NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Psychische problemen

NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Psychische problemen

Image

Check summaries and supporting content in full:
NHG-standaard (Geneeskunde): Alcoholmisbruik - M10

NHG-standaard (Geneeskunde): Alcoholmisbruik - M10

Alcoholgebruik wordt als problematisch gezien wanneer het leidt toch lichamelijke klachten en/of psychische of sociale klachten. Bovendien verhindert het een adequate aanpak van de bestaande problemen. Een stoornis in het gebruik van alcohol wordt gezien als het voldoen aan de criteria van de DSM-5. Binge-drinken wordt gezien als in korte tijd heel veel alcohol drinken gecombineerd met perioden zonder alcoholgebruik. Een intoxicatie met alcohol is het gevolg van overmatig alcoholgebruik in een kort tijdsbestek. Het alcoholonthoudingssyndroom wordt gekenmerkt door het plotseling niet meer tot zich nemen van alcohol, waardoor slapeloosheid en prikkelbaarheid kan ontstaan, of misselijkheid, braken, overactiviteit, tachycardie, koorts, zweten, hoofdpijn, angst, tremoren en lichtschuwheid en soms zelfs hallucinaties of insulten.

Anamnese bij problematisch alcoholgebruik

De anamnese bij problematisch alcoholgebruik bestaat uit indirecte signalen signaleren, zoals niet-verklaarbare wisselende lichamelijke of psychosociale klachten. De frequentie, aantal en binge-drinken moet worden uitgevraagd en verder moet gevraagd worden naar de rol die alcohol in het leven van een patiënt speelt en de motivatie om met de alcohol te stoppen, of te minderen.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij problematisch alcoholgebruik bestaat uit het meten van de bloeddruk en verder lichamelijk onderzoek alleen op indicatie.

Beleid

Er moet ten eerste uitleg worden gegeven over het verband tussen gepresenteerde klachten en het alcoholgebruik. Verder moet uitleg gegeven worden over het verantwoord drinken van alcohol en dat er geen alcohol gedronken kan worden tijdens de zwangerschap. Iemand kan ook bewust gemaakt worden van de invloed van alcohol op de rijvaardigheid en het risico op ernstige onthoudingsverschijnselen. Bovendien kan een mogelijke aanleg voor problematisch alcoholgebruik aanwezig zijn, waarop iemand gewezen kan worden. Tijdens ondersteunende gesprekken kan gestreefd worden naar voor- en nadelen van alcohol en gesprekken over motivatie voor gedragsverandering. Wanneer patiënten zelf gemotiveerd zijn om te stoppen kan een e-health doorlopen worden. De medicamenteuze behandeling bestaat uit suppletie van thiamine. Wanneer iemand onthoudingsverschijnselen vertoont, kan gestart worden met lorazepam of chloordiazepoxide. Ook moet de bloeddruk, hartfrequentie en temperatuur gemeten worden. Wanneer iemand terugvalverschijnselen vertoont, moet diegene terugverwezen worden naar een afkickkliniek. Detoxificatie moet plaatsvinden bij patienten met ernstige onthoudingsverschijnselen, zoals een delier, insult, psychiatrische comorbiditeit of meerdere verslavingen, bij iemand op hoge leeftijd, een zwangere, iemand met epilepsie en iemand die over onvoldoende zelfzorg beschikt. Wanneer sprake is van een alcoholstoornis moet doorverwezen worden naar de kliniek.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Dementie - M21

NHG-standaard (Geneeskunde): Dementie - M21

Wanneer een verdenking bestaat op dementie moet gelet worden op geheugenklachten, gewichtsverlies, loopstoornissen, apathie en frequentie consulten met onverklaarde klachten. Wanneer patiënten nog jonger zijn dan 65 jaar, is vooral een verandering in gedrag, persoonlijkheid en functioneren opvallend. Vervolgens wordt geïnformeerd naar hoe en wanneer de problemen zijn ontstaan. Andere oorzaken van de verandering in gedrag moeten worden uitgesloten alvorens de diagnose dementie kan worden gesteld.

Er kan gevraagd worden naar het vergeten van afspraken, gesprekken en gebeurtenissen, verdwalen, in herhaling vallen en vaak dingen kwijt zijn. Ook kan er gevraagd worden naar problemen met tijd of mensen herkennen. Er kan verder afasie, apraxie en agnosie aanwezig zijn en een stoornis in het uitvoeren van de executieve functies. Tenslotte kan er een beperking in functioneren zijn opgetreden tijdens het uitvoeren van werk, hobby’s en sociale contacten of zelfredzaamheid. Er moet gevraagd worden naar dementie in de familie, mictieklachten, gewichtsverlies, verminderde voedselinname, gehoor- en gezichtsproblemen en het optreden van recente life-events. Er is sprake van dementie wanneer er een geheugenstoornis is opgetreden in combinatie met één of meer cognitieve stoornissen en een duidelijk negatieve invloed op het dagelijks functioneren. Tenslotte moet de zorgsituatie en de zorgbehoefte geëvalueerd worden.

Lichamelijk en aanvullend onderzoek bij verdenking op dementie

De uiterlijke verzorging kan geïnspecteerd worden. De pols, bloeddruk en temperatuur kan gemeten worden en het hart en de longen kunnen geausculteerd worden. Het gewicht, de lengte en daarmee het BMI kan bepaald worden. Neurologisch onderzoek kan uitgevoerd worden, waarbij loopstoornissen, reflexverschillen, paresen, afwijkende oogbewegingen, traagheid, tremor en rigiditeit vastgesteld zou kunnen worden. Somatische aandoeningen kunnen verder worden uitgesloten aan de hand van laboratoriumonderzoek, waarbij het Hb, de BSE, glucose, TSH en kreatinine worden gemeten. Op indicatie kan het natrium, kalium, vitamine B1, vitamine B6, vitamine B12 en foliumzuur nog bepaald worden. De MMSE moet afgenomen worden, evenals de heteroanamnese.

Beleid

Er moet duidelijk uitgesproken worden dat het om dementie gaat. De diagnose moet gemeld worden bij het CBR en er moet gestimuleerd worden om een wilsverklaring op te stellen als de patiënt nog wilsbekwaam is.

Er moet een zorgbehandelplan worden opgesteld en ook een ondersteuningsplan voor de mantelzorg. Er kan ook schriftelijke informatie over dementie worden weergegeven en er moet gevraagd worden naar de gevoelens van de mantelzorger. Lichamelijke activiteiten moeten gestimuleerd worden en de mantelzorger kan de gelegenheid krijgen om psychosociale interventies te volgen. Wanneer probleemgedrag optreedt, moet de oorzaak hiervan worden achterhaald. Er kunnen bijvoorbeeld somatische problemen optreden, of psychiatrische problemen, maar ook psychosociale problemen.

Lichamelijke problemen moeten behandeld worden, er moet gecommuniceerd worden over de situatie. Wanneer een acute psychose of agressie plaatsvindt, kan behandeling plaatsvinden door middel van risperidon, of haloperidol.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Slaapproblemen en slaapmiddel - M23

NHG-standaard (Geneeskunde): Slaapproblemen en slaapmiddel - M23

Epidemiologie

1/3 van de volwassenen heeft problemen met de slaap, slechts 10-20% komt hiermee naar zijn huisarts. Man:vrouw= 1:2. Slapeloosheid is slaaptekort/slecht slapen, gepaard gaande met functioneringsklachten overdag.

Differentiaal diagnose

  • Pseudo-insomnia: tekort aan slaap zonder verminder functioneren overdag.

  • Psychosociale problemen: onderscheid maken tussen acute emotionele problemen en situationele problemen (duren korter).

  • Psychiatrische problematiek: depressie gaat in 90% samen met slaapklachten en dan vooral insomnia. Dystyme stoornissen gaan is 50% gepaard met slaapklachten en dan vooral hypersomnie.

  • Lichamelijk klachten: vooral chronische aandoeningen

  • Verstoring van het dag-nacht ritme: de fysiologische slaapwaakcyclus loopt niet synchroon met de andere ritmes. Vaak bij mensen in ploegendienst, onregelmatige leefwijze of ouderen die overdag slapen. Jetleg is een traagheid van de aanpassing van je dag-nacht ritme.

    • Delayed sleep phase-syndroom: klok ingesteld op verkeerde tijd. Te laat naar bed en te laat weer op.

    • Advanced sleep phase syndroom: mensen staan te vroeg op.

  • Medicatie en intoxicaties: alcohol (te vroeg ontwaken), cafeïne en nicotine (belemmeren inslapen). Bètablokkers geven nachtmerries, codeïne en NSAID’s slapeloosheid.

  • Geconditioneerde slapeloosheid: negatieve conditionering met vicieuze cirkel. Angst om slecht te slapen of problemen bij het slapen te ondervinden zorgt voor slapeloosheid.

  • Hypersomnia: bij psychiatrische ziekten, veranderd slaapritme

  • Parasomnia:

    • Non-REM-parasomnia: bijna wakker worden uit diepe slaap. Slaapwandelen, nachtelijke paniekaanvallen (pavor nocturnus). Klachten: verwardheid, automatische handelingen, onvermogen tot reageren, retrograde amnesie.

    • REM-parasomnia: droom verschijnsel. Nachtmerries, slaapparalyse.

  • Specifieke slaapstoornissen:

    • Restless legs: Patiënt heeft last van vervelende sensaties in de onderste extremiteiten (in rust), beweging geeft verlichting. Er zijn inslaapproblemen.

    • Periodic leg movement disorder: Schokkende bewegingen tijdens de slaap, doorslaapproblemen.

    • Slaapapneusyndroom: ademstilstand tijdens slaap en zuurstofdesaturaties van het bloed. Ademstilstand door obstructie van de luchtwegen. Meest voorkomend is obstructieve slaapapneusyndroom: snurken en slaperigheid/moeheid overdag.

    • Narcolepsie: Aanvallen van slaap en tonusverlies van spieren tijdens passieve momenten. Klachten: hypersomnolentie, kataplexie, levensechte droombelevingen, wakker worden met slaapverlamming.

    • Ernstige vorm vertraagde-slaapfasesyndroom: Verschoven slaap-waak ritme.

Anamnese is de belangrijkste diagnosticum. Bij parasomnia is anamnese van de bedpartner van belang. Vraag naar: stressvolle gebeurtenissen, verstoring dag-nachtsritme, somatische klachten, intoxicaties, psychiatrische afwijkingen. Het meten van de slaap kan door vragenlijsten en de slaap/waak kalander.

Lichamelijk onderzoek voegt weinig toe aan diagnostiek.

Aanvullend onderzoek

Polysomnografie is een standaard onderzoek naar slaap. Hierbij wordt afgenomen: EEG, EOG(elektro-oculogram) en EMG(elektromyogram). Het is wel tijdrovend en intensief. Actometrie wordt gebruikt om stoornissen in dagnachtritme in kaart te brengen.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Depressieve stoornis - M44

NHG-standaard (Geneeskunde): Depressieve stoornis - M44

Depressieve stemming: normale reactie op teleurstelling of verlies, van voorbijgaande aard en geen gerichte behandeling nodig.

Pathologische somberheid/depressie: te sterk of houdt te lang aan in verhouding tot de situatie, m.a.w. stemmingsontregeling bij stimulus die geen depressiviteit rechtvaardigt.

Depressieve stoornis: aanhoudende depressieve stemming, bijna dagelijks en grootste deel van de dag aanwezig. Kan samen gaan met hardnekkige, negatieve denkbeelden.

Prevalentie

Prevalentie in de huisartsenpraktijk: 10-15/1000. Recidieven bij 30-40%, na 2 jaar is 80% hersteld maar bij 5-10% is de depressie chronisch. 2,7/1000 heeft een ernstige depressie, 1,6/1000 een milde depressie. Man:vrouw = 1:2. Het kan moeite kosten om patiënten van het bestaan van een depressie te overtuigen omdat een aantal niet wenst gelabeld te worden met psychiatrische klachten. Disciplines betrokken bij patiënten met somberheid: huisarts, apotheek, maatschappelijk werk, psycholoog, geestelijke gezondheidszorg.

Gevolgen van depressie voor dagelijks leven:

  • Grote impact op mortaliteit, morbiditeit en kwaliteit van leven. 15% van de patiënten overlijdt t.g.v. suïcide.

  • Tijdige behandeling kan chroniciteit voorkomen.

De DSM-IV-criteria voor depressieve stoornis (eerste twee zijn kernsymptomen):

Symptoom

Tijdscomponent

Depressieve stemming

Gedurende grootste deel van de dag, bijna elke dag

Vermindering van interesse of plezier

Duidelijke gewichtsverandering

Slapeloosheid of overmatig slapen

Bijna elke dag

Psychomotorische agitatie of remming

Moeheid of verlies van energie

Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens

Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid

Terugkerende gedachten aan dood, suïcide zonder specifieke plannen of poging, of specifieke plannen voor suïcide

Voor verschillende diagnosen tellen verschillende criteria:

  • Depressieve stoornis: 5 symptomen, > 1 kernsymptoom gedurende > 2 weken.

  • Dysthymie: symptoom 1 meer dagen wel dan niet, > 2 jaar en > 2 extra symptomen.

  • Chronische depressie: gedurende > 2 voorafgaande jaren voortdurend depressieve stoornis (voldaan aan criteria).

Bij een depressie wordt uitgegaan van het multicausaal verband, waarbij biologische, psychologische en sociale factoren een rol spelen. Life-events als groot verlies of teleurstelling kunnen een depressie uitlokken.

De DD van somberheid

  • Depressie: zie DSM-IV criteria. Kan samengaan met negatieve cognities. De patiënt erkent de irreële somberheid maar kan zich er niet overheen zetten. De stoornis wordt in stand gehouden door een vicieuze cirkel. Soms zijn er ook psychotische kenmerken: stemmingscongruente wanen (paranoïde, hypochondrisch of nihilistisch).

  • Psychosociale problemen met down/depressief gevoel: gevoelens die niet aan de criteria voldoen en zonder sociaal disfunctioneren. De psychosociale problemen zijn focaal -> gericht op verlies en probleem en dus niet generaal.

  • Aanpassingsstoornis met depressieve stemming: duidelijke relatie tussen specifieke stressvolle gebeurtenis en somberheid. Ontstaat

  • Dysthymie: zie DSM-IV criteria. Verschijnselen mogen niet verklaard worden door middelengebruik, somatische ziekte of rouw.

  • Bipolaire stoornis: afwisseling van depressieve episoden met manische episoden.

  • Alcoholmisbruik en andere verslavingen,

  • Beginnende dementie: naast cognitieve verschijnselen ook somberheid.

  • Angststoornissen: combinatie van angst en depressie leidt tot grote beperkingen in het functioneren.

  • Somatische ziekten.

Het meest wordt de symptoomdiagnose down/depressief gevoel gesteld. Milde vormen van depressie komen veel voor > 55 jaar en hebben te maken met veranderingen in het rolmatig functioneren.

Diagnostiek

Depressieve stoornis overwegen bij sombere stemming, sombere indruk, weinig oogcontact, monotone spraak en trage motoriek. Vaak ook andere klachten: wisselende klachten bij frequent spreekuurbezoek, aanhoudende moeheid zonder lichamelijke oorzaak, chronische pijn, nervositeit/slapeloosheid/verzoek op slaap- of kalmeermiddelen. De kans op een depressieve stoornis is groter bij: patiënten met een belaste VG, 1e graads familieleden van patiënten, patiënten met een ernstige lichamelijke ziekte, angst- of paniekstoornissen, ernstige levensgebeurtenissen, alcohol-/drugsproblemen en is verder afhankelijk van de mate van draagkracht en persoonlijkheidsopbouw.

Anamnese: lijdensdruk, mate van disfunctioneren, uitlokkende factoren of andere aandoeningen. In de intakefase is het belangrijk de ernst van het probleem in te schatten en de hulpvraag te verduidelijken. Let op gedrag en psychomotoriek (rusteloosheid, trage motoriek en vertraagde spraak). Voldoende tijd nemen en patiënt niet onderbreken, duur langer dan normaal consult. Kernvragen:

  • 'Bent u de laatste tijd somber, voelt u zich depressief of vinden anderen u zwaar op de hand?'

  • 'Beleeft u minder plezier aan, of bent u minder geïnteresseerd in dingen, dan normaal?'

Bij ontkenning op beide vragen is verder uitvragen niet nodig. Bij bevestigend antwoorden op één van beide vragen: duur, beloop, andere symptomen -> besluiteloosheid, concentratieproblemen, gevoelens van waardeloosheid, ingrijpende levensgebeurtenissen, schuldgevoelens, agitatie, remming, moeheid/energieverlies, slaapproblemen, verandering van eetlust en gewicht, gedachten aan de dood en suïcide. Huisarts vraagt naar life events, levens- en werkomstandigheden. Is sprake geweest van: hallucinaties, wanen, hypomane/manische periodes, angst/paniek, alcohol/drugs, lichamelijke comorbiditeit (hypothyreoïdie, dementie, Parkinson). Vragenlijsten kunnen helpen om de diagnose te stellen of een depressie uit te sluiten. Ze kunnen toegepast worden met 3 doeleinden: screening, diagnostiek of beloop vervolgen.

Anamnese

De anamnese bij een vermoeden op depressie bestaat uit het uitvragen van een sombere stemming, of verlies van interesse en plezier. Wanneer behoefte is aan hulp, kan verder gevraagd worden naar de SCEGS. Ook kan eventueel een vragenlijst gebruikt worden. Verder moet gevraagd worden naar comorbiditeit in de vorm van lichamelijke klachten. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen depressieve klachten, een depressie, of dysthymie en een depressie met ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit. Er kan uitgelegd worden dat een depressie vaak voorkomt.

Lichamelijk en aanvullend onderzoek

Lichamelijk en aanvullend onderzoek zijn niet nodig voor stellen van diagnose depressieve stoornis. Algemeen screenend bloedonderzoek kan verricht worden ter geruststelling van de patiënt. Door de psychiater kan verder aanvullend onderzoek worden gedaan bij recidiverende depressies, bij niet reageren op de behandeling met psychotische kenmerken, bij suïcidaliteit, zelfverwaarlozing, manische episoden, ter psychotherapeutische ondersteuning en complexe comorbiditeit.

Bij een sterk verhoogd suïciderisico vindt overleg of doorverwijzing naar de psychiater plaats. Zo ook bij een bipolaire stoornis. Bij een verslaving dient deze ook optimaal behandeld te worden evenals bijkomende lichamelijke morbiditeit.

Een depressie wordt volgens de DSM-4 omschreven als het hebben van vijf of meer symptomen, waarvan tenminste sombere stemming, of verlies van interesse in plezier. Dit beeld moet gedurende minstens twee weken plaatsvinden. Andere symptomen zijn gewichtsverandering, slaapproblemen, psychomotorische agitatie of remming, vermoeidheid, onterechte schuldgevoelens, een verminderd vermogen tot concentratie en gedachten aan de dood, of daadwerkelijke pogingen tot dood.

Beleid

Wanneer sprake is van depressieve klachten moet hierover uitleg gegeven worden over dag structurering en een planning van activiteiten moet gemaakt worden. Vervolgens kan wanneer dit onvoldoende effectief is gestart worden met een kortdurende psychologische behandeling. Wanneer sprake is van depressie of dysthymie kan hetzelfde beleid gevoerd worden als bij depressieve klachten. Wanneer ook een kortdurende psychologische behandeling onvoldoende effect heeft, kan eventueel doorverwezen worden voor psychotherapie, of gestart worden met een antidepressivum. Tenslotte wanneer sprake is van depressie met ernstig sociaal disfunctioneren kan doorverwezen worden voor een combinatie van psychotherapie en antidepressiva. De antidepressiva die gegeven kunnen worden zijn serotonineheropnameremmers (SSRI), of tricyclische antidepressiva (TCA). Voorbeelden van SSRI’s zijn citalopram, fluoxetine, paroxetine, sertraline. Voorbeelden van TCA’s zijn amitriptylline, imipramine, nortriptyline. Er is een lichte voorkeur voor het voorschrijven van SSRI’s boven TCA’s vanwege de bijwerkingen.

Follow-up

De follow-up bestaat uit het regelmatig terugzien van de patient. Wanneer sprake is van depressieve klachten is dit om de drie tot vier weken. Wanneer sprake is van een depressie is dit om de één tot twee weken. Het antidepressivum moet minstens zes maanden ingenomen worden.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Angststoornissen - M62

NHG-standaard (Geneeskunde): Angststoornissen - M62

Angst kan zich manifesteren in:

  • Gevoelsleven: gevoel of stemming

  • Lichaam: vegetatieve klachten, zoals versnelde hartslag en ademhaling.

  • Gedrag: bijv. vermijdingsgedrag.

  • Gedachten of fantasieën

Angst is pathologisch indien de ernst van de angst (bepaald door intensiteit, duur, frequentie en beïnvloedbaarheid) niet in verhouding staat met ernst van de situatie. Angst voor onbegrip van omgeving kan sociaal leven beperken. Interpretatie van de klacht is afhankelijk van begeleidende klachten, voorgeschiedenis, psychische en sociale omstandigheden.

Verwachtingsangst of anticipatieangst treedt op voor de confrontatie werkelijk plaats vindt; kan reëel of irreëel zijn. Indien angst irreëel is, kan deze gefocust zijn (paniek of fobie) of wisselend (gegeneraliseerde angst). Paniekaanvallen treden plotseling op zonder duidelijke aanleiding. Fobie is een irreële vrees voor bepaalde situatie of specifiek object die vermeden wordt. Gegeneraliseerde angst is angst voor allerlei, telkens wisselende gevaren, m.a.w. de angst richt zich niet op één specifiek object/situatie.

Patiënten gaan met klacht naar de arts om angst en samenhangende problemen te bespreken, advies te krijgen, medicatie of geruststelling.

Belangrijke reden waarom angst wordt gemist:

  • Somatische klachten kunnen aan angst gerelateerd zijn bijv. snel vermoeid, droge mond, slikklachten, hartkloppingen, versnelde hartslag, pijn op de borst, beven. Rillen, duizeligheid, kortademigheid, klamme handen, frequent plassen etc.

  • Klachten worden toegeschreven aan persoonlijkheid van de patiënt

  • Niet makkelijk te bespreken

Angst leidt tot verhoogde activiteit van het vegetatieve zenuwstelsel als reactie op stress (met name adrenaline) waardoor gevoelens en begeleidende verschijnselen ontstaan.

DD

  • Somatische aandoening: benauwdheid door hartfalen of COPD, hartkloppingen bij hyperthyreoïdie en uit de groepen cardiovasculair(aritmieën), respiratoir(astma, longembolie), neurologisch(epilepsie, MS) en endocrien(menopauze).

  • Middelengebruik (of –onttrekking): cocaïne, amfetamine, cafeïne, nicotine, XTC, alcohol, antidepressiva.

  • Sociale problemen

  • Angststoornis – multifactoriële etiologie met biologische (familiair, lichamelijke ziekte), psychologische en sociale factoren.

  • Paniekstoornis – terugkerende, vaak onvoorspelbare aanvallen in combi met lichamelijke klachten.

  • Agorafobie – angst voor situaties waarin ontsnapping naar een veilige plaats moeilijk of onmogelijk is. Dit leidt tot vermijdingsgedrag.

  • Specifieke fobie – irreële angst voor een specifiek situatie of object.

  • Sociale fobie

  • Obsessief-compulsieve stoornis

  • PTSS – na traumatische gebeurtenis; herbeleving, toegenomen prikkelbaarheid, slaapproblemen, concentratieproblemen en toegenomen waakzaamheid.

  • Acute stressstoornis – mildere klachten dan bij PTSS en duren korter dan 1 maand.

  • Gegeneraliseerde angststoornis

Andere psychische aandoening

  • Depressie

  • Hypochrondrie – overdreven bezorgdheid over gezondheid

  • Somatoforme stoornis

  • Psychotische stoornis

Lichamelijk onderzoek wordt uitgevoerd om patiënt te laten merken serieus te worden genomen en geeft uitgangspunten voor het gesprek. Diagnostiek is voornamelijk afhankelijk van de anamnese, aanvullende onderzoek brengt risico op toevalsbevinding met zich mee.

Angst: gevoel dat verwijst naar dreigend gevaar of onheil. Bij een reële dreiging heeft angst een signaalfunctie om voorzichtig te zijn of te vluchten, maar de angst kan buitensporig zijn, onevenredig lang aanhouden en zo dus aanleiding geven tot subjectief lijden of een belemmering in het functioneren: een angststoornis. Angststoornissen: paniekstoornis, agorafobie, specifieke fobie, sociale fobie, obsessieve compulsieve stoornis, posttraumatische stressstoornis en gegeneraliseerde angststoornis.

Hyperventilatie = symptoom dat mogelijk optreedt bij angst.

De prevalentie in de huisartsenpraktijk is 5/1000 per jaar, met man:vrouw = 1:2. Het ontstaat meestal tussen het 15e - 30e levensjaar. Vroege diagnostiek en behandeling kunnen de vicieuze cirkel doorbreken. Het beloop wisselt per type angststoornis. De meeste patiënten met een angststoornis zullen de huisarts niet vanzelf over hun angst vertellen. Hypochondrie en PTSS komen de minste voor. In het beleid staat voorlichting centraal. Pathofysiologisch liggen aan angst waarschijnlijk een verhoogde activiteit van het vegetatieve zenuwstelsel als reactie op stress (adrenaline) en een stoornis in de neurotransmissie van het serotonerg en GABA-nerg systeem ten grondslag.

Soorten angststoornissen

  • Paniekaanval = hevige angst of intens gevoel van onbehagen, met hartkloppingen, transpireren, trillen/beven, ademnood/stikken, pijn op de borst, misselijkheid, duizeligheid, derealisatie/depersonalisatie, angst voor controleverlies of dood te gaan, tintelingen, opvliegers of rillingen. De aanvallen treden op zonder fobische prikkel en duren enkele minuten.

  • Paniekstoornis = recidiverende aanvallen waarbij de patiënt bang is om een nieuwe te krijgen. Onderscheid tussen met of zonder agorafobie.

  • Agorafobie = angst voor situaties waarin de patiënt denkt moeilijk te kunnen ontkomen of waarin de patiënt moeilijk hulp zou krijgen -> vermijdingsgedrag.

  • Anamnese: bang voor menigten, grote pleinen, of alleen reizen.

  • Specifieke fobie = hevige/aanhoudende angst voor specifiek voorwerp.

  • Sociale fobie = hevige, aanhoudende angst voor situaties waarin mogelijk kritiek van anderen kan worden gekregen of bang zijn om zich belachelijk te maken (blozen, trillen) -> gegeneraliseerd of specifiek (examen- of podiumangst).

  • Anamnese: bang om in belangstelling te staan.

  • Obsessieve compulsieve stoornis = terugkerende en hardnekkige gedachten, impulsen, voorstellingen, of dwanghandelingen. Dit leidt tot hevige angst of spanning. Bij 80% van de patiënten dwanggedachten of dwanghandelingen.

  • Posttraumatische stressstoornis = herbelevingen (nachtmerries, herinneringen, flashbacks) van traumatische gebeurtenis, vermijden van prikkels die hierbij horen en verhoogde prikkelbaarheid.

  • Acute stressstoornis = zelfde als PTSS, maar geen emotionele reacties, minder bewust van omgeving, derealisatie, depersonalisatie, dissociatieve amnese. Bij > 1 maand PTSS overwegen.

  • Gegeneraliseerde angststoornis = buitensporige, aanhoudende angst voor/bezorgdheid over aspecten van het leven (werk, geld, toekomst). Motorisch gespannen, lichamelijke klachten, overmatig waakzaam en oplettend.

  • Anamnese: maandenlang aanhoudende angst

  • Hypochondrie = aanhoudende angst/opvatting een ernstige ziekte te hebben terwijl er onvoldoende aanwijzingen daarvoor zijn.

Diagnostiek

De huisarts denkt aan een angststoornis bij:

  • Frequent spreekuurbezoek voor onsamenhangende klachten.

  • Aanhoudende aspecifieke klachten: gespannen, prikkelbaar, labiel, concentratieproblemen, lusteloos, slaapproblemen.

  • 'Hyperventilatie'.

  • Aanhoudende functionele lichamelijke klachten, patiënt kan slecht gerustgesteld worden. Vnl. onbegrepen duizeligheid en hartkloppingen.

  • Verzoek om slaapmiddelen of kalmerende middelen.

  • Alcohol- of drugsprobleem.

  • Depressieve klachten

Anamnese

'voelt u zich angstig?', 'heeft u onbestemde angstgevoelens?', 'maakt u zich veel zorgen?', 'vind u de angst reëel?', 'belemmert het u in het dagelijks functioneren?'.

  • Duur, beloop, frequentie, ernst, mate van lijden, specifieke situaties, aanleiding, begeleidende symptomen, waar is de patiënt precies bang voor, dwanghandelingen, invloed op sociaal functioneren, relatie met stress/overbelasting/problemen werk of relatie.

  • Bij specifieke lichamelijke klachten: somatische anamnese.

  • Vraag naar gebruik van alternatieve geneesmiddelen: interacties met reguliere medicatie.

  • Andere psychische klachten: sombere stemming/interesseverlies, hallucinaties/wanen, alcohol-/drugsprobleem.

Lichamelijk en aanvullend onderzoek

Gericht onderzoek bij aanwijzingen voor somatische aandoening. Soms kan met voorlichting de angst niet worden weggenomen, dan is onderzoek aangewezen. Vermijd herhaling hiervan want dit kan de angst in stand houden. Goed uitgevoerd lichamelijk onderzoek geeft de patiënt het gevoel serieus genomen te worden en de uitkomsten van het onderzoek vormen uitgangspunt van verder gesprek.

  • Onderzoeksbevindingen worden meegedeeld in termen van 'gezonde bevindingen'.

  • Uitleg over voorkomen van lichamelijke klachten bij angststoornissen en betekenis van uitkomsten van lichamelijk onderzoek.

Aanvullend onderzoek

TSH bepalen indien anamnese en lichamelijk onderzoek daar aanleiding toe geven.

De DD:

  • Reële stressgerelateerde problematiek – omvang en ernst is invoelbaar en staan onredelijke verhouding tot uitlokkende factor.

  • Somatisatiestoornis – onverklaarbare lichamelijke klachten.

  • Psychotische stoornis, psychotische depressie, delier – bij hallucinaties of wanen.

  • Persoonlijkheidsstoornis (ontwijkend, obsessief compulsief, afhankelijk).

  • Lichamelijk: comorbiditeit (bijv. cardiaal, kanker) of somatische aandoeningen zoals:

    • Cardiovasculair: aritmieën, decompensatio cordis.

    • Respiratoir: astma, longembolie.

    • Neurologisch: epilepsie, MS.

    • Endocrien: menopauze, hyperthyreoïdie, hypothyreoïdie.

Let op anticipatieangst, vermijdingsgedrag en neutraliserend gedrag – wijze op angststoornis.

  1. Middelengebruik: cocaïne, amfetaminen, cafeïne, XTC, alcohol, antidepressiva.

  2. Sociale problemen.

  3. Depressie –medicamenteuze behandeling of combinatiebehandeling is eerste keus.

Beleid bestaat uit voorlichting over angststoornissen (ontstaansmechanisme, vicieuze karakter), behandeling en patiëntenverenigingen. Behandeling is gericht op het doorbreken van vicieuze cirkel. Cognitieve gedragstherapie wordt gegeven, waarbij patiënt wordt doorverwezen naar een psycholoog. Antidepressiva (SSRI of TCA) hebben medicamenteus een gunstig effect op het beloop van de meeste angststoornissen.

Controle in het begin wekelijks of tweewekelijks, als huisarts zelf behandeling ter hand neemt, waarbij beloop van klachten en sociaal functioneren wordt geëvalueerd.

Indicatie voor verwijzing:

  • Problemen met diagnostiek

  • Onvoldoende effect medicamenteuze behandeling na 8-12 weken

  • Ernstige klachten of problemen of ernstig sociaal disfunctioneren

  • Obsessieve compulsieve stoornis

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Delier - M77

NHG-standaard (Geneeskunde): Delier - M77

Een delier wordt vooral gezien bij oudere mensen en kan zich uiten in de vorm van agitatie, motorische onrust, mentale rusteloosheid, verminderde aandacht, bewegingsarmoede, apathie en afwisselend hyper- en hypoactief zijn. Het wordt gekenmerkt door een bewustzijnsstoornis in combinatie met een acuut begin en fluctuerende ernst van de symptomen, verandering in cognitie of waarnemingsstoornis.

(Hetero)anamnese

De aard van de verschijnselen, het begin en beloop, fluctuatie van de symptomen over de dag moeten worden uitgevraagd bij verdenking op een delier. Verschijnselen van infectie, neurologische, cardiale, respiratoire, metabole en endocriene aandoeningen moeten worden uitgevraagd. Ook moet voeding en vochtinname nagevraagd worden, evenals de medicatie en zelfzorgmiddelen. Een slaaptekort, visus- en gehoorbeperking en pijn en urineretentie, obstipatie, recent trauma, medische ingreep, immobiliteit en anesthesie duiden allemaal op een delier.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij verdenking op delier bestaat uit het verkrijgen van een algemene indruk, tekenen van hypoxie en de hydratatietoestand. Verder kan de bloeddruk, polsfrequentie en temperatuur gemeten worden. Het hart en de longen kunnen geausculteerd worden en er kan blaasonderzoek plaatsvinden. Er moet gelet worden op neurologische uitvalsverschijnselen en aanwijzingen voor uitwendig letsel, fractuur en factoren die de pijn luxeren.

Aanvullend onderzoek

Het aanvullend onderzoek dat direct kan uitgevoerd worden bij een delier zijn de glucosespiegel, nitriettest, zuurstofsaturatie. Verder kan de BSE, CRP, Hb, Ht, leukocyten en TSH bepaald worden, evenals creatinine, kalium calcium, ALAT, gamma-GT. Er kan ook een dipslide of urinesediment worden uitgevoerd.

Behandeling

Medicatiegebruik moet zo min mogelijk worden. Verder moet er één centrale hulpverlener worden aangewezen en moet het dossier inzichtelijk zijn voor iedereen. Haloperidol kan worden gegeven bij ernstige symptomen, alleen niet bij de ziekte van Parkinson en Lewy-body dementie.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Stoppen met roken - M85

NHG-standaard (Geneeskunde): Stoppen met roken - M85

Er is gezondheidswinst te behalen door rokers te stimuleren om te stoppen met roken. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen gemotiveerde en niet gemotiveerde rokers. Wanneer rokers eenmaal gemotiveerd zijn om te stoppen, moet hen de gelegenheid tot intensieve begeleiding geboden worden. Medicatie kan ook gebruikt worden bij het stoppen met roken, maar dit moet dan wel in overleg met de patiënt gestart worden.

Aanvullende aanbevelingen vanuit de richtlijn stoppen met roken volgens het CBO

Rookrestricties en educatiecampagnes zijn op de werkvloer effectief gebleken bij het vergemakkelijken van het stoppen met roken. Financiële prikkels kunnen ervoor zorgen dat meer mensen deel gaan nemen aan de stopprogramma’s. Er bestaat een toename van stopadvies en screening wanneer praktijkgerichte systemen voor stoppen met roken aanwezig zijn. Een vermindering van het aantal rokers ontstaat wanneer het aantal stopadviezen toeneemt als gevolg van een financiële beloning voor deze adviezen. Bovendien zou het effectief zijn om stoppen met roken programma’s te vergoeden. Wanneer een hoger management en directe leidinggevenden de toepassing van de stoppen met roken richtlijn bevorderen, ontstaat een sterk teamklimaat en een positieve werkomgeving.

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Summaries of articles for Gerontology from a Psychological Perspective

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1522 1