Samenvatting van Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht van Klosse en Vonk - 1e druk

Inleiding socialezekerheidsrecht - Chapter 1

1 Sociale zekerheid

De sociale zekerheid ontwikkelde zich in Europa vanaf de 19e eeuw. Er kwamen socialeverzekeringsregelingen tot stand die loonarbeiders moesten beschermen tegen de risico’s van de arbeid. Toch is de term sociale zekerheid niet van Europese, maar van Amerikaanse oorsprong. Het werd voor het eerst gebruikt in 1955 ter aanduiding van de Social Security Act. Deze bevatte een pakket maatregelen ter bestrijding van de grote crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw. Na de tweede wereldoorlog heeft het begrip sociale zekerheid overal gelding gekregen.

Sociale zekerheid wordt beschreven als ‘een toestand waarbij voor allen de bezorgdheid voor gebrek wordt uitgesloten’. De meningen over het begrip lopen echter uiteen: essentie in het verstrekken van een uitkering vs. mensen zo snel mogelijk aan een baan helpen etc. Vast staat in ieder geval dat solidariteit een belangrijke grondslag vormt. De sterken leveren een bijdrage aan de bescherming van de zwakkeren. Wanneer leden van een groep onderling risico’s delen is er sprake van horizontale solidariteit. De eenzijdige steun van rijken ten opzichte van armen is een vorm van verticale solidariteit. Sociale zekerheid is altijd een gezamenlijk streven.

Sociale zekerheid bevat verschillende methoden van inkomensbescherming. Een voorbeeld hiervan is het verzekeringsprincipe. Mensen laten zich dan tegen betaling verzekeren tegen een onzekere gebeurtenis. Bij sociale verzekeringen is de verzekering verplicht gesteld en worden de geldbedragen uitgekeerd bij wijze van uitkeringen. Bij sociale voorzieningen wordt de uitkering verstrekt als men op enig moment aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Soms maakt het stelsel gebruik van eigen spaarvormen. De betrokkene heeft dan ergens een spaarrekening ondergebracht waaruit hij voor bepaalde doeleinden gelden kan onttrekken zonder dat de fiscus heffingen oplegt.

Er is sprake van een waaier aan uitkeringsvormen; ze komen voor onder verschillende benamingen en houden rekening met verschillende zaken zoals inkomsten.

De meeste uitkeringen zijn in geld, sommige zijn in natura. Voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de hulp die door een huisarts wordt verleend. Veel uitkeringen strekken tot het compenseren van inkomstenverlies. Anderen zijn erop gericht belemmeringen die de burger ondervindt weg te nemen, zoals voorzieningen voor gehandicapten.

2 Werkdefinitie

Binnen dit boek verwijst sociale zekerheid naar regelingen die bescherming bieden bij sociale risico’s en bij behoeftigheid en die uitkeringsgerechtigden steun geven bij het vinden van werk. Sociale zekerheid heeft een waarborgfunctie, inkomensbescherming wordt als het primaire doel beschouwd.

De waarborgfunctie heeft een dubbele betekenis: minimumbescherming (AOW) en bescherming tegen inkomensderving (WW).

Sociale zekerheid heeft ook een activeringsfunctie. Uitkeringsgerechtigden moeten worden gere-integreerd op de arbeidsmarkt.

De sociale risico’s zijn gecodificeerd in verdrag nummer 102 van de ILO betreffende minimumnormen inzake sociale zekerheid. Het gaat om gebeurtenissen die zich voordoen in het leven van mensen en vaak aanleiding geven tot het wegvallen van arbeidsinkomsten. De opkomst van sociale verzekeringen heeft compensatie van deze inkomensverliezen mogelijk gemaakt.

Er zijn negen risico’s te onderscheiden:

  • Ziekte;

  • Medische zorg;

  • Ziekte;

  • Werkeloosheid;

  • Ouderdom;

  • Arbeidsongevallen en beroepsziekten;

  • Gezinslasten;

  • Moederschap;

  • Invaliditeit;

  • Overlijden.

De opsomming van de sociale risico’s heeft veel navolging gekregen. Het geldt als internationaal ijkpunt voor de definitie van sociale zekerheid. Er zijn echter ook regelingen die niet zo makkelijk in deze klassieke onderverdeling te plaatsen zijn, denk bijvoorbeeld aan de Wet WIA.

3 Recht op sociale zekerheid

De overheid vertegenwoordigd de gemeenschap die garant staat voor de bestaanszekerheid van haar leden. Deze bijzondere verantwoordelijkheid is verankerd in het recht.

In Nederland is het recht op sociale zekerheid een grondrecht geworden en gecodificeerd in artikel 20 van de Grondwet. Art. 20 kent drie leden die hieronder worden uiteengezet:

  • In lid 1 wordt het recht op bestaanszekerheid genoemd;

  • In lid 2 is het recht op sociale zekerheid opgenomen;

  • En lid 3 kent een apart recht op bijstand toe aan diegenen die behoeftig zijn.

Deze drie grondrechten worden overkoepeld door het recht op bestaanszekerheid. De tekst van art. 20 GW luidt:

  • De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid;

  • De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid;

  • Nederlanders, hier te lande, die niet in staat zijn in het bestaan te kunnen voorzien, hebben een bij wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.

De sociale zekerheid zal niet snel gekwalificeerd worden als eenieder verbindende verdragsbepaling ex artikel 93 en 94 van de Grondwet, omdat het volgens de Centrale Raad van Beroep (hoogste socialezekerheidsrechter) een te vaag en onbestemd begrip is. Dit neemt echter niet weg dat de overheid in beginsel de zorg en verantwoordelijkheid van het bestaan van haar bevolking op zich moet nemen. Daarnaast dienen ook werkgevers, werknemers en burgers hun eigen bestaanszekerheid in goede banen te leiden als dat mogelijk is. De overheid dient pas in te grijpen zodra anderen in hun belangen worden geschaad. Zij is dus eindverantwoordelijk.

4 Sociale zekerheid; Publiek en privaat

Socialezekerheidsregelingen geven aanspraak op bepaalde prestaties. Het recht op een AOW-pensioen vloeit bijvoorbeeld voort uit een publiekrechtelijke regelingm de Algemene Ouderdomswet.

Sociale verzekeringen hebben zich tot publieke regelingen ontwikkeld. Dit is ontstaan door de noodzaak om de deelname aan verzekeringen tegene bepaalde risico’s verplicht te stellen. Zonder een dergelijke verplichting zou het erg moeilijk zijn solidariteit te verwezenlijken. Burgers zijn dus niet vrij om te beslissen of zij deel willen namen aan het stelsel van sociale verzekeringen. Wanneer men voldoet aan in de wet gestelde voorwaarden, dan behoort men automatisch tot het stelsel.

Naast de sociale zekerheid bestaat de private sociale zekerheid. Hiervan is sprake als de aanspraak op de desbetreffende prestatie is gebasseerd op een civielrechtelijke overeenkomst. Hierdoor is een markt onstaan in verzekeringen die worden aangeboden door banken en particuliere verzekeringsmaatschappijen. Er kan echter ook sprake zijn van onderlinge regelingen met een vrijwillig karakter.

Vanaf de jaren negentig is er sprake van privatisering van de publieke sociale zekerheid. Het bekendste voorbeeld hiervan is de inkomensvoorziening bij ziekte. De private sociale zekerheid is niet volledig autonoom, de overheid houdt toch vaak inspraak. Privatisering is daarmee vaak een van overheidswege gereguleerde privatisering.

De sociale zekerheid wordt in de heersende literatuur onderverdeeld in drie verschillende lagen die de rol van de overheid in het stelsel aanduiden, maar ook de rol van werkgevers, werknemers en burgers benadrukken.

De eerste laag wordt gevormd door het wettelijke socialezekerheidsstelsel en bestaat uit publiekrechtelijke regelingen. De middelen die uit de eerste laag worden verkregen, mits voldaan aan alle wettelijke voorwaarden, kunnen worden aangevuld door civielrechtelijke afspraken tussen werkgever en werknemer. Een arbeidsovereenkomst is hiervan het voornaamste voorbeeld. De derde laag van sociale zekerheid bestaat uit private voorzieningen die een burger voor zichzelf kan treffen, zoals een spaarregeling of de levensloopregeling.

In alle lagen zijn de verantwoordelijkheden van de overheid, de sociale partners (werkgever en werknemer) en burgers met elkaar verweven, waardoor de grenzen erg relatief te noemen zijn.

5 Omvang van sociale zekerheid

Het belang van sociale zekerheid is erg groot. Dit blijkt uit het niveau van de uitgaven aan uitkeringen en andere prestaties. Ongeveer 25 procent van het bruto binnenlands product wordt besteed aan sociale zekerheid. De AOW is hierbij de grootste kostenpost.

Het belang van sociale zekerheid blijkt verder uit de aantallen mensen die voor hun inkomen afhenkleijk zijn van de sociale zekerheid. Iedereen heeft in zijn leven, kortere of langere tijd te maken met sociale zekerheid. In ieder geval als premiebetaler of belastingplichtige. De afgelopen jaren stonden tegenover iedere 100 werkenden 70 uitkeringsgerechtigden.

6 Ontwikkelingen binnen de sociale zekerheid

De moderne sociale zekerheid staat in verband met de opkomst van de sociale wetgeving in de tweede helft van de 19e eeuw. Aan het einde van de 19e eeuw ging de overheid maatregelen treffen om de mensonterende positie van de arbeidende bevolking te verbeteren. Daardoor kwamen er ook verplichte sociale verzekeringen tot stand. Al deze regelingen beperkten zich in het beginsel alleen tot de arbeiders, er werd dan ook wel gesproken van arbeidsverzekeringen.

De uitbouw van de sociale zekerheid dateert van na de Tweede Wereldoorlog, zo werden de WW en de AOW ingevoerd. De jaren zestig vormen de hoogtijdagen van de overheidsinitiatieven op het terrein van sociale zekerheid. Dit leidde tot de Abw en de WAO.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd het socialezekerheidsstelsel als voltooid beschouwd. Echter stuwden het grote aantal werkelozen en arbeidsongeschikten de kosten van de sociale zekerheid hoog op. Het stelsel werd daardoor enkele malen ingrijpend herzien.

De emancipatie van de vrouw leidde tot tot individualiseringvan het socialezekerheidsstelsel. Er kon niet langer worden uitgegaan van de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen. De bestaande kostwinnersvoordelen werden afgeschaft. Bepalingen waarbij onderscheid werd gemaakt tussen mannen en vrouwen werden uit de wetgeving verwijdert. Tegelijkertijd werd de rol van de overheid in de sociale zekerheid minder belangrijk. De verantwoordelijkheid van de burger en werkgever werd juist groter. Sociale zekerheid most meer zijn dan alleen een uitkeringsautmatiek, fraudebestrijding werd een belangrijk onderwerp.

Ook in de 21e eeuw wordt het sociale verzekeringsstelsel gereconstrueerd. De discussie over sociale zekerheid is steeds meer in t teken komen te staan van demografische ontwikkelingen. Zo zijn de AOW en de AWBZ aangepast. De pensioenleeftijd is bijvoorbeeld verhoogd naar 67 jaar.

7 Invalshoeken

Sociale zekerheid kan men vanuit verschillende invalshoeken bekijken. Het is ten eerste een economisch verschijnsel. In feite is het een systeem van gedwongen inkomensoverdrachten. Daarnaast kunnen de hoge kosten een bedreiging vormen voor de economie. Sociale zekerheid is daarnaast ook een politicologisch en juridisch fenomeen.

Het socialezekerheidsrecht is een onderdeel van het bestuursrecht. Dit is het recht dat de activiteiten van de overheid ten behoeve van de samenleving reguleert. Het algemene deel van het bestuursrecht (Awb) is van toepassing op het overgrote deel van het wettelijk stelsel van sociale zekerheid. Het socialezekerheidsrecht rekent men ook wel tot het sociaal recht, bestaanszekerheid van de burger op het terrein van arbeid en inkomen.

Het socialezekerheidsstelsel (o.a. gezondheid, Zvw en Wmo) - Chapter 2

1. Inleiding

Het socialezekerheidsstelsel staat onder invloed van de wisselende stroom aan nota’s, wetten en wetswijzigingen. Verschillende verzekeringen zijn voortdurend aan veranderingen onderhevig. Dit heeft gevolgen voor het socialezekerheidsrecht, dit wordt hierdoor minder handhaafbaar en uitvoerbaar. Daarnaast hebben mensen het gevoel niet meer te weten waarop zij kunnen rekenen, wat de rechtszekerheid niet ten goede komt. Om deze redenen probeert men veranderingen door te voeren die tot doel hebben de sociale zekerheid te vereenvoudigen of coherenter te maken.

2. Socialezekerheidsregelingen

Het stelsel van sociale zekerheid is het geheel van regelingen gericht op het bevorderen van bestaanszekerheid en van de instanties die bij die regelingen als uitvoerder, toezichthouder of rechter betrokken zijn. In het boek wordt de volgende risico-indeling gehanteerd: ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, ouderdom, overlijden, kinderen en gezondheid. Bij dit stelsel ligt de verantwoordelijkheid met name bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en waar het de medische zorg en maatschappelijke ondersteuning betreft, bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Als we te maken hebben met toeslagen dan komt de Belastingdienst in beeld.

3. Sociale verzekeringen en voorzieningen

Socialezekerheidsregelingen kunnen worden opgedeeld in sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. De eerste duiden regelingen aan die werknemers een wettelijk gegarandeerde aanspraak geven op een uitkering als tegenprestatie voor een aangegane premie bij een verzekeraar bij een vooraf omschreven onzekere gebeurtenis. Dit principe wordt ook wel de verzekeringsovereenkomst genoemd en is opgenomen in art. 7:925 van het Burgerlijk Wetboek. Sociale voorzieningen geven daarentegen financiële steun in geval van armoede / inkomensverlies.

Het onderscheid tussen deze twee kan worden gevonden in het verzekeringsbeginsel (kenmerkend voor de sociale verzekeringen) en de wijze van financiering. Sociale verzekeringen worden betaald uit premies die door de verzekerden en de werkgevers van hen worden opgebracht, waarbij over het algemeen geldt: Hoe hoger het risico, hoe hoger de premie. Er moet een evenredigheid bestaan tussen de hoogte van de aan de verzekeraar te betalen premie en het risico. Onder een risico verstaat men de kans op het optreden van schade als gevolg van een onzeker voorval. De overheid kan soms ook bijdragen aan de financiering, maar dat zal beperkt zijn. De kosten van de sociale voorziening worden betaald uit de algemene middelen en dat maakt de overheid de belangrijkste financier. Er worden geen premies betaald door verzekerden zoals bij sociale verzekeringen wel het geval is. De belangrijkste bron van inkomsten van de algemene middelen zijn de belastingen. Dat is een gedwongen afdracht van een bepaald bedrag aan de overheid door iedere burger in Nederland. De Belastingdienst is het orgaan dat over de belastingen gaat.

Op het verzekeringsstelsel wordt in de sociale zekerheid vaak inbreuk gemaakt. Dit komt onder andere doordat groepen met een relatief zwakke inkomenspositie een groter risico vertegenwoordigen. Men is verzekerd van rechtswege, oftewel zo gauw men aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Het in Nederland wonen is vaak de belangrijkste factor, niet de hoogte van de premie.

4. Personele werkingssfeer

De personele werkingssfeer is van belang bij socialezekerheidsregelingen. Het gaat om de vraag welke personen onder het bereik van een bepaalde regeling vallen en voor een uitkering in aanmerking (kunnen) komen. Aan de buitengrenzen speelt de vraag op welke wijze de doelgroep wordt afgebakend tot de Nederlandse rechtssfeer.

De belangrijkste doelgroep van de sociale verzekeringen zijn de verzekerden (kring van verzekerden). Sociale verzekeringen kunnen onderverdeeld worden in volksverzekeringen en werknemersverzekeringen.

Volksverzekeringen zijn algemene regelingen die zich in de eerste plaats richten op ingezetenen. Dat zijn mensen die in Nederland een woon- of verblijf plaats hebben. Ook diegenen die in Nederland als werknemer of zelfstandige actief zijn op de arbeidsmarkt, maar in het buitenland wonen, worden tot de kring der verzekerden gerekend. Hierbij maakt het zijn van een actieve of een niet-actieve geen verschil om aanspraak te maken op een uitkering zoals bij werknemersverzekering wel het geval is. Bij werknemersverzekeringen bestaat dit verschil wel, wat in de praktijk kwalificatieproblemen oplevert.

Werknemersverzekeringen zijn verzekeringen waarvan de werkingssfeer in beginsel is beperkt tot de werknemers, waartoe de ambtenaar ook wordt gerekend. Het gaat om personen die in een dienstbetrekking of in een daarmee gelijkgestelde arbeidsverhouding werkzaam zijn (denk aan overeenkomst van opdracht) en groepen die een uitkering hebben maar geen/passende arbeid verrichten.

Binnen het leerstuk van de kring der verzekerden in de sociale zekerheid is de uitbreidingen– en beperking systematiek. Er gelden zowel positieve als negatieve uitzonderingen. Een negatieve uitzondering op de kring der verzekerden bij werknemersverzekeringen is die van het huishoudelijk personeel. Zij dienen de risico’s waartegen de verzekering bescherming biedt, zelf te dragen. Een positieve uitzondering geldt voor sporters, artiesten en thuiswerkers. Als zij aan de wettelijke voorwaarden voldaan, dan zijn zij verzekerd ondanks het feit dat zij niet werkzaam zijn op basis van een dienstbetrekking.

Vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, vallen buiten de personele werksfeer van de sociale zekerheid.

5. Materiële werkingssfeer

De materiële werkingssfeer wordt bepaald aan de hand van de gebeurtenis waarmee een persoon wordt geconfronteerd (sociaal risico), die recht geeft op een prestatie. Het risico is de oorzaak van het nadeel waarmee de betrokkenen worden geconfronteerd (bv. Arbeidsongeschiktheid). Als het voorval een grond is voor het verstrekken van een bepaalde prestatie (denk aan uitkeringen), dan wordt, als aan de voorwaarden is voldaan, de vergoeding verstrekt.

Het sociale risico beïnvloed aan de ene kant iemands inkomenspositie negatief en kan aan de andere kant ook de kans op de arbeidsmarkt voor een bepaald persoon beperken. Het gevolg van een sociaal risico zal leiden tot inkomensonzekerheid en ter bescherming daarvan zijn de sociale regelingen tot stand gekomen.

Bekijk ook het schema op blz. 27 handboek.

6. Hoogte van verstrekte uitkeringen

De hoogte, de duur en de vorm van de uitkeringen die worden uitbetaald zijn onderling erg verschillend. Bij werknemersverzekeringen worden uitkeringen verstrekt die ook wel loondervingsuitkeringen worden genoemd. Zij vormen een bepaald percentage van het laatst verdiende loon dat een persoon heeft genoten voorafgaande aan de verzekerde gebeurtenis. Het percentage zal maximaal 70% en in sommige gevallen 75% van het dagloon inhouden. Het gaat om het loon dat in het jaar voor de gebeurtenis werd verdiend en loon dat het maximum dagloon overschrijdt telt voor het percentage niet mee. Dit komt voor de risico van de werknemer. Door het dagloon te maximeren wordt bereikt dat rijke werknemers de kassen van de weknemersverzekeringen niet leegplunderen. Het maximumdagloon correspondeert met een jaarinkomen van ruim 50.000 euro. Voor de meeste mensen is dit voldoende, slechts 13% van de beroepsbevolking verdient meer. Het brutomaximumdagloon bedraagt 199,15 euro per dag, inclusief een vakantietoeslag.

De volksverzekeringen daarentegen zijn minimumbehoefteregelingen. Iedere Nederlander heeft namelijk recht op een inkomen dat gelijk of hoger is dan het sociaal minimum. Het sociaal minimum is een percentage van het minimumloon en kan per persoon verschillen. Onder het minimumloon moet hier worden verstaan het loon zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Naast deze twee verzekeringen zijn er nog een groot aantal andere minimum-behoefteregelingen die uitgaan van een middelentoets. Daarbij moet het loon onder het sociaal minimum zijn gezakt om in aanmerking te komen voor een uitkering. Denk aan de Wet Werk en Bijstand (de WBB) en de Toeslagenwet (de TW).

In het Nederlandse stelsel wordt rekening gehouden met de gezinsomvang via het systeem van kinderbijslagen en kind gebonden budget. Voor alleenstaande ouders geldt een afzonderlijke toeslag uit hoofde van de Wet KB.

Alle uitkeringsbedragen worden halfjaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de contractlonen. Het gaat hierbij vooral om het loonniveau dat is afgesproken in de CAO. Netto-uitkeringen moeten aan het nettominimumloon zijn gekoppeld, hier kan alleen van worden afgezien wanneer er sprake is van een bovenmatige stijging van lonen en uitkeringen die schadelijk is voor de werkgelegenheidsontwikkeling.

In tijden van economische tegenspoed kan er worden teruggevallen op het instrument van bevriezing van het minimumloon of ontkoppeling van uitkeringen. Het effect van deze maatregelen is dat de reële waarde van uitkeringen geleidelijk daalt.

7. Uitvoering

Bij de uitvoering van de socialezekerheidsregelingen zijn verschillende instanties betrokken die ervoor zorgen dat het verstrekken van uitkeringen en andere prestaties in goede banen wordt geleid. De volksverzekeringen worden uitgevoerd door de Sociale verzekeringsbank (SVB). Dit is een publiekrechtelijke rechtspersoon. Het bestuursorgaan van de verzekeringsbank is de Raad van bestuur.

De uitvoering van de werknemersverzekeringen ligt bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen oftewel de UWV. Tevens is het UWV belast met de reïntegratie van werklozen en arbeidsongeschikten. Deze taak heeft het UWV uitbesteed aan het UWV WERKbedrijf. Net als bij de SVB heeft het UWV ook een bestuursorgaan, de Raad van bestuur. De premies van de werknemersverzekeringen worden geïnd door de Belastingdienst en niet door het UWV.

De Zvw en de AWBZ worden uitgevoerd door particuliere ziektekostenverzekeraars oftewel zorgverzekeraars. De organen van de AWBZ zijn wel krachtens artikel 1:1 lid 1 sub a Algemene Wet bestuursrecht (Awb) bestuursorgaan en de organen van de Zvw zijn dit niet, omdat er geen publiekrechtelijke taak wordt uitgeoefend.

De gemeenten voeren de sociale voorzieningen uit. Hier vallen de rijksregelingen onder, zoals de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wsw en de Wmo. Het college van B&W is de uitvoeringsorgaan, maar ook het UWV WERKbedrijf is bij de uitvoering van de bijstand betrokken.

De premieheffingen zijn in handen van de Belastingdienst wat betreft de Wet WIA, de WAO en de WW. Daarnaast is zij ook verantwoordelijk voor de premieheffingen van de volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw. Sinds een aantal jaren is de Belastingdienst ook een uitkeringsinstantie geworden die onder andere zorgtoeslag uitkeert aan uitkeringsgerechtigden.

De gemeenten voeren het gros aan sociale voorzieningen uit; zij moeten uitvoering geven aan rijksregelingen. Het gaat dus om medebewind, waarbij gemeenten over enige vorm van beleidsvrijheid beschikken. Veel gemeenten hebben hun diensten ondergebracht in één loket met het UWV (Werkpleinen). Daarnaast zijn er Werkbedrijven in het leven geroepen waarin de gemeenten, het UWV en de sociale partners samenwerken om mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt aan een baan te helpen. De samenwerking tussen de gemeenten en het UWV strekt zich overigens niet uit tot de Wmo 2015. Men kan nog altijd terecht bij een apart Wmo loket bij de gemeente. Wat de uitvoering van de Wmo 2015 betreft, zullen speciale wijkteams een belangrijke rol gaan spelen. Het uitgangspunt is één huishouden, één plan en één hulpverlener.

De belastingdienst is belast met de collecterende functie van sociale zekerheid. Sinds een aantal jaren heeft de belastingdienst er een distribuerende taak bijgekregen. De belastingdienst is belast met de vaststelling en uitbetaling van verschillende toeslagen.

8. Toezicht

Toezicht heeft betrekking op de vraag of de uitvoering van de wet- en regelgeving rechtmatig en doelmatig is. Onder rechtmatigheid verstaat men in overeenstemming met het recht. Doelmatigheid heeft betrekking op de vraag of het beleid van de uitvoeringsinstellingen wel doeltreffend is, of het tegen aanvaardbare kosten kan worden gerealiseerd.

Op de SVB en het UWV wordt toezicht gehouden namens de Minister van Sociale Zaken en Werk door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Tevens is de minister belast met het toezicht op de gemeentelijke uitvoeringsorganen die belast zijn met de uitvoering van de sociale voorzieningen. De uitvoeringsorganen van de Zvw en de AWBZ staan onder toezicht van de Nederlandse Zorgautoriteit. Daarnaast worden de toeslagenregelingen van de Belastingdienst gecontroleerd door de minister van Financiën.

9. Participatie

De uitvoeringsorganisatie van sociale zekerheid heeft altijd een vorm van democratisch gelegitimeerd bestuur gehad. De bonden en werkgeversorganisaties hebben altijd (namens hun achterban) een vinger in de pap gehad. Met de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen werd hieraan een einde gemaakt. Er was alleen nog sprake van een adviestaak, maar ook deze werd in 2012 opgedoekt.

De cliëntenparticipatie is geregeld in artikelen 6 en 7 Wet SUWI voor het UWV en de SVB. Beide organisaties hebben eigen cliëntenraden, maar er bestaat ook een landelijke cliëntenraad met een adviestaak. Gemeentelijke cliëntenraden voor de bijstand en maatschappelijke ondersteuning bestaan ook. Ook zorginstellingen werken met cliëntenraden, voor patiënten en andere belanghebbenden. De wet schrijft voor dat cliëntenraden worden bemand door personen die als cliënt betrokken zijn bij de uitvoering. De taak van deze cliëntenraden gaat niet verder dan het adviseren over de uitvoering van de wettelijke taken van de betrokken instanties. De raad heeft dan ook het recht op overleg, recht op informatie en recht op enquête.

10. Financiering verzekeringen en voorzieningen

Uitgaven voor socialezekerheidsregelingen worden uit verschillende bronnen gefinancierd, denk hierbij aan algemene middelen, eigen bijdragen en premiebijdragen.

Sociale verzekeringen

Bij sociale verzekeringen wordt er gebruik gemaakt van het omslagstelsel; uitgaven in een bepaalde periode worden gedekt door de inkomsten in diezelfde periode. Er wordt dan niet gespaard. Het stelsel van financiering zegt veel over het type solidariteit dat wordt gerealiseerd. De door de fiscus ontvangen premiebedragen komen ten goede aan de kassen en fondsen die door het UWV, de SVB en CVZ worden beheerd. Uit deze kassen worden vervolgens uitgaven voor de sociale verzekeringen betaald.

De premies worden opgebracht door premieplichten. Voor werknemersverzekeringen zijn het de werkgevers die premieplichtig zijn, zij moeten premie betalen voor hun werknemers. De premies worden op het loon ingehouden. Wanneer de werknemer een uitkering heeft, wordt het UWV aangemerkt als werkgever. Het premiebedrag bedraagt een percentage van het premieplichtige loon.

Voor de volksverzekeringen zijn de verzekerden premieplichtig. Het premiebedrag dat voor de verzekeringen verschuldigd is, is gelijk aan een percentage van het premie-inkomen, verminderd met de toepasselijke heffingskortingen voor de volksverzekeringen. AOW-gerechtigden betalen geen premie voor de AOW. Echter, diegenen met een hoger inkomen betalen wel meer belasting. De volksverzekeringen worden echter niet geheel uit premiebedragen gefinancierd. Ook het Rijk levert een aandeel.

Alle premies hanteren een maximumbedrag aan loon of inkomsten waarover premie verschuldigd is. Dus als het loon boven het maximum uitgaat wordt geen premie betaald, maar ook geen uitkering verstrekt.

De werkgever is als primaire schuldenaar aansprakelijk voor de betaling en de afdracht van de verschillende premies (hoofdelijke aansprakelijkheid). Dit is opgenomen in de wet om het opzettelijk niet betalen van premies te voorkomen en misbruik van rechtspersonen tegen te gaan. Er kan ook sprake zijn van ketenaansprakelijkheid; hoofdelijke aansprakelijkheid van de aannemer voor de betaling van zijn onderaannemer(s) verschuldigde premies. Dit moet voorkomen dat aannemers in zee gaan met onbetrouwbare of instabiele bedrijven die hun premies niet betalen.

Sociale voorzieningen

De financiering van sociale voorzieningen is niet voor alle regelingen op dezelfde manier geregeld. Er moet bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt in de financiering van sociale voorzieningen die door de gemeenten worden uitgevoerd en financieringen die worden uitgevoerd door andere organen.

Bij gemeentelijke sociale voorzieningen zoals de bijstand geldt dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de financiering. Gemeenten ontvangen budgetten van het Rijk, die worden bekostigd uit algemene middelen. Er is sprake van een uitkeringsbudget. Een overschot op het budget mag vrij worden besteed, maar een tekort moet ook zelf worden opgevangen.

Naast het uitkeringsbudget is er een re-integratiebudget. Het gaat daarbij om re-integratie van bijstandsgerechtigden, Jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning en Wsw.

De verdeling van middelen door het Rijk over de gemeenten wordt bepaald door verdeelsleutels op de macrobudgetten. Er is sprake van een objectief verdeelmodel. Gemeenten moeten aan de minister van SZW-verantwoording afleggen over de rechtmatigheid van de besteding van de van het Rijk ontvangen gelden.

11. Rechtsbescherming

De rechtsbescherming is in hoofdlijnen als volgt geregeld. Er moet in beginsel bezwaar gemaakt worden bij het orgaan dat de beslissing waar men het niet mee eens is heeft genomen. Daarna kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank (sector bestuursrecht). Van uitspraken van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep oftewel de CRvB. In een beperkt aantal zaken is vervolgens nog beroep in cassatie mogelijk bij de Hoge Raad oftewel de HR. Hoger beroep over toeslagenregelingen van de Belastingdienst gaan naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvs).

Premiegeschillen over werknemers- en volksverzekeringen worden in hoger beroep beoordeeld door de belastingkamer van de gerechtshoven en tegen een arrest van het Hof kan hoger beroep worden ingesteld bij de HR. De Zvw is gezien haar privaatrechtelijke positionering ook qua rechtsbescherming privaatrechtelijk geregeld. Men dient dus naar de rechtbank (sector civiel) te gaan om een geschil aan te vechten.

Werknemersverzekeringen - Chapter 3

2. Kring der verzekerden werknemersverzekeringen

De vaststelling van een kring van verzekerden is bij werknemersverzekeringen omslachtiger dan bij volksverzekeringen. Het gaat namelijk om de vaststelling van zowel binnen- als buitengrenzen. Voor werknemersbegrip zijn naast wetten ook uitvoeringsbesluiten van belang. Deze besluiten bevatten nadere en ook van de wet afwijkende bepalingen over het werknemersbegrip.

Privaatrechtelijke en publiekrechtelijke dienstbetrekking

Een werknemer is in de eerste plaats diegene die in een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Het gaat hierbij om een natuurlijk persoon en niet om een rechtspersoon! Een privaatrechtelijke dienstbetrekking is een arbeidsverhouding gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek (BW). In het bijzonder wordt hier gedoeld op art. 7:610 BW waarin de arbeidsovereenkomst is gedefinieerd. Uit dit artikel kan worden afgeleid dat er verschillende eisen gelden wil de overeenkomst gekwalificeerd worden als een arbeidsovereenkomst:

  • Verplichting van de werknemer tot persoonlijke arbeidsverrichting;

  • Verplichting van de werkgever tot het betalen van loon; en

  • De tussen werknemer en werkgever bestaande gezagsverhouding.

De civiele rechter zal de arbeidsovereenkomst beoordelen aan de hand van wat partijen voor ogen heeft gestaan ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Het gaat kort gezegd om de partijbedoeling die in het arrest Groen/ Schroevers centraal staat.

De Centraal Raad van Beroep zal daarentegen meer waarde hechten aan de feitelijke relatie tussen partijen. De meeste geschillen bij de CRvB gaan dan ook over de vraag of er feitelijk een gezagsrelatie tussen partijen bestaat of heeft bestaan, vooral bij kortdurende, incidentele dienstverbanden waarbij een instructie van de werkgever niet noodzakelijk was.

De omstandigheden van het geval dienen uit te maken of er sprake was van een gezagsverhouding. De reden waarom de CRvB meer naar de feitelijke relatie tussen partijen kijkt is dat het wil verhinderen dat partijen hun rechtspositie in het socialezekerheidsrecht manipuleren door het construeren van een contractsrelatie. Het probleem van gezagsverhouding speelt ook in situaties waarbij het uitvoeringsorgaan meent dat iemand werknemer is, terwijl als verweer wordt aangevoerd dat de betrokkene de werkzaamheden als zelfstandige verricht. De weknemersverzekeringen zijn niet bedoelt voor zelfstandigen. Zij moeten de risico’s waartegen de werknemersverzekering dekking biedt zelf dragen.

In het verleden is het voorgekomen dat de belastingdienst en het UWV niet hetzelfde standpunt innamen. De belastingdienst beschouwde iemand eerder als zelfstandige dan het UWV, wat ernstige kwalificatieperikelen en daarmee rechtsonzekerheid opleverde. Door een aantal maatregelen heeft men geprobeerd de rechtsonzekerheid in belangrijke mate terug te dringen. In dit kader is de VAR-verklaring van groot belang; opdrachtgevers krijgen daarmee vooraf antwoord op de vraag of ze loonbelasting en premies voor de verzekering verschuldigd zijn of niet.

Een publiekrechtelijke dienstbetrekking is de arbeidsverhouding die voortkomt uit een aanstelling door een overheidsorgaan. De werknemers worden ook wel ambtenaren genoemd en vallen onder het bereik van de werknemersverzekeringen, ook al worden zij aangesteld door een eenzijdige rechtshandeling in tegenstelling tot een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Daar is onderhandelen een vereiste. De ambtelijke arbeidsverhouding heeft doorgaans dezelfde kenmerken als de privaatrechtelijke (denk aan arbeid, loon en gezagsverhouding). Het enige verschil is dat de ambtenaar is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Let wel op, overheidsorganen kunnen ook met werknemers een privaatrechtelijke dienstbetrekking aangaan.

Werknemers op grond van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking zijn ongeacht de omvang van hun dienstbetrekking verzekerd. Dit in tegenstelling tot degene die op basis van een fictieve dienstbetrekking werkzaam is.

Uitbreiding werknemersbegrip

Het werknemersbegrip is ook uitgebreid tot personen die niet in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staan, maar op basis van een andere arbeidsverhouding werkzaam zijn. Deze arbeidsverhoudingen worden met de dienstbetrekking gelijkgesteld, waardoor zij ook onder het bereik van de werknemersverzekeringen vallen. Er kan gedacht worden aan thuiswerkers, tussenpersonen, maar ook aan personen die tegen beloning voor een ander persoonlijke arbeid verrichten. Men spreekt in dit verband ook wel van fictieve dienstbetrekkingen of dienstbetrekkingen door wetsduiding. Voorwaarden die gesteld worden zijn dat de arbeidsverhouding een minimumomvang moet hebben. Denk aan een minimumaantal uren in de week arbeid verrichten. Daarnaast kunnen ook ontvangers van uitkeringen als werknemer worden aangemerkt, zo wordt bijvoorbeeld degene die een WW-uitkering krijgt, voor de ZW als werknemer aangemerkt. De voorwaarden hebben als doel personen voor wie deelneming aan het arbeidsproces van bijkomstige aard is, buiten de werksfeer van de werknemersverzekering te houden.

Uitzonderingen op het werknemersbegrip

Het werknemersbegrip kent een aantal beperkingen. Hieronder zullen de vijf belangrijkste worden besproken. In de eerste plaats geldt een leeftijdsvereiste. Alleen degene die jonger is dan 65 jaar kan werknemer zijn en aanspraak maken op een werknemersverzekering. In de tweede plaats valt het personeel dat minder dan vier dagen per week in de huishouding van een privépersoon werkt, buiten het bereik van de regeling. Voorbeeld hiervan is de alfahulp. Verder zijn ook de niet rechtmatige verblijvende vreemdelingen en de directeur-grootaandeelhouder (dga) meestal geen werknemer/ verzekerde. De macht die de dga aan zijn aandelen ontleend is namelijk onverenigbaar met een gezagsverhouding. Ook de arbeider die zijn arbeid in het buitenland verricht valt niet onder het bereik van de verzekeringen, tenzij hij is uitgezonden. Als laatste valt ook de opdrachtnemer die beschikt over een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) niet onder het bereik, mits de werkzaamheden die worden uitgevoerd overeenstemmen met de werkzaamheden waarvoor de verklaring is afgegeven.

Een VAR is een verklaring waaruit blijkt of er loonbelasting dient te worden ingehouden en speelt voornamelijk een rol bij bedrijven die een overeenkomst sluiten met een zelfstandige zonder personeel oftewel een ZZP-er. De voorwaarden en rechtsgevolgen van een VAR zijn geregeld in de artikelen 5a en 6a van de Wet LB.

Met het oog op de buitengrens van de werknemersverzekering is het van belang de territoriale werksfeer van de werknemersverzekering te kennen. Alleen werknemers die hun dienstbetrekking in Nederland vervullen zijn in beginsel werknemers in de zin van werknemersverzekeringen. Welk socialezekerheidsstelsel in grensoverschrijdende situaties van toepassing is wordt bepaald door het internationale socialezekerheidsrecht. Het werklandbeginsel speelt hierbij een grote rol; het socialezekerheidsstelsel van het land waarin men werkt is van toepassing en niet dat van het land waar men woont. Voor bijzondere grensoverschrijdende groepen zijn regels opgesteld in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen.

De werknemersverzekeringen bevatten bepalingen die het toestaan om vrijwillige verzekeringen af te sluiten. Het gaat daarbij om de mogelijkheid zich voortgezet te verzekeren. Daarnaast wordt de vrijwillige verzekering geopend voor bijzondere groepen waarvan de verwachting is dat deze er behoefte hebben. Bekijk ook het schema op bladzijde 56.

3. Kring der verzekerden volksverzekeringen

Men kan op verschillende manieren verzekerde zijn op grond van een volksverzekering. De enige eis die gesteld wordt is dat men rechtmatig in Nederland dient te verblijven. Als men ingeschreven staat in het bevolkingsregister, de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) dan wordt ingezetenschap aangenomen, tenzij er negatieve aanwijzingen bestaan dat daarvan (nog) geen sprake is. Het kan zo zijn dat ingezetenschap geleidelijk ontstaat, denk bijvoorbeeld aan de situatie met vluchtelingen. De toewijzing van een verblijfsvergunning speelt daarbij een grote rol. Er kan dan zelfs sprake zijn van een volksverzekering met terugwerkende kracht.

Het is moeilijk om een vast moment te kiezen dat bepaald wanneer er sprake is van vast ingezetenschap. Om deze reden heeft het SVB-beleidsregels ingesteld, voor twijfelgevallen telt drie jaar na aankomst in Nederland als omslagpunt. De toets aan ingezetenschap mag niet leiden tot een strikte rubricering van elementen die betrekking hebben op de juridische, economische en sociale band met Nederland. Naarmate een persoon langer in Nederland is geweest zal het moeilijker zijn aan te nemen dat deze persoon geen banden met het land heeft opgebouwd.

Een persoon kan ook een dubbele woonplaats hebben. Gelijktijdig met Nederland heeft hij dan ook een duurzame band met een ander land. Dit komt o.a. voor bij arbeidsmigranten.

Men kan ook verzekerd zijn terwijl men niet in Nederland woont. Dit is het geval wanneer men ergens anders woont, maar in Nederland in dienstbetrekking werkt en aan de loonbelasting onderworpen is. Ook de elders wonende, maar hier als zelfstandige werkzame vreemdeling (of Nederlander) is verzekerd voor de volksverzekeringen.

Ten aanzien van asielgerechtigden met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldt dat zij altijd verzekerd zijn. Zij zijn verzekerd vanaf het moment dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning wordt gehonoreerd. Voor vreemdelingen geldt dat zij verzekerd zijn indien zij in Nederland wonen of hier een dienstverband hebben.

Mensen onder de 30 jaar die om studieredenen naar Nederland komen worden uitgesloten van volksverzekeringen, ook al wonen zij in Nederland.

Zowel bij de werknemersverzekeringen als bij de volksverzekeringen kan er een vrijwillige verzekering worden afgesloten. Het gaat om de mogelijkheid om je verzekering voort te zetten als men in Nederland tijdelijk geen arbeid zal verrichten, omdat men naar het buitenland vertrekt of gaat werken als zelfstandige. Daarnaast is de verzekering in het leven geroepen voor bepaalde groepen arbeiders waarvan verwacht wordt dat zij er behoefte aan hadden. Denk aan huishoudelijk personeel en alfahulpen. De hoogte van de vrijwillige verzekering is gelijk aan die van de verplichte verzekering.

4. Gemoedsbezwaarden

Het Nederlandse socialeverzekeringsrecht kent een bijzondere regeling voor gemoedsbezwaarden. Sommige personen hebben een bezwaar tegen de verplichte verzekering als zodanig. Gemoedsbezwaarden betalen geen premie voor socialezekerheidsfondsen, maar moeten wel een vervangende belasting afdragen. De gemoedsbezwaardenregeling is uniek in Europa en bedient een groep van circa 1700 personen.

5. Wet Werk en Bijstand (WWB)

Om verzekerde in de zin van deze regeling te zijn dient men net als bij de volksverzekeringen rechtmatig in Nederland te verblijven. Niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen kunnen ook bij deze regeling geen aanspraak maken op een uitkering, tenzij de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medische noodzakelijke zorg of verlening van rechtsbijstand. Zie Artikel 11 van de WWB en de Vreemdelingenwet.

6. Vreemdelingen

Vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben, kunnen geen aanspraak maken op de toekenning van verstrekkingen, uitkeringen, ontheffingen etc. (Koppelingswet). Van het koppelingsbeginsel kan alleen worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op onderwijs, medische noodzakelijke zorg of verlening van rechtsbijstand. Het doel hiervan is te voorkomen dat illegale vreemdelingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijke verblijf.

Voor asielzoekers die toestemming hebben om in Nederland de uitkomst van hun procedure af te wachten bestaat geen recht op bijstand. Voor hen zijn aparte voorzieningen in het leven geroepen die voorzien in huisvesting, kleding, zorg etc. De opvang vindt plaats in asielzoekerscentra.

7. Wonen in het buitenland

Uitkeringen mogen op basis van de Wet BEU alleen worden geëxporteerd naar landen van de EU en landen waarmee een handhavingsverdrag is gesloten. Dit zijn verdragen die de export van uitkeringen toestaan op de voorwaarde dat de buitenlandse organen meehelpen met allerlei controle- en verificatie-inspanningen. Er bestaan enkele uitzonderingen op dit exportregime. Zo kan het basisbedrag van de AOW in ieder land worden ontvangen. Ook zijn er uitzonderingen voor personen die in een ander land werken in het algemeen belang. Uitkeringen op grond van de Wet Wajong, de TW of de WWB kunnen naar geen enkel land worden geëxporteerd, omdat de verplichtingen daartoe niet in de internationale verdragen zijn opgenomen.

Voor sommige uitkeringen is het woonlandbeginsel doorgevoerd. Dit geldt als een voorportaal voor een totaalverbod op het betalen van uitkeringsgeld naar het buitenland. Het niveau van de uitkeringen wordt aangepast aan de koopkracht van de euro in het land waar de uitkeringsgerechtigde woont.

Bescherming bij ziekte - Chapter 4

1 Inleiding

Arbeidsongeschiktheid door ziekte is een sociaal risico waar werknemers regelmatig mee te maken krijgen. Het gaat hierbij om kortdurend verzuim van in principe maximaal 104 weken. Ziekte kan echter ook langer duren en daarmee arbeidsongeschiktheid tot gevolg hebben. In Nederland is het ziekteverzuim betrekkelijk laag. Wel meldt men zich in het algemeen vaker ziek wanneer de arbeidsorganisatie groter is. Men is geneigd bij ziekte door te werken wanneer het directer voelbaar is in het bedrijf.

De inkomensschade die bij ziekte wordt gelopen kan op verschillende manieren worden opgevangen. In Nederland gebeurt dit ten eerste door werkgevers te verplichten om gedurende bepaalde tijd loon door te betalen. Daarnaast bestaat de methode van sociale zekerheid. Een zieke werknemer krijgt in dat geval een wettelijk vastgelegde aanspraak op een uitkering tegenover een uitvoeringsorgaan. Deze twee methodes bestaan naast elkaar en hebben een aanvullende rol.

Kenmerkend voor de Nederlandse arbeidsongeschiktheid wetgeving is dat geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt gezien als een sociaal risico en dus niet beschermd bij wijze van een beroepsrisico. Hierdoor maakt het voor de loonbetalingsplicht niet uit of de arbeidsongeschiktheid verband houdt met het werk of niet.

2 Bescherming bij ziekte

De werkgever is geen loon verschuldigd als de werknemer de bedingen arbeid niet verricht. Echter behoudt de werknemer zijn loonaanspraak indien hij zijn werk niet kan doen door een oorzaak die voor rekening van de werkgever dient te komen. Daarnaast behoudt de werknemer gedurende twee jaar bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte (een deel van) zijn loonaanspraak. Er bestaat dan ook een loondoorbetalingsverplichting.

Loon bij ziekte
Als een werknemer ziek wordt en (tijdelijk) niet kan werken, dan wordt er geen arbeid verricht en is afdeling 2 van titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de orde. Hierin zijn de hoofdregels met betrekking tot (door)betaling van loon opgenomen. Een werknemer heeft bij ziekte recht op doorbetaling van loon en dit vloeit voort uit de arbeidsovereenkomst die de werkgever is aangegaan met de werknemer. Er geldt een minimumomvang van 70% van het loon gedurende maximaal 104 weken. De werknemer heeft recht op ten minste het minimumloon gedurende de eerste 52 weken. Bij huishoudelijk personeel geldt een er loondoorbetalingsverplichting van ten hoogste zes weken.

Bij ziekte heeft de wetgever bepaald dat de werkgever financieel verantwoordelijk wordt gehouden om (een gedeelte van) het loon door te betalen aan de ‘zieke’ werknemer. De werkgever kan de werknemer namelijk beïnvloeden door passende arbeid aan te bieden en goede arbeidsomstandigheden creëren, zodat de werknemer de arbeidsmarkt weer op kan. De loondoorbetalingsverplichting van de werkgever is gecodificeerd in artikel 7:629 Burgerlijk Wetboek (BW). Er bestaat een belangrijke uitzondering op de loondoorbetalingsverplichting. Als de werkgever de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt/ uitgelokt, dan is de werkgever niet verplicht om loon door te betalen. Artikel 7:629, derde lid, sub a van het BW en artikel 45 lid 1 ZW.

Of een werknemer arbeidsongeschikt is wordt beoordeeld door de bedrijfsarts. Het eigen oordeel van de werknemer is dus niet van belang, ook niet als dit wordt onderschreven door een huisarts. De bedrijfsarts is meestal een arts die verbonden is aam de arbodienst waarmee de werkgever een contract heeft gesloten met het oog op de begeleiding van zieke werknemers. Deze arts moet van de werknemer volledig inzicht krijgen in de redenen die aan zijn ziekmelding ten grondslag liggen.

Als de arts zijn oordeel heeft gevormd adviseert hij de werkgever over de aanspraak op loonbetaling. De arts is hierbij gebonden aan zijn medisch beroepsgeheim. De werknemer moet van te voren worden geïnformeerd over de gegevens die de bedrijfsarts aan de werkgever doorgeeft. Om de privacy van de werknemer te waarborgen hoedt de werknemer de werkgever alleen die informatie te geven die noodzakelijk is voor de vaststelling van het recht op loon. Een inbreuk op de privacy van de werknemer kan alleen gerechtvaardigd zijn wanneer de werkgever extra informatie nodig heeft om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen.

Als de werkgever en de werknemer het niet eens zijn over de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid kan het UWV om advies worden gevraagd. Een deskundige geeft dan een second opinion. Dit deskundigenoordeel is meestal vereist om toegang tot de rechter te krijgen. Dit kan noodzakelijk zijn als de bedrijfsarts meet dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid en de werknemer op advies van de huisarts thuis gebleven is. Eventueel mag men een medische keuring uitvoeren.

Duur en voorwaarden

Er wordt van een kortdurend verzuim gesproken als iemand als gevolg van een bepaalde ziekte maximaal 104 weken geen arbeid kan verrichten. De loondoorbetalingsverplichting geldt ook voor maximaal 104 weken en bij huishoudelijk personeel maar zes weken.

Werkgevers kunnen met de werknemer overeenkomen dat de eerste twee ziektedagen voor rekening van de werknemer komen en daarna de regeling van artikel 7:629 BW intreedt. Als iemand na 104 weken nog steeds niet geschikt is om (passende) arbeid te verrichten, dan treedt de Wet WIA in werking. Belangrijk is om te onthouden dat deze regeling in corresponderende mate overeenkomt met werknemers die voor de overheid werken (ambtenaren).

Het BW kent een aantal situaties waarin de werkgever tijdens ziekte geen loon hoeft te betalen. Deze situaties zijn te vinden art. 7:629 lid 3 BW. Voorbeelden zijn:

  • Ziekte is opzettelijk veroorzaakt of de ziekte is een gevolg van een gebrek waarover de werknemer bij aanstelling valse informatie heeft verstrekt;

  • De werknemer belemmert of vertraagt zijn genezing;

  • De werknemer wilt niet meewerken aan re-integratie, terwijl hij hier geen deugdelijke grond voor heeft.

Het wettelijke systeem gaat ervan uit dat het loon volledig wordt stopgezet wanneer een werknemer zich schuldig maakt aan een van de gedragingen uit art. 7:629 lid 3 BW. Een gedeeltelijke loonsanctie is niet mogelijk.

Naast het stopzetten van het loon mag de werkgever de betaling van het loon opschorten indien en zolang de werknemer zich niet houdt aan de controlevoorschriften. De voorschriften moeten wel redelijk zijn en niet onnodig belastend voor de werknemer. Opschorting moet worden onderscheiden van stopzetten. Bij opschorting herleeft het recht op loondoorbetaling zodra de werknemer alsnog aan de controlevoorschriften voldoet. De werknemer moet wel eerst worden gewaarschuwd voordat er tot opschorting kan worden overgegaan. Het niet nakomen van de controlevoorschriften levert geen grond op voor ontslag op staande voet.

De loonbetalingsplicht van de werkgever eindigt in principe als de werknemer gedurende 10 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 7:629 BW. Verricht de werknemer op dat moment passend werk en moet hij dat werk na afloop van de termijn van 104 werken neerleggen wegens ziekte, dan kan in beginsel geen aanspraak gemaakt worden op de doorbetaling van loon.

Er kan wel aanspraak gemaakt worden op loon wanneer er sprake is van nieuwe of gewijzigde arbeidsovereenkomsten, of als de werknemer kan aantonen dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de passende arbeid stilzwijgend de bedongen arbeid is geworden. Echter wordt dit laatste binnen de rechtspraak niet snel aangenomen. Binnen deze situatie kan ook geen beroep op ZW worden gedaan. Het recht op ziektegeld eindigt ook na een tijdvak van 104 weken.

Poortwachtersmodel
De werkgever en de werknemer hebben beiden verplichtingen opgelegd gekregen die ervoor moeten zorgen dat de re-integratie van de werknemer op de arbeidsmarkt wordt bespoedigd ten tijde van ziekte (arbeidsongeschiktheid). Aan die verplichtingen zijn ook sancties verbonden voor het geval dat aan de verplichtingen niet wordt voldaan.
Voor de werkgever zijn de volgende verplichtingen opgenomen:

Artikel 7:658a lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek. De werkgever moet de inschakeling van de zieke werknemer bevorderen (de materiële verplichting).

Belangrijk arrest: Goldsteen/ Roeland.

Formele verplichting: artikel 25 Wet WIA en 7:658a lid 3 BW. Als de ziekte langer zal gaan duren dan men in eerste instantie had verwacht, dan dient de werkgever een bedrijfsarts of de Arbo-dienst in te schakelen om een rapport uit te geven over de toestand van de ‘zieke’ werknemer. Op basis hiervan gaan werkgever en werknemer samen om de tafel om de reïntegratie te verwezenlijken.

Voor de werknemer zijn de volgende verplichtingen opgenomen:

Artikel 7:660a onder c van het Burgerlijk Wetboek. De werknemer moet de passende arbeid verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt (de materiële verplichting).

Belangrijk arrest: Van der Lely/ Taxi Hofman. Onder zijn formele verplichtingen vallen onder andere het meewerken aan het plan van aanpak, het verstrekken van juiste informatie en het volgen van controlevoorschriften. De belangrijke artikelen zijn: art. 7:660a onder a en onder b BW en art. 27 lid 2 en 28 lid 2 Wet WIA. De poort staat garant voor de toegang tot de Wet WIA, die wordt bewaakt door deze verplichtingen.

Voor de werkgever en de werknemer heeft de wetgever een aantal verplichtingen in de wet opgenomen. Als de verplichtingen niet worden nageleefd dan kunnen er sancties worden opgelegd om het nalatig handelen te bestraffen. Voor de werkgever geldt als sanctie een verlengde loondoorbetalingsverplichting van maximaal 1 jaar die door het UWV kan worden opgelegd. Artikel 25 lid 9 Wet WIA en artikel 7:629 lid 11 BW (schakelbepaling). De duur van de sanctie wordt afgestemd op de tijd die de werkgever nodig heeft om wel aan zijn verplichtingen te gaan voldoen.

Ook voor de werknemer zijn er sancties in de wet opgenomen indien hij zich niet aan zijn verplichtingen houdt. Er kunnen drie sancties worden onderscheiden.

  • Stoppen of opschorting van loondoorbetaling, art. 7:629 lid 3 en 6 BW.

  • Weigering van de WIA-uitkering, art. 88 Wet WIA.

  • Doorbreking van het opzegverbod bij ziekte zonder WW, art. 7:670b lid 2 BW

3 Ziektewet

De Ziektewet is een werknemersverzekering. Het is een verplichte verzekering waarvoor werknemers van rechtswege verzekerd zijn. Er zijn drie voorwaarden gesteld aan diegene die ziekengeld kunnen ontvangen. Ten eerste dient iemand werknemer te zijn. Artikel 6 ZW. Ten tweede arbeidsongeschikt (niet gedefinieerd in de wet) en als laatste moet iemand geen beroep kunnen doen op zijn werkgever om het loon door te betalen. Art. 29 ZW.

Iemand wordt aangemerkt als werknemer wanneer men de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en werkzaam is op basis van een privaatrechtelijke aanstelling of een daarmee gelijkgestelde arbeidsverhouding. Ook personen die niet deelnemen aan het arbeidsproces kunnen verzekerd zijn voor ZW. Iemand met een werkeloosheidsuitkering wordt beschouwd als werknemer in de zin van de ZW.

Werknemers die besluiten zelfstandig ondernemer te worden kunnen zich vrijwillig verzekeren op grond van de ZW. De verzekerde bepaald dan zelf de hoogte van het verzekerde bedrag. Het bedrag mag wel niet hoger zijn dan het maximum dagloon en ook niet uitstijgen boven het inkomen dat de betrokkene per dag misloopt als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid.

Arbeidsongeschiktheid ben je volledig of dat ben je niet (in tegenstelling tot langdurige arbeidsongeschiktheid waarbij je wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt kan worden verklaard). Het begrip wordt door de rechter omschreven als het op medische gronden en naar objectieve maatstaven niet kunnen of mogen verrichten van bepaalde werkzaamheden die men daarvoor wel verrichte. Gaat om zijn arbeid. Dit omvat de arbeid die iemand als laatste feitelijk heeft verricht voordat men ziek werd. Als men in het geheel niet in staat is om deze werkzaamheden weer te gaan verrichten moet worden gekeken naar beschikbare passende arbeid. Bij arbeidsongeschiktheid kan het gaan om zowel lichamelijk als psychische klachten.

Ook wanneer iemand werkt, maar dit leidt tot schade voor zijn gezondheid (denk aan spanningen op het werk) wordt dit als ziekte aangemerkt. Dit wordt ook wel situatieve arbeidsongeschiktheid genoemd en daarop is artikel 7:628 lid 1 BW niet van toepassing. Gevolg hiervan is dat de termijn van 104 weken niet in werking treedt. Ziekte veronderstelt namelijk ook gebreken.

Voor verzekerden zonder werkgever geldt sinds 2014 dat zij worden onderworpen aan een ruimer arbeidsongeschiktheidscriterium als zij langer dan 52 weken arbeidsongeschikt zijn.

Uitbetaling

Ongeveer 90% van de werknemers heeft tijdens kortdurende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte recht op doorbetaling van het loon op grand van art. 7:629 BW. Heeft iemand voldaan aan de eerder omschreven voorwaarden, dan is het nog niet vanzelfsprekend dat er ziekengeld wordt uitgekeerd. De werknemer dient op grond van artikel 29 ZW uit een (werk)situatie zijn gekomen waarin het recht op loon zou hebben bestaan, indien men niet ziek was geworden. Daarnaast moet de werknemer geen recht hebben op doorbetaling van loon van zijn werkgever. Als dat wel het geval is, dan is artikel 7:629 BW van toepassing en komt de Ziektewet niet in beeld.

Het ziekengeld bedraagt in beginsel 70% van het dagloon van de werknemer. Artikel 29 lid 6 ZW. Er gelden twee wachtdagen die voor rekening van de werknemer komen. Daarnaast is als eis gesteld dat men in Nederland woonachtig dient te zijn. Ontvangt een werknemer ziekengeld dat minder beloopt dan het sociaal minimum, dan kan hij een beroep doen op de Toeslagenwet.

Zwangerschap
Als een vrouw zwanger is en op een gegeven moment met verlof gaat om zich voor te bereiden op de bevalling kan zij in aanmerking komen voor een uitkering van zes weken op grond van de WAZO. Er hoeft geen arbeidsongeschiktheid te bestaan om een uitkering te krijgen. De zwangerschaps- en bevallingsuitkering bedraagt 100% van het dagloon. Art. 3:8 WAZO. Voor zelfstandigen is de uitkering maximaal het minimumloon en is in artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg een aparte regeling opgenomen.

Een vrouw die buiten zwangerschaps- en bevallingsperiode toch arbeidsongeschikt wordt door zwangerschapsklachten of de bevalling kan op grond van de Ziektewet ook ziekengeld ontvangen. Artikel 29a ZW. Hierbij geldt de eis dat de vrouw passende arbeid dient te aanvaarden om haar uitkering te behouden.

Financiering
De Ziektewet wordt uitgevoerd door het UWV en gefinancierd uit de premiebijdragen die werkgevers en werknemers voor de financiering van de WW zijn verschuldigd. Het UWV kan het ziekengeld uitbetalen aan de ‘zieke’ werknemer, maar ook aan de werkgever, indien deze heeft bepaald eigenrisicodrager te zijn. Artikel 63 e.v. ZW. De werkgever betaalt in dit geval het ziekengeld uit aan de werknemer namens het UWV. Nadeel aan deze regeling is dat het slechts in bepaalde gevallen mogelijk is, zoals bij fictieve dienstbetrekkingen en uitzendkrachten.

Indien ten onrechte ziekengeld is betaald aan een werknemer, dan is het uitvoeringsorgaan (UWV) verplicht dit bedrag terug te vorderen op grond van artikel 33 ZW. Ook kan het UWV het ziekengeld op grond van artikel 39a ZW op de werkgever verhalen als zij van mening is dat de werkgever te weinig heeft gedaan om de ‘zieke’ werknemer te helpen bij het re-integreren op de arbeidsmarkt. Ook voor terugvordering geldt in beginsel een verjaringstermijn van vijf jaren.

Werkgevers kunnen ervoor kiezen het ziektegeld voor eigen rekening te nemen, in dit geval worden zij als eigenrisicodrager beschouwd. Zij betalen een zieke werknemer dan het ziekengeld names het UWV. Het UWV keert dan wel ziekengeld uit bij ziekte door zwangerschap en bevalling of in geval de no-risk polis van toepassing is. Eigenrisico dragen is voor de werkgever interessant als hij daardoor de kosten van ziekteverzuim in zijn bedrijf kan reduceren, hij betaalt dan namelijk een lagere premie.

Het uitvoeringsorgaan dat ziektegeld heeft uitgekeerd is bevoegd om die uitkering te verhalen op degene die naar burgerlijk recht aansprakelijk is tot vergoeding van de door de werknemer geleden schade.

Sociaal risico: arbeidsongeschiktheid (o.a. Wet WIA) - Chapter 5

1. Arbeidsongeschiktheid voorwaarden en rechten

Arbeidsongeschiktheid is een persoon als hij/ zij niet meer in staat is om geheel of gedeeltelijk algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten en het inkomen te verdienen dat een gezonde, met hem vergelijkbare persoon wel verdient. Men is dus arbeidsongeschikt als je kan spreken van een verlies aan verdiencapaciteiten. Men gaat minder verdienen dan voorheen, doordat zij de arbeid geheel/ gedeeltelijk niet meer kunnen verrichten. Het gaat in dit verband om langdurende arbeidsongeschiktheid. Daarvan is sprake als men langer dan 52 weken (Wet Wajong) en minder dan 104 weken (Wet WIA) arbeidsongeschikt is. De Wet WIA is sinds 2005 de opvolger van de WAO waarbij de WIA een duidelijk verschil maakt tussen mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en mensen die ondanks een beperking toch kunnen werken. Voor deze laatste groep bestaat de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten, WGA en voor de eerste groep de IVA, Inkomensverzekering Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten.

In 2010 werd WAJONG vervangen door Wet Wajong met ook hier een verschil tussen jonggehandicapten die niet en wel nog werkzaam kunnen zijn. De laatste groep krijgt een uitkering op minimumloonniveau. Vanaf 1 januari 2015 is de wet Wajong afgesloten voor nieuwe instroom. Jonggehandicapten die nog kunnen werken vallen onder de Participatiewet wanneer zij geen Wajonguitkering ontvangen.

Verlies aan verdiencapaciteit

Er is sprake van verlies aan verdiencapaciteit als men minder gaat verdienen dan voorheen het geval was. Je kunt dit berekenen door het maatmaninkomen te vergelijken met het restinkomen. Maatmaninkomen is het inkomen dat een vergelijkbaar persoon kan verdienen die geheel gezond is verklaard.

Bijvoorbeeld iemand verdiende 1000 euro (het maatmaninkomen). Later gebeurt er een ongeluk en is iemand alleen nog in staat om voor 400 euro aan inkomen te verwerven (het restinkomen). Het verschil zal 600 euro zijn. Het percentage dat voortkomt uit het verschil tussen het maatmaninkomen en de geleden verliezen levert iemand zijn arbeidsongeschiktheid op. In dit voorbeeld is dat 60%.

Voorwaarden

De wet WIA behoort met de ZW en de WW tot de werknemersverzekeringen.

Voor een Wajong-uitkering moet je jonggehandicapte zijn, d.w.z. dat iemand die op zijn 17de al arbeidsongeschikt was of later arbeidsongeschikt is geworden terwijl hij minimaal 6 maanden studerende was. Hij moet in Nederland wonen en kan niet binnen een jaar herstellen. De arbeidsongeschiktheid heeft een minimale omvang van 25 %, Voor IVA 80 % en voor WGA 35 %.

Als men voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking wil komen zijn er een aantal voorwaarden waaraan men moet voldaan. Hieronder worden zij uiteengezet:

Men moet tot de doelgroep van de regeling worden gerekend;

Verder mag er geen sprake zijn van een uitsluitingsgrond, bijvoorbeeld ouder zijn dan 65 jaar of gedetineerd;

Er moet sprake zijn van arbeidsongeschiktheid, en;

Deze arbeidsongeschiktheid moet ten minste 52 weken (Wet Wajong) of minder dan 104 weken (Wet WIA) hebben geduurd. Dit noemt men ook wel de wachttijd. Wachttijd kan worden verlengd door een gezamenlijk verzoek van werkgever en werknemer, Verkorting van de wachttijd vereist dat duidelijk wordt dat de betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit wordt vastgesteld door de bedrijfsarts. Een verkorte wachttijd duurt minimaal 13 en maximaal 78 weken.

Daarnaast moet er causaal verband bestaan tussen de medische factor (ziekte, bevalling etc.) en de arbeidsongeschiktheid.

2 Arbeidsongeschiktheid

Het gaat om het verlies van de verdiencapaciteit.

Medische aspecten

Het verlies aan verdiencapaciteit moet veroorzaakt zijn door medische factoren, zoals ziekte en bevalling. Een werknemer mag de arbeidsongeschiktheid niet zelf hebben veroorzaakt. Wat gebeurt er als iemand last heeft van een bepaalde aandoening, maar de klachten niet onder een bepaald ziekteverschijnsel kunnen worden gerangschikt? Men spreekt van vage klachten.

De CRvB heeft een uitspraak over dit onderwerp gedaan. Er werd gesteld dat slechts van arbeidsongeschiktheid sprake is, indien een verzekerde op medische gronden en naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Maar arbeidsongeschiktheid kan zich – in bijzondere gevallen – ook voordoen zonder dat geheel duidelijk is aan welke ziekte of gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten, valt toe te schrijven. Er is daarbij vereist dat de ingeschakelde medische deskundigen een eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde opvatting hebben gegeven dat de verzekerde niet in staat is om arbeid te verrichten.

Het vereiste verband tussen medische beperking en verminderde verdiencapaciteit wordt bepaald door de verzekeringsarts van het UWV. De uitkomst van het onderzoek ligt vast in de functionelemogelijkhedenlijst, FML.

Doel van het arbeidskundig onderzoek is te bekijken hoe het met de vermindering van de verdiencapaciteit is gesteld volgens de volgende formule:

Maatmanuurloon-restuurloon

_______________________ X 100% = arbeidsongeschiktheid

Maatmanuurloon

Maatmaninkomen is het inkomen dat een gezond iemand verdient. Het restinkomen is het inkomen dat met algemeen geaccepteerde arbeid nog zou kunnen worden verdiend, of iemand dit werk ook daadwerkelijk krijgt is hierbij niet van belang. De urenomvang van de arbeid kan worden afgestemd op de belastbaarheid van de betrokkene; medische urenbeperking. Bij de bekwaamheden wordt gekeken of iemand beschikt over de nodige opleidings- en ervaringseisen, of de functie aansluit bij eerder werk of interesses is daarbij niet relevant. Het selectieproces is computergestuurd, CBBS. Bij de selectie moet worden gekeken bij welke functie de betrokkene het meeste kan verdienen. Het mediane loon is het loon dat die persoon zou moeten kunnen verdienen. Dat is zijn restverdiencapaciteit. Als het restinkomen is vastgesteld dan wordt dat vergeleken met het inkomen van de maatman. Dan wordt daaruit afgeleid hoeveel de verdiencapaciteit is verminderd. We spreken dan over het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Dit percentage is bepalend of iemand recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en hoe hoog deze zal zijn.

3 Arbeidsongeschiktheisuitkeringen

Arbeidsongeschiktheid komt in vier wetten voor: de Wet WIA, de Wet Wajong, de WAO en de WAZ. De WAO is een wet die alleen nog geldt voor gevallen vóór het moment dat de Wet WIA in werking is getreden. De Wet WIA is namelijk de opvolger van de WAO. De genoemde wetten verschillen onder andere wat hun doelgroep en uitkeringsstructuur betreft.

Alle wetten bieden een gedeeltelijke vergoeding van de inkomensschade als gevolg van arbeidsongeschiktheid en kennen geen verschil naar de ontstaansoorzaak van de arbeidsongeschiktheid. Of de arbeidsongeschiktheid door of in verband met het werk of juist in de vrije tijd is ontstaan, is voor het recht op een uitkering niet van belang. De wetten zijn naast deze functies ook op re-integratie van de arbeidsongeschikten gericht. Van de werkgevers wordt verwacht dat zij (passende) arbeid aanbieden.

Uitkeringsstructuur Wet WIA

Let op drie dingen: een duidelijk verschil tussen mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Bij de gedeeltelijk arbeidsongeschikten wordt een onderscheid gemaakt tussen zij die werken en zij die niet werken. In de derde plaats geldt voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten die niet werken dat zij voor het deel dat zij hun restcapaciteit niet benutten geen beroep hoeven te doen op de WW.

Wet WIA behoort zoals gezegd tot de Ziektewet en wordt betaald uit premiebijdragen. Zij voorziet in twee soorten uitkeringen die bestemd zijn voor werknemers. Artikel 8 Wet WIA. De eerste uitkering is een uitkering voor volledig en duurzame arbeidsongeschikten. Ook wel de IVA-uitkering genoemd en moet men minimaal voor 80% zijn afgekeurd en moet herstel definitief zijn uitgesloten of een geringe kans op herstel bestaat. Voor personen die voor 80% arbeidsongeschikt zijn verklaard, maar waarvan herstel zeker is komen dus niet voor een IVA-uitkering in aanmerking en moeten aanspraak maken op een WGA-uitkering. Artikel 4 Wet WIA. De andere uitkering is er één voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) en daarbij moet men voor minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard.

IVA-uitkering is een uitkering voor de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte. De uitkering wordt na het verstrijken van de wachttijd van 52, respectievelijk 104 weken, voor onbepaalde tijd toegekend, aangezien er geen zicht is op herstel. De uitkering eindigt bij het bereik van 65-jarige leeftijd of het eerder overlijden van de verzekerde. De IVA-uitkering bedraagt 75% van het maandloon op grond van art. 51 Wet WIA. De IVA-premie komt geheel voor rekening van de werkgever, terwijl bij de WGA-uitkering de premie verdeeld wordt over de werkgever en de werknemer.

WGA-uitkering geldt voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die voor minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en voor diegene die voor minimaal 80% arbeidsongeschikt zijn verklaard, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn (herstel is niet uitgesloten). De bepalingen inzake de hoogte en de duur van deze uitkeringen zijn te vinden in de artikelen 59 tot en met artikel 63 Wet WIA. Aangeraden wordt om deze een keer door te lezen. De WGA-uitkering kent verschillende varianten:

  1. De loongerelateerde uitkering;

  2. De loonaanvullingsuitkering, met als alternatief;

  3. De vervolguitkering.

De loongerelateerde uitkering

Om hiervoor in aanmerking te komen moet worden voldaan aan de referte-eis. De verzekerde moet aantonen dat hij in de 36 weken voorafgaande aan de 1ste dag na het einde van de wachttijd in ten minst 26 weken als werknemer heeft gewerkt. De loongerelateerde uitkering is een percentage van het WIA-maandloon. Wat de duur betreft volgt de loongerelateerde WGA-uitkering, indien na 2008 ontstaan, het systeem van de WW. De duur is gekoppeld aan het werkverleden. Het reële arbeidsverleden zijn de kalenderjaren tot en met het jaar voor het kalenderjaar waarin het recht op een uitkering is ontstaan. Het fictieve deel bestaat uit de kalenderjaren vanaf het jaar waarin de werknemer 18 is geworden tot en met 1997.

Wie aan de referte-eis voldoet krijgt een uitkering van 3 maanden plus voor elk jaar arbeidsverleden 1 maand, tot een maximum van 24 maanden. Het recht op uitkering vervalt altijd bij de pensioengerechtigde leeftijd.

Loonaanvullingsuitkering

Kan na het bereiken van de maximumuitkeringsduur of meteen na de wachttijd, mits men voldoet aan de inkomseis. De loonaanvullingsverzekering bedraagt 70% van het verschil tussen het WIA-maandloon en de restverdiencapaciteit. De loonaanvullingsuitkering kan lopen tot de pensioengerechtigde leeftijd.

De vervolguitkering bedraagt een bepaald percentage van het minimumloon. Dit wordt afgeleid uit de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene conform artikel 62 Wet WIA. Voor beide uitkeringen geldt ook weer dat men niet ouder mag zijn dan 65 jaar.

Zie ook schema 15, blz. 116

De vier arbeidsongeschiktheidsregelingen worden allen uitgevoerd door het UWV. Het UWV stelt de uitkering vast en betaalt ze uit aan de betrokkene. De werkgever kan bij de uitbetaling het financiële risico geheel bij het UWV onderbrengen, zelf dragen of zichzelf verzekeren bij een particuliere verzekeringsmaatschappij. Het UWV verleent de uitkering voor een bepaalde periode.

In Nederland worden premies geheven die worden gebruikt om de uitkeringen van deze wetten uit te financieren. Vooral de uitkeringen uit de WAO en de Wet WIA worden door middel van dit systeem gefinancierd. Dit systeem wordt het omslagstelsel genoemd.

4 Uitkeringen voor Wajong gerechtigden

Wet Wajong en de Wet WIA zijn op dezelfde uitgangspunten gebaseerd en behoren tot de Ziektewet. Verzekerd zijn de werknemers. Artikel 8 van de Wet WIA. De uitkeringsvoorwaarden van de Wet Wajong zijn gericht op het bevorderen van het vinden van (passende) arbeid.

De Wet Wajong is een wet die gericht is op bescherming van jonggehandicapten. Als eis is gesteld dat men een jonggehandicapte is, als men niet binnen één jaar zal herstellen van de ziekte. Tevens moet men voor minimaal 25% arbeidsongeschikt zijn verklaard wil men aanspraak kunnen maken op een uitkering. Er worden twee groepen arbeidsongeschikten onderscheiden:

  1. Jonggehandicapten die wel kunnen werken/ studeren hebben alleen recht op een aanvullende uitkering. Zij komen in de werkregeling. Er wordt inkomensondersteuning en ondersteuning bij het vinden van werk/ studie geboden. De inkomsten die deze mensen uit arbeid verdienen worden afgetrokken van de uitkering. Artikel 2:39 e.v. Wet Wajong. Voor de inkomenssteun zijn 2 fasen. Fase 1 begint vanaf de voorlopige beoordeling vlak na de 18de verjaardag tot de 27ste verjaardag. De hoogte van de inkomenssteun is dan 75 % van het minimumjeugdloon. De tweede fase is vanaf 27 jaar. De UWV stelt dan de mate van arbeidsongeschiktheid vast. Bestaat er dan een resterende verdiencapaciteit van minder dan 25 % wordt de inkomensondersteuning voortgezet. De inkomensondersteuning stopt wanneer de jonggehandicapte in theorie in staat is geweest om meer dan 75 % van het maatmaninkomen te verdienen. De inkomensondersteuning geldt ook tijdens studie in aanvulling op de studiefinanciering.

  2. Jonggehandicapten die niet meer kunnen werken, omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn verklaard. Deze doelgroep heeft recht op een uitkering van 75% van het minimumloon tot aan het 65e levensjaar. Artikel 2:45 en 2:46 Wet Wajong.

5 Verplichtingen en sancties

Er bestaat de verplichting om het UWV alle relevante informatie te verstrekken. Er is een verplichting tot meewerken aan medisch herstel en arbeidsintegratie. Men moet zich inschrijven bij het UWV als werkzoekende en passend werk accepteren en niet zelf initiatief nemen tot een eventuele beëindiging van het dienstverband. Schending wordt bestraft met weigering van de loongerelateerde uitkering.

6 Wet WAZ

De WAZ richt zich vooral op zelfstandigen en personen wiens dienstbetrekking niet zal leiden tot een verplichte verzekering, zoals de dienstbetrekking bij huishoudelijk personeel. De wet is afgesloten voor nieuwe gevallen en kan uitsluitend worden ingeroepen door personen die voor de afsluiting van deze wet al arbeidsongeschikt waren verklaard.

Het recht op een WAZ-uitkering eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De grondslag van de uitkering kan worden gevonden in de winst die een zelfstandige in het laatste boekjaar voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheidsverklaring heeft genoten. Het gaat hierbij om feitelijke verdiensten. De WAZ kan verder nooit meer bedragen dan het wettelijk minimumloon.

7 Financiering

De wet Wajong wordt bekostigd uit algemene middelen, de wet Wia wordt betaald uit premiebijdragen. De IVA-premie komt volledig voor de kosten van de werkgevers. Uit de basispremie worden de IVA-uitkeringen betaald en de WGA-uitkeringen van gerechtigden die langer dan tien jaar in de WGA zitten. De WGA-lasten van de eerste tien jaar worden doorbelast aan individuele grote werkgevers die het financiële risico van de WGA-uitkeringen hebben ondergebracht bij het UWV. Zij betalen naast de basispremie een gedifferentieerde premie.

Werkgevers kunnen ervoor kiezen het risico van betalingen van de WGA-uitkering zelf te dragen. De uitkering komt dan deels voor zijn rekening. Het samenhangende financiële risico kan worden herverzekerd bij een private verzekeringsmaatschappij. Het UWV verliest hierdoor zijn monopoliepositie.

Eigenrisicodragerschap vereist goedkeuring van de belastingdienst. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat een kredietinstelling of verzekeraar garant staat voor de eigenrisicodrager. Wanneer er toestemming is verkregen stelt het UWV vast welke arbeidsongeschiktheidsuitkeringen onder het risico van de eigenrisicodrager vallen. Eigenrisicodragers betalen de uitkering gedurende de eerste tien jaar. Het is daarbij niet van belang of de werknemers ook die hele periode bij de werkgever in dienst blijven. Bepalend is alleen dat de werknemer op de eerste dag van de wachttijd bij de werkgever in dienst was. Het UWV blijft tijdens deze periode verantwoordelijk voor de uitkeringsbeslissingen, maar de werkgever is zelf verantwoordelijk voor de re-integratie van de werknemer. Dit houdt ook in dat de werkgever sancties op mag leggen wanneer de werknemer zijn afspraken op dit gebied niet nakomt.

In de praktijk komt vaak naar voren dat werkgevers te lichtvaardig besluiten om eigenrisicodrager te worden. Het kan namelijk aantrekkelijk lijken doordat het financiële voordelen met zich mee kan brengen. Het probleem is echter dat werkgevers zich niet altijd realiseren dat ook arbeidsongeschikte werknemers die niet langer in dienst zijn van de werkgever onder het eigen risico vallen. Ook kan het zijn dat een werkgever een andere onderneming heeft overgenomen die arbeidsongeschikten in dienst heeft gehad. Toch maakt ruim een kwart van de ondernemers gebruik van dit eigenrisicoschap.

Sociaal risico: werkloosheid - Chapter 6

1 Inleiding

Er kan worden gesproken van werkeloosheid als de werknemer tussen de 15 en 64 jaar oud is, hij geen werk heeft of minder dan 12 uur per week werkt, hij actief op zoek is naar betaald werk voor 12 uur per week of meer en hij daarvoor ook beschikbaar is. Artikel 16 Werkeloosheidswet (WW). ‘Bereid is om arbeid te aanvaarden’ impliceert het zowel in staat als bereid zijn om weer aan het arbeidsproces deel te nemen en hiervoor betaald te krijgen (inkomen verwerven). De niet-beschikbaarheid van een persoon moet ondubbelzinnig blijken.

2 Arbeidsrechtelijke bescherming bij werkeloosheid

De transitievergoeding
Het gaat om een vaste vergoeding die de werkgever verschuldigd is bij de beёindiging van de arbeidsovereenkomst van een werknemer die minimaal 2 jaar bij hem in dienst is geweest.

Doel van de transitievergoeding is een compensatie voor de gevolgen van het gegeven ontslag, het ontslag voor werkgevers minder kostbaar te maken omdat bepaalde kosten van de transitievergoeding aftrekbaar zijn en de vergemakkelijking van een overgang naar een nieuwe baan.

Recht op een transitievergoeding hebben werknemers die minimaal 24 maanden in dienst zijn geweest en waarbij de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Een vast of tijdelijk contract is daarbij niet van belang. De werknemer kan ook initiatiefnemer zijn wanneer er enstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever bestaat. Bij werderzijds goedvinden van ontbinding is geen transitievergoeding verschuldigd. Hezelfde geldt voor werknemers jonger dan 18 jaar, bij minder dan 12 uur per week werken, wanneer de werknemer de AOW – gerechtigde leeftijd heeft bereikt, het ontslag het gevolg is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en bij surseance van betaling, failissement of schuldsaneringsregeling van de werkgever.

De hoogte van de transitievergoeding is afhankelijk van de duur van de dienstbetrekking. Over de eerste 10 jaar 1/3 van het maandsalaris per dienstjaar, na het 10de dienstjaar wordt dat ½ maandsalaris per dienstjaar. Maximaal €75000,00.

3 De Werkeloosheidswet

Voorwaarden om aanspraak te maken op een WW-uitkering

De Werkloosheidswet is een werknemersverzekering en geldt alleen voor werknemers. Een bijzonder aspect aan het werknemer zijn op grond van de WW is dat als de dienstbetrekking is beëindigd, de werknemer deze naam behoudt totdat hij werkzaamheden gaat verrichten die niet verzekerd zijn, zoals een bedrijf starten als zelfstandige of in bepaalde gevallen als vrijwilliger gaat werken. Artikel 8 WW. In artikel 21 WW staat hoe iemand die het werknemerschap heeft verloren, dat kan herkrijgen.

Naast het werknemer moeten zijn en in dienstbetrekking tot een werkgever staan, moet de betrokkene ook werkloos (art. 16 WW) zijn. Voorts moet aan de referte eis worden voldaan zie artikel 17 jo. 17a WW. Als laatste mogen er geen uitsluitingsgronden aanwezig zijn, omdat anders het recht op een uitkering vervalt o.g.v. artikel 19 WW. Dit is bijvoorbeeld het geval als al een andere socialezekerheidsuitkering wordt ontvangen, zoals de IVA-uitkering. Cumulatie van uitkeringen wordt onwenselijk geacht. De WW zal bij cumulatie worden stop gezet. Ook het wonen of verblijven in het buitenland en detentie worden als uitsluitingsgronden gezien.

Als er aan de vier voorwaarden is voldaan dan komt de werknemer in aanmerking voor een WW-uitkering voor in beginsel een periode van drie maanden. De periode kan worden verlengd tot een maximum van 38 maanden. Dit hangt af van het aantal jaren dat de betrokkene actief in het arbeidsproces heeft deelgenomen. Artikel 42 WW.

Hoogte en duur van een WW-uitkering

De Werkeloosheidswet gaat uit van een loongerelateerde uitkering. Dit is bepaald in artikel 42 WW. De hoogte van de uitkering bedraagt in de eerste twee maanden 75% van het dagloon en daarna 70% krachtens artikel 47 lid 1 WW.

Vanaf juli 2015 werkt de berekening van de uitkering volgens een systeem van inkomstenverrekening. Dit om ww- gerechtigden te stimuleren om naast de uitkering te gaan werken. Werkaanvaarding wordt financieel aantrekkelijk. De uitkering wordt pas betaald wanneer UWV de inkomstenopgave maandelijks heeft ontvangen.

Er wordt soms gewerkt met een fictief inkomen wanneer iemand als zeflstandige gaat werken. Sinds januari 2015 eindigt het uitkeringsrecht niet langer over het aantal uren arbeid, maar vindt inkomstenverrekening plaats. Op grond van de Startersregeling kunnen WW-gerechtigden met toestemming van het UWV een half jaar proefdraaien als zelfstandige met het recht op WW.

De duur van de uitkering is afhankelijk van twee aspecten. Ten eerste moet men voldoen aan de referte-eis die betrokkene het recht geeft op een uitkering van drie maanden. Daarnaast kan, als ook wordt voldaan aan de arbeidsverledeneis, een uitkering worden verkregen die langer duurt dan drie maanden.

Men krijgt dan een uitkering in maanden die net zo lang is als het arbeidsverleden in jaren met een maximum van 38 maanden. Met ingang van 1 januari 2016 wordt de uitkeringsduur verkort om de WW activerender te maken. De maximumduur wordt teruggebracht naar 24 maanden, stapsgewijs tot 1 juli 2019. Voor de eerst 10 jaar wordt nu met elk arbeidsverledenjaar 1 maand WW opgebouwd. Na afloop van de eerste 10 jaar wordt dat teruggebracht naar ½ maand. Opgebouwde arbeidsverledenjaren tot 2016 blijven gerespecteerd en blijven 1 maand WW opleveren.

Binnen de IOW worden oudere werklozen in bescherming genomen. Werknemers die ten tijde van ontslag 60 jaar of ouder zijn hebben na afloop van de WW-uitkering recht op een uitkering die 70% van het wettelijke minimumloon bedraagt.

Verplichtingen en sancties

Er bestaat een informatieplicht naar hey UWV toe. De werknemer moet voorkomen langer dan nodig werkloos te blijven. De werknemer is verplicht actief te solliciteren en bijtedragen aan reintegratie. Hij is verplicht passende arbeid te accepteren. De werknemer is verplicht om werkloosheid te voorkomen of het ongedaan maken ervan. Dit blijkt uit artikel 24 tot en met 26 WW. Hij is dus verplicht zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV WERKbedrijf en deel te nemen aan scholing die een kans op een baan kan vergroten. Als de werknemer één van deze verplichtingen niet nakomt, dan kan het UWV een sanctie opleggen. Sanctie bij schending van de informatieverplichting is een bestuurlijke boete. Sanctie bij de overige verplichtingen is een blijvend of tijdelijk en gehele of gedeeltelijke korting op de uitkering. In sommige gevallen kan het UWV een waarschuwing geven en besluiten geen van de andere twee sancties op te leggen.

Daarbij geldt hoe ernstiger de overtreding van de werknemer, hoe zwaarder de op te leggen sanctie zal zijn. In de wet staan drie sancties omschreven:

  • De bestuurlijke of administratieve boete die wordt opgelegd bij overtreding van de informatieverplichting. Artikel 27a jo. 25 WW. De boete kan niet worden opgelegd indien verwijtbaarheid van de werknemer ontbreekt;

  • De maatregel die het weigeren (korten) van de uitkering inhoudt. Artikel 27 WW. De uitkering kan blijvend of tijdelijk worden geweigerd en een geheel of gedeeltelijk korting inhouden. Ook hier geldt dat als de verwijtbaarheid ontbreekt er geen maatregel kan worden opgelegd; en

  • De schriftelijke waarschuwing als het UWV geen schade heeft geleden, doordat niet ten onrechte een uitkering is verstrekt. Artikel 27 lid 3 en 27a lid 3 WW.

Als de werkgever zijn verplichting niet nakomt om het loon aan zijn werknemer te voldoen door bijvoorbeeld een faillissement, dan kunnen de werknemers een beroep doen op het UWV als de arbeidsovereenkomst is beëindigd. De arbeidsovereenkomst eindigt automatisch bij faillissement. Artikel 61 e.v. WW. Deze zal de verplichtingen uit de WW op zich nemen. Het UWV kan de betalingen verhalen op de werkgever.

Verwijtbare werkloosheid

Van verwijtbare werkloosheid wordt gesproken als één van de gevallen uit artikel 24 lid 2 sub a of b WW zich voordoet. Daarbij kan het gaan om de situatie dat de werknemer zelf ontslag neemt of dat hij de werkgever daarom vraagt. Ook het inruilen van een zekere dienstbetrekking voor een onzekere (geen reëel vooruitzicht op ten minste 26 weken werk) kan leiden tot verwijtbare werkloosheid. Instemmen met of het zich onvoldoende verzetten tegen beëindiging van de dienstbetrekking is geen verwijtbare werkloosheid.

Faillissementsuitkering

Deze is van toepassing wanneer een werkgever wegens betalingsonmacht niet meer in staat is om zijn verplichtingen tegenover zijn werknemers te voldoen. In sommige gevallen kan het UWV deze verplichtingen dan overnemen.

Regeling calamiteiten WW

Te denken is aan onwerkbaar weer (met een eigenrisicoperiode van 3 weken) of de werktijdverkortingsregeling. Uitgevoerd door het UWV vanaf 2014. Komt neer op een categoriale vrijstelling van het verbod op werktijdverkorting indien de werkgever tenminste 20 % van de hem ter beschikking staande arbeidscapaciteit niet kan benutten.

Uitvoering en financiering

Het UWV is bij de WW-uitkering de uitvoeringsinstantie die onder andere uitbetalingen doet en het recht op een uitkering vaststelt. Daarnaast fungeert het UWV WERKbedrijf als een arbeidsbureau waar werklozen (passende) arbeid kunnen zoeken.

De financiering van de uitkeringen gebeurt op grond van premiebijdragen die werkgevers verschuldigd zijn aan het UWV. De uitkering wordt niet in het buitenland uitgekeerd, omdat dit een uitsluitingsgrond oplevert. De WW kent twee soorten premies:

  • Sectorpremie die dient ter financiering van de eerste zes maanden uitkering. De hoogte van de premie verschilt naar gelang het risico op werkloosheid in een bepaalde sector; en

  • De werkloosheidspremie die voor de overige uitgaven wordt betaald. Deze premie is in het hele bedrijfsleven gelijk en worden geheel door de werkgever opgebracht.

Ouderdom (AOW) - Chapter 7

1. Inleiding

Ongeveer 3.3 miljoen mensen ontvangen een AOW-uitkering. De AOW is een volksverzekering, inhoudende dat iedere ingezetene of niet ingezetene die in Nederland werkt aanspraak kan maken op een AOW-uitkering. Het is een basispensioen voor degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Iedere ingezetene is van rechtswege verzekerd en bouwt tussen het 15e en 65e levensjaar pensioen op. Artikel 6 Algemene Ouderdomswet (AOW). Het uitgangspunt is dat men bij het bereiken van de leeftijd van 65e het arbeidsproces verlaat en aanspraak kan maken op zijn opgebouwde pensioen. De AOW wordt gefinancierd op basis van het omslagstelsel. Stoppen met werken is geen voorwaarde om een AOW-uitkering te krijgen. Lang niet iedereen werkt ook daadwerkelijk tot zijn 65e, wanneer men eerder stopt is er meestal sprake van een pre-pensioen of VUT-uitkering.

Wie geen volledige pensioenopbouw heeft weten te realiseren, omdat hij bijvoorbeeld een aantal jaren niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt, krijgt een korting op zijn pensioen van 2% voor elk niet verzekerd jaar. Om een dergelijke korting te voorkomen kan men zich vrijwillig verzekeren.

Veel allochtonen hebben te maken met een onvolledige pensioenopbouw, waardoor deze groep ter aanvulling van het AOW een beroep moet doen op sociale bijstand. Er is dan sprake van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen.

De hoogte van het pensioen stemt overeen met het sociaal minimum. De pensioengerechtigde ontvangt eventueel een toeslag op zijn pensioen maximaal 50% van het nettominimumloon.

Aanvullende pensioenen worden gefinancierd op basis van het kapitalisatiestelsel; de opgebrachte premies dienen ertoe de toekomstige uitgaven te dekken. De ingelegde gelden worden door de pensioenfondsen gedekt.

2 Verzekerden

Er zijn verschillende gronden voor verzekering. Ten eerste is men verzekerd wanneer men een ingezetene is (woonplaats in Nederland). Daarnaast is men verzekerd als men in het buitenland woont en in Nederland werkt, in loondienst of als zelfstandige.

    • Toeslag en pensioen

De AOW kent twee verschillende uitkeringen: Het ouderdomspensioen en de toeslag. De hoogte van het ouderdomspensioen is niet voor iedereen gelijk, Er wordt onderscheid gemaakt tussen alleenstaande en gehuwde pensioengerechtigde. De alleenstaande pensioengerechtigde ontvangt 70% van het minimumloon, de gehuwde ontvangt 50% van het minimumloon. Twee gehuwden ontvangen daarmee samen 100% van het minimumloon. Een gehuwde met een partner van jonger dan 65 jaar had tot 2015 naast zijn AOW-pensioen recht op een toeslag van 50% van het minimumloon. Voor de AOW geldt geen inkomenstoets.

Ouderen van 65 jaar en ouder die belasting betalen, ontvangen 25 euro per maand als koopkrachttegemoetkoming.

4 Ingangsdatum

De ingangsdatum van het pensioen wordt geleidelijk verhoogd naar 67 jaar. Vanaf 2022 moet de leeftijd om de vijf jaar worden aangepast aan de stijging van de gemiddelde levensverwachting. Veel mensen komen door deze geleidelijke verhoging in de problemen, omdat zij vervroegd zijn uitgetreden of een prepensioen genieten. Voor hen ontstaat een AOW-gat. Om deze groep tegemoet te komen heeft de overheid een overbruggingsuitkering in het leven geroepen.

5 Leefvormen

Maar een belangrijke vraag rijst: wie vallen er onder de eerste categorie van gehuwden? Alleen zij die getrouwd zijn of geregistreerde partners? Er zijn drie groepen die onder de gehuwde vallen, namelijk (1) zij de getrouwd zijn, (2) zij die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en (3) ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding heeft. Zie artikel 1 lid 4 AOW.

Volgens artikel 1 lid 4 AOW kan er sprake zijn van een gezamenlijke huishouding als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan (cumulatief):

  • Twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben; en

  • Voor elkaar zorgen.

De regeling van het gezamenlijke huishouden geldt niet voor personen die bloedverwant van elkaar zijn, dus in de eerste graad familie zijn. Waarom men samenwoont, het geslacht en of men gehuwd is speelt geen rol.

Verder vallen ook zij die op hetzelfde adres wonen, maar van elkaar huren niet onder de definitie. Dit te meer omdat er niet aan het tweede criterium (voor elkaar zorgen) wordt voldaan. Er wordt immers met het oog op commerciële doeleinden ‘samengewoond’. Bij een meerpersoonshuishouden worden alle leden van het huishouden als alleenstaande aangemerkt.

Latrelaties komen steeds vaker voor onder ouderen. Men biedt elkaar ondersteuning met behoud van zo veel mogelijk zelfstandigheid. Om de ‘latters’ tegemoet te komen heeft de wetgever de AOW aangepast zodat het pensioen van twee ongehuwden niet hoeft te worden herzien als zijn vanwege een zorgrelatie zijn gaan samenwonen en intussen hun eigen adres aanhouden. Een van de partners moet dan wel hulpbehoevend zijn.

6 Herziening

De AOW bevat regels die bepalen wanneer de uitkering ingaat of moet worden herzien. De AOW gaat in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Echter, wanneer de AOW niet tijdig wordt aangevraagd, maar later alsnog wordt ingediend kan het pensioen met één jaar terugwerkende kracht worden toegekend. In bijzondere gevallen (geestelijke gestoordheid, lichamelijke handicap en het inkomen is onder het sociaal minimum gedaald) kan er sprake zijn van een langere terugwerkende kracht.

De bovenstaande ingangsdatum van de AOW is ook van toepassing bij de herziening van het pensioen. Wijzingen in omstandigheden kunnen leiden tot een hogere uitkering, die gaan in op de eerste dag van de maand dat de wijzigingen zich hebben voorgedaan. Ook hiervoor geldt dat er sprake kan zijn van een jaar terugwerkende kracht, of langer in speciale gevallen.

De AOW kent geen bepaling waarin regels zijn opgenomen over het tijdstip van beëindiging van het pensioen bij overlijden van de pensioengerechtigde.

7 Verplichtingen ten aanzien van de AOW

Het aantal verplichtingen dat op de uitkeringsgerechtigde rust is in het geval van de AOW beperkt. Men moet wel uit eigen beweging mededeling den van feiten en omstandigheden die tot intrekking of vermindering van het pensioen kunnen leiden, binnen vier weken nadat het feit zich heeft voorgedaan. Schending van deze plicht leidt tot het opleggen van een bestuurlijke boete die conform de uitgangspunten van de Fraudewet 100 of 150% van het benadelingsbedrag bedraagt. De uitkeringsgerechtigde moet ook controlevoorschriften opvolgen en medewerking verlenen. Wanneer dit niet gebeurd kan dit leiden tot het opleggen van een maatregel bestaande uit weigering van de uitkering.

8 Uitvoering en financiering

De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Dit volgt uit artikel 47a e.v. WWB. De toekenning van een AOW-pensioen geschiedt door middel van een aanvraag van de pensioengerechtigde. De DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op de Pensioenfondsen.

De AOW-pensioenen worden gefinancierd uit de inkomsten van premies die in een bepaald jaar worden afgedragen door werkenden. Dit noemt men het omslagstelsel. De uitgaven van de gepensioneerden worden niet geheel gedekt door de premies uit het omslagstelsel, waardoor de overheid voor het overige gedeelte van de financiering terugvalt op een rijksbijdrage uit de algemene middelen. Denk aan belastingen die worden geheven.

Woont men in het buitenland en dient men dan een aanvraag in voor een AOW-pensioen, dan zal de pensioengerechtigde slechts 50% van het minimumloon ontvangen.

9 Aanvullend pensioen

Ruim 90% van de AOW’ers heeft een aanvullend pensioen; collectieve aanvullende pensioenen op basis van een onderneming, bedrijfstak of beroep. Naast de AOW en de collectieve pensioensregelingen zijn er ook particuliere pensioenvoorzieningen, afgesloten bij verzekeringsmaatschappijen. Een voorbeeld hiervan is de lijfrenteovereenkomst.

Uitgangspunt is dat het aanvullend pensioen een arbeidsvoorwaarde is.

Anw - Chapter 8

1 Inleiding

Sociale zekerheid biedt dekking bij overlijden in de vorm van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Het was de opvolger van de AWW. De belangrijkste ontwikkeling hierbinnen is de invoering van de middelentoets en de aanscherping van uitkeringsvoorwaarden.

2 Wat is de Anw?

De Algemene nabestaanden wet (Anw) is een volksverzekering, waardoor iedere ingezetene van Nederland of degene die in het buitenland een woon- of verblijf plaats heeft maar in Nederland werkzaam is, verzekerd voor de ANW. Deze regel stemt overeen met de andere volksverzekeringen, een voorbeeld is de AOW.

Daarnaast is de Anw een risicoverzekering waarbij het recht op een uitkering ontstaat als de verzekerde op het moment van overlijden verzekerd was. De hoogte van de uitkering is niet afhankelijk van het aantal jaren dat iemand verzekerd is geweest. Dit is anders geregeld als bij de AOW.

Verder kent de Anw geen maximumleeftijd, omdat van tevoren niet vaststaat wanneer iemand zal overlijden. De Anw-verzekering eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De Anw kent een nawerkingsbepaling. De verzekering loopt nog zes weken door nadat iemand ophoudt ingezetene te zijn.

3 Uitkeringen

De Anw kent twee soorten uitkeringen: (1) de nabestaandenuitkering en de (2) wezenuitkering. De halfwezenuitkering is in 2013 afgeschaft. De nabestaandenuitkering is kwantitatief gezien de belangrijkste van deze uitkeringen.

4 Nabestaanden

De nabestaandenuitkering is van toepassing op diegene die echtgenoot is. Hij of zij moet de echtgenoot zijn van degene die op de dag van overlijden verzekerd was op grond van artikel 1 Anw.

Het begrip echtgenoot/ echtgenote kan worden onderverdeeld in (1) de huwelijkspartner, (2) de geregistreerde partner, (3) de ongehuwde meerderjarige die met een meerderjarige overledene een gezamenlijke huishouding voerde (zie artikel 1 lid 4 AOW). De nabestaande heeft recht op een uitkering van 70% van het minimumloon.

Ook een voormalige echtgenoot kan onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op een nabestaandenuitkering (pseudobestaande). De overledene had in dat geval een alimentatieverplichting tegenover de ex-echtgenoot. De nabestaandenuitkering komt dan voor de alimentatie in de plaats.

Wanneer heeft de nabestaande recht op een nabestaandenuitkering?

De Anw heeft de nabestaandenuitkering in het leven geroepen voor mensen die geen of weinig kans hebben op de arbeidsmarkt en door het overlijden van hun echtgenoot een verlies aan verdiencapaciteit hebben (minder inkomen verwerven). De uitkering wordt gezien als een aanvulling op de overige inkomsten die de nabestaande heeft behouden. Hieruit kan worden afgeleid dat de nabestaandenuitkering is gebaseerd op een inkomenstoets conform artikel 18 Anw. Er worden in de wet drie criteria gegeven op grond waarvan de nabestaande aanspraak kan ontlenen aan art. 14 Anw:

  • De nabestaande moet een ongehuwd kind hebben dat nog geen achttien jaar is; of

  • Ten minste voor 45% arbeidsongeschikt zijn verklaard; of

  • Geboren zijn voor 1 januari 1950.

Als niet meer aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan wordt de uitkering beëindigd. Ook zijn er in de Anw uitsluitingsgronden opgenomen die het voortbestaan van een nabestaandenuitkering in de weg staan. Het moet gaan om exogene risico’s, dus om risico’s die de nabestaande zelf niet kan inroepen. Verder vallen het hertrouwen, een nieuw geregistreerd partnerschap aangaan en een gezamenlijke huishouding voeren onder de uitsluitingsgronden. Het recht op uitkering vervalt bij intreden van deze situaties. Er is wel een uitzondering gemaakt voor nabestaanden die een hulpbehoevende (iemand die als gevolg van een ziekte of stoornis niet in staat zelf een huishouden te voeren) in huis nemen, art. 1 onder j Anw. Het in huis nemen van een hulpbehoevende heeft geen gevolgen voor het recht op een nabestaandenuitkering.

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het minimumloon. Wanneer de nabestaande een gezamenlijke huishouding voert met een hulpbehoevende dan is dit 50%. Op de uitkering worden de inkomsten van de nabestaande in mindering gebracht. Op de Anw is de kostendelersnorm van toepassing; De uitkering van de nabestaande die zijn hoofdverblijf deelt met een of meer andere volwassen personen wordt tot 50% teruggebracht. Wanneer de nabestaande met een andere persoon een gezamenlijke huishouding gaat voeren (delen van kosten), wordt de uitkering geheel beëindigd. Het is hierbij niet van belang of deze andere persoon een bloedverwant is, maar commerciële relaties zijn uitgezonderd. De wetgever ziet de uitkering als een aanvulling op de overige inkomsten van de nabestaande. De uitkering dient daarbij als minuminkomensvoorzieing voor mensen met een ontoereikend inkomen.

5 Wezenuitkering

De Anw heeft onder bepaalde voorwaarden het recht op een wezenuitkering toegekend aan een kind dat jonger is dan zestien jaar en geen ouders meer heeft. Hij of zij wordt volle wees. De hoogte van de uitkering hangt af van de leeftijd van het kind. Artikel 26 Anw. Ook de wezenuitkering kent geen inkomenstoets en bedraagt dus per leeftijdscategorie voor elk kind hetzelfde bedrag. Wezen die onderwijs volgen en daarmee voldoen aan de verplichtingen van de Leerplichtwet hebben recht op een uitkering totdat zij 21 jaar zijn.

6 Verplichtingen

Op de uitkeringsgerechtigde rust de verplichting het uitvoeringsorgaan, wanneer gevraagd en uit eigen beweging, in te lichten over feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot intrekking of vermindering van de uitkering. Overtreding van deze plicht leidt tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Verzekerden zijn verder verplicht de door de SVB opgestelde controlevoorschriften na te leven en aan de SVB de benodigde medewerking te verlenen. Er geldt een specifieke verplichting om mee te werken aan een medisch onderzoek naar mate van arbeidsongeschiktheid. Het niet nakomen hiervan kan leiden tot een weigering van de uitkering.

7 Uitvoering en financiering

Ook de Anw wordt uitgevoerd door de SVB. Een persoon die in aanmerking wil komen voor de Anw-verzekering dient een aanvraag in te dienen bij de SVB. Als de SVB de aanvraag goedkeurt zijn de regels van de Anw op hem van toepassing.

De kosten van de Anw worden voor het merendeel gefinancierd uit de premiebijdragen die de verzekerden opbrengen. Voor de overige uitgaven wordt teruggevallen op rijksbijdragen. Ook hier heft de Belastingdienst de premies.

AKW - Chapter 9

1. Algemene informatie

De kinderbijslagregelingen in Europa vinden hun oorsprong in de discussie over het rechtvaardig arbeidsloon. De armoede bij gezinnen leidde tot de vraag of werkgevers toeslagen zouden moeten uitbetalen op het loon aan arbeiders met kinderen. De eerste kindertoeslagen komen op na de Eerste Wereldoorlog. In ons land leidde dat uiteindelijk tot de invoering van de AKW in 1963. In de loop der jaren is de Kinderbijslag wet vele malen aangepast /gewijzigd en is het bereik van de wet verruimd. Vanaf 1980 is de wet op alle kinderen van toepassing verklaard.

Aanspraak op kinderbijslag bestaat voor kinderen jonger dan zestien jaar, maar kan ook worden ontvangen door zestien- en zeventienjarigen. De kosten van de AKW worden uit algemene middelen betaald.

De AKW is overigens niet de enige ‘kinderregeling’ binnen het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Zo werd in 2014 bijvoorbeeld de Wet hervorming kinderregelingen vastgesteld. Het doel van deze wet is het stelsel van regelingen drastisch te hervormen met het oog op inkomensondersteuning van gezinnen met kinderen en het stimuleren van arbeidsparticipatie.

2. Kring van gerechtigden

Om aanspraak te kunnen maken op kinderbijslag moet men verzekerde zijn. Men is verzekerd wanneer men in Nederland woont of hier werkzaam is. Er bestaat geen mogelijkheid vrijwillige verzekering. De kring van gerechtigden van de Kinderopvangtoeslag volgt die van de AKW, maar een ouder niet in Nederland woont, maar hier wel werkt, moet zijn woonplaats hebben in een lidstaat in de EU of in Zwitserland.

3 Kinderbijslag

Een verzekerde heeft op grond van artikel 7 lid 1 AKW recht op kinderbijslag in twee gevallen:

  1. Het kind dient jonger te zijn dan zestien jaar en tot het huishouden van de verzekerde behoren; of

  2. Jonger dan achttien jaar en die door de verzekerde in belangrijke mate wordt onderhouden (onderhoudseis).

In het eerste geval is door de CRvB aangenomen dat het begrip huishouden ziet op de feitelijke situatie van samenwonen. Als een ouder met het kind in één huis woont, dan wordt het in belangrijke mate onderhouden veronderstelt. Thuiswonende kinderen onder de zestien jaar mogen onbeperkt bijverdienen.

In het tweede geval is sprake van een onderhoudseis en gaat het om personen die zestien of zeventien jaar oud zijn o.g.v. artikel 7 lid 2 AKW. De verzekerde (ouder) moet het kind in belangrijke mate onderhouden. Dit wordt bepaald aan de hand van de onderhoudsbijdragen die een ouder levert. Het kind (minimaal 15 jaar) kan zelf ook in een deel van zijn onderhoud voorzien door een bijbaantje te nemen. Een bepaald deel van zijn bijverdiensten worden echter wel vrijgelaten.

Het onderhoud moet worden bewezen als het kind minder verdient dan de gestelde grenzen, maar niet tot het huishouden van de verzekerde behoort of buiten de Europese Unie woont. De verzekerde moet dan bewijzen dat er geld is overgemaakt.

In artikel 4 AKW worden verschillende categorieën personen als kinderen aangemerkt die tot een bepaald huishouden van de verzekerde worden gerekend. Er kunnen drie groepen worden onderscheden:

  • Eigen kinderen. Artikel 1:197 tot en met 1:199 Burgerlijk Wetboek (BW);

  • Aangehuwde kinderen; en

  • Pleegkinderen. Artikel 4 lid 3 AKW.

Bij eigen kinderen moet je denken aan de kinderen die in een familierechtelijke betrekking tot de ouder staat. Meestal gaat het om de biologische moeder en biologische vader. Voor de vader kan er onder eigen kinderen ook worden verstaan:

  1. Kinderen die uit het huwelijk zijn geboren;

  2. Erkende kinderen;

  3. Geadopteerde kinderen; of

  4. Biologische kinderen.

Bij pleegkinderen moet het gaan om een kind die door de pleegouders als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de pleegouders geheel in de plaats treden van de natuurlijke ouders.

Zestien- en zeventienjarigen
Het recht op kinderbijslag is voor zestien- en zeventienjarigen alleen op orde wanneer het kind: (1) zonder te spijbelen voltijds dagonderwijs volgt, (2) vrijgesteld is van onderwijsplicht of (3) werkeloos is.

Een kind moet voltijds dagonderwijs volgen voor het verkrijgen van een startkwalificatie in de zin van de leerplichtwet. Met een startkwalificatie is de kans op duurzaam geschoold werk groter. Niet ingeschreven staan op een school of instelling is een vorm van absoluut verzuim die leidt tot een afwijzing van het recht op kinderbijslag. Het kind moet de school dan voortdurend bezoeken. Wanneer een kind meer dan drie achtereenvolgende schooldagen of zestien lesuren in vier weken tijd spijbelt dan wordt dit aangemerkt als relatief verzuim. De regelingen rondom kinderbijslag moeten dan ook een preventief effect hebben.

Voor bepaalde groepen kinderen zijn in de Leerplichtwet uitzonderingen gemaakt op de inschrijvingseis. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinderen met een handicap of kinderen die op een andere manier voldoende onderwijs genieten.

Wanneer een kind geen onderwijs volgt kan recht op kinderbijslag worden gegeven wanneer het werkloos is en ingeschreven staat bij het UWV WERKbedrijf.

Gehandicapte kinderen

In de eerder uiteengezette regeling is telkens uitgegaan van gezonde kinderen die geen handicap hebben. Er bestaan in de wet ook regelingen voor ouders die een thuiswonend kind hebben met een handicap (tussen de drie en achttien jaar). Hierbij kan het gaan om een lichamelijke of geestelijke handicap. De ouder komt in dit geval in aanmerking voor een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag en een extra tegemoetkoming. Voor het recht op tegemoetkoming is vereist dat er sprake is van een fiscale partner en wanneer het kind is aangewezen op intensieve zorg. De ouder moet dan een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg hebben van ten minste tien uur per week.

Hoogte van de kinderbijslag
Het bedrag aan kinderbijslag is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Voor kinderen die geboren zijn na 1995 gelden in dit verband drie leeftijdscategorieën:

  • Kinderen tussen de 0 – 5. Ouders krijgen 70% van de basiskinderbijslag;

  • Kinderen tussen de 6 – 11. Ouders krijgen 85%; en

  • Kinderen tussen de 12 – 18. Ouders krijgen 100% van de basiskinderbijslag.

In bepaalde gevallen kan er een recht bestaan op verdubbeling van de kinderbijslag, maar er bestaat dan wel een bijzondere onderhoudseis. De verzekerde moet het kind dan grotendeels onderhouden.

Echtscheiding en co-ouderschap

In beginsel krijgen de ouders van het kind die het kind in een gezamenlijke huishouding opvoeden de kinderbijslag. Wat gebeurt er nu als de ouders van het kind gaan scheiden en het kind bij de ene ouder blijft wonen? Op grond van artikel 18, vierde lid, AKW geldt er een voorrangsregel voor de ouder die het kind in zijn huishouden opvoedt. De kinderbijslag van de ander (meestal de vader) moet wijken. Let wel, de ouder dient de kinderbijslag zelf aan te vragen. Doet zij dit niet en de andere ouder dient wel een aanvraag in, dan wordt de bijslag aan hem toegewezen, ook al behoort het kind niet tot zijn huishouden.

Als een kind tot twee huishoudens behoort, doordat de ouders zijn overeengekomen dat zij de opvoeding in gelijke mate voor hun rekening nemen, dan wordt gesproken van een co-ouderschap. De verzorging en het onderhoud ligt bij beide ouders ongeveer gelijk, waardoor de kinderbijslag in gelijke mate wordt verdeeld over de ouders o.g.v. artikel 5a, eerste lid, Samenloopbesluit kinderbijslag.

Datum
Of er recht bestaat op kinderbijslag wordt per kwartaal vastgesteld. De belanghebbende moet dan op de eerste dag van het kwartaal aan de gelden voorwaarden voldoen (peildatum). De peildatum geldt niet voor de onderhoudsvoorwaarde.

4 Wet KB

De wet KB werd geïntroduceerd in 2009, maar is in de loop der tijd flink aangepast. In 2015 werd de ‘alleenstaandeouderkop’ ingevoerd. Aan alleenstaande ouders wordt daarmee een extra kindgebonden budget gegeven. Het kindgebonden budget voor het eerste kind is hoger dan voor het tweede kind etc.

Kinderen tussen de twaalf en achttien jaar krijgen een verhoging als bijdrage in de schoolkosten. Zestien- en zeventienjarigen krijgen een extra verhoging. Het kindgebonden budget is maximaal bij een gezinsinkomen tot circa 19.463 euro. Wanneer het gezinsinkomen hoger ligt nemen deze bedragen geleidelijk af. Wie meer verdient dan de maximumgrens komt niet voor tegemoetkoming in aanmerking. Hetzelfde geldt voor personen met een eigen vermogen van meer dan 103.423 euro.

5 Kinderopvangtoeslag

Kinderopvangtoeslag wordt geregeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Primair is kinderopvang de verantwoordelijkheid van de ouders, maar de overheid houdt toezicht op de kwaliteit van de opvang en gezinnen krijgen een bijdrage in de kosten. Een ouder heeft aanspraak op kinderopvangtoeslag voor de door hem of zijn partner te betalen kosten indien het gaat om:

    1. Kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of

    2. Gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die laats vindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

De hoogte van de toeslag hangt af van verschillende facetten zoals: de hoogte van de inkomsten van het huishouden, de kosten voor de kinderopvang per kind, de soort opvang, het aantal uren etc. De toeslag wordt maandelijks uitbetaald.

6 Uitvoering en financiering

Ook bij de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) wordt uitbetaald door de SVB. De kinderbijslag wordt per kwartaal uitbetaald en de SVB controleert elk kwartaal of de verzekerde nog voldoet aan de voorwaarden als genoemd in de AKW (lees hiervoor). Als de verzekerde in het buitenland woont en niet in Nederland werkzaam is, dan worden er geen bijslagen uitgekeerd. Het kindgebonden budget wordt uitgevoerd en maandelijks uitbetaald door de Dienst Toeslagen van de Belastingdienst. Hetzelfde geldt voor de kinderopvangtoeslag.

Bestaansminimumuitkeringen - Chapter 11

1 Inleiding

Uitkeringen die behoeftigheid bestrijden worden aangeduid met de term bestaansminimumuitkeringen. Kenmerkend voor deze uitkeringen is dat er een middelentoets van toepassing is. De belangrijkste voorziening is de bijstand.

2 Participatiewet

De participatiewet is de opvolger van de Wet Werk en Bijstand en kan worden gezien als een vangnet onder het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. Wanneer men niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van een andere socialezekerheidsregeling, kan men wel nog een beroep doen op een bijstandsuitkering in de zin van de Participatiewet. De bijstand heeft een aanvullende functie. Degenen die een beroep doen op deze wet moeten dan ook alles in het werk stellen om (weer) in zelfstandig bestaan te voorzien. De middelentoets en het individualiserende karakter van de Participatiewet spelen hier een belangrijke rol bij.

De Participatiewet heeft ook een activerende functie. Het zorgt ervoor dat bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden op gemeentelijk niveau weer plaats krijgen in het arbeidsproces. Het kent een groot aantal verplichtingen (zoals de verplichting geaccepteerde arbeid te aanvaarden) die hierop gericht zijn. Wanneer men de verplichtingen niet nakomt kan de uitkering worden gekort.

In de Participatiewet zijn een aantal regelingen voor mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt geïntegreerd. Men probeert hiermee de bijstandsregeling nog activerender te maken.

Voorwaarden
Bijstand komt toe aan Nederlanders die in Nederland wonen. De Participatiewet heeft een strikte territoriale werkingssfeer. Bepaalde vreemdelingen worden met Nederlanders gelijkgesteld; vreemdelingen met een verblijfsvergunning, onderdanen van EU-landen en asielgerechtigden. Bijstand aan illegale vreemdelingen is uitgesloten, ook in noodsituaties.

Er zijn verschillende omstandigheden die aanspraak op bijstand beperken. Jongeren van onder de achttien zijn bijvoorbeeld uitgesloten van het recht op bijstand. Studenten die jonger zijn dan 27 jaar kunnen aanspraak maken op studiefinanciering. Er is dan geen recht op algemene bijstand, maar wel op bijzondere bijstand. Ook wanneer er sprake is van een toereikende, passende voorliggende voorziening kan geen beroep op de Participatiewet worden gedaan.

De Participatiewet kent een hardheidsclausule. Het college van B&W is dan bevoegd bijstand toe te kennen aan iemand die niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Er moet dan wel sprake zijn van zeer dringende redenen, zoals een acute noodsituatie.

De bijstand beschermt tegen behoeftigheid (wanneer men niet in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien. Onder noodzakelijke bestaanskosten verstaat men dan de kosten van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor een menswaardig bestaan. Je kunt daarbij denken aan huisvesting, voeding, kleding en zorg. Schulden worden over het algemeen niet gezien als noodzakelijke bestaanskosten.

Algemene bijstand
Bij de verlenging van de bijstand is het uitgangspunt dat de bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (individualiseringsbeginsel). Onder belanghebbende wordt ook het gezin verstaan, er wordt dus ook gekeken naar de gezingssituatie. Het verstrekken van de bijstand is echter in hoge mate geobjectiveerd. Objectivering biedt dan ook een uniforme basis, terwijl individualisering zorgt voor de fine-tuning.

De bijstand is landelijk genormeerd. De Participatiewet onderscheidt een aantal landelijke normen die verschillen naar huishoudtype en leeftijd. Verschillen in hoogte etc. houden verband met veronderstellingen over verschillen in het behoefteniveau.

Voor gehuwden geldt dat zijn per maand netto 1.372,62 euro krijgen als normbedrag. Gehuwden zijn civielrechtelijk gehuwden en geregistreerde partners. Ook twee ongehuwden die een gezamenlijke huishouding voeren worden as gehuwd aangemerkt. Voor alleenstaanden is het normbedrag gelijk aan 70% van de gehuwdennorm. Een alleenstaande is een ongehuwde die geen gezamenlijk huishouden voert met een andere ongehuwde en die geen zorg heeft voor een kind beneden de achttien jaar.

Voor bijzondere bijslag bestaan geen normbedragen; het gaat om specifieke kosten. Of bijzondere bijstand wordt verleend is afhankelijk van de vraag of de betreffende kosten uit het bedrag van algemene bijstand kunnen worden voldaan. De bijzondere bijslag kan ook worden uitbetaald in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming voor premies voor een dergelijke verzekering.

De Participatiewet kent twee toeslagen die als bijzondere bijstand kunnen worden betaald. Ten eerste gaat het om de individuele inkomenstoeslag, bedoeld voor mensen die langdurig een laag inkomen en geen vermogen hebben, met geen uitzicht op inkomensverbetering. De tweede toeslag, de individuele studietoeslag, is bedoeld voor studenten met een arbeidsbeperking.

Middelentoets
Voor de bijstand is de inkomens- en vermogenspositie van de bijstand behoevende van cruciale betekenis. Wanneer men voldoende inkomen of vermogen (middelen) heeft bestaat er geen recht op bijstand. Onder middelen worden alle inkomens- en vermogensbestanddelen verstaan waarover de belanghebbende of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

Niet alle middelen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken worden in aanmerking genomen. De Participatiewet kent een groot aantal vrijstellingen, denk bijvoorbeeld aan de kinderbijslag en de huurtoeslag. Datzelfde geldt voor vermogen. Wanneer er sprake is van een bescheiden vermogen gelden er vrijstellingen.

Vormen van bijstand
Bijstand wordt in beginsel om niet verleend. De uitkering hoeft daarom niet te worden terugbetaald indien men ater niet meer bijstand behoeftig is. In sommige gevallen verleent de gemeente een geldlening. Dan is er wel sprake van terugbetaling. De Participatiewet biedt als alternatief de borgtocht/ krediethypotheek. Een bijstand kan ook in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld bij dakloosheid, verslaving etc. Een voorbeeld van zo’n bijstand in natura is bijvoorbeeld een slaapplaats voor dakloze.

Bijzondere groepen
Jongeren vormen een bijzondere groep. Zij worden geacht te werken of te studeren. In 2009 werd de Wet Investeren in Jongeren in het even geroepen. Deze wet maakte een einde aan het recht op algemene bijstand voor jongeren onder de 27 jaar. Inmiddels is deze wet weer ingetrokken en vallen jongeren van 18 tot 27 jaar weer onder de bijstand. Wel gelden er voor deze groep strengere regels m.b.t. het aanvragen van bijstand. De jongere moet zich melden bij het UWV en tijdens de wachttijd voor het aanvragen van de bijstand, zelf ook op zoek gaan naar werk of scholing. Het recht op bijstand vervalt wanneer de jongere door de overheid bekostigd onderwijs kan gaan volgen en aanspraak heeft op studiefinanciering. Het niet nakomen van verplichtingen kan weigering van de bijstand opleveren.

Ook zelfstandigen vormen een bijzondere groep. Het Bbz 2004 vervangt de regels voor algemene bijstand voor personen die kunnen worden aangewezen als zelfstandige. Gevestigde zelfstandigen moeten zelf kunnen aantonen dat zij in beginsel levensvatbaar zijn. Wanneer men als zelfstandige wordt aangemerkt bestaat er geen recht meer op bijstand. Voor de betrokkene hoeft dit niet altijd gunstig te zijn. Wanneer de bijstand wordt verleend wordt dit gedaan bij wijze van een renteloze lening. Wanneer na afloop van het ondernemingsjaar blijkt dat er te weinig winst is gemaakt om het bedrag terug te betalen, kan de lening worden omgezet in een bijstand om niet. Wanneer de bedrijfsvoering na het eerste jaar wordt doorgezet, wordt de renteloze lening omgezet in een rentedragende lening.

Verplichtingen en sancties
Net als andere socialezekerheidswetten kent de Participatiewet een informatieplicht. Overtreding van deze verplichting wordt met een bestuurlijke boete bestraft. Bij recidive wordt de belastingvrije voet echter maar ten hoogste drie maanden buiten werking gesteld. Voor de rest komt het boetestelsel overeen met dat van andere socialezekerheidswetten.

Naast de verzekeringsplicht bestaat de verplichting om wanneer gevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het uitveren van de wet. Wanneer men weigert dit te doen kan dat leidden tot verlaging of stopzetting van de uitkering.

Het uitgangspunt van de Participatiewet is dat burgers zelf verantwoordelijk zijn met arbeid een inkomen te verdienen. Bijstanders zijn om deze reden verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten en te aanvaarden. Daarnaast bevat de wet een aantal medewerkingsverplichtingen die verband houden met de eis dat de bijstandsgerechtigde flexibel moet zijn en zich zo aantrekkelijk mogelijk moet opstellen om de kansen op arbeid te vergroten.

Het activeringsbeleid in de bijstand heeft een steeds intensiever karakter gekregen. Men wordt steeds vaker verplicht om met behoud van een uitkering bepaalde werkzaamheden te verrichten. Veel gemeenten maken hier bij gebruik van een work-first benadering, waarbij mensen die zicht melden voor een bijstandsuitkering meteen aan het werk worden gezet. Men creëert hiermee tijd om te observeren over welke competenties iemand beschikt en welke ondersteuning nodig is bij het vinden van werk. Het lijkt een intensieve maatregel te zijn om de instroom in de bijstand te beperken.

Een tweede mogelijkheid is om bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering aan het werk te zetten is het aanbieden van een participatieplaats. Een voorziening die speciaal bedoeld is voor mensen die onbemiddelbaar zijn. Mensen worden daarmee in de gelegenheid gesteld om onbeloonde additionele werkzaamheden te verrichten zodat werkervaring kan worden opgedaan. Het leer/ervaringselement staat hierbij voorop.

De bovenstaande ontwikkelingen roepen de vraag op waar de grens ligt tussen de verplichte werkverschaffing in de vroegere armenzorg en de hedendaagse variant ervan.

Een verlaging van de bijstand moet los worden gezien van het opschorten, herzien of intrekken van de bijstand in verband met onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking.

Met ingang van 2013 s de bevoegdheid tot terugvordering door de gemeente omgezet in een verplichting, wanneer er ten onrechte een uitkering is versterkt als gevolg van een overtreding van de inlichtingenplicht.

De Participatiewet kent ook het bijstandsverhaal, waarbij het verhaal betrekking heeft op een derde. Het gaat dan bijvoorbeeld om een niet nagekomen alimentatieplicht.

Financiering
De bijstand wordt uitgevoerd door de gemeenten. De bevoegde gemeente is de gemeente waar de betrokkene woont. Voor zwervende daklozen zijn centrumgemeenten aangewezen om bijstand te verlenen. Binnen de gemeenten berust de beslissingsbevoegdheid op het B&W. De uitvoering van de gemeente is een uitvoering in medebewind, oftewel binnen het Rijk gestelde kaders.

De kosten van de Participatiewet komen voor rekening van de gemeenten. De gemeenten ontvangen daarvoor een rijksbijdrage in de vorm van een uitkeringsbudget en een re-integratiebudget.

3 Andere bestaansminimumregelingen

Naast de bijstand zijn er nog vier bestaansminimumregelingen: TW, IOAZ, IOAW, IOW. Er wordt hierbij alleen rekening gehouden met de inkomsten uit arbeid en er gelden hogere vijlatingsgrenzen voor inkomsten.

De doelgroep van de TW bestaat uit personen met een ontoereikende uitkering op grond van werknemersverzekeringen. De IOAW is een inkomensvoorziening voor oudere werkloze werknemers, van wie het recht op WW is geëxpireerd. De IOAZ is hetzelfde, maar dan voor zelfstandigen. De IOW is voor mensen van 60 jaar en ouder die tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011 werkloos geworden zijn en die langer dan drie maanden recht hadden op een WW-uitkering.

4 Awir

2Een aantal toeslagregelingen zijn gehuisvest onder het dak van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) Het gaat dan om de zorgtoeslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en de huurtoeslag. Binnen de Awir worden alle toeslagregelingen onderworpen aan één berekeningssystematiek, waarbij de toeslagen geleidelijk afnemen wanneer men meer verdient. Draagkracht speelt dus een grote rol. Toeslagen worden maandelijks uitgekeerd.

Re-integratie - Chapter 12

1 Inleiding

Het overgrote deel van de sociale zekerheidsuitgaven heeft betrekking op uitkering. Hierbinnen is veel aandacht voor preventie en re-integratie. Een uitkering wordt gezien als second best oplossing. Sociale zekerheid is dan ook wel een subsidiair instrument: de eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop.

Langdurige uitkeringsafhankelijkheid kan ontwrichtend werken voor het individu en kan de maatschappelijke samenhang ondermijnen. Hele generaties kunnen daardoor veroordeeld worden tot een maatschappelijk isolement. Vandaar dat er veel gebruik wordt gemaakt van re-integratievoorzieningen. Uitkeringsgerechtigden worden wel steeds strenger aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid om werk te vinden. Er worden dan ook steeds zwaardere sancties ingezet om dit af te dwingen.

2 Re-integratievoorzieningen

Mensen die recht hebben op een uitkering op grond van de Wet WIA en de WW hebben in principe recht op ondersteuning bij inschakeling in het arbeidsproces. Het recht op ondersteuning is echter geen hard, afdwingbaar recht. De UWV bepaalt de inhoud van het recht per geval. De uiteindelijke beslissing over de ondersteuning die iemand krijgt, wordt vastgelegd in een re-integratievisie. Hierin moet concreet worden beschreven welke stappen zullen worden gezet om tot re-integratie te komen en welke rechten en plichten daarbij in acht moeten worden genomen.

Het UWV laat zich bij de keuze van de ondersteuningsvorm primair leiden door de kans op werk en de manier waarop die kans kan worden verwezenlijkt of verbeterd. Uitgangspunt hierbij is het komen tot een goede match tussen vraag en aanbod en daarbij maatwerk leveren. Het UWV registreert werkzoekenden en vacatures. In de praktijk krijgt de matching gestalte ik werkpleinen; centrale plekken verspreid over het land waar vraag en aanbod samenkomen.

Het UWV heeft ook een preventieve re-integratietaak. Deze is gericht op werknemers die binnen vier maanden aanspraak zullen gaan maken op een werkeloosheidsuitkering. Men probeert daarmee te bewerkstelligen dat deze werknemers vanuit hun nog bestaande werksituatie op een andere werkplek terecht komen. Ook heeft het UWV een website om werkzoekenden te ondersteunen bij het vinden van werk.

Werkzoekenden kunnen ook zelf een reïntegratiebedrijf benaderen en met dat bedrijf een plan opstellen. Wanneer de UWV dit plan goedkeurt, krijgt de persoon zelf een bedrag in handen dat hij kan inzetten om de benodigde ondersteuning in te kopen.

Het UWV kan verschillende re-integratievoorzieningen inzetten ter ondersteuning van het vinden van werk. Ten eerste kan het gaan om scholing. Scholing wordt door het UWV als noodzakelijk gezien wanneer:

  1. De te volgens scholing relevant is voor de arbeidsmarkt. Dit wordt aangenomen wanneer er uitzicht is op een baan en de werkgever scholing daarvoor relevant vindt.;

  2. De beoogde scholing moet zijn gericht op systematisch verwerven van kennis of vaardigheden volgens een vooraf vastgesteld programma en de verworden kennis en vaardigheden moeten worden getoetst.;

  3. Voor werkzoekenden met een andere uitkering zoals de ZW, moet worden vastgesteld of scholing haalbaar is.

Scholing die het UWV noodzakelijk vindt, kan gedurende een jaar met behoud van uitkering worden gevolgd. Wanneer het UWV scholing niet noodzakelijk vindt dan is het volgen daarvan nog steeds mogelijk, maar niet met vrijstelling van de sollicitatieplicht.

Een tweede vorm van een re-integratievoorziening zijn arbeidsplaatsen. Arbeidsplaatsen zijn specifiek bedoelt voor mensen met een WGA-, IVA- of Wajong uitkering, die naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperkingen hebben. Deze voorzieningen richten zich op het wegnemen van ervaren belemmeringen, zoals aanpassing van de arbeidsplaats.

Het UWV kan om de kans op regulier werk te vergroten participatieplaatsen creëren voor uitkeringsgerechtigde die nog niet bemiddelbaar zijn. De werkzaamheden moeten dat additioneel zijn en mogen niet leiden tot verdringing van bestaande, regulier beschikbare arbeid op de arbeidsmarkt.

De no-riskpolis is een op werkgevers gerichte voorziening die werkgevers geheel of gedeeltelijk bevrijdt van de plicht om bij ziekte loon door te betalen. De werkgever moet daarvoor een nieuwe dienstbetrekking aangaan met de werknemer die behoort tot de doelgroep in artikel 29b ZW. Dit artikel richt zich op de werknemer die: (1) voorafgaande aan de nieuwe dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van Wet WIA of Wajong; (2) voorafgaande aan de nieuwe dienstbetrekking recht had op een bijstandsuitkering en bij wie het UWV structurele functionele beperkingen heeft vastgesteld; en (3) recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA en wiens dienstverband wordt voortgezet nadat dit recht is vastgesteld. Een werknemer moet binnen vijf jaar na aanvang van de nieuwe dienstbetrekking uitvallen wegens ziekte. Wanneer hieraan wordt voldaan betaald het UWV vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid ziekengeld uit.

Proefplaatsing biedt uitkeringsgerechtigden de mogelijkheid om bij wijze van proef gedurende maximaal een half jaar werkzaamheden te verrichten bij een werkgever. De werkgever is daarvoor geen loon verschuldigd, want men behoudt de uitkering.

De premiekorting biedt werkgevers de mogelijkheid om op het totaal van de verschuldigde premies een korting toe te passen. Zij moeten dan wel een nieuw dienstverband aangaan met iemand die een uitkering ontvangt op grond van Wet WIA, Wajong of WW.

3 Gemeentelijke voorzieningen

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de reintegratie van de personen genoemd in de participatiewet. De Participatiewet biedt degenen die vallen onder de re-integratieverantwoordelijkheid van de gemeente, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Onder bepaalde voorwaarden kan er ook aanspraak worden gemaakt op voorzieningen die de gemeente voor de arbeidsinschakeling noodzakelijk acht. De term aanspraak geeft aan dat de inhoud daarvan niet op voorhand vasststaat. De gemeente zal per geval bepalen of en in welke vorm ondersteuning wordt ingezet.

De gemeentelijke beleidsvrijheid om zelf te betalen welke vorm van ondesteuning wordt geboden en welke voorwaarden daaraan worden gesteld, laat onverlet dat regionale samenwerking nodig is in de sfeer van de arbeidsbemiddeling. Om de arbeidsparticipatie van mensen met arbeidsbeperkingen een extra impuls te geven zijn er afspaken gemaakt over het creeren van extra werkgelegenheid.

De Participatiewet heeft als doel zo veel mogelijk mensen die onder de re-integratieverantwoordelijkheid van de gemeente vallen, onder te bregen bij reguliere werkgevers.

Een voorbeeld van een re-integratievoorziening die in de Participatiewet is gereeld is de loonkostensubsidie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen. De hoogte van de subsidie hang af van de vastgestelde loonwaarde en bedraagt maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. De loonkostensubsidie kan structureel worden ingezet. Personen die op deze manier gaan werken, hebben aanspraak op begeleiding op de werkplek.

Voor bijstandgerechtigden die nog niet bemiddelbaar zijn, kan de gemeente participatieplaatsen creeeren waarop zij gedurende maximaal twee jaar, met behoud van uitkering, onbeloonde werkzaamheden kunnen verrichten. Aan het verrichten van arbeid op een van deze plaatsen is een stimuleringspremie verbonden. Daarnaast kunnen gemeenten inzetten op sociale activering. Op die manier kunnen met behoud van een uitkering, onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten worden verricht zoals vrijwilligerswerk.

Als het perspectief op terugkeren naar het betaalde arbeidsproces geheel ontbreekt, kan de gemeente de persoon in kwestie beschut werk aanbieden. Men kan dan werken onder aan hun beperkingen aangepaste omstandigheden. De arbeid wordt dan verricht tegen het wettelijk minimum of cao-loon.

4 Afspraken over banen

Werkgevers hebben zich op basis van het Sociaal Akkoord garant gesteld voor het creeeren van extra werkgelegenheid voor mensen metn een arbeidsbeperking. Om aan de banenafsrpaak te boldoen moeten werkgevers nieuwe banen creeeren, maar ook mensen uit de doelgroep plaatsen op plekken die vrijkomen door natuurlijk verloop. De extra banen moeten stapsgewijs worden gerealiseerd met 2026 als eindpunt.

Als het aantal afgesproken banen in een bepaald jaar niet gerealiseerd kan worden, kan na overleg met gemeenten en sociale partners, worden besloten een quotumregeling te laten ingaan. De banenafspraak verliest dan zijn vrijblijvendheid.

Handhaving - Chapter 13

1 De handhavingsketen

Omdat iedereen betaald voor sociale zekerheid is het belangrijk dat de besteding hiervan verloopt via de regels en bedoelingen van de wetgever. Toch blijkt dit niet altijd een vanzelfsprekende zaak. Fraude en misbruik werken ontwrichtend en odnermijnen het draagvlak van het stelsel van sociale zekerheid. De vraag is echter of er altijd sprake is van opzet.

Fraude is gerelateerd aan overtredingen van de inlichtingenverplichtingen. Wie onjuiste informatie doorgeeft of verzwijgt kan daarvoor worden beboet of worden bestraft door de rechter. De term misbruik moet worden geassocieerd met de situatie dat de disverse medewerkingsverplichtingen niet voldoende worden nagekomen. Ook overtredingen van de medewerkingsverplichtingen kunnen worden gesanctioneerd. Zowel fraude als misbruik worden bestreden door middel van verplichtingen die bij niet nakomen kunnen worden gesanctioneerd.

Om een rechtmatige uitvoering van socialezekerheidswetten te garanderen wordt er gebruik gemaakt van de handhavingsketen. De eerste stap hierbinnen is preventie, gevolgd door controle, terugvodering en sanctionering.

2 Terugvordering

Het instellen van een terugvordering valt juridisch -dogmatisch gesproken uiteen in drie afzonderlijke handelingen: de herzienings-, de terugvordering- en de invorderingshandeling. Er kan van terugvordering worden afgezien wanneer een persoon gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de resterende schuld kan dan worden kwijtgescholden. In het geval van fraude kan er pas na 10 jaar sprake zijn van een kwijtschelding. De wet bepaalt dat er van herziening kan worden afgezien wanneer er sprake is van dringende redenen. Dringende redenen kunnen uitsluitend worden aangenomen in louter individuele situaties waarin iets uitzonderlijks of awijkends aan de hand is.

Het strenge terugvorderingsbeleid van het UWV en SVB heeft als consequentie dat er nogal eens klantonvriendelijke beslissingen moeten worden genomen. Om deze reden hebben beide instellingen beleidsregels geformuleerd waarin de ruimte om af te zien van herziening en terugvordering is verruimd.

De Participatiewet kent alleen een terugvorderingsplicht voor de kosten van de bijstand die ten onrechte zijn gemaakt als gevolg van overtreding van de inlichtingenplicht.

3 Sancties

Binnen de sociale zekerheid is met de Wet BMT een sanctieregime ingevoerd met drie sancties:

1. De bestuurlijke boete;
2. De bestuurlijke maatregel; en
3. De schriftelijke waarschuwing

Voor alle sancties geldt dat ze worden opgelegd bij een schending van de wettelijke medewerkings- en inlichtingenverplichtingen.

Een boete wordt uitsluitend opgelegd bij overtreding van de informatieverplichting. In andere gevallen volgt een maatregel in de vorm van een verlaginf of weigering van de uitkering. Met de inwerkingtreding van de Fraudewet zijn de boetes flink vehoogd. De norm bij de eerste overtreding bestaat dan uit 100% van het benadelingsbedrag. In 2014 bepaalde de CRvB dat het boeteregime te weinig rekening houdt met het evenredigheidsbeginsel, omdat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen personen die fraude plegen en personen die om een andere reden niet aan de inlichtingenverplichtinng kunnen voldoen. Het CRvB heeft daarom een alternatief boetestelsel voorgeschreven waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen opzet (100%), grove schuld (75%), verwijtbaarheid (50%) en verminderde verwijtbaarheid (25%). De minister van SZW heeft aangekondigt het Boetebesluit Socialezekerheidswetten aan te passen.

Bij herhaalde overtreding van de inlichtingenplicht bedraagt de boete ten minste 150% van het benadelingsbedrag.

De maatregel komt neer op het weigeren van de uitkering. Het gaat dan om een tijdelijke, blijvende, gehele of gedeeltelijke weigering van het uitkeringsrecht.

De uitvoeringsinstellingen zijn bevoegd een schriftelijke waarschuwing te geven indien de betrokkene zijn informatieplicht niet, onvolledig of niet tijdig is nagekomen, maar dat nog niet heeft geleid tot het ten onrechte versterekken van een uitkering.

4 Strafrecht

Indien opzettelijk onware gegevens worden verspreid of informatie wordt achtergehouden, is er sprake van een misdrijf. Dit kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar of een geldboete in de vijfde categorie. Wanneer er geen opzet in het spel is kan dit worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes maanden of een geldboeten in de derde categorie. Het vervolgingsbeleid van het OM is na de komst van de Fraudewet flink aangescherpt. Alle gevallen met een schadebedrag boven 50.000 euro moeten strafrechtelijk worden afgehandeld. Gevallen met een kleiner schadebedrag worden alleen vervolgd als er iets bijzonders aan de hand is.

5 Rechtswaarborgen

Handhavingsinspanningen kunnen een groot effect hebben op het persoonlijk leven van de burger. Er zijn echter grondrechtelijke waarborgen die ervoor zorgen dat de verzorgingsstaat niet omslaat in een politiestaat. Vaak zijn deze waarborgen verankerd in internationale verdragen. Een voorbeeld van zo'n grondrecht is bijvoorbeeld het zwijgrecht. Andere waarborgen vloeien voort uit het recht op privacy en het huisrecht.

6 Detentie

De vraag is in hoeverre er een recht op uitkering bestaat voor personenen die een gevangenisstraf uitzitten. De Wsg stelt dat eenieder die rechtens van zijn vrijheid is beroofd is uitgesloten van elk recht op socialezekerheidsuitkeringen. Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis valt niet onder de Wsg. Het strafbaar feit wordt dan namelijk niet toegerekend omdat men een geestesstoornis heeft waarvoor men dient te worden opgenomen. Het doel is deze persoon dusdanig te behandelen dat hij weer naar huis kan en normaal kan functioneren. Een andere uizondering geldt voor personen die hun straf buiten de gevangenis mogen uitzitten (extramuralen). Personen die in een tbs-kliniek verblijven hebben geen recht op een uitkering.

Internationaal socialezekerheidsrecht - Chapter 15

1. Sociale zekerheid in het buitenland

Sociale zekerheid is een verschijnsel dat niet alleen in Nederland voorkomt, maar is ook op internationaal niveau in de loop der jaren van groot belang geworden. Helaas kent de helft van de wereldbevolking geen enkele vorm van sociale bescherming, omdat het ontwikkelen en onderhouden van een stelsel van sociale zekerheid een zware belasting is voor de nationale economie. Te meer om die reden heeft de internationale gemeenschap verdragen in het leven geroepen waarmee zij zich met de sociale zekerheid bemoeien. Motieven hiervoor waren: (1) ontwikkeling van sociale zekerheid, (2) creëren van een gelijk speelveld tussen de landen en (3) de bescherming van migrerende werknemers.

2 Een overzicht

De internationale sociale zekerheid is gebaseerd op vier lagen die meestal in internationale verdragen zijn neergelegd. De volgende vier lagen kunnen worden onderscheiden:

  • Grondrechten;

  • Normverdragen;

  • EU-recht; en

  • Bi- en multilaterale coördinatieverdragen.

3 Recht op sociale zekerheid

Het recht op sociale zekerheid is als sociaal grondrecht of mensenrecht (fundamenteel recht) erkend. Het komt in allerlei verdragen en wetten voor. Denk bijvoorbeeld aan artikel 22 Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens of artikel 9 IVESCR. Op Europees niveau zijn de bepalingen neergelegd in artikel 12 van het ESH en artikel 34 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De Nederlandse Grondwet kent in artikel 20 een recht op sociale zekerheid, bijstand en gezondheidszorg.

De bepalingen geven de staat de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de sociale zekerheid in goede banen wordt geleid en zijn uitwerking kan hebben in een land. De EG komt slechts in actie indien de lidstaten niet actief genoeg de sociale zekerheid beschermen en de kwestie daardoor beter aan de EG kan worden voorgelegd. Dit wordt ook wel het subsidiariteitsbeginsel genoemd.

Het grondrecht op sociale zekerheid heeft in Nederland geen rechtstreekse werking, doordat de rechter het niet als eenieder verbindende verdragsbepaling op grond van artikel 94 Grondwet heeft aangenomen. Het is een instructienorm die de overheid opdraagt om een stelsel van sociale zekerheid te realiseren en in stand te houden. Daarnaast dient de overheid te streven naar een minimaal niveau van bescherming van haar inwoners. Denk aan het recht op minimumloon. In Nederland is in artikel 20 van de Grondwet geregeld dat de staat de aanspraken op sociale zekerheid in bepaalde regelingen moet neerleggen. Dat is in talrijke wetten gebeurd zoals we hiervoor hebben kunnen lezen.

In Nederland wordt slechts werking aan sociale grondrechten gegeven door bij de interpretatie van bepalingen die wel rechtstreeks werken, rekening te houden met de uitgangspunten van de sociale grondrechten. Dit wordt ook wel de reflexwerking genoemd.

Het stelsel van sociale zekerheid dient een stelsel van regelingen te maken waarvan bepaalde eisen worden gesteld. De verplichtingen van de staat die voortvloeien uit artikel 9 IVESCR zijn:

  • To respect. De staat moet private regelingen ook hun werking laten hebben naast de publieke regelingen;

  • To protect. De staat moet regels formuleren en toezicht houden; en

  • To fulfil. Voor iedere inwoner van een bepaald land dient een bestaansminimum te worden gegarandeerd.

De volgende grond- en mensenrechten zijn ook van belang op het grondrecht sociale zekerheid. Voorbeelden zijn:

  • Het recht op gelijke behandeling;

  • Het recht op een eerlijk proces;

  • Het recht op bescherming van de privacy; en

  • Het recht op bescherming van eigendom.

Het recht op gelijke behandeling is neergelegd in artikel 26 IVBPR, waarin een algemeen discriminatieverbod is opgenomen. Discriminatie van welke aard dan ook is verboden. Ook in het EVRM is een algemeen discriminatieverbod opgenomen. Dit is echter geen zelfstandig werkend recht, waardoor zij alleen toepassing kan vinden in samenhang met een ander grondrecht.

Het recht op een eerlijk proces is neergelegd in artikel 6 EVRM. Geschillen over burgerlijke en strafzaken dienen binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechter te worden beslecht. Bij geschillen over burgerlijke zaken kan je denken aan de rechten die de sociale zekerheid geeft. Bij geschillen over strafzaken kun je denken aan de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd als sanctie.

Het recht op bescherming van privacy is neergelegd in artikel 8 EVRM en speelt vooral een grote rol in Nederland bij de uitvoering van de WWB. De sociale zekerheid is erkend als een eigendomsrecht en valt daardoor onder de eigendomsbescherming van het EVRM. Zie artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM.

4 Normverdragen

Normverdragen inzake sociale zekerheid bevatten minimumnormen met betrekking tot reikwijdte, beschermingsniveau en inrichting van het stelsel. Zij verplichten landen die partij zijn bij de verdragen hun stelsel van sociale zekerheid op het in die verdragen omschreven niveau te brengen en te houden. Het belangrijkste instrument hierbij is de IAO-conventie nr. 102, die normen geeft voor de gehele sociale zekerheid.

5 Grondrechten van de Eu

Binnen de Eu is er meerdere malen aandacht gevraagd om de sociale dimensie van de interne markt te versterken. Om deze reden werd een uitgebreide grondrechtencatalogus vastgelegd, die zijn grondslag kreeg in het Handvest van de grondrechten van de EU. Het is een bundeling van in de EU geldende grondrechten, die voortvloeien uit maatschappelijke tradities van de lidstaten. De waarde van het handvest is sterk afhankelijk van de manier waarop de EU hieraan toepassing geeft.

6 EU-werkingsverdrag

Het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is ook van belang voor de sociale zekerheid. Zij regelt onder andere het vrije verkeer van natuurlijke personen. Het is in strijd met dit beginsel als werknemers als gevolg van hun migratie binnen de Unie wat betreft hun sociale zekerheid in een nadeligere positie komen te verkeren dan zij voorheen zaten. De wettelijke beperkingen die de werknemer in een nadeligere positie zullen brengen, moeten worden opgeheven.

Het beginsel van vrije verkeer van personen is in beginsel van toepassing op actieve personen, dat wil zeggen werknemers en zelfstandigen. Niet-actieven hebben een verblijfsrecht in een ander land, mits zij over voldoende eigen middelen beschikken om in een menswaardig bestaan te voorzien. Artikel 20 VWEU.

Een van de doelstellingen van de EU is het bevorderen van een hoog niveau van sociale bescherming. Het socialezekerheidsbeleid behoort primair tot de bevoegdheden van de individuele lidstaten. Dit hangt samen met het subsidiariteitsbeginsel. De EU mag alleen in actie komen wanneer lidstaten niet actief genoeg zijn en de kwestie beter door de EU kan worden behartigd. Besluitvorming van de EU op het terrein van algemene zekerheid dient met algemene stemmen te geschieden.

Er moet sprake zijn van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

7 EU-coördinatie recht

Dit recht gaat over het secundaire gemeenschapsrecht. Het gaat hierbij niet om het invoeren van wettelijke regelingen, maar om het afstemmen van de werking van het nationale zekerheidsrecht op andere deelnemende verdragstaten. De inhoud van het socialezekerheidsrecht wordt ongemoeid gelaten.

Personele werkingssfeer

De verordening heeft een ruime personele werkingssfeer volgens artikel 2, waardoor er geen onderscheid wordt gemaakt tussen actieven en niet-actieven. Op grond van artikel 3 is de verordening op het gehele socialezekerheidsrecht van toepassing met uitzondering van de sociale bijstand (de WWB).

Ook hier staat het beginsel van het vrije personenverkeer centraal. In deze verordening zijn een aantal uitgangspunten opgenomen die werknemers moeten beschermen tegen nadelen die voortvloeien uit migratie tussen de lidstaten van de Unie. Er zijn zes uitgangspunten in opgenomen:

  • Discriminatie naar nationaliteit verboden is. Artikel 4 Vo. nr. 883/2004;

  • Doorbreking van exportverboden. Artikel 7 Vo. nr. 883/2004;

  • Gelijkstelling van feiten, gebeurtenissen en inkomsten in een andere lidstaat. Artikel 5 Vo. nr. 883/2004;

  • De wetgeving van slechts één lidstaat is van toepassing. Hier draait het om het werklandbeginsel. Artikel 11 Vo. nr. 883/2004;

  • Samentelling van tijdvakken van verzekering, wonen en arbeid. Artikel 6 Vo. nr. 883/2004; en

  • De voorkoming van samenloop van prestaties. Dit gaat om het tegengaan van ongewenste cumulatie van uitkeringen uit verschillende lidstaten, waardoor iemand overgecompenseerd wordt. Artikel 10 Vo. nr. 883/2004

Qua materiele werksfeer is de verordening van toepassing op het grootste gedeelte van de sociale zekerheid.

Prestaties bij ziekte en moederschap
Verordening bevat een aantal bijzondere bepalingen die van toepassing zijn als de verzekerde met zijn gezinsleden in een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat woont. In het geval van ziekte en moeder- of vaderschap hebben deze bepalingen betrekking op verschillende soorten prestaties.

Als een verzekerde met zijn gezinsleven in een andere dan de bevoegde lidstaat woont of verblijft worden inkomensverdervingsuitkeringen in principe door het werkland verstrekt. De betrokkene moet zich ziekmelden en registreren bij het orgaan van het woonland. Hij valt ook onder controle van dat orgaan.

Voor verstrekkingen gelden afzonderlijke regels.

Invaliditeit
Voor de coordinatiebepalingen op het gebied van invaliditeit is van belang dat de invaliditeitsbepalingen worden onderscheiden in twee typen: regelingen die gebaseerd zijn op een risicostelsel (A-wetgevingen) en overige regelingen die uitgaan van een opbouwstelsel (B-wetgevingen). Het belangrijkste verschil is dat in het risicostelsel de hoogte van de uitkering niet afhankelijk is van de duur van de tijdvakken van verzekering of wonen. Zowel in de risicostelsels als in de opbouwstelsels komen wachttijden voor. Zolang die wachttijd niet is vervuld kan ook het recht op uitkering niet ontstaan.

Indien een belanghebbende uitsluitend verzekerd is geweest in landen met risicostelsels, heeft hij alleen recht op een uitkering tegenover het orgaan van het land waarvan de regeling van toepassing is op het moment dat de arbeidsongeschiktheid ontstaat. Ingewikkelder is het als zowel risicostelsels als opbouwstelsels in het geding zijn. De belanghebbende heeft dan recht op invaliditeitspensioen in meerdere lidstaten.

Ouderdom
De van toepassing zijnde coordinatiebepalingen in geval van ouderdom zijn te vinden in art. 44 e.v. Verordening nr. 883/2004. De nationale regelingen omtrent ouderdom gaan doorgaans uit van een opbouwsysteem. Op basis daarvan komt iemand na een verzekeringsperiode, na een verzekeringsperiode van 50 jaar in aanmerking voor het volledige pensioenbedrag.

8. Andere verdragen/ bepalingen

Bijzondere coördinatiebepalingen zijn erop gericht om potentiële belemmeringen weg te nemen voor migrerende werknemers. Kortom voor het vrije personeelsverkeer.

Wereldwijd zijn er een groot aantal bilaterale coördinatie verdragen afgesloten tussen bepaalde lidstaten. Deze verdragen worden gesloten om de socialezekerheidsrechten te beschermen van personen die migreren tussen de deelnemende landen. Om ervoor te zorgen dat iemand de aanspraken die zijn opgebouwd, niet verliest, bieden deze verdragen uitkomst. De aanspraken worden meegenomen naar het andere land.

Ook zijn er naast de bilaterale verdragen enkele multilaterale verdragen tot stand gekomen in het kader van de Raad van Europa. Denk aan het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid uit 1972.

 

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,
Click & Go to more related summaries or chapters

Assortimentwijzer voor Rechten Masters UL Leiden

Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2646 1