Artikelsamenvatting bij Are groups more or less than the sum of their members? The moderating role of individual identification van Baumeiser e.a. - 2016
Volgens de auteurs van dit manuscript profiteren groepen ervan wanneer individuen differentiëren. Differentiatie of differentiëren is het proces waarbij een homogeen geheel wordt verdeeld in delen met verschillende eigenschappen. Volgens de auteurs(en veel ander sociaal psychologisch onderzoek) zijn de relaties tussen individuen in groepen niet simpelweg terug te leiden naar eigenschappen van ieder individu apart. Individuen vormen niet de groep, maar spelen een rol binnen het systeem van een groep. De auteurs stellen dat gedifferentieerde rollen binnen een groep zorgen voor meer krachtige en effectieve systemen.
Wanneer we kijken naar de wetenschappelijke literatuur over groepen, blijken niet één maar zelfs twee theorieën te stellen dat de groep niet slechts een som is van de individuen. Echter, deze twee theorieën spreken elkaar tegen. Één lijn van onderzoek, waarvan Le Bon de grondlegger is, stelt dat groepen in het algemeen slechter presteren dan de individuen in hun eentje. De andere lijn van onderzoek, waarvan onder anderen Adam Smith een belangrijke aanhanger is, stelt juist dat groepen veel meer produceren en bereiken dan geïsoleerde individuen ooit zouden kunnen.
In dit artikel stellen de auteurs als eerste dat beide onderzoekslijnen een kern van waarheid hebben. Het is inderdaad zo dat het werken in groepen er soms voor zorgt dat mensen harder werken en beter presteren, maar er ook voor kan zorgen dat mensen er de kantjes van af lopen en slechter presteren dan wanneer ze alleen werken. Ten tweede bieden zij de hypothese dat het verschil tussen deze twee theorieën grotendeels verklaard kan worden door de differentiatie van individuen. Ze stellen dat groepen beter presteren dan individuen wanneer de leden van de groep als individuen worden gezien en verantwoordelijk worden gehouden, en als afzonderlijke eenheden een bijdrage leveren aan de groep. De slechtste uitkomsten van groepsprocessen komen juist wanneer de individuele identiteiten ondergedompeld worden in de groep, en niet meer als individu zijn te herkennen.
De theorie: waarom zouden individuen willen bijdragen aan een groep?
Deel uitmaken van een groepssysteem vraagt van individuen het opzij zetten van een deel van het eigenbelang, ondanks dat de leden van nature liever voor het eigen gewin gaan ten koste van een groep. Het voordeel dat te behalen valt voor een groep, is dus afhankelijk van het overwinnen van de eigen belangen van de leden, zodat zij gaan samenwerken en bijdragen leveren in plaats van profiteren van de groep.
Er zijn twee redeneringen die mensen zullen motiveren om aan de welvaart van een groep bij te dragen, zelfs als dat ten koste gaat van henzelf. De eerste is wanneer ze zich veel met de groep identificeren – ze zullen dan willen bijdragen aan de welvaart van deze groep en hier ook voldoening uit halen. De tweede reden om bijdragen te leveren aan de groep is omdat andere leden druk op hen leggen om dit te doen (bijvoorbeeld door materiële of sociale stimulansen).
Maximaal individueel profijt kan behaald worden door te profiteren van de voordelen van de groep zonder zelf moeite te hebben gedaan om deze te behalen. Echter, als alle leden van de groep dat proberen, zullen er helemaal geen voordelen te behalen zijn in de groep. Groepen verlenen de leden dus alleen voordelen wanneer deze leden een bijdrage leveren aan de groep, zelfs als dit op korte termijn ten koste gaat van hun eigen belangen.
Er worden twee complementaire stappen gemaakt
De opkomst van een groep kan, heuristiek gezien, in twee stappen worden ingedeeld. De eerste stap heeft te maken met de voordelen van zich in een groep bevinden, in plaats van alleen zijn. Cohesie is een hoge prioriteit voor de groep, omdat het de leden loyaal en gemotiveerd houdt om met de groep samen te werken. Het doel voor het individu is geaccepteerd worden door de groep. Een gedeelde identiteit is het belangrijkste in deze eerste stap. De tweede stap die gemaakt wordt, is het differentiëren van rollen. Dit zorgt voor voordelen en kansen voor individuen. In de eerste stap wordt er dus een duidelijke nadruk gelegd op hoe de leden van een groep hetzelfde zijn, terwijl in de tweede stap de verschillen tussen individuen worden benadrukt.
Het differentiëren van rollen wordt niet gedaan om per se verschillend van elkaar te zijn. Het wordt gedaan om het systeem van de groep te faciliteren. Winst voor het systeem houdt in dat een systematisch georganiseerde groep betere resultaten kan behalen dan hetzelfde aantal individuen die samenwerken zonder systeem. Het cruciale verschil van een systeem, is dat deze afhangt van gedifferentieerde rollen. Specialisatie van de leden zorgt voor meer efficiëntie en een betere kwaliteit.
Toewijding aan de groep (de eerste stap) kan mensen motiveren hun best te doen op korte termijn, maar op lange termijn is het beter om individuele leden verantwoordelijk te houden voor hun daden. Daarom is de tweede stap (differentiatie) nodig. Het doel van het individu verandert ook in deze tweede stap: het op een juiste manier vervullen van zijn eigen rol is nu belangrijk.
Dat mensen zowel een drang hebben om hetzelfde en tegelijkertijd verschillend van elkaar te zijn ligt ten grondslag aan de Optimal Distinctiveness theorie van Brewer. Deze theorie impliceert echter dat mensen differentiëren om zich af te zetten tegen de natuurlijke drang om erbij te horen. De auteurs contrasteren dat idee – zij zien de individuele differentiatie juist als een strategie om er bij te horen.
Gelden deze twee stappen altijd?
Voor deze discussie is het nuttig om onderscheid te maken tussen twee soorten taken: productieve prestatie en het gebruik van informatie (zoals groepsbeslissingen maken en gezamenlijke kennis delen). Beide kunnen profiteren van de gedifferentieerde individuen, maar de rol van de groep is anders in beide situaties.
Wanneer productieve prestatie moeite kost, profiteren groepen van differentiatie in de zin dat de individuele inzet gecontroleerd kan worden, en mensen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de uitkomsten. Mensen die zich hard inzetten kunnen worden beloond, mensen die de kantjes ervan af lopen kunnen worden gestraft. Voor taken die met informatie te maken hebben, profiteren leden van differentiatie doordat individuele gedachten en meningen worden gestimuleerd, in plaats van dat iedereen maar met de groep meepraat.
Anonimiteit is dus niet het tegenovergestelde van differentiatie, maar beschermt mensen tegen gecontroleerd worden door de groep bij informatietaken. Echter, als het gaat om prestaties kan anonimiteit er juist voor zorgen dat groepsuitkomsten verslechteren – doordat meelifters en andere egoïstische gedragingen niet kunnen worden gestraft.
Hoe zit het dan met morele controle in grote groepen?
Groepen profiteren van het systeem in zoverre dat individuen de regels volgen en doen wat het best is voor de groep – groepen profiteren dus van moreel gedrag. De eerste stap, het identificeren met de groep, kan mensen motiveren om te doen wat goed is voor de groep en kan zo leiden tot meer moreel gedrag. Dit kan soms effectief zijn, vooral wanneer er sterke emotionele banden zijn binnen de groep. In de tweede stap kan de groep dit gedrag eigenlijk afdwingen, omdat leden verantwoordelijk worden gehouden voor hun daden. Op lange termijn is de tweede stap effectiever in het zorgen voor moreel gedrag. Dit geldt vooral wanneer de groep groter wordt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat hoe groter de groep, hoe lager het gevoel van sociale connectie tussen de leden. Grotere groepen zullen dus eerder last hebben van leden die de regels overtreden, en juist daarom is differentiatie van belang in groepen.
Wat zegt eerder onderzoek over deze kwestie?
De centrale hypothese van de auteurs is dat groepen beter presteren wanneer de leden individueel herkenbaar zijn. Zich identificeren met de groep en door de groep geaccepteerd worden is in eerste instantie belangrijk, maar later wordt de differentiatie van het individu de sleutel tot succes in een groep.
Wat zijn de verschillende effecten die groepen hebben op taakprestatie?
Sociale facilitatie houdt in dat mensen harder hun best doen en beter presteren wanneer er anderen aanwezig zijn. Sociale facilitatie wordt gestimuleerd door individuele identificatie/differentiatie, verantwoordelijkheid, en verwachte evaluatie (geldt alleen wanneer men een positieve evaluatie verwacht). Zelfevaluatie speelt geen rol bij sociale facilitatie, slechts de evaluatie door anderen kan positieve effecten uitlokken.
Social loafing is de neiging van mensen om minder moeite te doen wanneer ze zich in een groep bevinden. Deze verminderde moeite leidt tot een verminderd resultaat als groep, doordat de leden van een groep slechter presteren dan zij zouden doen wanneer ze individueel de taak zouden uitvoeren. Dit effect wordt alleen gevonden wanneer leden anoniem zijn, ondergedompeld in de groep. Dit komt doordat de verantwoordelijkheid van de taak dan verdeeld wordt over meer mensen. Wanneer leden (hun prestatie) individueel worden geïdentificeerd, vermindert/verdwijnt dit effect. Ook het gevoel van onmisbaarheid in een groep neemt dit effect van social loafing weg. Mensen werken het hardst wanneer ze geloven dat hun individuele contributies effect hebben op het eindproduct, en wanneer dit eindproduct zowel de groep als het individu ten goede komt.
De verdeling van werk binnen een groep kan ook leiden tot een betere prestatie. Wanneer een geheel proces wordt opgedeeld in kleine taken, wordt ieder lid van een groep gespecialiseerd in één deeltaak. Dit komt de efficiëntie van het proces, alsmede de kwaliteit van het eindproduct ten goede. De voordelen door het verdelen van werk komen niet alleen doordat verschillende mensen met verschillende kwaliteiten ook verschillende dingen doen, maar ook doordat ze deze activiteiten coördineren tot een geïntegreerd systeem. Ook geldt het effect niet alleen voor een fysieke verdeling van het werk, maar presteren groepen ook beter op cognitieve taken wanneer ze het werk verdelen.
Wat is het effect van groepen op een informatieve prestatie?
Het idee achter een beslissing nemen in een groep, is dat iedereen informatie verzamelt en dit met elkaar deelt om tot een goed en volledig besluit te komen. Echter, vaak wordt in onderzoeken gevonden dat groepsleden vooral praten over de informatie die zij allemaal weten, en dat individuele informatie (die dus niet bekend is bij de hele groep) juist niet gedeeld wordt in de discussie en beslissing. Dit effect wordt groter wanneer de groep groter wordt. Doordat niet alle informatie wordt gedeeld zouden groepen dus slechtere beslissingen maken dan individuen. Wanneer een minderheid van de groep het niet eens is met de kwestie – en er dus een meningsverschil is binnen de groep – is de kans wel groter dat de individuele informatie wordt gedeeld. Minder cohesie – of een groter meningsverschil – in een groep komt het beslissingsproces dus ten goede.
Hoe beïnvloeden groepen het proces van brainstormen?
Groepen doen ook vaak aan brainstormen, waarbij inzichten en ideeën worden gedeeld met als doel een creatieve oplossing vinden. Groepen presteren hier beter op wanneer gedifferentieerd wordt tussen individuen. Als dit niet gebeurt, presteren groepen juist slechter dan individuen.
Maakt het uit of iemand graag bij een groep wil horen? Wat is de invloed van conformiteit en groepsdenken?
Tevens kunnen groepen zorgen voor conformiteit in beslissingen. Wanneer men graag wil worden geaccepteerd door een groep, gaat dit lid vaak mee in de denkwijze van de groep – zelfs als die duidelijk foutief is. Dit fenomeen wordt ook wel groepsdenken genoemd. Het geven van een fout antwoord wordt in zulke gevallen als minder erg gezien dan het buiten de groep vallen. Wanneer leden echter anoniem kunnen reageren op een kwestie, komt de individuele mening meer tot uiting waardoor er minder fouten worden gemaakt. Deze bevindingen lijken te contrasteren met het verhaal van social loafing, wat juist tegengegaan werd door anonimiteit weg te nemen. In beide gevallen wordt echter het optimale resultaat bereikt door de persoon zich te laten gedragen als een autonoom, onafhankelijk en verantwoordelijk individu.
Maakt het uit of individuen in een groep verantwoordelijkheid hebben?
Verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij groepen. Verantwoording is de verwachting dat iemand zijn overtuigingen, ideeën of acties moet verantwoorden naar anderen. Dit benadrukt voor individuen het autonoom en ethisch handelen, en differentieert op die manier groepsleden van elkaar. De kwaliteit en accuraatheid van de groepsbeslissingen kunnen worden vergroot door individuen verantwoordelijkheid te geven. Door verantwoordelijkheid denken mensen namelijk dieper en beter na over hun taken dan ze anders zouden doen. Echter, soms kan verantwoordelijkheid er ook voor zorgen dat men de vooroordelen van de groep juist versterkt (bijvoorbeeld wanneer de groep een bepaalde uitkomst verwacht, en het lid hier naar gaat handelen).
Uit de literatuur blijken dus zowel voor- als nadelen voor groepen op informatieve taken. De algehele conclusie die wordt ondersteund is dat betere prestatie volgt wanneer leden als individuen worden gezien.
Prosociaal en antisociaal gedrag
Tot nu toe hebben de auteurs beargumenteerd dat taak- en informatieprestatie beide worden gefaciliteerd door differentiatie. Ook stelden ze dat een gebrek aan persoonlijke identificatie kan leiden tot misdragende leden bij een taak die moeite kost, maar juist kan leiden tot betere prestatie op informatietaken. Als het inderdaad zo is dat door publieke identificatie de morele controle van een groep verbeterd, zou een groep moeten leiden tot meer pro-sociaal dan antisociaal gedrag.
Hoe beïnvloeden groepen sociale dilemma’s?
De tragedie van de meent (tragedy of the commons), beschreven door Hardin, is een mooi voorbeeld om te laten zien hoe groepen invloed hebben op sociale dilemma’s. Het beschrijft dat individuen die verantwoordelijk zijn voor een stuk land waar vee op loopt hier duurzaam mee omgaan– ze zorgen dat de dieren de grond niet kapot maken en dat het gras terug blijft groeien. Wanneer dit stuk land echter een gemeenschappelijk goed is, blijven mensen dieren toevoegen aan hun kudde en gebruiken ze het land tot het over geëxploiteerd is. In veel verschillende studies is dit principe aangetoond. Ook is aangetoond dat persoonlijke identificatie en verantwoordelijkheid voor individuele acties deze tragedie kan verminderen. Verantwoordelijkheid verbetert dus pro-sociaal gedrag in sociale dilemma’s: mensen dragen meer bij aan een groep als er een systeem is dat meelifters straft of wanneer ze zich meer identificeren met de groep.
Op welke manier hebben groepen invloed op agressie en bendegedrag?
Een andere opvallende gebeurtenis binnen groepen zijn rellen, hooliganisme, en andere agressieve gedragingen. Deze gebeurtenissen vinden vaak plaats wanneer de individualiteit van de leden verdwijnt en zij ondergedompeld worden in de groep. Door deze verminderde identificatie verliezen mensen vaak het zelfbewustzijn en de persoonlijke verantwoordelijkheid voor hun daden, alsmede het gevoel dat ze beoordeeld worden om hun daden. Differentiatie van individuen is dus hetgeen dat morele controle binnen een groep verzorgt.
Dus, waar staan we nu wat betreft de prestatie van groepen?
Dit manuscript begon met de stelling dat de bevindingen over groepen twee kanten op ging: groepen kunnen zowel beter als slechter presteren dan individuen. Verschillende geciteerde onderzoeken bevestigen het idee van de auteurs dat er twee stappen zijn in groepsvorming. De eerste stap draagt bij aan de cohesie en identiteit van de groep – wat ervoor kan zorgen dat de egoïstische neigingen van individuele leden verdwijnen door meer moreel gedrag. De tweede stap – differentiatie – waarbij leden identificeerbaar worden, en het gevoel hebben verantwoordelijk en onmisbaar te zijn, draagt volgens verschillend onderzoek bij aan een betere groepsprestatie. Ook blijkt dat groepen die een duidelijke taak hebben, meer differentiëren. Dit steunt het idee dat differentiatie het groepsproces faciliteert.
Wat zijn de implicaties en conclusies van dit manuscript?
We gaan er vanuit dat groepen die complexe sociale systemen hanteren een voordeel hebben over groepen die dit niet hebben. Deze systemen bestaan uit de rollen van de individuen, en daarom is het voor de individuen adaptief geweest om zich in deze rollen te kunnen schikken en deel uit te kunnen maken van een groep. Uit deze beoordeling blijkt dat deze voordelen van sociale systemen vooral afhangen van gedifferentieerde rollen binnen een groep en van de daarbij behorende aspecten van verantwoordelijkheid, autonoom denken, en een systeem waarin gebrek aan inzet wordt gestraft.
De huidige analyse biedt een oplossing voor de schijnende tegenstelling in de literatuur over het presteren van groepen: de differentiatie van individuen is een van de belangrijkste factoren die verantwoordelijk is voor de mogelijke positieve uitkomsten. Negatieve uitkomsten van groepen kunnen namelijk worden verklaard door een gebrek aan differentiatie: veel van de slechte effecten van groepen komen voort uit het onderdompelen van individuele identiteiten in een groep. De verantwoordelijkheid gaat dan verloren, waardoor extreme en antisociale gedragingen mogelijk worden. Een gezamenlijk groepsgevoel en gedeelde identiteit kan nuttig zijn, maar de kern tot succes ligt bij differentiatie.
Wat voor een reactie kwamen er op het artikel?
Verschillende onderzoekers hebben gereageerd op het artikel van Baumeister, Ainsworth en Vohs, zoals zij ook vroegen in de introductie van het kernartikel. Hieronder volgt een korte samenvatting van de verschillende reacties en de respons van Baumeister en collega’s op deze reacties.
Wat bedoelen Baumeister et al. met het optimale functioneren van een groep?
Het kernartikel stelt dat een systeem ervoor kan zorgen dat leden van een groep betere resultaten behalen dan hetzelfde aantal individuen die samenwerken zonder systeem. Smaldino stelde de vraag: “wat betekent betere resultaten?”. Optimale groepsuitkomsten zijn volgens de auteurs de uitkomsten die ervoor zorgen dat een groep effectief kan concurreren met andere groepen en gestelde groepsdoelen kan behalen.
Belzung et al. stellen dat deze definitie, waarbij gekeken wordt naar betere uitkomsten door een systeem, niet bij iedere groep past. Baumeister et al. bevestigen dit: door de focus op werkgroepen (die met een duidelijke functie samenwerken) kan het inderdaad zo zijn dat niet alle groepen passen bij de definitie die Baumeister et al. aanhangen in hun onderzoek. Zelfs wanneer de groepen wel passen bij het begrip dat zij hanteren, kunnen de voordelen van het systeem per groep verschillend zijn.
Ten slotte voegen Nijstad en de Dreu nog een belangrijk punt toe aan de analyse tot nu toe: differentiatie van individuen kan bij sommige taken veel behulpzamer zijn dan bij andere taken. Niet alleen per groep, maar dus ook per taak kan de effectiviteit van het systeem verschillen.
Wat bedoelen Baumeister et al. met de differentiatie van individuen?
Het oorspronkelijke artikel stelt dat de differentiatie van individuen zorgt voor optimale groepsuitkomsten. Deze differentiatie vindt plaats wanneer groepsleden hun verschillende vaardigheden, kennis, of meningen bijdragen aan een groepstaak. Deze bijdragen zijn uniek ten opzichte van de bijdragen van andere groepsleden. In prestatietaken of morele taken kan deze differentiatie zorgen voor meer persoonlijke verantwoordelijkheid, en daarbij de moeite die individuen doen vergroten. Bij informationele taken kunnen individuen door deze differentiatie juist zorgen voor een open discussie, waarbij ze niet bezwijken onder groepsdruk.
Verschillende onderzoekers stelden dat de definitie van Baumeister et al. twee conceptueel verschillende ideeën bevatte – namelijk die van het individu en de groep. Ondanks dat deze verschillen mogelijk in andere situaties relevant zijn, hebben Baumeister et al. juist naar deze samenvoeging gezocht. Zij stellen namelijk dat de differentiatie niet per se uit een individu voortkomt, maar eerder uit een sociaal systeem. Mensen worden niet verschillend omdat ze dat zo graag willen, maar juist omdat deze gedifferentieerde individuen zorgen dat groepen beter werken.
Als differentiatie van individuen betekent dat mensen verschillende vaardigheden en meningen bijdragen, betekent dit dan dat differentiatie onverenigbaar is met groepsidentificatie?
De commentaren op het artikel zorgden voor verschillende interpretaties van de relatie tussen stap 1 en 2 van het model. Deze stappen zijn niet als tegenstrijdig bedoeld, maar juist als complementair. Differentiatie van individuen biedt vooral voordelen wanneer een persoon zich met de groep identificeert. Dit inzicht versterkt het belang van volgorde in het model dat Baumeister et al. voorstellen: als groepsidentificatie niet komt voordat individuen zich gaan differentiëren, kunnen problemen door egoïstisch gedrag van groepsleden makkelijker voorkomen.
Wat zijn verdere connecties met bestaande theorie?
De reacties boden verschillende mogelijkheden om het huidige werk te verbinden aan dat van andere theoretici en om tevens verdere potentiële uitbreidingen te belichten. Zo kwam Blanton met de connectie tussen het artikel en de Deviance Regulation Theory (DRT). Deze theorie heeft twee hoofddoelen: 1) sociale orde vergroten (zorgen dat mensen zich houden aan bepaalde gedragscodes); en 2) sociale complexiteit verbeteren (groepen profiteren van diversiteit in gedachten). Deze twee doelen komen veelal overeen met de twee stappen die in het artikel worden besproken. De DRT richt zich op hoe groepen beloningen en straffen gebruiken om bepaald gedrag af te dwingen. Volgens de theorie kunnen groepen sociale orde bevorderen door straffen uit te delen aan leden die hiervan afwijken, en sociale complexiteit vergroten door leden te belonen die uitblinken.
Behalve deze theorie kunnen ook verschillen in rang binnen een groep en subgroepen binnen een groep de groepsprocessen ten goede komen, omdat deze verschillen binnen groepen kunnen helpen om complexe acties te coördineren.
Verdere overeenkomsten en kansen voor vervolgonderzoek
Verschillende commentaren hebben aspecten belicht die de theorie koppelen aan andere (onderzoeks)velden en empirisch testbare vragen. Zo stellen bijvoorbeeld Kruger et al. en McDermott dat het belangrijk is om te overwegen hoe gespecialiseerd rollen precies zouden moeten zijn om het maximale uit een groep te halen qua functioneren en prestatie.
Ook stelde Brown dat veel van de bevindingen in het oorspronkelijke artikel gingen om zogenoemde WEIRD situaties. WEIRD staat voor Western, educated, industrialized, rich en democratic, en als Westers-georiënteerd kunnen worden gezien. Hij stelde dat depersonalisatie in andere culturen (die minder WEIRD zijn) misschien wel kon leiden tot positieve groepsuitkomsten.
Nog andere vragen belichten het idee van grenzen: onder welke omstandigheden zal een groep juist niet presteren van een differentiatie van individuen? En hoe kan bijvoorbeeld een agent-based simulatie gebruikt worden om de theorie te testen? Het onderzoek van Baumeister et al. was voornamelijk descriptief en niet prescriptief. Voor al deze suggesties dient dus verder onderzoek gedaan te worden.
Wat is de uiteindelijke conclusie die we uit het artikel en de commentaren kunnen trekken?
Onze theorie had tot doel één van de eeuwige vragen in de sociale psychologie aan te pakken: Welke factoren leiden tot effectief functioneren in een groep? Hierin wordt geconcludeerd dat een belangrijke moderator van de groepsuitkomsten de differentiatie van individuen is. De auteurs zijn optimistisch dat hun theorie continu zal worden herzien op een manier die bijdraagt tot het integreren van de literatuur over groepen en ook nieuw empirisch onderzoek genereert. Het aantal doordachte reacties op het kernartikel heeft al bewezen dat dit kan gebeuren.
- 1314 reads
Add new contribution