Oefententamens Strafrecht 1 - RUG
- 5422 reads
Lees onderstaand fragment van een vonnis.
Uitspraak
Rechtbank Utrecht
Vonnis van de meevoudige kamer
In de zaak van
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Midden-Nederland
tegen
[verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]
raadsman: E. van Soest, advocaat te Utrecht
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2015.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan de verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlasteleggen, tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Utrecht, gemeente Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Mini Cooper), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreven waardoor of waarbij de bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaam [slachtoffer]) werd gedood (art. 6 WVW);
Althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:
Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mini Cooper, op de Maliebaan te Utrecht, komende uit de richting van de A27. Verdachte reed in de richting van de Nachtegaalstraat. Vanaf de richting van de Nachtegaalstraat reed de bestuurder een blauwe Volvo op de Maliebaan te Utrecht. Achter de blauwe Volvo reed een motor, deze motor werd bestuurd door [slachtoffer]. Verdachte reed op de linkerrijstrook van de Maliebaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeerd) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Volvo. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Daarbij kwam de verdachte in botsing met de motorrijder en gleed de motor onderuit. De bestuurder van de motor is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, nu verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daarmee al niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht om zoveel mogelijk rechts te (blijven) rijden.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zowel het primair als het secundair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde gedragingen niet aan verdachte kunnen worden verweten. (...) Naar de mening van de raadsvrouw is het aanemelijk geworden dat ten tijde van cq. kort voorafgaand aan het ongeval sprake is geweest van een korte hartstilstand bij verdachte tijdens de autorit. De raadsvrouw wijst daarbij, kort gezegd, op een brief van 11 juni 2014 van de cardioloog van verdachte en een aantal getuigenverklaringen. Uit deze getuigenverklaringen blijkt dat er geen enkele reactie vanuit verdachte kwam toen hij met zijn auto naar links reed. Verdachte zelf kan zich ook niets herinneren van momenten vlak voor en tijdens het ongeval. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte deze toestand ook niet kunnen voorkomen, nu hij zich voorafgaand aan het ongeval fit voelde. Verdachte was weliswaar voorafgaand aan het ongeval ervan op de hoogte dat hij hartritmestoornissen had, maar hij ging elk jaar op controle bij de cardioloog en gebruikte medicijnen.
Beoordeling door de rechtbank
(...)
Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, is verdachte met zijn auto op de linker rijbaan terecht gekomen, daarna gebotst tegen een hem tegemoet komende auto en vervolgens tegen een motor.
2.1.
Onderzoek door de politie
Naar de toedracht van het ongeval hebben verbalisanten van Forensische Opsporing onderzoek verricht. Zij hebben geen enkele aanwijzing in de vorm van een technisch gebrek aan de auto van verdachte gevonden, die de manoeuvre van de auto voorafgaand aan het ongeval zou kunnen verklaren. In het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse is vermeld dat de verbalisanten niet vast hebben kunnen stellen wat de reden is geweest dat de bestuurder van de Mini Cooper, zijnde verdachte, met de auto op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen.
Tevens is onderzoek verricht naar de bel- en sms-gegevens van de telefoon van verdachte. Uit dit onderzoek is gebleken dat verdachte rond het tijdstip van het ongeval, zijnde ongeveer 12.10 uur, niet gebeld is of heeft gebeld met zijn telefoon. Ook heeft hij rond dat tijdstip geen sms-berichten ontvangen of verstuurd.
Ten slotte blijkt uit onderzoek dat verdachte geen alcohol had gedronken. Ook is niet gebleken dat hij drugs of medicijnen had gebruikt die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er geen objectieve oorzaak is gevonden voor het ongeval.
2.2. Schuldvraag
Ter zitting heeft verdachte, evenals hij tegenover de politie had gedaan, verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het ongeval.
De vraag die de rechtbank thans dient te beantwoorden, is of het ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten.
Verschillende getuigen hebben verklaringen afgelegd die inhouden dat zij zagen dat de auto van verdachte op de verkeerde weghelft terecht kwam, maar dat er geen ongeval corrigerende maatregelen werden genomen (...)
In het dossier bevindt zich voorts een verklaring van de cardioloog van verdachte, gedateerd 11 juni 2014. (...) De rechtbank begrijpt hieruit dat de cardioloog als mogelijke oorzaak voor het ongeval geeft dat verdachte buiten bewustzijn is geraakt ('collaps') als gevolg van een (kortdurend) hartinfarct. Weliswaar zijn dit bevindingen die de cardioloog achteraf heeft gedaan, maar de rechtbank heeft op grond van het schrijven van de cardioloog geen aanleiding te veronderstellen dat de situatie van verdachte in medisch opzicht anders was dan daarvoor. Deze mogelijke oorzaak wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de hierboven weergegeven getuigenverklaringen. Bovendien verklaart getuige [getuige 4] dat hij naar de bestuurder van de Mini Cooper (zijnde verdachte: conclusie rechtbank) heeft gekeken en dat hij nog weet dat hij geen oogcontact met de bestuurder kon krijgen. De getuige verklaart dat het hoofd van de bestuurder naar beneden gebogen was.
Voorts verklaren enkele getuigen dat verdachte na het ongeval klaagde over pijn aan zijn borst. Zo verklaart de getuige [getuige 3] dat de bestuurder van de Mini Cooper klaagde over pijn in zijn borst en daarbij over zijn borst wreef. Ook had de bestuurder van de Mini Cooper gevraagd wat er gebeurd was. De getuige [getuige 5] verklaart ook dat de bestuurder van de Mini Cooper pijn aan zijn borst had. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk is geworden dat verdachte als gevolg van bewustzijnsverlies ten gevolge van een (kortdurende) hartstilstand op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, waarna de aanrijding met een dodelijk slachtoffer als gevolg, heeft plaatsgevonden.
(Einde fragment vonnis rechtbank Gelderland)
In haar verweer (onder het kopje: het standpunt van de verdediging) doet de raadsvrouw van de verdachte een beroep op een schulduitsluitingsgrond. Op welke schulduitsluitingsgrond doet de raadsvrouw een beroep? En heeft dit beroep kans van slagen? Motiveer uw antwoord.
Stel: de rechter aanvaardt het beroep op de schulduitsluitingsgrond. Stel verder dat - naast het bovenstaande verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de toepasselijkheid van een strafuitsluitingsgrond op zowel het primair als subsidiair tenlastegelgde (onder het kopje: het standpunt van de verdediging) - de raadsvrouw ook betoogt dat de tenlastelegging een onbegrijpelijk samenstel van woorden oplevert. Volgens de raadsvrouw is de tenlastelegging van het primair tenlastegelegde feit een obscuur libel dat door geen enkel normaal mens kan worden begrepen. De rechtbank stelt echter dat het er niet toe doet dat normale mensen een tenlastelegging niet kunnen lezen. Zolang juristen het maar begrijpen, is er geen probleem. Daarom wordt het verweer verworpen.
Welke beslissingen en motiveringen dient de rechter in het vonnis op te nemen ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit en ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit? Onderbouw uw antwoord met een verwijzing naar de relevante bepalingen.
Op de avond van vrijdag 18 oktober 2011 zitten de vrienden Aris en Wouter zich stierlijk te vervelen. Geld om de stad in te gaan hebben de beide mannen niet: ze zijn platzak door alle snelheidsboetes die zij in de afgelopen tijd hebben moeten betalen. Om wat leven in de brouwerij te brengen, vatten ze het plan op om een flitspaal, tenslotte de bron van hun ellende, op te blazen. Gezamenlijk fabriceren ze een vuurwerkbom. Het explosief bestaat uit een metalen pijp die ze vervullen met het zeer gevaarlijke en explosieve flitspoeder. Aan de metalen pijp bevestigd Aris een lont waarmee het explosief gemakkelijk kan worden aangestoken. De twee besluiten om de vuurwerkbom aan een flitspaal op te hangen bij een drukke provinciale weg in de buurt van hun woonplaats Utrecht.
Na de fabricatie van deze vuurwerkbom vertrekken Aris en Wouter per auto naar de flitspaal. Ze leggen het explosief samen met ducttape en een keukentrapje in de auto. Aris is van plan om na het bevestigen van de vuurwerkbom aan de flitspaal in zijn eentje op de fiets terug te komen om de lont aan te steken. Aris denkt op die manier sneller ongezien weg te kunnen komen. Bij de flitspaal aangekomen, stapt Aris op de keukentrap om het explosief te bevestigen. Het is dan inmiddels 3:00 uur 's nachts. Meerdere auto's passeren de twee jongens terwijl zij in de berm staan met het explosief.
Als Aris later op zijn fiets terugkomt om de vuurwerkbom aan te steken, ziet hij een politieauto bij de flitspaal staan. Een oplettende automobilist heeft de politie gewaarschuwd. Aris besluit om weg te gaan zonder de agenten op de hoogte te stellen van de gevaarlijke inhoud van de metalen pijp.
In overleg met de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (hierna: EOD) besluiten de agenten het projectiel dat aan de flitspaal zit niet zelf te verwijderen.
Om 05:00 uur is de EOD ter plaatse. De ploegencommandant van de EOD verwijdert het projectiel van de flitspaal. Als dat gelukt is, opent hij het projectiel. Het flitspoeder vangt hij op in een daarvoor gereedstaande plastic zak. Vervolgens geeft hij aan EOD-medewerker Carl het teken dat de onderdelen gereed en veilig zijn om te worden verpakt voor vervoer. Carl loopt daarop naar de ploegencommandant toe. Als hij de metalen buis oppakt, merkt hij dat er nog kruitresten uit de pijp komen. Tijdens deze laatste handeling vindt om 07:00 uur een ontploffing plaats.
Carl, die de metalen buis in zijn hand houdt tijdens de explosie, loopt door het uiteenspatten van de vuurwerkbom blijvende gehoorschade op. Zijn rechterhand wordt bovendien deels weggeslagen.
De officier van justitie is van mening dat Aris zich schuldig heeft gemaakt aan het delict ex art. 302 lid 1 Sr.
Op 16 juni 2012 moet Aris voor de rechtbank te Utrecht verschijnen. De dagvaarding (die aan Aris in persoon is uitgereikt) bevat de volgende tenlastelegging:
'dat hij op of omstreeks 19 oktober 2011 te Utrecht, althans in Nederland, aan een persoon (te weten Carl), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een weggeslagen rechterhand en/of blijvende schade aan de trommelvliezen van beide oren) heeft toegebracht, door met dat opzet een (zwaar) explosief te vervaardigen/fabriceren en vervolgens dit explosief te bevestigen aan een (zich op de openbare weg bevindende) flitspaal en dit explosief (aldaar) achter te laten, welk explosief vervolgens op enig moment in de (directe) nabijheid van die Carl is geëxplodeerd (art. 302 lid 1 Sr).'
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in opdracht van het OM onderzoek verricht naar de inhoud en het gevaar van het explosief. De deskundige van het NFI verklaart ter zitting dat als een metalen pijp zoals i.c. gebruikt tot ontploffing komt, gevuld met het zeer explosieve flitspoeder, stukken staal door de omgeving kunnen vliegen die zeer ernstige verwondingen kunnen toebrengen aan personen die binnen een straal van 150 meter lopen.
Ter zitting komt tevens vast te staan dat Carl, in strijd met het 'protocol explosieven ruimen' van de EOD, geen beschermende kleding (incl. gehoorbeschermers en een bril) droeg op het moment dat hij de metalen buis vastpakte.
Tijdens de terechtzitting betoogt Aris: "Ik wilde inderdaad de flitspaal opblazen. Die rotdingen verzieken onze samenleving. Mensen liggen krom voor het betalen van al die boetes. Het is volgens mij een ondemocratische manier om meer belastinggeld te innen. Ik zie het opblazen van een flitspaal als mijn plicht. Die plicht is belangrijker dan dat zo'n explosie volgens de wet niet mag of dat de brokstukken wat blikschade aan de auto's veroorzaken. Dat er wel eens een persoon geraakt zou kunnen worden, is achteraf bezien misschien logisch, dat had ik wel moeten beseffen. Maar met het opblazen van een flitspaal wilde ik de samenleving juist weer een beetje leefbaarder maken."
Stel: de rechter hecht geloof aan de verklaring van Aris. Tot welke einduitspraak zal de rechter komen? Betrek in uw antwoord het verweer van Aris. U hoeft geen aandacht te besteden aan het causale verband tussen het handelen van Aris en het zware lichamelijke letsel van Carl.
De officier van justitie besluit om niet artikel 302 Sr, maar een geheel ander feit ten laste te leggen. Aris zou zich schuldig hebben gemaakt aan artikel 308 Sr, het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld.
Ter terechtzitting betoogt de raadsman van Aris dat Aris niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het zware lichamelijke letsel van EOD-medewerker Carl. "Het onzorgvuldig handelen van de EOD-medewerker zelf is de oorzaak van het lichamelijk letsel. Als hij zich aan het protocol had gehouden, was er niets aan de hand geweest. Ook had de ploegencommandant nooit het sein veilig mogen geven. Deze fouten kunnen daarom niet voor rekening van mijn cliënt komen."
De rechters zitten na afloop van het onderzoek ter terechtzitting in raadkamer te dubben. Ze twijfelen over de vraag of het zware lichamelijke letsel wel aan de gedragen Aris is toe te rekenen.
Is er een (relevant) causaal verband tussen het handelen van Aris en het zware lichamelijke letsel van de medewerker van de Explosieven Dienst? Ga bij beantwoording van de vraag in op het betoog van de raadsman.
De officier van justitie besluit aan Wouter - de vriend van Aris - een strafbeschikking op te leggen ex artikel 257a Sv. De officier meent dat Wouter zich schuldig heeft gemaakt aan artikel 158 sub 2 Sr. Op 4 maart 2012 wordt een afschrift van de strafbeschikking aan Wouter toegezonden. Wouter moet een taakstraf verrichten van 160 uur en een geldbedrag van 2500 euro storten in het schadefonds geweldsmisdrijven. In het bijzijn van zijn raadsman wordt Wouter gehoord door de officier van justitie en daarbij verklaart hij zijn taakstraf te zullen voldoen. Hij accepteert de strafbeschikking en voldoet aan de voorwaarden.
EOD-medewerker Carl die bij het opruimen van het explosief zijn rechterhand verloor en blijvende gehoorschade opliep, hoort op 16 juni 2012 van de strafbeschikking die aan Wouter is opgelegd. Carl is diep teleurgesteld in het Nederlands rechtssysteem en de officier van justitie in het bijzonder. Wouter komt er volgens hem veel te gemakkelijk van af met de strafbeschikking! Wouter zou zich net als Aris tegenover een rechter moeten verantwoorden.
Kan Carl ervoor zorgen dat Wouter alsnog voor de rechter moet verschijnen? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Jitske zwerft al enige tijd doelloos door de straten van Utrecht. Zij heeft haar BSA-norm (bindend studie advies) niet gehaald, waardoor zij genoodzaakt was voortijdig met haar studie te stoppen. Sinds enige tijd houdt zij zich op in de universiteitsbibliotheek. Al die studerende, serieuze mensen vindt Jitske maar saai. Zij knoopt daarom graag een praatje aan met willekeurige studenten. Dit tot grote ergernis van een ieder. De directeur beheer van de bibliotheek heeft Jitske de toegang tot de bibliotheek ontzegd. De schriftelijke ontzegging is door de politie aan Jitske in persoon uitgereikt.
Op een regenachtige dag loopt Jitske ineens weer de bibliotheek binnen. Zodra de directeur beheer Jitske ziet lopen, waarschuwt hij de politie. De politie verwijdert Jitske uit het gebouw. Naar aanleiding van dit incident besluit de officier van justitie Jitske te vervolgen ter zake van lokaalvredebreuk (art. 139 Sr). De tenlastelegging luidt:
'dat verdachte Jitske op 15 mei 2015 in de gemeente Utrecht wederrechtelijk is binnengedrongen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, zijnde de universiteitsbibliotheek van de Universiteit Utrecht aan het Janskerkhof 16 (artikel 139 lid 1 Sr)'.
Ter zitting voert Jitske aan dat zij genoodzaakt was de bibliotheek binnen te vluchten. "Op het moment dat ik over het academieplein liep, ging het luchtalarm af. Ik schrok vreselijk. De op het Academieplein aanwezige politieagent gaf me het bevel zo snel mogelijk het dichtsbijzijnde gebouw in te lopen. Dat was toevallig de universiteitsbibliotheek."
Stel: de rechter aanvaardt het verweer dat Jitske inderdaad uitvoering heeft gegeven aan een ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr).
Met betrekking tot de juiste uitleg van het bestanddeel 'wederrechtelijk' in art. 139 Sr twijfelt de rechter echter nog.
Heeft het voor de einduitspraak van de rechter in deze zaak (casus III) gevolgen of de rechter bij de uitleg van het bestanddeel wederrechtelijk kiest voor de interpretatie 'zonder toestemming van de rechthebbende' of voor de interpretatie van de Hoge Raad in het Dreigbrief-arrest? Motiveer uw antwoord.
Einde casus III
Wat is de betekenis van het nulla poena-beginsel en welke vier sub-regels kunnen worden afgeleid uit dit beginsel?
Op welk leerstuk hebben de arresten Bijlmer schietpartij en Vrees betrekking en welke conclusies kunnen uit deze arresten worden getrokken ten aanzien van dit leerstuk?
De verdachte doet een beroep op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld. Specifiek gaat het om een beroep op verontschuldigbare onmacht. Dit beroep op afwezigheid van alle schuld heeft kans van slagen. De rechtbank heeft overwogen:
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk is geworden dat verdachte als gevolg van bewustzijnsverlies ten gevolge van een (kortdurende) hartstilstand op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, waarna de aanrijding met een dodelijk slachtoffer als gevolg, heeft plaatsgevonden. Nu verdachte beschikte over een geldig rijbewijs, onder controle stond van een cardioloog, nooit eerder merkbare problemen had ondervonden van zijn hart en deze zich blijkens de informatie van de cardioloog (inderdaad) zonder evidente klachten kunnen voordoen, is de rechtbank van oordeel dat er aan de verdachte in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt.
Relevante factoren die in de overweging kunnen worden betrokken zijn:
Factoren pro verontschuldigbare onmacht:
Factoren contra verontschuldigbare onmacht:
Als het beroep op een schulduitsluitingsgrond wordt aanvaard, is er geen sprake van schuld (in de zin van verwijtbaarheid). Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit komt de rechter dan tot de einduitspraak vrijspraak. Primair is schuld (culpa) tenlastegelegd. Zonder verwijtbaarheid kan culpa niet worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit komt de rechter dan tot de einduitspraak ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader. Door het succesvolle beroep op AVAS ontbreekt het element schuld (in de zin van verwijtbaarheid).
In het vonnis moeten daarom de volgende beslissingen en motiveringen komen te staan:
Art.359 lid 1 Sv: in het vonnis moet een tenlastelegging en een vordering van de OvJ zijn opgenomen. In het vonnis hoeven geen formele beslissingen te worden opgenomen. Dit is alleen verplicht indien de rechter tot een formele einduitspraak komt, zie art. 358 lid 1 Sv. Daar is in dit geval geen sprake van gelet op het feit dat de rechter tot een veroordeling komt.
T.a.v. het primair tenlastegelegde feit:
De vrijspraak moet in het vonnis worden opgenomen.
Materiële beslissingen | In vonnis o.g.v. | Motiveren o.g.v. |
Vrijspraak | art. 358 lid 2 Sv | art. 259 lid 2, 1e zin |
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit voert de raadsvrouw 2 verweren:
Beslissing | In vonnis o.g.v. | Motiveren o.g.v. |
Verwerping verweer 1 | art. 358 lid 3 Sv | art. 359 lid 2, 1e zin Sv |
De officier van justitie huldigt 1 standpunt, namelijk dat het primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De rechter wijkt af van dit standpunt. Het is de vraag of hier sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het is duidelijk en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. Er kan echter van mening worden verschilt over de vraag of het voldoende is geschraagd met argumenten. Afhankelijk van deze beoordeling moet de rechter hier al dan niet gemotiveerd op reageren op grond van art. 359 lid 2 2e zin Sv.
Afwijking van U.O.S. | Motiver o.g.v. | |
Standpunt OvJ (?) | art. 359 lid 2, 2e zin Sv |
T.a.v. het subsidiair tenlastegelegde feit
Het ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader moet in het vonnis worden opgenomen.
Materiële beslissingen | In vonnis o.g.v. | Motiveren o.g.v. |
Bewezenverklaring | art. 358 lid 2 Sv | art. 359 lid 2, 1e zin en lid 3 Sv |
Strafbaarheid feit | art. 358 lid 2 Sv | art. 359 lid 2, 1e zin |
OVAR dader | art. 358 lid 2 Sv | art. 359 lid 2, 1e zin |
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit voert de raadsvrouw 1 verweer:
Verweer: Beroep op afwezigheid van alle schuld t.a.v. het subsidiair tenlastegelegde feit. Dit verweer wordt gehonoreerd. De rechter hoeft daarom niet te reageren op dit verweer op grond van art. 358 lid 3 Sv.
Er zijn geen 359 lid 2, 2 e zin Sv verweren ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit.
Aris lijkt in zijn verklaring een beroep op overmacht-noodtoestand te willen doen. Voor een geslaagd beroep op overmacht-noodtoestand moet in geval van een conflict van plichten/belangen voor het zwaarstwegende belang zijn gekozen. I.c. is er al geen sprake van een rechtens beschermd belang (geen gerechtvaardigd doel nagestreefd).
Het onderzoek naar de formele vragen geeft geen aanleiding tot het doen van een formele einduitspraak.
1e materiële vraag: kan bewezen worden dat Aris opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan Carl?
Uit de verklaring van Aris blijkt dat zijn opzet (bedoeling) enkel gericht is op het tot ontploffing brengen van het explosief om zo de flitspaal op te blazen. Gegeven is dat de rechter geloof hecht aan de verklaring van Aris.
Ten laste is echter gelegd niet het opzettelijk veroorzaken van een explosie maar het opzettelijk veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Heeft Aris bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard?
Omdat de rechter geloof hecht aan de verklaring van Aris, moet ervan uit worden gegaan dat Aris alleen heeft ingezien dat de brokstukken blikschade kunnen veroorzaken voor andere weggebruikers. Dat hij achteraf gezien wel had moeten beseffen dat een persoon geraakt zou kunnen worden, duidt erop dat Aris ten tijde van het feit geen wetenschap had van enige kans op lichamelijk letsel (laat staan op zwaar lichamelijk letsel).
Verder – voor de oplettende student – sluit ook het feit dat in de beleving van Aris het explosief nog moet worden aangestoken uit dat er sprake kan zijn van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Aris heeft daarvoor nog niet de vereiste handelingen verricht en kan daarom geen opzet hebben op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Einduitspraak: vrijspraak.
Deze vraag gaat over causaliteit. We hanteren de leer van de redelijke toerekening (dit is geïntroduceerd in het arrest ‘Letale Longembolie’).
Is er sprake van een conditio sine qua non verband? Kun je de gedraging van de verdachte wegdenken? Nee, dus er is een conditio sine qua non verband.
Is het zware lichamelijke letsel van Carl in redelijkheid aan de verdachte toe te rekenen?
Conclusie:het zware lichamelijke letsel is redelijkerwijs aan het handelen van Aris toe te rekenen.
In het geval een strafbeschikking is uitgevaardigd die volledig ten uitvoer is gelegd (Wouter heeft aan alle voorwaarden voldaan) kan de verdachte niet opnieuw in rechte worden betrokken, behoudens een bevel van een gerechtshof ex artikel 12i Sv (artikel 255a Sv lid 1). Een rechtstreeks belanghebbende kan binnen 3 maanden nadat hij bekend is geworden met de strafbeschikking beklag doen, artikel 12 Sv jo. 12k lid 1 Sv. Die termijn begint hier te lopen op 16 juni 2012.
Carl kan als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv worden aangemerkt. Hij wordt door het vervolgen van Wouter door middel van een strafbeschikking (als slachtoffer) getroffen in een objectief, redelijk en bijzonder (namelijk niet algemeen) belang.
Volgens de Hoge Raad in het Dreigbrief-arrest betekent het bestanddeel wederrechtelijkheid ‘in strijd met het recht’ (overschrijden van grenzen maatschappelijke betamelijkheid).
Ja, het maakt uit welke interpretatie de rechter kiest. Als hij wederrechtelijkheid uitlegt als ‘zonder toestemming van de rechthebbende’ kan het tenlastegelegde feit worden bewezen en zal het geslaagde beroep op het bevoegd gegeven ambtelijk bevel leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van de dader (bestanddeel en element zijn niet inhoudelijk gelijk; nog ‘ruimte’ voor element). Als hij wederrechtelijkheid uitlegt als ‘in strijd met het recht’ zal de rechter het tenlastegelegde feit niet kunnen bewijzen, omdat de rechtvaardigingsgrond dan al bij de eerste materiële vraag aan de orde komt (bestanddeel en element inhoudelijk gelijk aan elkaar). In dat geval zal vrijspraak volgen.
Betekenis van het nulla-poena beginsel - legaliteitsbeginsel
1. De straf moet berusten op een wet in formele zin: allereerst het vereiste dat de straf moet berusten op een in de Nederlandse taal geschreven wet van de formele wetgever.
2. Het verbod van terugwerkende kracht: verder moet de wettelijke strafbepaling aan het feit voorafgegaan zijn. Dat houdt in dat de strafbaarheid niet op een later gemaakte wet gegrond mag worden en dat de straf niet achteraf mag worden verzwaard (een eventuele verzwaring heeft geen terugwerkende kracht). Straf verlichtende nieuwe wetten mogen echter wel met terugwerkende kracht worden toegepast.
3. Het Bestimmtheitsgebot (ook wel lex-certa-beginsel): van de wetgever wordt geëist dat hij de strafbare feiten en de straffen daarop zo nauwkeurig mogelijk beschrijft. Zo hoeft de rechter minder te interpreteren en weet de burger waar hij aan toe is. Het is belangrijk dat de wetgever deze eis in acht neemt, want vage artikelen zal de rechter niet mogen toetsen aan art.16 GW en dus gewoon moeten toepassen.
4. Verbod van analogie: tot slot geldt voor de rechter een verbod van analogie. Er mag niet te veel worden afgeweken van de normale betekenis van een woord. Alleen gedragingen die onder de wettelijke omschrijvingen kunnen worden geschaard, zijn strafbaar.
Beide arresten hebben betrekking op de vraag of er sprake is van een ogenblikkelijke aanranding. Daarvan moet volgens art. 41 Sr sprake zijn, voordat met succes een beroep kan worden gedaan op noodweer (dan wel noodweerexces).
In beginsel is er alleen sprake van een ogenblikkelijke aanranding bij een ‘daadwerkelijke aanval’. Maar uit het Bijlmer Schietpartij-arrest blijkt dat een ogenblikkelijke aanranding een ruimer begrip is dan een alleen een ‘daadwerkelijke aanval’. Ook een onmiddellijk dreigend gevaar kan een ogenblikkelijke aanranding opleveren.
Ook in het Vrees-arrest was er geen sprake van een ‘daadwerkelijke aanval’. Maar in tegenstelling tot het Bijlmer Schietpartij-arrest was er ook nog geen onmiddellijk dreigend gevaar. Er bestond bij de verdachte ‘enkel vrees’. Enkel vrees is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een ogenblikkelijke aanranding.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Strafrecht 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2268 |
Add new contribution