Inleiding in de Psychologie - Aanvulling

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

College 12 Hoofdstuk 15 (15 oktober 2012)

 

Persoonlijkheid in historisch perspectief

Persoonlijkheid is de manier van omgaan met de wereld, het is een persoons-algemene stijl.  Deze stijl is stabiel, zowel in tijd als tussen situaties. Vroeger dacht men dat de persoonlijkheid van mensen in te delen was in de lichaamssappen bloed, slijm, zwarte gal en gele gal. Als iemand bijvoorbeeld teveel gele gal in zijn bloed had was hij Cholerisch (snel boos). Zo waren er nog drie andere temperamenten: Flegmatisch (kalm), Sanguinistisch (bezige bij) en Melancholisch (emotioneel). 

 

Sheldon (1950) zocht naar een verbinding tussen de lichaamsbouw en het  karakter van mensen. Er werd hierbij gekeken naar de vorm van het lichaam. De vorm kon leptosoom (ectomorf), atletisch (mesomorf) of pycnisch (endomorfen) zijn. Sheldon vond een verband. Uit onderzoek blijkt dat twee-derde van de manisch depressieve mensen dezelfde lichaamsbouw hebben.

 

Traits

Een trait is een karaktertrek, een relatief stabiele ‘voorbeschiktheid’ van  iemand om zich op een  bepaalde manier te gedragen. Deze traits zijn persoonsgebonden, hoewel de omgeving wel  bepalend kan zijn. Een ‘trait’ bepaalt de waarschijnlijkheid dat iemand in een ‘state’ komt. Een ‘state’ is tijdelijk en een ‘trait’ is blijvend.

 

1. Alport begon een zoektocht in het woordenboek naar de dimensies van persoonlijkheid. Hij ging in het woordenboek zoeken naar bijvoeglijk naamwoorden en vond er ruim 18.000. Bij deze bijvoeglijk naamwoorden was er sprake van veel overlap en weinig structuur. In de persoonlijkheidspsychologie wordt de persoonlijkheid als een profiel weergeven. Dit wil zeggen dat je een beetje van dit bent en een beetje van dat.

 

2. Catell zette het werk van Alport voort. Hij wist de 18.000 bijvoeglijk naamwoorden door middel van factoranalyse terug te brengen tot 170 traits. Deze traits werden onderverdeeld in 16 verschillende dimensies. Een dimensie is een karaktereigenschap. Voorbeelden van deze dimensies zijn sociable-unsociable, intelligent-unintelligent en cheerful-brooding. Catell maakte veel gebruik van zelfonderzoek, hierbij moesten proefpersonen zichzelf beoordelen.

 

Big Five

Dit is de persoonlijkheid karakterisering waar wij in de wetenschap mee werken. Deze Big Five is ontstaan uit de 16 dimensies van Catell omdat er tussen de 16 dimensies van Catell toch nog hoge correlaties werden ontdekt. De Big Five bestaat uit vijf stabiele, valide dimensies met (soms) een biologische basis. Dit zijn de vijf dimensies:

(N) Neuroticism - Stability

(E) Extraversion - Introversion

(O) Open to experience - Not open

(A) Agreeableness - Antagonism

(C) Conscientiousness – Undirectedness

 

De ‘Big Five’ zijn stabiel in tijd. Zelfs als er 30-40 jaar tussen twee metingen zit, zal men bij beide metingen op ongeveer hetzelfde uitkomen. De traits zijn relatief stabiel als we eenmaal volwassen zijn. Correlaties tussen Big Five dimensies zijn tussen de .50 en .70, dit is vrij groot.

Daarnaast is de ‘Big Five’ stabiel in situaties. Mishel en Peak (1982) deden hier onderzoek naar. Er zijn hoge correlaties gevonden tussen vergelijkbare situaties en lage correlaties tussen verschillende situaties. De conclusie van het onderzoek is dat mensen redelijk stabiel zijn in vergelijkbare situaties en niet zo stabiel zijn als het gaat om totaal verschillende situaties.

 

Extravert  en introvert

Eysenck (1990), Green (1984) en Stelmack (1990) hebben onderzoek gedaan naar extraverte en introverte mensen. Zij kwamen erachter dat mensen die extravert zijn minder verstoord raken van harde lawaai. Dit komt  omdat zij een hoger ruisniveau hebben dan introverte personen. De manier waarop hersenen reageren op zintuigelijke informatie kunnen aangeven of men een extravert of introvert persoon is. Vroeger werd introverte gezien als een goede eigenschap wat hoorde bij een degelijk karakter. Tegenwoordig zijn extraverte mensen populairder. Extraverten hebben meer nodig dan introverten en introverten sluiten zich eerder af van de omgeving.

 

Genetische basis

Van de Big-Five profielen van identieke tweelingen die bij geboorte zijn gescheiden, blijft hier ongeveer 50% over. Het gedrag dat deze identieke tweelingen uiteindelijk hebben is hetzelfde, maar ze verklaren het anders. Ze schrijven het allebei aan de omgeving toe. Maar er is uit onderzoek gebleken dat de mate waarin de omgeving, waaronder het gezin, invloed heeft op je karakter, te verwaarlozen is. Er is hoge mate van stabiliteit voor een genetische basis. Adoptiekinderen hebben in vergelijking met ‘uit elkaar gehaalde’ tweelingen minder gemeenschappelijk.

 

Adaptatie

Diversificatie (diversiteit van karakter) is gunstig omdat hierdoor verschillende individuen ontstaan. Deze individuen gedragen zich anders van elkaar waardoor het hele nageslacht een betere overlevingskans heeft. De positie die men in het gezin inneemt is belangrijk voor de manier waarop mensen met het leven omgaan.  Ouders gaan anders om met hun verschillende kinderen waardoor de diversiteit vergroot. Daarnaast bestaat er ook verschil tussen geslacht. Vrouwen reageren bijvoorbeeld heel anders op het huilen van een baby dan mannen. De oorzaak hiervoor heeft te maken met de hormonen. Vrouwen hebben veel ocytocine, wat bindingen veroorzaakt. Mannen hebben meer testosteron, wat agressie veroorzaakt. Daarnaast kan diversiteit ook ontstaan doordat men zich aanpast aan de cultuur. Meisjes en jongens ontwikkelen zich zoals de sociale omgeving van hen verlangt.

 

Psychodynamica

1. Sigmund Freud (1856-1939) ging ervan uit dat men voor gedrag een zelfgemaakte reden heeft. De werkelijke reden is echter niet principieel en zeer onbewust. Alles wat wij doen valt terug te voeren op twee drives: seksualiteit en agressiviteit. Deze drives waren in de tijd van Freud de meest onderdrukte driften en waren daarom het meest naar het onderbewustzijn verdrukt. Onze persoonlijkheid is de manier van hoe wij met deze drives omgaan.

 

‘Defence mechanisms’ zijn mentale processen van zelfdeceptie waarmee men het bewustzijn kan onderdrukken. Dit kan op een rationele en op een irrationele manier. Het gebruik van deze processen bepaalt de latere ‘geestelijke gezondheid’. Er zijn diverse vormen:

  • Repressie: het wegstoppen van angsten
  • Displacement: het omzetten van een onacceptabele en onbewuste wens in een meer acceptabel alternatief
  • Reaction formation: het omdraaien van angst
  • Projectie: eigen angst op een andere projecteren
  • Rationalisatie: redenen verzinnen voor de gevoelens van angst, zodat men het gevoel krijgt helemaal niet bang te zijn.
  • Sublimatie: het omzetten van angst in een bezigheid die sociaal acceptabel is

 

2. Horney (1945) stelt dat het gevoel van veiligheid de achterliggende drive voor gedrag is. Het kind heeft een ‘basis anxiety’ (basisangst) om alleen in een vijandige wereld te zijn. Volgens Horney is de persoonlijkheid afhankelijk van de manier waarop verzorgers het kind een gevoel van veiligheid en geborgenheid hebben gegeven.

 

3. Adler stelde het gevoel van minderwaardigheid als drive oftewel het verlangen naar geluk. Omdat iedereen het leven begint als hulpeloos en afhankelijk wezen, is onze persoonlijkheid de manier om deze gevoelens van minderwaardigheid te overwinnen.

 

Humanisme

1. Rogers (1902-1987) was een van de nieuwe stroming persoonlijkheidsdenkers na Freud. Met de client-centered aanpak staat niet langer de therapeut centraal maar de cliënt. Roger stelde dat je het gedrag van mensen eigenlijk altijd moet plaatsen binnen de context waarin het gedrag plaatsvond. Hij haalde inspiratie uit de Vietnamoorlog en hielp Vietnamveteranen bij het verwerken van hun trauma’s. Roger stelde dat het ‘zelf’ op twee manier kon voorkomen. Ons eigen ‘zelf’ van wat we werkelijk zijn en ons ideale ‘zelf’ van wat wij (of andere mensen) willen dat we zijn.

Volgens Roger moet men uiteindelijk leven hoe hij zelf is en zichzelf niet miskennen want daar komen problemen van. 

 

2 Maslow (1908-1970) zag persoonlijkheid meer als behoeftevoldoening. Men is zijn hele leven bezig met het voldoen aan behoeften. Hij ontwierp de hiërarchie van behoeften. In de maatschappij zijn mensen in elke stadia nodig en elk niveau heeft zijn eigen plaats in een samenlevingsverband. Als de behoefte is bevredigd ontstaan er nieuwe behoeften en gaat men naar het volgende niveau.

De hiërarchie bestaat uit:

  • Deficiency needs:
  • eerste levensbehoeften
  • veiligheid
  • ergens bij horen, liefde
  • zelfvertrouwen, respect
  • Growth needs:
  • ‘self actualisation’

 

Locus of control

Rotter (1916) sprak over ‘beliefs’. Hij ontdekte dat als je gelooft dat je iets goed kunt je het nog beter gaat doen. Gedrag hangt af van de verwachting die iemand heeft van de relatie tussen het gedrag en de beloning. Deze verwachtingen zijn situatie specifiek.  Men kan op verschillende manieren omgaan met situaties in het leven. In ‘twijfelachtige’ gevallen is de ‘locus of control’ een persoonlijkheidskenmerk.

  • Interne locus of control houdt in dat men zelf verantwoordelijkheid neemt voor bijvoorbeeld ‘falen’. Men zoekt de oorzaak bij zichzelf.
  • Externe locus of control houdt in dat men voelt alsof ze weinig controle over het leven hebben. Men zoekt de oorzaak buiten zichzelf.

 

Self-efficacy

Bandura (1977) richtte zich op het ‘geloof’ dat men een bepaalde taak kan volbrengen. Hij stelde dat het verhogen van zelfvertrouwen helpt op prestaties te verbeteren. 

 

College 13 Hoofdstuk 16 en 17       (17 oktober 2012)

 

Mentale stoornis:

Een mentale stoornis is moeilijk om precies te definiëren. Het is vaak een combinatie van verschillende factoren. Er is geen scherp onderscheid tussen normaal en een stoornis. Daarnaast is er geen scherp onderscheid tussen verschillende stoornissen.

 

Een cultuur kan invloed hebben op het ontwikkelen van stoornissen. ADHD is de meest gediagnostiseerde stoornis in de VS. Vanaf 1990 was er een grote toename in diagnose. Dit kan onder andere het gevolg zijn van obsessie met schoolprestaties. Kinderen moeten dociel zijn maar hebben behoefte aan spelen. Anorexia nervosa ontwikkelde zich vooral vanaf de jaren 70. Een verklaring hiervoor kan zijn dat er in die tijd een nieuw soort schoonheidsideaal ging heersen. Het schoonheidsideaal voor dunne mensen. Daarnaast kwam er rond die tijd een grote beschikbaarheid van calorierijk voedsel.

 

Syndromen:

Een symptoom is een kenmerk, een mogelijke aanwijzing voor een stoornis. Een syndroom is een verzameling van gerelateerde symptomen en kan een syndroom kan een aanwijzing zijn voor een mentale stoornis. Dit hangt echter af van een aantal factoren die soms moeilijk te bepalen zijn:

  • Clinically significant:  Professionele hulp moet noodzakelijk zijn voor het lijden of het niet goed functioneren van een patiënt.
  • Internal source:  Het syndroom moet niet alleen door een bepaalde situatie ontstaan zijn.
  • Involuntary:  Het syndroom mag niet te maken hebben met een eigen keuze (hongerstaking)

Categoriseren van mentale stoornissen

Het doel van het categoriseren van mentale stoornissen is om wettenschappelijke studie mogelijk te maken. De test moet betrouwbaar en valide zijn. Er zijn verschillende versies testen geweest:

  • DSM I (1952) & DSM II (1968) waren gebaseerd op de veronderstelde oorzaak, een ‘neurose’ of ‘psychose’.  Behandelaars verschilde er echter in of ze iets een neurose of een psychose noemde. Deze testen hadden dus een lage betrouwbaarheid.
  • DSM III (1980, 1987) maakte alleen gebruik van observeerbare symptomen, op basis van overeenstemming, dus hogere betrouwbaarheid.
  • DSM IV (1994, 2000) Op dit moment wordt er gewerkt met de DSM IV.
  • DSM-V Volgend jaar mei komt er de nieuwe DSM V uit.

Betrouwbaarheid is een voorwaarde voor validiteit, maar volgens sommigen is de validiteit van DSM opgeofferd aan de betrouwbaarheid door de nadruk op observeerbaar gedrag. Zo kan dezelfde diagnose gesteld worden terwijl er sprake is van een ander oorzaak  of andere prognose. Daarnaast kan het ook zijn dat er andere therapie nodig is.

Het labelen (categoriseren) van de DSM kan ook gevaar opleveren. Als een onderzoeker denkt dat iemand een bepaalde stoornis heeft wil hij of zij deze hypothese bevestigen (confirmation bias) Daarnaast kunnen door voorinformaties, de ’selffulfilling prophecy’ en stereotypering de verkeerde conclusies getrokken worden.

Bij het labelen moet men oppassen dat niet de persoon gelabeld wordt maar de stoornis. Dus niet ‘het is een schizofreen’, maar ‘het is iemand die aan de stoornis schizofrenie lijdt’.

 

Behandelingen:

Er zijn verschillende soorten behandelingen. Zo zijn er behandelingen die er voor zorgen dat de patiënt beter in het leven komt te staan. Er wordt gefocust op het kennen en accepteren van zichzelf:

  • Psychodynamisch:  Door middel van onbewuste herinneringen/emoties ons denken en doen beïnvloeden.
  • Humanistisch : De nadruk ligt bij ons zelfbeeld te leggen en steun bij het bereiken en steun bij het bereiken van doelen.

Er zijn ook behandelingen die focussen op het probleem:

  • Cognitief : De nadruk ligt hier bij het afleren van verkeerde overtuigingen
  • Gedrag : De nadruk ligt bij het afleren van verkeerde gedragingen of automatismen.
  • Biologisch: Een ingreep op fysiologisch niveau (medicijnen, operaties)

 

Oorzaken van mentale stoornissen

Uiteindelijk werken alle factoren via het brein. De oorzaken van mentale stoornissen hebben te maken met genen die een erfelijke invloed hebben op het brein en omgeving die kan zorgen voor aantasting of verandering van het brein.

 

Ontwikkelen van een mentale stoornis (3P’s )

  • Predisposing causes: veroorzaken de ziekte niet direct maar geven een aanleg voor de ziekte.
  • Precipitating causes: gebeurtenis in je leven waardoor ineens de gedragskenmerken van een stoornis aan de oppervlakte komen
  • Perpetuating causes: oorzaak die ervoor zorgt dat de stoornis blijft bestaan

 

Anxiety disorders (angststoornissen)

Angst is evolutionair belangrijk geweest om te overleven. Angst zorgt ervoor dat er allemaal energie gemobiliseerd wordt om weg te rennen of om te vechten. Bij de mens kan angst veroorzaakt worden door denkbeeldige bedreigingen.

Fear is de angst die gericht is op iets concreets. Anxiety is een vage angst waarvan niet altijd precies duidelijk is wat de aanleiding ervoor is. De heritability van angst is 0.3 – 0.5, dit betekent dat een aanzienlijk deel verklaard wordt door erfelijke factoren maar dat dit zeker niet het enige is.

 

1. Generalized Anxiety Disorder

Er is een algemeen gevoel van angst of dreiging die er heerst. Men maakt zich constant zorgen, waardoor ook lichamelijk klachten kunnen ontstaan zoals slaapproblemen of maagproblemen. Dit kan zo erg worden dat mensen niet meer goed kunnen functioneren. Als deze angst langer dan 6 maanden aanhoud dan is er sprake van een stoornis.

 

Beschrijvende oorzaken:

Erfelijke aanleg / traumatische erveringen in jeugd ->  hypervigilantie (constant op je hoede zijn -> Generalized Anxiety disorder na een ingrijpende verandering in je leven.

 

Behandeling

Biologisch: Tranquilizers, benzodiazepines verhogen de activiteit van remmende neurotransmitter GABA. Echter wel verslavend en er kunnen onthoudingsverschijnselen ontstaan. Daarnaast werken placebo’s bijna net zo goed.

Therapie: Het meeste effect ontstaat bij een combinatie van cognitieve- en gedragstherapie. Hierin leren mensen het beste om met angst om te gaan.

 

2. Fobieën (Phobias)

Een fobie is een intense angst die gerelateerd is aan een duidelijk object of een gebeurtenis. Deze angst is goed te herstellen of veranderen. Men kan last hebben van specifieke fobieën (spinnen, hoogte, kleine ruimtes) of van sociale fobieën (angst voor een ‘beoordeling’). Het is moeilijk aan te geven waar bijvoorbeeld een normale angst overgaat in een fobie.

 

Beschrijvende oorzaken:

  • Klassiek conditioneren kan een verklaring zijn voor verschillende fobieën maar voor vele andere fobieën niet. Dit komt omdat bijvoorbeeld de angst voor slangen ook in een stad kan voorkomen waar men nog nooit in aanraking is geweest met slangen.
  • Genetische predispositie voor bepaalde angsten. Dit betekent dat er een aanleg is om een angst te ontwikkelen vanuit evolutionair perspectief. De afwezigheid van de slangen in de stad is dan een ‘perpetuating cause’. Er is hierbij geen kans op gewenning mogelijk. I

 

Behandeling:

Therapie: Gedragstherapie gebaseerd op principes van klassiek en operant conditioneren en habituatie of extinctie van ongewenst gedrag. Bijvoorbeeld exposure treatment, het blootstellen aan de angst in een veilige omgeving.

3. Obsessive-compulsive disorder

Hierbij is er sprake van een irrationele angst maar in tegenstelling tot een fobie is deze angst het gevolg van de gedachte dat iets ergs kan gebeuren. Deze angst is te reduceren door een rituele handeling. Er is hierbij sprake van een stoornis wanneer men meer dan een uur per dag met deze angst bezig is. Obsessie is de gedachte die zich vaak opdringt en compulsie is een reactie op obsessie. Dit is en zich herhalende handeling.

 

Behandeling:

Biologisch: Stoffen die activiteit van Serotonine  verhogen verminderen de activiteit in de gebieden die betrokken zijn bij initiëren van bewust gedrag.

Therapie:  Psychodynamische therapie, gedragstherapie en cognitieve therapie.

 

4. Panic Disorder

Bij Panic Disorder kunnen er spontaan paniekaanvallen optreden waarbij hartkloppingen en kortademigheid kunnen ontstaan. De angst om paniekaanvallen te krijgen kan leiden tot Agoraphobia. Bij deze angst is er sprake van een erfelijke component, maar de eerste aanval ontstaat vaak na een stressvolle gebeurtenis. De angst kan opgewekt worden door cafeïne of lichamelijke inspanning en de daardoor veroorzaakte verhoogde hartslag.

 

Behandeling:

Psychotherapie: cognitieve therapie waarbij geleerd wordt dat een aanval een fysiologische oorzaak heeft en dat het geen teken is van ‘gek worden’ of doodgaan.

 

5. Posttraumatic Stress Disorder

Deze stoornis is het gevolg van traumatische gebeurtenis(sen). Mensen herbeleven de traumatische gebeurtenissen in hun gedachten en dromen. Hierdoor kunnen slapenloosheid, schuldgevoelens en depressies ontstaan. Soms kan er zelfs een tijdelijke conversie stoornis ontstaan zoals blindheid. Hier zijn dan geen lichamelijke aanleidingen voor. De klachten zijn groter bij wanneer men herhaaldelijk, over langere periode aan de stress blootgesteld wordt.

 

Behandeling:

Therapie: Gedragstherapie kan helpen bij deze angst. Daarnaast is sociale steun belangrijk. Ook kan het effectief zijn op traumatische gebeurtenissen te laten herbeleven met behulp van virtual reality.

 

Stemmingsstoornissen (mood discorders)

Er zijn twee soorten stemmingsstoornissen namelijk de depressive disorders (depressief) en de bipolar disorders (manisch –depressief).

 

1. Depressie

Bij depressie horen de volgende kenmerken: het onvermogen om te genieten, mistroostig zijn, zelfverwijtend zijn en heeft het gevoel van waardeloosheid hebben. Men kan hierbij een slaapstoornis, eetstoornis of bewegingsstoornis hebben. Depressiviteit heeft een erfelijke component. Er is echter ook bewijs dat een stressvolle gebeurtenis een ‘trigger’ kan zijn voor het ontstaan van depressie. DSM stelt dat iemand depressief is als het gaat om een zeer lange tijd of zeer ernstige vorm. Daarnaast mag de stoornis niet toegeschreven kunnen worden aan een specifieke gebeurtenis.

 

Depressie lijkt eken beetje op aniexty. Depressie en aniexty komen vaak bij dezelfde personen voor in dezelfde mate van genetische bepaaldheid. Bij beide is er sprake van een cluster van negatieve gevoelens. Echter de verschillen zijn dat bij aniexty men zich zorgen maakt over de toekomst en bij depressie mensen de toekomst helemaal niet zien zitten en het willen opgeven.

 

Hopelessness theorie: mensen die depressief zijn denken over een negatieve gebeurtenis op de volgende manier:

  • De gebeurtenis heeft desastreuze gevolgen
  • De gebeurtenis is het resultaat van een negatief persoonlijkheidskenmerk
  • Dat kenmerk is stabiel en globaal (bijvoorbeeld ‘dom’)

 

Behandeling

Biologisch:  Verhogen van de neurotransmitters norepinephrine en serotonine. Bijvoorbeeld Prozac vermindert de ‘heropname ‘ van serotonine. Inmiddels is bekend dat dit niet helemaal klopt. Patiënten hebben namelijk geen laag serotonine niveau. Daarnaast werken antidepressiva pas na twee weken en zijn er tegen die tijd tegenreacties van het lichaam.

 

Therapie:

  • Elektroconvulsieve therapie (shock therapy) wordt gebruikt als andere therapieën falen. Deze therapie zorgt voor enkele veranderingen in de productie van neurotransmitters en de groei van nieuwe neuronen.
  • Humanistische psychotherapie: Deze therapie is op de hele persoon gericht. De cliënt wordt geacht actief te zijn en de therapeut is een klankbord die een positieve, eerlijke en invoelende houding aanneemt tegenover de cliënt en hem helpt bij het opbouwen van een beter zelfbeeld.
  • Cognitieve psychotherapie: Rational-emotive therapy. In deze therapie wordt de verkeerde gedachte opgespoord en wordt hier iets aan gedaan. De therapeut analyseert en maakt de manier van denken expliciet. Hierbij hoort de ABC-theorie van emoties: A activating event (gebeurtenis) B belief (interpretatie) C consequent emotion (emotie)

 

2. Bipolaire stoornissen

Manisch-depressief houdt in dat er een afwisseling is van depressieve en manische fasen. Manisch zijn overdreven gevoelens van macht, energie en zelfvertrouwen. Er is hierbij sprake van een grote erfelijke component, maar vaak is er een ‘trigger’ van een emotionele gebeurtenis.

Behandeling:

Biologisch: In medicijnen wordt lithium gebruikt, de werking hiervan is echter onbekend.

 

Schizofrenie

Bij 1% van de populatie is er sprake van schizofrenie. Bij mannen begint schizofrenie eerder (18-25 jaar) dan bij vrouwen (24-45 jaar). Bij vrouwen is schizofrenie minder ernstig. Schizofrenie betekent letterlijk gespleten geest en is een stoornis in de informatieverwerking. Men moet schizofrenie niet verwarren met een multiple persoonlijkheid (dissociatie).

Naast langdurig onvermogen om te werken, voor zich zelf te zorgen en normale sociale contacten te onderhouden moet hebben mensen met schizofrenie minstens twee uit de volgende vijf symptomen:

 

Positieve symptomen (‘extra’ gedrag)

  1. Verward denken en spreken
  2. Delusions (wanen)
  3. Hallucinaties
  4. ‘Verward’ gedrag

 Negatieve symptomen (‘minder’ gedrag)

  1. Verminderd bewegen, trage/zoekende spraak, verminderde emotionele expressie, verminderde drives.

 

Bij Schizofrenie is er sprake van een genetische factor maar dit is zeker niet de enige determinant. Uit onderzoek blijkt dat als één lid van een eeneiige tweeling aan schizofrenie lijdt, de kans dat de andere eraan lijdt niet 100% is maar 48%.

Naast de genetische factor zijn er ook andere oorzaken voor schizofrenie mogelijk zoals trauma’s voor of tijdens de geboorte. Communicatie in gezin kan schizofrenie beïnvloeden, acceptatie zou herstel bespoedigen.

 

Als we kijken naar andere niet-westerse landen zien we dat mensen met schizofrenie daar beter af zijn en de kans op herstel daar groter is. Onze medicatie zou een genezing in de weg kunnen staan. Op korte termijn heeft de medicatie positieve effecten maar op lange termijn kan het averechts werken. Volledige genezing zeldzaam, maar komt voor. Patiënten in ontwikkelingslanden hebben grotere kans op volledige genezing dan patiënten in Westerse landen.

 

Behandeling

Therapie:

Typical antipsychotics: Hierbij wordt gebruik gemaakt van het kalmeringsmiddel Chlorpromazine. Dit middel heeft vooral effect op positieve symptomen. Chlorpromazine blokkeert de transmitter dopamine. Echter na lang gebruik kunnen ernstige bijwerkingen optreden.

Atypical antipsychotics: oorspronkelijk heeft deze behandeling invloed op zowel de negatieve als positieve symptomen en zou minder ernstige bijwerkingen hebben. Er bestaat nu echter twijfel over die claim.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1054 1