Samenvatting Criminological Theory, deel 2


L: Conservatieve Theorieën

 

De conservatieve theorieën brengen het perspectief terug dat de bronnen van criminaliteit bij het individu liggen. Deze theorieën pleitten daarom voor het gebruik van meer straffen als de oplossing voor criminaliteit.

Deze theorieën hebben twee perspectieven:

  • Root causes van criminaliteit worden door de conservatieve theorieën ontkend. Crimineel gedrag is niet veroorzaakt door structurele regelingen in de samenleving, waar sociale ongelijkheid bijvoorbeeld ook onder valt. Criminaliteit is daarentegen een individuele keuze. Slechte mensen creëren op deze manier een slechte maatschappij en niet omgekeerd.

  • Voor het oplossen van criminaliteit wordt gepleit voor meer beperkingen voor en controle op individuen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren in de vorm van meer discipline in sociale instituties zoals familie en school. De dreiging en het gebruik van harde straffen zorgt volgens de theorieën voor effectieve sociale controle.

Wat deze theorieën conservatief maakt is hun mening dat het kapitalisme of andere economische ongelijkheid invloed heeft op het criminaliteitscijfer in de Verenigde Staten. Criminaliteit heeft geen gewortelde oorzaken en wordt gezien als een keuze door individuen die impulsief en psychopathisch zijn. Deze perspectieven komen voor voort uit de politieke aanbevelingen en hoewel veel theorieën eerder zouden moeten pleiten voor heropvoedingprogramma’s die de individuen helpen, stellen ze dat er hardere straffen zouden moeten zijn. Dit komt voort uit het geloof dat de criminele individuen niet meer veranderd kunnen worden of alleen maar reageren op sancties die negatieve gevolgen hebben.

 

Wilson en Herrnstein

Volgens Wilson en Herrnstein voorspellen sommige factoren of mensen crimineel gedrag gaan vertonen. Ze wilden uitleggen waarom sommige mensen wel crimineel gedrag vertonen en anderen niet en dit dezen ze door middel van biologische factoren zoals de genen. De theorie heeft dus vooral een biologische focus, maar wordt wel beïnvloedt door sociaal leren. Wilson en Herrnstein stellen namelijk dat individuele verschillen die een biologische oorzaak hebben belangrijk zijn omdat ze het sociale leren van mensen beïnvloeden en daarmee ook bepalen hoe mensen zaken zoals straffen interpreteren en beoordelen. Op deze manier heeft straffen en belonen dus ook een invloed op het ontstaan van crimineel gedrag. Volgens Wilson en Herrnstein is gedrag gevormd door de consequenties die het heeft of die mensen denken dat het gedrag heeft.

Kritiek op de theorie

  • Empirisch: kritiek op deze theorie is dat het erg conceptueel is, er is een gebrek aan empirische toepasselijkheid van de termen die gebruikt worden. Door deze onduidelijke termen is het ook meteen minder duidelijk wat Wilson en Herrnstein nu wilden communiceren en is het moeilijk om de theorie te onderzoeken.

Een ander kritiekpunt is dat de theorie niet opgaat voor witteboordencriminaliteit en daarnaast ook dat Wilson en Herrnstein waarschijnlijk erg selectief waren in hun literatuur en waarschijnlijk alleen bronnen gebruikten die hun argumenten ondersteunden.

  • Ideologisch: de biologische vooronderstellingen van de theorie sporen aan tot grote politieke implicaties, namelijk harde straffen voor criminelen. Bij dit ideologische kritiekpunt moet echter wel worden aangegeven dat dit als een kritiekpunt wordt gezien omdat de meeste criminologen zelf tegen het biologische idee van criminaliteit waren door het repressieve beleid dat uit deze benadering voortkomt.

Andere ideologische kritiek op de theorie is dat het geen innovatieve theorie is met betrekking tot het bedenken van nieuwe oplossingen om criminaliteit tegen te gaan en daarnaast is de theorie erg pessimistisch over preventie.

 

Voorgesteld beleid

Het beleid dat voortkomt uit de theorie is dat de ouders hun kinderen moeten straffen en effectiever controleren. Daarnaast stellen Wilson en Herrnstein dat de overheid met meer zekerheid, sneller en harder zou moeten straffen,

 

The Bell Curve - Herrnstein en Murray

Volgens de theorie van Herrnstein en Murray is intelligentie de belangrijkste voorspeller van crimineel gedrag. In de theorie wordt een lage intelligentie niet alleen geassocieerd met verminderde cognitieve vermogens, maar ook met het onvermogen om moreel te redeneren. Hierdoor ontstaat criminaliteit.

In de Amerikaanse postindustriële samenleving worden de kansen en bijdragen in de maatschappij van mensen bepaald door hun cognities. Mensen met minder cognitieve capaciteiten hebben moeite om in deze sociale context te passen, omdat ze meer kans hebben om te falen op school, werkeloos te zijn en uiteindelijk te belanden in de criminaliteit. Herrnstein en Murray hadden harde empirische bewijzen om deze visie te ondersteunen.

 

Kritiek op de theorie

  • Intelligentie speelt wel een rol in het ontstaan van crimineel gedrag, maar is gewoon een en niet dé determinant van crimineel gedrag. In hun onderzoek buitten Herrnstein en Murray dus de causaliteit van de factor IQ uit.

  • De oplossingen die Herrnstein en Murray vanuit hun theorie aandragen zijn niet gebaseerd op de wetenschap, maar op de conservatieve ideologie. Ze stelden voor dat de overheid meer zekere straffen moest hebben en makkelijke regels in plaats van betere scholing en begeleiding voor kinderen met een laag IQ. Door middel van deze denkwijze konden Herrnstein en Murray de mogelijkheid negeren dat wetsovertreders het meeste hebben aan rehabilitatie en geven ze de impressie dat criminaliteit wordt verminderd door het aanpassen van de wetten en straffen.

Criminal Mind - Samenow

In zijn theorie gaat Samenow uit van twee punten:

  1. Criminelen denken anders. Ze denken volgens een criminal mind die wel lijkt op de beschrijving van de ‘lage zelfcontrole’ van Hirschi en Gottfredson.

  2. Hoe iemand zich gedraagt is sterk bepaald door de manier waarop iemand denkt. Het ‘normale’ denken leidt tot conformiteit aan de regels, ‘afwijkend’ denken leidt tot criminaliteit. Met dit standpunt lijkt Samenow op Sutherland en Akers, omdat diens differentiële associatie theorie en de social learning theorie stellen dat een belangrijke oorzaak voor criminaliteit is of de situatie als positief voor criminaliteit wordt beoordeeld door de wetsovertreders. Samenow stelt echter wel dat de oorzaak van het criminele denkpatroon niet bekend is.

 

Samenow stelt dat criminelen hierdoor niet de slachtoffers zijn van hun omgeving maar zelf kiezen voor criminaliteit. Ze maken zelf keuzes, maar die keuzes zouden wel vormgegeven kunnen worden door een aantal factoren, bijvoorbeeld het wonen in een slechte buurt. Dit maakte de theorie wel moeilijke voor Samenow, omdat hij aan de ene kant stelt dat mensen vrije keuzes maken, maar aan de andere kant vindt dat mensen worden beïnvloedt door andere factoren. Hierdoor stelde Samenow dat geen enkele sociologische factor betrokken is in de oorzakelijkheid van criminaliteit. Mensen zijn geen slachtoffers van hun omgeving, maar bewuste architecten van de situatie waarin ze leven. Criminelen selecteren zichzelf volgens Samenow in deze slechte condities en worden er niet door ‘geproduceerd’. Op deze manier sluit Samenow de mogelijkheid van sociale causaliteit uit.

Crime Pays

De rationele keuze theorie stelt dat de voordelen van criminaliteit zwaarder wegen dan de nadelen. Deze theorie leidt tot hardere straffen, zodat de nadelen van criminaliteit groter worden.

 

Kritiek

  • Uit onderzoek blijkt dat harder straffen geen efficiënte oplossing voor criminaliteit is.

 

Moral Poverty Theorie - Bennett

Niet alleen kan criminaliteit gekoppeld worden aan een criminal mind of aan de keuzes die iemand maakt, ook de permissive culture kan een rol spelen. Permissive culture betekent dat de huidige cultuur faalt wat betreft discipline en straffen. Moral poverty is op deze manier de sleuteloorzaak voor criminaliteit. Bennett stelt dat mensen met moral poverty mensen zijn die niet beschikken over liefdevolle en verantwoordelijke ouders die de jongere leren wat goed en fout is. Er op die manier zijn geen mensen voor de jongere die verantwoordelijk zijn en het goede voorbeeld geven. Dit is echter geen precieze term die goed getest kan worden.

Bennett wordt gezien als conservatief omdat hij oorzaken zoals slecht ouderschap en een slechte leefomgeving niet linkt aan structurele condities zoals sociale disorganisatie, maar dit ziet als de root cause. Op deze manier is criminaliteit dus een cultureel probleem, omdat volgens Bennett de huidige cultuur teveel toelaat, en geen structureel probleem.

 

Voorgesteld beleid

De oplossing voor criminaliteit die Bennett voorstelt is om kinderen meer morele leiding te geven. Deze morele leiding bestaat uit liefde en discipline. Op deze manier worden kinderen gezonde volwassenen.

Ook stelt Bennett een vrije cultuur voor waardoor iedereen persoonlijk verantwoordelijk wordt voor zijn daden. Op deze manier kunnen wetsovertreders worden gestraft. Deze gedachtegang is raar bij de theorie, omdat deze eerder interventies om antisociaal gedrag te veranderen voor zou stellen.

 

Broken Windows, de tolerantie van publieke disorganisatie

De sociale desorganisatie-theorie stelt dat slechte gebieden en dus niet de slechte mensen criminaliteit en delinquentie veroorzaakt. De theorie van de Broken Windows kijkt op een andere manier naar de desorganisatie van een gemeenschap. Wilson en Kelling stellen dat wanneer een ruis een gebroken ruit heeft en deze wordt gerepareerd, dit aan de buurt laat zien dat de eigenaar present is en het niet tolereert dat deze kapot gemaakt is. Wanneer het raam niet wordt gerepareerd brengt dit een andere boodschap en juist een uitnodiging om ook de andere ramen kapot te maken.

Volgens Wilson en Kelling functioneren buurten op dezelfde manier. Een buurt begint af te takelen wanneer publieke signalen van sociale desorganisatie getolereerd worden. Ongeorganiseerde en onvoorspelbare mensen nemen dan de buurt over en de goede mensen verhuizen wanneer ze kunnen naar een andere wijk. De normale sociale controle die in een buurt wordt uitgeoefend zwak dan af en de buurt wordt kwetsbaar voor een ‘criminele invasie’.

Hoe kan dit proces worden tegengegaan of omgekeerd? Het antwoord hierop is makkelijk: de gebroken ruit repareren. Het omdraaien van het proces kan worden begrepen wanneer de hele causale ketting van Wilson en Kelling wordt bekeken:

 

Wanorde zorgt voor beruchte personen: het afbreken van informele controle: invasie van roofzuchtige criminelen: hoge mate van criminaliteit in de buurt

 

Om de wanorde te stoppen moet de beginnende factor worden gestopt en moet er voor worden gezorgd dat beruchte personen niet de kans krijgen om de buurt over te nemen. Publieke disorganisatie moet daarom niet worden getolereerd.

Degene die volgens Wilson en Kelling de gebroken ruiten moest repareren is de politie, omdat ze controle moeten hebben over de beruchte personen. Dit werd bekend als het ‘zero-tolerance beleid’. Deze formele controle heeft volgens Wilson en Kelling informele controle als gevolg. De verantwoordelijke mensen kunnen dan hun huizen weer uit komen.

In New York is een experiment uitgevoerd ter ondersteuning van e theorie, maar de vraag is of het feit dat het beleid helpt wel komt door de theoretische verklaringen die de Broken Windows-theorie biedt. Ook moet er welk rekening worden gehouden met zaken als de economische status van de gemeenschap.

Een ander nadeel van de theorie is dat het niet uitlegt waarom een buurt mensen heeft die dakloos zij of alcoholist etc. Ook gaat de theorie niet in op waar deze beruchte mensen heen gaan wanneer de buurt weer opgeknapt wordt.

 

 

M: Routine Activity Theorie en Rationele Keuze Theorie

 

Veel criminologische theorieën onderzoeken waarom sommige individuen criminaliteit plegen. Wat al deze theorieën gemeenschappelijk hebben is dat in hun kijk criminaliteit iets is wat zich ontwikkeld in de tijd. Iemand woont in een bepaalde buurt of heeft een slechte opvoeding gehad en daarom beschouwen deze theorieën criminaliteit dat iets is dat hieruit voortkomt en dus niet meer speciaal uitgelegd moet worden. De theorieën in dit hoofdstuk bekijken de zaken anders. Zij leggen de focus niet op iets wat gebeurd is in het verleden of de omgeving waardoor iemand crimineel is, maar kijken juist naar wat er gebeurt in de huidige situatie. Wetsovertreders zijn op die manier actieve en nadenkende deelnemers in hun criminele daden. Ze maken zelf de keuze voor criminaliteit en daarom is de vraag van deze theorieën waarom deze mensen in de ene situatie wel en in de andere situatie niet kiezen voor de criminaliteit.

Er zijn verschillende uitgangspunten in dit hoofdstuk:

  • Wetsovertreders maken keuzes, de vraag is waarom ze hier in de ene situatie wel voor kiezen en in de andere niet.

  • De natuur van de kans beïnvloedt het wie wat waar en hoe. De focus ligt dus op de gegeven situatie en de kans.

  • Mensen maken de rationele keuze om de wet te breken.

  • Criminaliteit vindt plaats in de context van het dagelijks leven.

  • Beleid moet zich niet richten op de root causes, maar op preventie in situationele criminaliteit. De mogelijkheden en kansen moeten worden verminderd.

 

Routine Activity Theorie – Felson

Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen criminality en crime. Criminality (de motivatie om de wet te breken) leidt niet meteen tot een criminele daad, de mogelijkheid die de omgeving schept is hierin een noodzakelijke conditie. Criminality kan dus in een persoon aanwezig zijn, maar crime niet. Deze mogelijkheden zijn belangrijk in de verklaring van waarom sommige plaatsen en personen meer criminaliteit kennen.

De theorie zorgt voor een pragmatisch beleid voor het oplossen van criminaliteit: wanneer er minder mogelijkheden zijn, zal er ook minder criminaliteit zijn. De theorie legt daarom de focus op zaken in de omgeving die makkelijk te veranderen zijn (betere sloten op de deuren etc.).

Door deze kijk van de theorie op criminaliteit kunnen sociale condities die bij sommigen tot meer criminele motivaties leiden worden genegeerd. De theorie vermijdt zo discussies over of de Amerikaanse samenleving ongelijk verdeeld is en bepleit daarmee dus geen sociale revolutie (zoals veel andere theorieën wel doen). Hierdoor is de theorie erg aantrekkelijk.

Het gevaar met de Routine Activity Theorie is wel dat root causes (bijvoorbeeld een persoonlijkheid) misschien moeilijk te veranderen zijn, maar daardoor mogen deze factoren en de invloed die ze hebben op mensen nog niet worden ontkend.

Volgens de Routine Activity Theorie van Felson zijn er drie essentiële ingrediënten voor criminaliteit:

  1. De motivatie om zich naar criminele neigingen te gedragen

  2. Er moet een geschikt doelwit zijn.

  3. Beschermers die het geweld voorkomen moeten afwezig zijn.

Deze essentiële ingrediënten moeten wel samengaan in [laats en tijd. De determinant hiervan is de routine van mensen, dus hun dagelijkse activiteiten en de normale zaken in hun leven. Criminaliteit wordt dus niet veroorzaakt door speciale zaken.

De Routine Activity Theorie wil vooral verschillen in het niveau van criminaliteit over tijd verklaren en is daarom een theorie op macro-niveau.

Kritiek op de theorie is dat het Felson niet lukt om uit te leggen hoe de politieke economie mogelijkheden voor misdaad creëert.

Ondanks dat de twee theorieën een andere mening hebben over waarom mensen misdaden plegen, lijkt de Routine Activity Theorie van Felson het meeste op de rationele Keuze Theorie en de Zelfcontroletheorie van Hirschi. Met de Rationele Keuze Theorie wordt het perspectief gedeeld dat wanneer criminaliteit moeilijker wordt gemaakt, het minder voor zal komen. De Rationele Keuze Theorie stelt namelijk dat wanneer het moeilijker wordt gemaakt om criminaliteit te plegen, de ‘kosten’ groter worden en het ‘verwachte nut’ kleiner wordt. De link met de Zelfcontroletheorie is dat wanneer criminaliteit moeilijker wordt gemaakt, het minder in de behoeften voorziet. Ondanks dat iemand met een lage impulscontrole het moeilijk vindt om criminaliteit te weerstaan, zorgt die lage impulscontrole er ook voor dat iemand zich niet zo snel zou gaan richten op criminaliteit doordat de barrières overwonnen moeten worden die ontstaan wanneer criminaliteit moeilijker wordt gemaakt.

De Routine Activity Theorie is géén theorie die zich richt op wat mensen motiveert om criminaliteit te plegen. De theorie stelt alleen maar dat criminaliteit voorkomt omdat er mensen zijn die gemotiveerd zijn om criminaliteit te plegen. De theorie kan hierdoor goed samen gaan met theorieën die verklaren waarom sommige mensen meer gemotiveerd zijn tot criminaliteit, bijvoorbeeld de Sociale Learning Theorie of de Strain Theorie.

 

Voorgesteld beleid

De sleutel in het stoppen van criminaliteit is preventie door middel van een tussenkomst in de tijd en ruimte van wetsovertreders en in mogelijke doelwitten. Dit is een andere manier om te zeggen dat wanneer de fundamentele oorzaak van criminaliteit de mogelijkheid is, de beste manier om dit te stoppen het verminderen van de mogelijkheden voor criminaliteit is. Dit betekent dat doelwitten minder aantrekkelijk gemaakt moeten worden of beter moeten worden bewaakt. Criminaliteit moeilijker maken zorgt ervoor dat het minder voorkomt.

Clarke stelt dat de strategieën die voortkomen uit deze theorie allereerst de moeite die moet worden gedaan om criminaliteit te plegen moeten verhogen. Als tweede moeten de risico’s die kleven aan criminaliteit worden vergroot. Als derde moeten de beloningen voor criminaliteit worden verminderd.

Criminaliteit kan volgens Felson moeilijker worden gemaakt door middel van drie strategieën:

  • Natuurlijke strategieën: ruimten zijn op zo’n manier ontworpen dat mensen worden begeleid om anderen geen schade aan te brengen of geen schade aangebracht krijgen bij zichzelf. Bijvoorbeeld: wanneer er borden worden geplaatst dat mensen niet door een bepaalde deur mogen, worden ze automatisch en natuurlijk begeleid naar deuren waar een bewaker bij staat of camera’s hangen.

  • Georganiseerde strategieën: security wordt ingehuurd zodat het moeilijk wordt voor mensen om criminaliteit te plegen.

  • Mechanische strategieën: alarmen, camera’s en andere hardware worden gebruikt om controle uit te oefenen.

 

Rationele Keuze Theorie

Cornish en Clarke: Alle mensen hebben achtergrondfactoren zoals intelligentie en temperament die criminele motivaties creëren. Deze motivaties zijn belangrijk omdat ze de waarschijnlijkheid vergroten dat iemand een misdaad gaat plegen.

Vanuit deze theorie is het probleem met traditionele theorieën dat ze hier stoppen met hun analyse van het ontstaan van criminaliteit, terwijl criminaliteit uiteindelijk niet alleen ontstaat door motivaties. Er is ook een keuze bij betrokken die gemaakt moet worden voordat deze motivaties ook daadwerkelijk eindigen in een criminele daad. De rationele keuze-theorie gaat daarom in op hoe mensen denken om te voorspellen wanneer een criminele daad voor gaat komen.

Volgens de rationele keuze-theorie zijn de keuzes die mensen maken doelgericht en worden criminele keuzes dus gemaakt met het idee dat ze een voordeel opleveren voor degene die de daad begaat. De keuzes die wetsovertreders maken zijn echter niet puur rationeel maar ook gevormd door bijvoorbeeld beperkte informatie en gericht op het bevredigen van behoeften.

 

Beleid

De focus van de rationele keuze-theorie heeft belangrijke maar gelimiteerde consequenties voor beleid. Veel voorspellende factoren voor crimineel gedrag worden in de theorie gezien als achtergrondfactoren en deze gaat dan ook niet in op interventies om deze te veranderen. In plaats van correctionele programma’s pleit de rationele keuze-theorie er daarom voor om de wetsovertreder verantwoordelijk te houden (deze maakt immers zelf de keuze om de misdaad te begaan) en deze te straffen. Hiermee lijkt de theorie op de conservatieve ideologie.

De rationele keuze-theorie heeft echter ook nog een meer belovende benadering om criminaliteit aan te pakken, namelijk via de situational crime prevention. Door te bestuderen hoe wetsovertreders hun keuzes maken kunnen stappen worden ondernomen om deze mogelijkheden te verkleinen. Misdaad wordt zo niet voorkomen door de wetsovertreder te veranderen, maar de situaties waarin de misdaden voorkomen. Misdaad wordt zo moeilijker en heeft minder voordelen.

Het gevaar met de rationele keuze-theorie is dat wetsovertreders alleen maar worden gezien als mensen die de keuze maken om een misdaad te begaan. Hierdoor wordt de context genegeerd en wordt en beleid voorgesteld dat staat voor harde straffen.

 

Rationele keuzen

Wright en Decker komen in hun onderzoek naar rationele keuzen tot de conclusie dat ondanks dat wetsovertreders rationele keuzes maken, hun misdaad niet een geheel onafhankelijk en vrij gekozen beslissing is. Deze is namelijk ook deel van een algemene ‘flow’ die voortkomt uit de betrokkenheid in een straatcultuur. De betrokkenheid in deze cultuur wordt ook weer bepaald door het opgroeien in een sociaal gedesorganiseerde omgeving. Dit verklaard waarom de misdaad voor mensen uit bepaalde wijken een rationele keuze is en voor mensen uit andere wijken helemaal niet.

De vraag is in hoeverre misdaad een rationele keuze is wanneer de omgeving de mogelijkheid om op een conventionele manier geld te verdienen afsnijdt. Hierdoor is het moeilijk om wetenschappelijk te bepalen wanneer een keuze rationeel is en eigenlijk kunnen rationele keuzes dan ook niet meer ontkend worden. Echter, beslissingen die gemaakt worden zijn wel altijd vormgegeven door complexe processen die de simpele afweging van voor- en nadelen heel erg sturen.

 

Perceptual Deterrence Theory

Deze benadering stelt dat mensen ervan afzien om te wet te breken wanneer de nadelen zwaarder wegen dan de voordelen. Het gaat hier echter wel om de perceptie van de voor- en nadelen en niet de objectieve risico’s om gepakt te worden. Niet de objectieve realiteit maar de percepties van de realiteit vormen het gedrag van mensen.

 

De Perceptual Deterrence Theory verschilt op 3 manieren van de Rationele Keuze-Theorie:

  • De Perceptual Deterrence Theory veronderstelt geen rationaliteit, percepties leiden het gedrag en deze kunnen wel rationeel zijn, maar kunnen ook gebaseerd zijn op een misperceptie van de werkelijkheid.

  • Er wordt meer een focus gelegd op de perceptie van straffen. De situationele aspecten worden meer achterwege gelaten.

  • Het voorgestelde beleid voor de Perceptual Deterrence Theory is vaak onduidelijk, omdat het niet duidelijk is wat de link is tussen de perceptie van de straf en de daadwerkelijke straf.

 

Onderzoek naar deze theorie heeft 2 conclusies:

  • De achtergrondfactoren die worden geïdentificeerd door andere theorieën spelen ook een rol.

  • Om op een goede manier te omschrijven hoe mensen denken over criminaliteit, moet er duidelijker worden omschreven hoe de percepties van mensen zijn gevormd en hoe deze het gedrag beïnvloeden. Ook moeten er individuele verschillen worden beschreven en de natuurlijke afweging van voor- en nadelen. Veel van deze beperkingen zijn al naar voren gekomen in ander onderzoek.

 

De conclusie van andere onderzoeken is dat de Perceptual Deterrence Theory alleen kijkt naar de link tussen percepties van criminelen over hoe snel en hard er gestraft gaat worden en de zekerheid van straffen. Hierdoor heeft de theorie minder verklarende kracht en daarom moeten diverse bronnen van de percepties worden onderzocht, de processen waarmee percepties worden gevormd, de processen waarmee verschillende mensen voor- en nadelen afwegen en tenslotte de manier waarop structurele en situationele condities de perceptie van risico’s en de mogelijkheid om zich naar deze percepties te gedragen vormgeven.

 

 

N: Biosociale theorieën

Het sociaal Darwinisme van de vroege twintigste eeuw had zijn invloed verloren rond 1960, omdat het als een excuus werd gebruikt om het slachtoffer de schuld te geven, zoals de nazi’s dat deden met Joden. Rond 1975 ontstond er nieuwe interesse voor biologische benaderingen om criminaliteit te verklaren. Van de dominerende psychologische en sociologische verklaringen voor criminaliteit ging de interesse nu naar biosociale verklaringen.

De verschillende sociologische en psychologische theorieën die ontwikkeld zijn, zijn vaak ontwikkeld met een tunnelvisie. Toch hebben ze ons geattendeerd op de rol van sociale kracht in het voorspellen welke criminologische theorieën gedijen/bloeien, en ze hebben laten zien dat criminologen liever bestaand werk ondersteund zien dan dat ze kritiek krijgen.

De zoektocht naar de criminele mens (een biologisch afwijkende crimineel) ging door.

Tegenwoordig zijn theorieën meer genuanceerd en stellen ze dat genetische eigenschappen interacteren met de omgeving om menselijk gedrag te vormen. aanhangers van deze biosociale theorieën stellen dat alles wat niet specifiek genetisch is, is door de omgeving beïnvloed. Deze biosociale theorieën kunnen gecategoriseerd worden in evolutionaire psychologie, neurowetenschappen en genetica. Deze categorieën zullen hieronder besproken worden.

 

Theoretische diversiteit (evolutionair-ecologische theorieën)

  • Cheater theory stelt dat sommige mannen alternatieve reproductieve strategieën hebben ontwikkeld, die onbewust ervoor zorgen dat genen doorgegeven worden aan opvolgende generaties. Deze ‘cheating cads’ gebruiken geweld of misleiding om vrouwen zwanger te maken. Doorzettende criminelen worden in deze theorie gelijkgesteld aan de ‘cads’.

  • De r/K theory of de differential K theory stelt dat organismen verschillende reproductive strategieën gebruiken. De snel producerende organismen volgen een “r” strategie. Zij willen zo veel mogelijk nakomelingen hebben, zonder er veel tijd mee door te brengen. Anderen volgen de k strategie van reproductie, zij reproduceren zich langzamer en brengen veel tijd met de nakomelingen door. Crimineel gedrag wordt dan geassocieerd met de “r” strategie, dit is te zien aan een laag geboorte gewicht, veel nakomelingen en vroeg seksueel actief gedrag.

  • Conditional adaptation theory: antisociaal gedrag is deel van een aangepaste reactie op een unstabiele of vijandige omgeving om verzekerd te zijn van reproductie. Dit is te zien aan vroege puberteit en vroeg seksueel actief gedrag, wat zorgt voor crimineel gedrag. Deze theorie is een voorbeeld van een Darwiniaans perspectief dat niet de oplossing zoekt bij medicijnen, maar bij de omgeving.

  • Alternative adaptation theory: sommige mensen hebben een grotere neiging geërfd om betrokken te zijn bij antisociaal gedrag. Deze mensen hebben lage intelligentie en zoeken agressieve sensatie met een sterke behoefte aan seks.

  • Evolutionary expropriative theory: iedereen heeft hetzelfde genetische potentieel voor antisociaal gedrag. Mensen zoeken een partner om te zorgen voor reproductie, maar ze zoeken ook bronnen om reproductie te verzekeren. Mensen zoeken meer naar deze bronnen als beschikbare bronnen niet voldoen of bedreigd worden.

Bovenstaande theorieën bespreken veel negatieve karaktertrekken, terwijl hier ook positieve aspecten in te vinden zijn. Bijvoorbeeld: vroege puberteit zorgt ook voor betere autonomie en betere psychologische aanpassing. Ook wordt het schenden van de wet geassocieerd met energie, moed en loyaliteit.

Het lastige aan evolutionaire theorieën is dat er niet te bewijzen is of gedrag het resultaat is van natuurlijke selectie in termen van ‘survival of the fittest’. Het kan ook goed zijn dat evolutie juist probeert om dit gedrag te verminderen en dat vroeger dit gedrag veel erger was. Dit is belangrijk, want evolutionaire theorieën hechten een waarde oordeel aan het gedrag als effectief/bruikbaar/gewenst voor het overleven van de mens.

Neurologische en biochemische theorieën

Deze theorieën stellen dat leren en conditioneren van gedrag verschillend gebeuren voor verschillende individuen, door neurologische of biochemische variaties en de manier waarop de omgeving hierop inspeelt (welke polymorphisms genoemd worden). Er worden verschillen gevonden in hormonen, neurotransmitters, metabolische processen, giffen en ‘peptides’.

Mednick’s biosocial theory: individuen met een hoog risico hebben een ANS (autonomic nervous system) geërfd dat minder gevoelig is voor omgevingsstimuli en zulke lage opwinding zorgt voor een kleinere kans op ontwikkeling van reacties die nodig zijn om antisociaal gedrag te inhiberen. Ander onderzoek heeft geleid tot hypotheses, zoals de cortical immaturity hypothesis (het niet goed functioneren van het CNS) en de hypoarousal hypothesis (minder reactie op omgevingsstimuli, te zien aan bijvoorbeeld een lagere hartslag).

  • Fearlessness theory stelt dat deze lage niveaus van opwinding/arousal zijn kenmerken van lage niveaus van angst, waardoor criminele situaties minder ontweken worden.

  • Stimulant theory: individuen met deze lage opwinding hebben een onplezierige psychologische staat, waardoor ze op zoek zullen gaan naar meer opwinding en dus foute situaties

Een lage hartslag tijdens het rusten is de sterkste en meest consistente voorspeller van misdaad (Farrington, 1997).

Biosociale criminologen hebben zich geconcentreerd op de mogelijkheid dat structurele abnormaliteiten van het brein, vooral van de frontale of temporale kwabben, geassocieerd zouden kunnen worden met dysfuncties van het brein, wat weer geassocieerd wordt met criminele activiteit.

Frontal lobe dysfunction hypothesis: De frontale kwabben worden geassocieerd met executieve cognitieve functies, zoals planning en inhibitie. De frontale kwabben zijn in te delen in de dorsolaterale kwabben (conduct disorder, door disfunctioneren) en de orbitofrontale kwabben (antisociale personality disorder, door disfunctie). Disfunctie komt door geërfde tekorten, omgeving en hersenbeschadiging.

Somatic marker hypothesis: het maken van beslissingen wordt beïnvloed door somatische symbolen die in het brein gevormd worden. Een regio in het brein kan door middel van die symbolen acties in de toekomst evalueren.

 

Biochemische theorieën (seks hormonen en neurotransmitters)

  • Sex hormone theory: concentreert zich op connecties tussen testosteron en agressie. Testosteron kan echter een oorzaak en een gevolg zijn.

  • Evolutionairy neuroandrogenic theory: biochemische effecten van testosteron hebben de neiging om neurologische gevoeligheid voor omgevingsstimuli te verminderen. Dit zorgt o.a. voor problemen met emotionele controle.

In dierenonderzoek kwam naar voren dat serotonine (neurotransmitter) kan helpen bij het inhiberen van agressie. Ook hier geldt dat dit een oorzaak of een gevolg kan zijn (kip-ei probleem). De carbohydrate theory stelt dat diëten met veel carbo hydraten zorgen voor grote hoeveelheden van glucose in het bloed, waardoor er veel insuline en dopamine vrijkomt, wat weer leidt tot slechte gedragscontrole.

Ook zijn bepaalde dopamine genen gelinkd aan grotere betrokkenheid in gewelddadige misdaad. Soms worden associaties alleen gevonden als er andere factoren, zoals een omgeving met hoge risico gezinnen, aanwezig waren.

Er is gevonden dat testosteron duidelijker geassocieerd kan worden met dominant gedrag dan met agressief gedrag. Een andere vinding is dat jongeren dominantere ‘nucleus accumbens’ activiteit hebben, waardoor ze onmiddelijke beloning willen hebben.

 

De genetische benadering

De genetische benadering kan onderverdeeld worden in gedragsgenetica, moleculaire genetica en epigenetica. Alledrie onderzoeken relaties tussen genotypes en fenotypes. Onderzoek naar genotypes zoekt naar de onafhankelijke variabele die crimineel gedrag kan verklaren. Tegenwoordig zoeken criminologen vooral naar de link tussen genotype en gedrag. Bijvoorbeeld IQ is duidelijk gerelateerd aan crimineel gedrag, maar de aard van de relatie is niet zo duidelijk. De relatie is ook niet direct, zie het volgende pad:

(1)Laag IQ wordt geassocieerd met lage cijfers op school (2) deze lage cijfers worden geassocieerd met het niet leuk vinden van de schoolomgeving (en geen ondersteunende leraren) (3) Een afkeer van de schoolomgeving wordt geassocieerd met afwijzen van autoriteit of uitval van school (4) dit wordt geassocieerd met het verliezen van sociale banden, die bijdragen aan sociale controle (5) deze factor in combinatie met andere factoren wordt geassocieerd met vergrootte kans op crimineel gedrag.

Gedragsgenetici willen de erfelijkheid- en omgevingsbijdrage van elkaar scheiden. Crimineel gedrag komt veel meer voor onder jongens dan onder meisjes. Jongens hebben dan ook minder zelf controle en zijn agressiever, terwijl meisjes sneller angst tonen en angstiger zijn. We moeten echter wel onhouden dat wat een individu erft, is niet een specifieke gedraging, maar eerder een neiging om te reageren op bepaalde krachten uit de omgeving. Het is dus een genetische predispositie.

Genetisch georiënteerde theorieën wijzen uit dat of een genetische predispositie voor crimele activiteiten aangemoedigd of ontmoedigd wordt, afhangt van de omgeving. De relatie tussen genen en omgeving wordt gene x environment correlation (rGE) genoemd. Je hebt passieve, actieve en uitlokkende rGE’s.

  • Passieve rGE: ontstaan omdat kinderen hun genen EN omgeving van hun ouders erven. De omgeving wordt namelijk uitgezocht door de ouders. Ze worden aan het kind gegeven als bagage.

  • Actieve rGE: deze reflecteren de neiging van mensen om omgevingen uit te zoeken, voor welke ze een predispositie hebben. Ze kiezen dus omgevingen uit die hun predispositie vergroten. Zie Sutherland’s differential association theory.

  • Uilokkende rGE: verschillende mensen roepen ook verschillende reacties op uit hun omgeving, ook wanneer de omgevingen identiek zijn.

 

Epigenetica

Nieuw onderzoek heeft uitgewezen dat omgevingsfactoren het functioneren van de genen kunnen veranderen, zonder de moleculaire structuur van het DNA aan te tasten, door activeren of deactiveren van bepaalde aspecten. Epigenetica heeft ook uitgewezen dat het dieet wat een zwangere vrouw eet invloed kan hebben op kleinkinderen en achterkleinkinderen. Het kan dus meerdere generaties beslaan. Zo kan ook het misbruik van een kind resulteren in verandering van de HPA functionering.

 

Biosociale beschermende en risicofactoren

Risicofactoren: IQ en het hebben van een leerprobleem zijn beide geen indicatoren voor crimineel gedrag, maar zonder geschikte interventie zullen andere problemen ontstaan, waardoor de kans op crimineel gedrag heel groot wordt. Er is niet een specifiek gen voor IQ. Onderzoekers kijken daarom naar de erfelijkheidscoëfficient om te zien hoeveel procent te danken/wijten is aan erfelijkheid.

ADHD en CD zijn risico factoren die zouden kunnen leiden tot crimineel gedrag, maar onderzoeken hebben ook uitgewezen dat ADHD en CD als combinatie voor moeten komen. Blootstelling aan lood heeft een beschadigend effect op de frontale kwabben en vergroot agressie, impulsiviteit enz. Ook alcohol en drugs zijn risicofactoren.

Beschermende factoren: een vaak gevonden beschermende factor is inlevingsvermogen. Ook hoge activiteit van de ANS zou een beschermende factor kunnen zijn.

Ook altruïsme van verwanten zou een beschermende factor zijn.

 

De consequenties van biologische theorieën

Het succes van een criminologische theorie hangt meer af van de context van de tijd, dan van ondersteunend onderzoek.

Voordat programma’s geïmplementeerd worden die gebaseerd zijn op biologische theorieën, moet eerst (1) geschat worden hoevaak biologische stoornissen voorkomen (2) causale mechanismen geïdentificeerd worden (3) de dynamische interactie tussen biologische en sociale omgevings factoren beoordeeld worden en (4) bepalen of verbeteringen in gedrag gevolgd zijn door therapeutische manipulaties.

Als een diagnostische categorie is ontwikkeld, kan het extreme overdiagnose tot gevolg hebben.

Het manipuleren van alleen de biologische factoren zal waarschijnlijk niet de gewenste veranderingen in antisociaal gedrag tot resultaat hebben. Cognitieve rehabilitatie programma’s zouden de beste uitkomsten hebben, volgens Fishbein.

Biosociale theorie raadt aan om te interventie op basis van medicijnen te doen. Dus wanneer deze theorieën succesvol zijn, kunnen ze ons wegtekken bij de “criminal justice model” richting een medisch model.

Zelfs biologische theorieën ontkomen niet aan het probleem van verschillende definities die gebruikt worden. Zo is de definitie van geweld verschillend.

 

O: De ontwikkeling van criminelen- levensloop theorieën

 

Criminologen hebben altijd grote interesse in de adolescentie gehad. Andere levensfases werden bijna niet onderzocht. Dit heeft te maken met het feit dat in deze fase meer criminaliteit voorkomt. Dit is te zien aan de leeftijd-criminaliteit curve, deze piekt bij 17 jaar. De lijn loopt langzaam op tussen de 7 en 17 jaar en loopt daarna weer af. Twee factoren produceren de curve: prevalentie (de duur) en incidentie (de frequentie). Caspi en Moffit vonden dat 85% van de adolescente criminelen geen crimineel gedrag meer vertonen, wanneer ze 28 waren.

Zelfrapportage vragenlijsten bevestigden voor veel onderzoekers het idee dat criminaliteit ontstond in de adolescentie. Het simpele inzicht dat de ene levensfase invloed heeft om andere levensfases zorgde voor longitudinaal onderzoek, waardoor hele andere vindingen naar voren kwamen. In dit paradigme lag de focus bij het begin van criminele activiteiten, hoe lang de activiteiten duren, hoe frequent het voorkomt en wanneer het stopt. Ook kwam het inzicht naar voren dat de redenen om te beginnen en te stoppen met criminaliteit voor elke individu anders is. Door deze nieuwe vorm van onderzoek werd gevonden dat wat er gebeurt tijdens de kindertijd invloed heeft op delinquent gedrag in de adolescentie.

Wanneer de wortels van criminaliteit in de kindertijd zouden liggen, dan zouden dus veel theorieën niet kloppen.

 

Geïntegreerde theorieën over criminaiteit

Geïntegreerde theorieën verklaren criminaliteit door twee of meer theorieën samen te voegen tot één raamwerk. Veel theorieën in het boek kunnen gezien worden als geïntegreerde theorieën. Bijvoorbeeld Agnew’s general strain theory heeft kenmerken van de control, social learning en rational choice theorieën. Deze theorieën hebben 2 tekortkomingen (1) er ontstaat geen kritische discussie over de juistheid van een theorie, omdat alle goede verklaringen in een theorie worden opgenomen. Dit leidt dus niet tot aanpassing en verbetering. (2) ze worden op een slordige manier gemaakt, omdat overal verklarende variabelen vandaan worden gehaald. De combinatie is geen goede balance. Door het selecteren van variabelen en ze in een bepaalde volgorde te zetten, kunnen causale processen vergeten worden. Verschillende theorieën gaan uit van verschillende aannames van de menselijke aard. Dit wordt genegeerd bij integratie ( bijvoorbeeld de social bond en social learning theorieën).

  • Integrated strain-control paradigm (Elliott et al., 19790): deze theorie is om twee redenen significant (1) de theorie stelt dat factoren van bepaalde theorieën belangrijker zouden kunnen zijn in bepaalde levensfases. (2) Ook zou er volgens Elliott et al. meer dan één pad naar delinquent gedrag kunnen zijn.

Ze concentreerden zich op vroege socialisatie uitkomsten en ze verdeerlden de sociale binding in tweeën: integratie (externe binding) en ‘commitment’(interne binding). Het eerste pad: (1) zwakke binding in de kindertijd leiden tot (2) deelname aan delinquente peer groepen (3) dit leidt tot stabiel crimineel gedrag. Het tweede pad is dan voor kinderen die wel goede binding in de kindertijd hebben, maar toch crimineel gedrag gaan vertonen. Deze kinderen maken gebeurtenissen mee, die ‘strain’ creeeren op de persoonlijkheid, waardoor de bindingen verzwakken. Het tweede pad: (1) sterke bindingen in de kindertijd (2) ‘strain’ verminderd de bindingen (3) jongeren worden delinquent (4) ze vertonen stabiel crimineel gedrag.

  • Interactional theory (Thornberry): menselijk gedrag gebeurt door menselijke interactie. De aard van de interactie verandert. Delinquenten zijn onderdeel van een interactief systeem. Ze worden beïnvoed door de omgeving, maar ze beïnvloeden ook zelf de omgeving. Delinquent gedrag komt door wederzijdse bekrachtigende causale netwerken. In essentie worden in deze theorie de social control en de social learning theorieën geïntegreerd. De belangrijkste inzichten zijn (1) variabelen hebben wederzijdse/’reciprocal’ effecten. De slechte bindingen leiden mogelijk tot delinquent gedrag, waardoor de bindingen nog verder verzwakt worden (cumulative disadvantage). (2) Thornberry realiseerde zich dat de effecten van variabelen verschillen per de levensfase. In de adolescentie verzwakt de band met ouders en verterkt de band met peers en later hebben ook bijvoorbeeld het huwelijk, werk en studie invloed op het doorgaan of stoppen met crimineel gedrag.

  • Thornberry bracht een herziening uit van zijn interactional theory: de life course theory. Het begin van crimineel gedrag zou voorkomen in drie verschillende fases.

  • conduct problemen in de kindertijd zijn het resultaat van disorganisatie in het gezin en ineffectief opvoeden, falen op school en worden geassocieerd met delinquente peers. Het gedrag van deze individuen zet door, omdat de tekorten extreem en verweven.

  • De meeste jongeren beginnen met crimineel gedrag in het midden van de adolescentie, vanaf 12 jaar tot 16 jaar. Er zijn bij deze jongeren geen serieuze tekorten. Ze zitten in het proces van het vaststellen van autonomie die gepast is voor de leeftijd. Ze begaan geen serieuze misdaden.

  • Er zijn ook laatbloeiers. Ze zijn volwassenen als ze beginnen met delinquent gedrag. Hun tekortkomingen (laag IQ en slechte schoolresultaten) werden gebufferd door beschermende factoren, zoals een ondersteunende opvoeding. Wanneer ze de beschermende omgeving verlaten, kunnen ouders hen niet meer beschermen.

 

Levensloop criminologie

Er is continuïteit of stabiliteit in antisociaal conduct, vanaf de kindertijd tot en met de volwassenheid. Er is echter ook gezien dat er verandering en discontinuïteit is in crimineel gedrag. De meeste antisociale kinderen worden dan ook geen antisociale volwassenen. Deze relatie is dus niet altijd duidelijk aanwezig. Een grote meerderheid van antisociale kinderen, waarvan bijna de helft risico loopt op toekomstig criminele betrokkenheid, onwikkelen niet in serieuze of chronische criminelen gedurende de adolescentie. Er zijn vier types van levensloop theorieën (1) er is alleen continuïteit in crmineel gedrag (2) er is continuïteit EN verandering (3) er is continuïteit OF verandering (4) er is alleen verandering.

De theorie van lage zelf-controle en criminaliteit (Gottfredson en Hirschi) heeft grote invloed gehad op de levensloop criminologie, omdat het de rol van gebeurtenissen in de kindertijd erkende. Ze stelden bijvoorbeeld dat ineffectief opvoeden een grote oorzaak is van lage zelf controle. Deze theorie veroorzaakte een crisis in de criminologie, omdat ze duidelijk maakten dat bestaande theorieën fout waren. Gottfried en Hirschi stelden voor dat er stabiliteit of continuïteit was. Stabiliteit is het resultaat van stabiele onderliggende individuele verschillen. Continuïteit komt door ‘staat afhankelijkheid’. Doorzetten in criminaliteit wordt waarschijnlijker door bijvoorbeeld veranderde leefsituaties (verzwakte binding) en verandering van de crimineel (criminaliteit als voordeling zien). De vraag is of lage zelf-controle, wat een belangrijke variabele is in de theorie, de belangrijkste factor is voor de individuele verschillen die continuïteit veroorzaken. Ze ontkennen echter niet dat verandering in criminaliteit voor kan komen en dus dat criminaliteit minder kan worden, deze verandering is volgens hen alleen intra-individueel, want interindividuele verschillen zijn stabiel (zoals de mate van zelfcontrole).

  • Social-interactional developmental model (Patterson): - early onset: antisociaal gedrag lijkt een ontwikkelingseigenschap te zijn, die vroeg in het leven begint en vaak continueert in de adolescentie en volwassenheid. Verandering en stabiliteit in antisociaal gedrag komt volgens Patterson door sociaal-interactionele factoren. Kinderen en hun omgeving zitten in een actie-reactie sequentie. De start van antisociaal gedrag wordt ook door Patterson gelinkt aan slecht functionerende gezinnen (zoals harde en inconsistente discipline). Dwangmiddelen/ ‘coercion’ worden in deze gezinnen soms positief beloond. Jongeren trekken naar criminele peer groepen, omdat ze falen op school en afgewezen worden door ‘normale’ peer groepen, vanwege agressief gedrag. – late onset: de late beginners zouden volgens Patterson een een eigen pad hebben. De marginality hypothesis wordt gebruikt, waarbij ervan uit wordt gegaan dat jongeren opgroeien in contexten die marginale tekortkomingen hebben, met ouders die marginale opvoedingstechnieken gebruiken en waarbij de jongeren sociale vaardigheden hebben die marginaal ontwikkeld zijn.

Over deze samenvatting

Deze samenvatting is geschreven in 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Deze samenvatting loopt tot en met bladzijde 397.

 

 

 

 

Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Check more of topic:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer