEU verbiedt ook beperkingen in de loondienst. Het gaat hierbij om directe en indirecte discriminatie in loondienst. Discriminatie in de arbeidsvoorwaarden is verboden. Het concept wordt heel ruim gedefinieerd. Dit is verboden ten aanzien van arbeidsvoorwaarden, belastingvoordelen, sociale voordelen en sociale voordelen voor werkzoekenden. Deze regel discrimineert indirect voor het vrij verkeer van werknemers.

Rechtvaardigingen

In artikel 45 VWEU staan ook rechtvaardigingen genoemd. Zo kan men de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid beschermen. De toegang tot betrekkingen in overheidsdienst moet gewaarborgd blijven, zo blijkt uit artikel 45 lid 4 VWUE. In dat geval kan men zich alleen beroepen op verdragsbepalingen. In bepaalde gevallen mag men zich ook beroepen op objectieve rechtvaardigingen, zoals het Groener-arrest.

Unieburgerschap

In het Verdrag van Maastricht kwam men met het Unieburgerschap, met als doel om rechten te verlenen aan burgers die niet economisch actief zijn, maar wel in een andere lidstaat wonen, zoals gepensioneerden en studenten. Artikel 20 van het Unieburgerschap is van toepassing wanneer men één nationaliteit heeft en wat wordt bepaald door het nationale recht.

Men heeft het recht om vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en vrij te verblijven op grond van de lidstaten. In het Chen-arrest ging het om een Chinese vrouw die het land uitgezet dreigde te worden. Ze besloot toen om naar Ierland te reizen om daar te bevallen van haar dochter. De baby kreeg toen de Ierse nationaliteit, waardoor het een Unieburger werd. Na verloop van tijd besloot mevrouw Chen met haar kind weer naar ierland te verhuizen. Zij vond dit niet kunnen, omdat zij als moeder de Unie uitgezet zou worden, dan kan haar dochter geen gebruik maken van haar rechten onder artikel 21 VWEU: het recht om op vrij grondgebied te reizen en te verblijven. Het verblijf van mevrouw Chen in Engeland was noodzakelijk voor het gebruik van de rechten van de baby. Artikel 21 VWEU garandeert in combinatie met artikel 18 VWEU het recht op gelijke behandeling van Unieburgers die in een andere lidstaat wonen. Het betreft een sterke verruiming van de reikwijdte van het vrij verkeersrecht, zo blijkt uit het Ruiz Zambrano-arrest. Het ging in dit arrest om een Colombiaans stel dat in België woonachtig was. De kinderen die zij in België hadden gekregen waren dus Unieburgers. Er was echter sprake van een probleem, omdat de kinderen nog niet uit België waren geweest, waardoor er geen sprake is van grensoverschrijdendheid. Het Hof van Justitie loste dit op door de test van artikel 21 VWEU te verruimen. Het was daardoor niet erg dat de kinderen nog geen gebruik hadden gemaakt van hun vrij verkeersrecht door naar andere landen te reizen. Het effectief genot van de kinderen zou dan ontzegd worden, waardoor België de ouders een verblijfsvergunning moest leveren. Richtlijn 2004/38 heeft in belangrijke mate het verblijfsrecht in andere lidstaten geharmoniseerd.

Richtlijn 2004/38/EU

Deze richtlijn is van toepassing op Unieburgers en haar familieleden die naar andere lidstaten reizen. Artikel 2 lid 2 van de Richtlijn ziet op categorieën familieleden die toegelaten moeten worden in een andere lidstaat, wanneer deze met de Unieburger meereist. Het gaat hierbij om een echtgenoot, een geregistreerd partner, kinderen onder de 21 jaar en afhankelijke kinderen, afhankelijke bloedverwanten in opgaande lijn en afhankelijke ouders. Artikel 3 lid 2 Richtlijn moet de categorie wat gemakkelijker maken door andere familieleden en familieleden met wie de Unieburger een deugdelijk duurzame relatie heeft, mogen ook worden toegelaten. Voor het in- en uitreizen van lidstaten is enkel een ID-kaart voldoende. Het verblijfsrecht is drie maanden geldig in andere lidstaten met enkel een paspoort of een ID-kaart. Verblijfsrecht voor langer dan drie maanden geldt voor werknemers en zelfstandigen, zoals marktburgers, inclusief werkzoekenden, indien er wordt voldaan aan de Antonissen-voorwaarden. Ook mensen met voldoende bestaansmiddelen en ziektekostenverzekeringen, studenten en familieleden van Unieburgers onder de vorige categorieën mogen ook langer dan drie maanden in de lidstaat van de Europese Unie verblijven. Na meer dan vijf jaar onafgebroken en legaal verbleven te hebben in een lidstaat, dan heeft men recht op een duurzaam verblijfsrecht op grond van artikel 16 van de Richtlijn. Bij een duurzaam verblijfsrecht mag je zonder voorwaarden in de lidstaat verblijven.

Artikel 24 Richtlijn ziet op recht op gelijke behandeling ten aanzien van sociale voordelen en belastingvoordelen. In het Collins- en Dano-arrest ging het om werkzoekenden die naar een andere lidstaat gingen en zich gingen aanmelden voor een bijstandsuitkering. Meneer Collins was een Ier en ging naar Londen en een week later vroeg hij al een bijstandsuitkering aan. Deze uitkering werd geweigerd, omdat hij nog niet voor een bepaalde tijd in Engeland woonde. Het Hof van Justitie zei dat lidstaten er bepaalde eisen aan mochten stellen. Men kan dus voorkomen dat mensen die net in Engeland zijn komen wonen direct een uitkering mogen aan-vragen. De regel in Engeland was dat men eerst drie maanden in Engeland moest wonen, voordat men recht had op een uitkering. In het Dano-arrest ging het om een Roemeense vrouw die naar Duitsland verhuisde om daar allerlei sociale uitkeringen aan te vragen. Haar verblijf in Duitsland was niet rechtmatig en dus had zij ook geen recht op gelijke behandeling in de zin van artikel 24 Richtlijn. Zo wilde men voordelentoerisme voorkomen. Onder de richtlijn kunnen de rechten ook beperkt worden door de openbare orde, de openbare veiligheid en de gezond-heid. Hoe langer je in de lidstaat blijft, hoe moeilijker je eruit gezet kan worden.

Binnen drie maanden kan men eruit gezet worden op gronden van openbare orde, openbare veiligheid en gezondheid. Tussen 3 maanden en 5 jaar kan men er alleen nog maar uitgezet worden op grond van de openbare orde en de openbare veiligheid. Tussen 5 en 10 jaar kan men er alleen nog maar uitgezet worden wegens ernstige redenen van openbare orde of open-bare veiligheid. Na 10 jaar alleen nog op grond van dwingende redenen van openbare veilig-heid. Het verblijfsrecht kan alleen beperkt worden indien jij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en het moet gaan om jouw persoonlijk gedrag, zo blijkt uit artikel 27 lid 2 Richtlijn. Men kan dus niet worden aangerekend op groepsgedrag.

Flipped Classroom: Barrister in Engeland

Om in Engeland barrister te worden (advocaat gespecialiseerd in pleiten) moet je eerst de Bar Course volgen en vervolgens een advocatenstage van een jaar bij een barrister kantoor afronden (“pupillage”). De Bar Course is een opleiding van één jaar die aan een aantal universiteiten in Engeland gevolgd kan worden.

Eind 2008 introduceert de Engelse Orde van Advocaten – die verantwoordelijk is voor het vaststellen van de toelatingseisen voor de Bar Course – een talentoets vereiste. Iedere student die de Bar Course wil doen en voor wie het Engels niet de moedertaal is, moet de IELTS Language Test doen en hier minimaal een score van een 7.5 voor halen. Er zijn geen uitzonderingen op deze regel mogelijk.

Volgens de Orde is deze vereiste nodig om te garanderen dat het niveau van de Bar Course studenten voldoende is, nu de afgelopen jaren is gebleken dat er veel studenten uit het buitenland de Bar Course komen doen en vervolgens weer terug naar hun eigen land gaan. Zij halen het niveau van de klassen sterk omlaag. De Orde wil de kwaliteit van de Bar Course garanderen, omdat op die manier de kwaliteit van de Engelse advocatuur gewaarborgd blijft.

N.a.v. een klacht van een toekomstig student heeft de Europese Commissie nu een brief gestuurd naar de Orde van Advocaten, waarin zij dreigt met een inbreukprocedure. Volgens de Commissie is er sprake van een schending van het vrij verkeersrecht. De Engelse Orde van Advocaten is verbaasd, omdat zij jaren aan deze regel hebben gewerkt. Kunnen jullie de Orde van Advocaten helpen om een regel te ontwerpen die wel aan de vereisten van het vrij verkeersrecht voldoet?

  1. Bepaal het beoordelingskader van deze casus.

Men kan een beroep doen op het Unieburgerschap in de zin van artikel 20 jo. 21 VWEU

  1. Stel vast met welk doel de Engelse Orde van Advocaten jullie hulp heeft ingeschakeld.

De Engelse Orde van Advocaten heeft onze hulp ingeschakeld om onder de inbreuk-procedure uit te komen.

  1. Analyseer de belemmeringen voor de Orde om dit doel te verwezenlijken.

Er is sprake van indirecte discriminatie, maar het lijkt op directe discriminatie, omdat het gaat om mensen die niet Engels als moedertaal hebben. De rechtvaardigingsgrond is het behouden van de kwaliteit van de Engelse advocatuur. Dit is een objectieve recht-vaardigingsgrond.

  1. Ontwerp een regel voor de Orde die wel aan de vereisten van het vrij verkeersrecht voldoet.

Men kan een beroep doen op de objectieve rechtvaardigingsgrond. Is een dergelijke maatregel geschikt? Ja, omdat men met zo’n cursus de buitenlandse studenten beter leert pleiten doordat ze de Engelse taal beter beheersen. Toch worden de studenten die Engels als moedertaal hebben hierdoor niet gestimuleerd. De maatregel is echter niet noodzakelijk, omdat de kwaliteit ook op andere manieren kan worden gewaarborgd

De evenredigheidstoets houdt niet van regels die volkomen inflexibel zijn. Iemand die drie jaar rechten heeft geleerd hoeft toch geen taaltoets meer te doen? Het is niet nood-zakelijk. De Orde van Advocaten vond van wel, omdat ze niet alle universiteiten kunnen vertrouwen. De Commissie was het hier niet mee eens. De noodzakelijk is dus een probleem, omdat de maatregel geen enkele uitzondering biedt. Ze hebben uiteindelijk iedereen een IQ-test laten doen.

Hoorcolleges Week 7: Mededinging en integratie

Het eerste hoorcollege van deze week gaat over het mededingingsrecht. Hierbij wordt er met name ingegaan op het doel van de mededingingsregels en een overzicht van de mededingingsregels. Het tweede hoorcollege zal nader ingaan op integratie. Beide colleges worden gegeven door dhr. Vedder.

Inleiding

Bij het kopen van een laptop maak je een keuze voor een merk. Vaak kies je voor de computer die voor het minste geld, de beste prestaties geeft. Het is niet zo duidelijk als mensenrecht en milieurecht. Wanneer je iemand vertelt dat mededingingsrecht goed is, dan begrijpt men vaak niet waarom dat zo is, terwijl de strekking van het mensenrecht en het milieurecht overduidelijk is. Kortom, het mededingingsrecht is een veelomvattend vakgebied.

Ondernemingen moeten zich houden aan het kartelverbod, het misbruikverbod en de controle van concentratie. Zo heeft onderneming Intel een slecht product verkocht aan de consument, zodat AMD, de concurrent van Intel, een beter product maakt, dat sneller en efficiënter werkt. Op dat moment denkt Intel dat ze moeten zorgen voor een nog snellere chip, omdat de concurrentie groter wordt. Dit is de theorie achter concurrentie van ondernemingen. Dit is eigenlijk een smerig trucje om computerfabrikanten aan zich te binden. De fabrikanten wisten ook wel dat ze met een AMD-processor betere computers konden ontwikkelen. Het was voor Intel interessanter om de computerfabrikanten aan zich te binden, in plaats van het aanbinden van de consument. De consument koopt namelijk alleen een computer en niet snel een losse chip. Het doel is dus puur economisch.

Lidstaten concurreren ook met elkaar. Zo moeten zij zich houden aan het verbod van staats-steun en moeten zij ingrijpen in de mededinging. Nederland heeft ervoor gekozen om de druk op belastingen te verlagen, zodat ondernemingen zich vestigen in Nederland, om hier dan belasting af te dragen, in plaats van in bijvoorbeeld Duitsland. Lidstaten concurreren dus onder andere op het gebied van belastingen. Ierland had moeite in de Eurozone, omdat ze de belastingen flink verlaagden. Veel ondernemingen gingen toen wel naar Ierland toe, maar betaalden slechts weinig belasting. Ierland gaf het geld echter wel continu uit aan nieuwe wegen en scholen, maar op een gegeven moment gaven ze meer uit dan dat ze binnenkregen. Ierland concurreerde onder andere met Nederland, Italië, Luxemburg en Zwitserland. Het hielp wel degelijk, aangezien veel ondernemingen zich in Ierland gingen vestigen, maar de belasting voordelen die zij aanboden, waren te laag om te kunnen blijven voorzien in de uitgaven. Een steunmaatregel moet van tevoren worden aangemeld bij de Europese Commissie. Als de lidstaat maar kan aantonen dat de steunmaatregel nodig is om de economische ondergang tegen te gaan. Er is dus eerst toestemming nodig van de Europese Commissie. Nederland is dus niet vrij om haar eigen economische beleid te voeren.

Doel van de mededingingsregels

In het Consten en Grundig-arrest ging het om een Duitse ontwikkelaar van radio’s (Grundig) en een Franse importeur van radio’s (Consten). Consten zou de vaste importeur van de radio’s van Grundig worden. Er was hierdoor maar één importeur van Grundig-radio’s voor geheel Frankrijk. Het Hof gaat in het arrest in op artikel 101 VWEU (oud artikel 85): “Dat artikel 85, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, weliswaar het verbod van toepassing verklaart op een tussen verschillende ondernemingen gesloten overeenkomst en aldus het geval van een onderneming welke de bedoeling van haar eigen distributienet in haar bedrijf integreert, uitsluit, doch hieruit nog niet volgt, dat op grond van een zekere economische analogie, ook de uit een overeenkomst tussen een producerende en distribuerende onderneming voort-vloeiende contractuele verhoudingen wettig moeten worden geacht.” Het tegenovergestelde van concurrentie is monopolie, en daar komt weinig goede dingen van. Het tegenovergestelde van marktwerking is een centraal geleide economie, zoals in de Sovjet-Unie. In een centraal geleide economie is het de overheid die bepaalt wie wat reguleert.

De meeste economen zijn het erover eens dat de marktwerking de beste methode is om ervoor te zorgen dat we zo min mogelijk betalen voor zo goed mogelijke producten en ook nog innovatie krijgen. Het opdelen van de markt, zoals in Consten en Grundig gebeurde, moet worden verboden, terwijl de marktwerking moet worden gestimuleerd. Als we in Nederland geen Arbonormen en minimumloon zouden hebben, dan zou een fabrikant zich eerder in Nederland vestigen, omdat de kosten daar dan lekker laag zijn. Als Duitsland dan ziet dat alle industrie naar Nederland gaat, dan gaat Duitsland zijn normen ook verlagen en alle andere landen ook. Om dit te voorkomen en om ervoor te zorgen dat alle lidstaten eerlijk met elkaar concurreren, heeft er een harmonisatie plaatsgevonden van de productieregels. Wat betreft de staatssteunregels mag men als lidstaat dus ook niet proberen om bepaalde ondernemingen naar zijn land te lokken.

Lagen van wetmatigheden

Wanneer een persoon een kruispunt oversteekt, wanneer hij haast heeft, dan komen hier meerdere wetmatigheden bij kijken. Zo is er een juridische wetmatigheid, omdat men niet de norm mag overtreden, door door het rode stoplicht heen te rennen. Anderzijds is er een psychologische wetmatigheid, omdat professor Vedder niet wil dat hij erom bekend staat als de persoon die door het rode licht heen rent onder de studenten. Er komen dus verschillende wetmatigheden bij kijken. Zo is het ook bij ondernemingen, wanneer zij streven naar duurzame winstgevendheid door de innoveren tegen de juiste prijs, binnen de kaders van het recht en naar hetgeen wat maatschappelijk betamelijk is. Lagen van wetmatigheden beïnvloeden dus ons gedrag.

Het recht reageert hier wat betreft het mededingingsrecht op door het stellen van ruime en functionele regels. Het is wat dat betreft heel doelgericht. Wanneer het doel open geformuleerd is, dan kun je er ook naartoe herontwerpen. Het doel in dit verband is consumentenwelvaart, wat enigszins gemeten zou kunnen worden, maar wat erg ingewikkeld is. We willen zoveel mogelijk mededinging, wat zorgt voor consumentenwelvaart. Maar hoe meet je mededinging? Niet door het tellen van het aantal ondernemingen en ook niet door het meten van de winst en de mate van innovatie van bedrijven. Kortom, mededinging is ook niet gemakkelijk te meten. Hoe reguleer je dan mededinging? Er moet een afweging worden gemaakt tussen een vals positieve en een vals negatieve uitkomst. Er wordt een oplossing gevonden voor iets wat eigenlijk geen probleem is (vals positief) of er wordt niet gereageerd terwijl er eigenlijk wel een probleem is (vals negatief). Afhankelijk van wat het doel is van de regel, moet men kijken of het nodig is om in te grijpen of niet. Als het doel is het beschermen van de consumenten- welvaart, dan moet er alleen daarop worden ingegrepen, wanneer de consumentenwelvaart in gevaar is.

Marktafbakening

In het United Brands-arrest ging het om de inwisselbaarheid van producten voor consumenten. Een banaan werd volgens het Hof als een unieke vrucht gezien, wat niet inwisselbaar zou zijn met andere vruchten, omdat de vruchten te veel van elkaar zouden verschillen. Eerst moet men kijken welke concurrentiedruk er is. Bij bananen is er niet bepaald sprake van innovatie, omdat er maar één soort banaan is en meerdere soorten appels en peren. Dit toont aan dat consumenten die twee fruitsoorten als inwisselbaar beschouwen. Een deel van de bananen-vraag verdwijnt, wanneer appels op de markt komen. Het Hof is het hier echter niet mee eens. De Commissie zegt in r.o. 19 dat de vraag van bananen los staat van de vraag naar andere diverse vruchten, omdat de banaan relevant is voor de voeding van bepaalde bevolkings- groepen. Om hiermee in te stemmen moeten we ons verplaatsen in de gemiddelde consument. “De banaan is door haar uiterlijk, smaak en zachtheid en alsmede dat zij geen pitten bevat, gemakkelijk handelbaar, en is het de voornaamste voedingsbron voor kinderen, ouderen en zieken.” Toch kunnen ook appels en peren gepureerd worden. Het Hof koos voor anekdotisch bewijs en vond een zelfstandige productmarkt voor bananen. Het Hof koos dus voor een vals positieve benadering, door een oplossing te vinden voor een probleem dat eigenlijk geen probleem is. Wat doet dit met de consumentenwelvaart?

De consumentenwelvaart heeft niet geleden onder de acties van United Brands, maar toch intervenieerde de Commissie. Bananen danken hun inwisselbaarheid aan de kruislingse prijselasticiteit. Wat zou de gemiddelde consument doen wanneer de prijs van bananen stijgt? Gaat zij dan over naar een andere vrucht? De rechtsregel uit het United Brands-arrest is gecorrigeerd. Men dient niet alleen naar het product te kijken, maar ook naar de geografie. Met marktafbakening kan men vaststellen wat de concurrentiedruk is die geldt voor een bepaalde onderneming.

Onderneming

Wanneer men geen onderneming heeft, dan zijn de mededingingsregels in dat geval niet van toepassing. Een onderneming bepaalt dus de personele werkingssfeer van het mededingings-recht. In het Höfner en Elser-arrest ging het om de ruime werking van het mededingingsrecht. Volgens dit arrest is valt iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de financiering en rechtsvorm, onder het mededingingsrecht. Het Hof zag hierop een uitzondering in het Diego Calì-arrest, waarin zij bepaalde dat preventieve milieubescherming geen activiteit is met economische waarde. Dit is een vorm van een vals negatieve benadering. Het Hof vond een beperking van het mededingingsrecht, maar de Italiaanse maatregel droeg echter op geen enkele mate bij aan de mate van milieubescherming. Dit was evenmin goed voor de welvaart van de consumenten. Toch zegt het Hof dat het mededingingsrecht niet van toepassing was. Het Hof kiest ervoor het mededingingsrecht eng te interpreteren, door te spelen met het begrip onderneming. In het Meca-Medina-arrest bepaalde het Hof dat ook zuiver sportieve regelingen de mededinging kunnen beperken als de sport in casu een economische activiteit is. Wanneer een sporter wordt betrapt op doping, dan wordt men uitgesloten van deelname, wat tevens gevolgen heeft voor de marktwaarde van de betreffende sporter. Het Hof gaf daarom aan dat een antidopingregel wel tevens een regeling van economische activiteit is en daarom wel valt onder het mededingingsrecht. Het Hof heeft dus verschillende methoden om bepaalde punten wel of niet onder het mededingingsrecht onder te laten brengen.

Artikel 101 VWEU ziet op een beperking van het mededingingsrecht: “Onverenigbaar met de interne markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemingsverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in […].”

Er zijn twee sporen van mededingingsbeperking. De eerste vorm is de legalistische beperking, wat ziet op prijsafspraken en marktverdeling. Dit wordt ook wel een strekkingsbeperking genoemd. Zodra ondernemingen iets zeggen over prijzen of de markt verdelen, dan is het altijd verboden, waarna er een boete volgt, omdat er dan weinig afwegingsruimte volgt. Dit valt ook wel onder het klassieke kartel. Bij de tweede vorm is er nog steeds marktanalyse, maar moet men meer kijken naar de gevolgen, waardoor er meer afwegingsruimte ontstaat. Dit wordt ook wel een gevolgsbeperking genoemd. Hierbij is marktafbakening verboden, afhankelijk van de afwegingsruimte, zo blijkt uit het United Brands-arrest. Ook moet men kijken naar de effecten op de markt. Dit kan in kaart worden gebracht door marktaandelen. Hoe groter de onderneming is, hoe sneller men moet ingrijpen en andersom. Kleine marktaandelen hebben geen effect op de markttoetreding of het gedrag op de markt.

Strekking- en gevolganalyse

Volgens het Hof moet men kijken naar de aard van de onderneming wat schadelijk is voor de mededinging, zo blijkt uit het Cartes Bancaires-arrest. Aan de hand daarvan moet men dus bekijken of iets een strekkingsbeperking is. Als dat niet het geval is, dan moet men de gevolgen analyseren waarop ondernemingen concurreren en hoe belangrijk elk element is waarop zij concurreren. Zo moet een computerfabrikant niet alleen concurreren op de prijs, maar ook op de kwaliteit van het scherm en het besturingssysteem. Bij het kopen van een laptop moet men dus een belangenafweging maken, waarbij de verschillende concurrenten aan bod komen.

Artikel 101 lid 2 VWEU bepaalt dat een strijdigheid met lid 1 van rechtswege nietig is, waarbij er een civiele sanctie kan volgen, naast de publieke sanctie, wat een boete inhoudt. Artikel 101 lid 3 VWEU ziet op een uitzondering van het verbod uit lid 1, wanneer het gaat om economische en technische vooruitgang, een billijk aandeel voor gebruikers, evenredigheid en voldoende restconcurrentie. Daarnaast bestaat er een uitzondering op artikel 101 lid 1 VWEU, die voortvloeit uit het Meca-Medina-arrest en de Cassis-uitzondering.

Integratie

Integratie is een doelstelling en staat pontificaal in het allereerste EU-verdrag. Het recht is een middel om dat doel te bereiken. Het Europees recht moet gevolgd worden, omdat het Europees recht een hoog juridisch gehalte heeft. Zodoende komt men in aanraking met vele verdragen. Het recht is dus een middel om de doelstelling te bereiken, maar is ook een multiplier. Het recht is een leven op zichzelf gaan leiden. Het feit dat het Hof ooit heeft gekozen voor een rechtstreekse werking van artikel 134 VWEU, in combinatie met die ruime werkings- sfeer, heeft ervoor gezorgd dat Dassonville direct een beroep kon doen op artikel 134 VWEU. Toen de EU nog geen milieubevoegdheid had, greep het Hof al in op de nationale milieu-rechtelijke bepalingen. Recht wordt gezien als een voortrekker van politieke integratie. Juridisch gezien hebben we al lang een Monetaire Unie. Het recht loopt hier achteraan, maar de politiek loopt hier al helemaal achteraan. Als de overheid geld in de economie pompt, dan hoeft dat niet persé terecht komen bij een Nederlandse aannemer. Wanneer studenten bijvoorbeeld van de overheid ineens €1000 extra krijgen, dan hoeft dat geld niet uit gegeven te worden bij de Nederlandse ondernemers. Dat hangt ervan af wat je ervan gaat kopen. Er is geen garantie meer dat overheidsbeleid daadwerkelijk de beoogde effecten heeft. De consequentie daarvan is dat men de beslissingen niet meer wilt nemen in Den Haag of Brussel, maar op Europees niveau. De Europese bevoegdheid is een overdracht van de nationale soevereiniteit. Op die bevoegdheden zijn de lidstaten niet meer soeverein.

Kun je solidariteit hebben zonder goed democratisch besluit? Dit zijn geen juridische vragen meer, maar politiek-filosofische vragen. Dit zijn echter wel vragen die je kunt gebruiken om het recht te herontwerpen. Het recht is een van de vele wetmatigheden die de maatschappij vorm geeft. Volgens Charles de Gaulle zijn er drie noodzaken: politieke, juridische en democratische realiteit, tegenover de praktische noodzaak. Het recht is maar één wetmatigheid.

Integratie als doelstelling

Artikel 1 VEU vormt een nieuwe etappe in het proces van de totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa. Dit gebeurt door middel van het beleid in artikel 3 VEU. Men kent geen finaliteit wat betreft de integratie. Zijn we bereid om een deel van onze welvaart over te hevelen naar bijvoorbeeld Griekenland en Polen. We hevelen onze welvaart over naar Polen, wanneer we een Poolse loodgieter toestaan om in Nederland te werken. Het resultaat is dat de Poolse loodgieter goedkoper is dan de Nederlandse loodgieter, waardoor de Nederlandse loodgieter wordt weggeconcurreerd. Dit kost in Nederland welvaart, maar levert wel welvaart op in Polen. Zijn we daartoe bereid? Het gevolg is echter dat de gezinnen van de Poolse loodgieters meer te besteden hebben en dus meer producten kopen in Polen. De Poolse ondernemer zal dat waarnemen en zijn prijzen verhogen, waardoor de Poolse loodgieter in Nederland zijn tarief moet verhogen. Op dat moment zal het tarief van de Poolse loodgieter dichter bij het tarief van de Nederlandse loodgieter komen en zal men in de gehele Europese Unie ongeveer hetzelfde tarief hanteren. Dit zijn overgangsproblemen. Zijn we dan ook bereid om Griekenland te helpen? Het doel is uiteindelijk een steeds hechter gevoel. Binnen een land bestaat er veel solidariteit, maar daar klagen we niet over. Hebben we een Gronings lid van de regering of iemand die in Europa de Groningse belangen vertegenwoordigt? Nee, in Nederland trekken we ons er niet veel van aan, maar in Europa wel, daarom moet de soevereiniteit tot stand worden gebracht. De soevereiniteit wordt tot stand gebracht door juridische middelen.

Juridische middelen en marktintegratie

Men verkrijgt marktintegratie door het afschaffen van handelsbelemmeringen, door het waar- borgen van vrij verkeer en mededingingsregels. Men moet een level playing field creëren, door harmonisatie en mededingingsregels. Men wil dat er geld in de economie wordt gepompt, op het moment dat de markt het niet goed regelt. Als men die allemaal bij elkaar optelt, dan is eigenlijk alles uiteindelijk onderworpen aan de Europese toets. De studiefinanciering is een subsidie die studeren goedkoop maakt. Een voorbeeld luidt: een internationaal advocaten- kantoor heeft nog twee sollicitanten over, een Nederlander en een Brit. In Groot-Brittannië heeft men de studiefinanciering al volledig uitgekleed, waardoor de Brit een studieschuld heeft van ongeveer 50.000 pond en de Nederlander slechts een studieschuld van 10.000 euro. Dit is wel van belang op de kans om aangenomen te worden bij het advocatenkantoor. De Brit zal namelijk hogere salariseisen stellen, in tegenstelling tot de Nederlander. Een Brits advocaten- kantoor zal dus hogere tarieven hanteren dan een Nederlands advocatenkantoor. Dit kan worden gezien als een mededigingsverstoring, waar harmonisatie wat tegen kan doen. Er zit geen einde aan de bevoegdheid van de Europese Unie. Op dat moment gaat het recht werken als multiplier. Juist de keuze voor juridische instrumenten heeft de Europese integratie tot een succes gemaakt. Het VWEU wordt als raamwerk veronderstelt van het secundaire Unierecht. Het bereiken van de doelstellingen van artikel 1 VEU van de Raad wordt overgenomen door het Hof. Men kan komen tot harmonisatie door wederzijdse erkenning en door Cassis. Als de Raad niet harmoniseert, dan neemt het Hof van Justitie het wel over. Dan komt het Hof wel met een regeling, wat een regeling van wederzijdse erkenning is. Als een regeling volgens het arrest van Cassis de Dijon niet slecht is voor een Fransman, dan is het ook niet slecht voor een Duitser. Duitsland kan dan niet hard maken dat er een bijzondere regeling moet komen. Men zegt dan dat Duitsland wederzijds moet erkennen of het objectief moet rechtvaardigen. Het Hof kan dit doen door de prejudiciële procedure en doorwerking, wat twee vormen van Europees recht zijn. Dit leidt tot monistische en dualistische stelsels bij lidstaten, ten aanzien van de ontworpen regelgeving. Wat betreft doorwerking bepaalt het Hof dat het doorwerking heeft. Dit zorgt ervoor dat het Europees recht ons erbij betrekt.

Rol van het Hof bij doorwerking

Doorwerking is een logisch gevolg van de aanwezigheid van een prejudiciële procedure en de wens het nuttig effect van het Unie-gemeenschapsrecht te verzekeren. In het Pupino-arrest ging het om een mevrouw die bescherming zoekt van haar strafrechtelijke waarborgen en meent die te kunnen ontlenen aan het Europees recht. Het individu zegt dat ze bescherming verdient op grond van het Europees recht. Het stukje waar Pupino zich op beriep was wel een complex stukje Europees recht. Ze was een kleuterleidster in Italië en zij zorgde ervoor dat de kinderen onder haar hoede bleven door te dreigen met fysieke straffen. Dat mag niet, waardoor zij werd vervolgens wegens kindermishandeling. Uiteindelijk hadden ze ook getuigenbewijs. Kinderen interviewen voor strafrechtelijke vervolgingen is lastig. Volgens Pupino vond zij het getuigenbewijs van de kinderen onbetrouwbaar, waardoor ze zich beriep op een kaderbesluit. Kaderbesluiten hebben echter geen rechtstreekse werking op grond van artikel 34 lid 2 sub b VEU, maar er is wel een facultatieve prejudiciële procedure op grond van artikel 35 VEU. Deze procedure zou nuttig effect verliezen bij gebreke aan doorwerking, zo blijkt uit r.o. 38 van het Pupino-arrest. Er is wel een beginsel van Unietrouw volgens r.o. 41 en 42. Het Hof was bezig met het hechter maken van de Europese Unie, waardoor het Hof erbuiten werd gelaten door de lidstaten en ervoor kozen om de prejudiciële procedure facultatief te maken. Ook ontleende men niet langer rechtstreekse werking aan de kaderbesluiten, wat eigenlijk gewoon richtlijnen waren. Als ze geen rechtstreekse werking hebben, kunnen individuen zich er niet op beroepen en hoeft men geen prejudiciële vraag te stellen. Zo dacht de lidstaat van Pupino af te zijn. De advocaat van Pupino gaf aan dat de Italiaanse rechter het recht richtlijnconform interpreteren moest. Het Hof zegt inderdaad dat het verdrag de rechtstreekse werking uitstelt. Men kon echter wel kiezen voor een facultatieve prejudiciële procedure. Waarom zou je namelijk een prejudiciële procedure beginnen, als je je niet kunt beroepen op de kaderbesluiten? Het Hof deed hier hetzelfde als men in Van Gend en Loos deed.

Men gaf aan dat er sprake was van een integrale rechtsorde, waarin de nationale wetgever overbodig was. Als de wetgever niet diende als doorgeefluik, dan moest de nationale rechter dienen als doorgeefluik. Men moet het Europees recht dus richtlijnconform interpreteren. Het Hof komt met een creatieve interpretatie van het recht. Als het Hof hier een uniforme methode ziet, dan heb je ook één rechterlijke macht, omdat de nationale rechter wordt gezien als een decentrale Unierechter. Deze rechters hebben een plicht tot conforme interpretatie, wat zorgt voor een zeer krachtig doorwerkingsmechanisme. Toch is dit afhankelijk van de goede wil van de nationale rechters. Ook de hoogste nationale rechter maakt weleens een fout, zo blijkt uit het Köbler-arrest. Stel dat je jaren hebt gewerkt in het buitenland, maar die opgetelde jaren niet meetellen voor je pensioen, dan is er sprake van een belemmering. De Europese rechter gaf aan dat er sprake was van een belemmering, in dat geval kon de nationale regering die belemmering niet objectief rechtvaardigen. Meneer Köbler had zijn pensioenpremie gewoon afgedragen in Oostenrijk. Meneer Köbler stelde de Oostenrijkse regering toen aansprakelijk voor de Europeesrechtelijke fout. Het Hof van Justitie gaf aan dat het mogelijk was om de Oostenrijkse staat aansprakelijk te stellen en het mogelijk is om Duitse pensioenjaren mee te nemen in het Oostenrijkse pensioen. Er zijn twee ingangen bij de nationale rechter en deze rechter kan tweemaal gevraagd worden tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof, namelijk via de burgerlijke rechter, als via de bestuursrechter.

Effect van het juridisch kader

Het Hof juridificeert dat regels handhaafbaar zijn, wanneer zij rechtstreekse werking hebben. Open normen worden door het Hof in gevuld als begrippen van Unierecht, zoals het begrip MGW, werknemer, burgerschap, openbare orde en voldoende integratie. De ene keer worden ze ruim geïnterpreteerd en de andere keer worden ze beperkt geïnterpreteerd. De begrippen openbare orde en voldoende integratie worden beperkt geïnterpreteerd. Het Hof oordeelt vanuit fundamentele vrijheden over beleidsterreinen waar de EU geen of een beperkte wet-gevende bevoegdheid heeft (bijvoorbeeld volksgezondheid, onderwijs of ruimtelijke ordening).

Als de Raad niet harmoniseert, dan springt het Hof bij, zoals bij Cassis en Bidar. De Raad moet voor de besluitvorming zorgen, bij andere besluitvormingsprocedures is er minder een-parigheid. Het mandaat van de Raad geschiedt indirect via nationale parlementen op grond van artikel 10 lid 2 VEU. Het mandaat van het Europese Parlement wordt rechtstreeks gekozen. Het mandaat van het Hof geschiedt door benoeming door regeringen van de lidstaten op grond van artikel 253 VWEU. Waarom heeft het Hof van Justitie het recht om te beslissen over andere lidstaten en personen. De lidstaten hebben hun soevereiniteit overgedragen aan het Hof. Er zit wel een mandaat, maar het is democratisch minder mooi gelegitimeerd.

Legitimiteit van EU-optreden

De legitimiteit van het Europees Parlement is onproblematisch. De legitimiteit van de Raad is echter wel moeizaam, omdat er sprake is van ineffectieve controle door nationale parlementen dankzij de gekwalificeerde meerderheidsstemming. Ook is er weinig transparantie in de besluit vorming. De legitimiteit van het Hof is problematisch gezien zijn praktische rol en de overdracht van legitimiteit vereist politieke integratie.

Politieke integratie

Politieke integratie is altijd al problematisch geweest. Het recht werkt niet alleen als multiplier, maar ook als voortrekker. Er zijn nieuwe beleidsterreinen waar lidstaten veto’s zijn kwijt geraakt sinds het Verdrag van Lissabon. Er is dan niet langer een gekwalificeerde meerderheid vereist, maar eenparigheid van stemmen. Er is dus meer overdracht van soevereiniteit. Het Verdrag van Lissabon is een expliciet middel waarin de soevereiniteit van de lidstaten is overgedragen. De rol van het Hof blijft echter onveranderd. Er is een uittredingsprocedure ingevoerd, waarbij expliciete toestemming van het Europees Parlement nodig is. De lidstaten willen nog wel soeverein blijven op het gebied van energie en klimaat. De Europese wetgever is het daar echter niet mee eens, omdat de noodzaak bestaat om het op Europees niveau te regelen. Er is dus sprake van een gemeenschappelijk doel in de bestrijding van klimaatverandering.

Dit knelt echter bij de grenzen, want als Nederland besluit om geen kolen meer te verbranden, dan kan het altijd nog vanuit Duitsland komen. Er is dan geen eenheid binnen de Unie, waardoor het eigenlijk wel Europees geregeld moet worden. Europees recht is dus van toepassing op nationaal energiebeleid.

Praktische noodzaak, politieke, juridische en democratische realiteit

Er is meer interconnectie tussen lidstaten. Men moet dan ook bepalen welk voltage er door de stroomkabels stroomt. Alle technische regels waar stroom aan moet voldoen, is Europees geregeld. Er is dus sprake van een geharmoniseerd Europees kader. Van Finland kan de stroom dan door naar Zweden en Denemarken. Nederland wil echter zelf bepalen hoe zij energie duurzaam gaan opwekken, dat willen Finland en Denemarken echter ook. In Finland gebruikt men waterenergie en in Denemarken gebruikt men zonne-energie. Elk land is dus soeverein in het bepalen op welke manier de energie wordt opgewekt, ten aanzien van het gemeenschappelijke doel. In het Outokumpu-arrest ging het om een man die gebruik maakte van Zweedse energie met een laag energietarief. Outokumpu moest het hogere tarief betalen, waardoor hij vond dat er sprake was van discriminatie. Als een goed eenmaal op de Europese markt is, dan is het toegestaan in de gehele Europese Unie, waardoor hetzelfde tarief moest worden gehanteerd. Dus als de goederen via Frankrijk of Polen de Unie zijn ingekomen, dan geldt vanaf dat moment vrij verkeer van goederen. In het Svenska Kraftnät-arrest ging het om twee stukjes in het Zweedse energienet. In Zweden zit een kabel die te weinig capaciteit heeft. Er zit ook een kabel tussen Zweden en Denemarken (interconnector). Het vrije verkeer van goederen wordt ingeperkt, omdat anders binnenlands de kabels gaan smelten. Dit mag niet. Was deze onderneming soeverein in het bepalen van een nationaal energiebeleid? Nee, het Hof gaf aan dat er sprake was van discriminatie. Het beleid moest dus worden aangepast. Het kwam erop neer dat de kabel verstevigd moest worden, zodat wel alle energie er doorheen kon komen. Zweedse consumenten moesten hiervoor betalen, terwijl Deense consumenten hiervan konden profiteren.

In het Alands Vindkraft-arrest ging het om Finse eilanden met windmolens erop. Er was een kabel die van die eilandjes naar Zweden liep. Alands Vindkraft produceert duurzame Zweedse stroom en wilde graag profiteren van de Zweedse subsidie op groene stroom. Zweden zei dat de subsidie er alleen was voor Zweedse groene stroom en niet voor Finse groene stroom. Dit mocht wel. Zweden mocht bepalen dat de euro’s wel in Zweden mochten blijven. Het enige waar de regeringen nog grip op hebben, zijn de geldstromen. De fysieke stromen, zoals elektriciteit zijn Europees geworden. De lidstaten gaan dus eigenlijk niet langer meer over het energiebeleid. Het recht, in combinatie met de noodzaak, is voorbijgegaan aan de politieke realiteit in de clausules van artikel 192 lid 2 jo. 194 lid 2 VWEU. Dit kan nooit een goede zaak zijn, omdat de Europese jurist niet meer kan uitleggen aan de gemiddelde EU-burger hoe het in elkaar zit. In de verdragen staat namelijk iets anders, dan in de praktijk gebeurt.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2215 1