Samenvatting Language Shock & Artikelen

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

 
 

A – Cultuur mixt

Verschillen zitten zowel binnen in dezelfde taal als tussen twee talen in. Verschillen in de zin van misverstanden tussen verschillende talen, heb je ook constant binnen eenzelfde taal.

 

Het leren van een tweede taal is in principe hetzelfde als meer van je eigen taal leren.

 

Meestal wanneer het onderwerp van taalverschillen in de Verenigde Staten aan de orde komt, doemen al snel beelden van etnische minderheden op. En meestal hangt met het onderwerp samen dat de taalverschillen automatisch ook werkelijk een probleem zijn.

 

De meerderheid van de mensen denkt dat taal puur om grammatica gaat. Leer mensen de grammatica, geef ze een woordenboek en ze kunnen communiceren. Maar iedereen die zelf weleens lessen heeft gehad om een tweede taal te leren en deze lessen vervolgens in de praktijk heeft proberen te brengen, weet wel beter.

 

Het is de gewoonte om een cirkel te tekenen om taal, om zo specifiek zinnen in de cirkel te krijgen en alle aan spraak gerelateerde dingen er buiten te houden. Echter, de meeste problemen met taal, de problemen die je krijgt wanneer je probeert te communiceren en taal dus gebruikt, gaan niet over zinnen en delen van spraak.

 

Een confrontatie tussen twee talen is vaak de ontmoeting   tussen twee verschillende werelden van betekenissen (meaning), betekenissen die duidelijk te vangen zijn in woordenboeken, die vertellen wie en hoe je bent en met wie je te maken hebt, de situatie waarin je je bevindt, hoe het leven in elkaar zit en wat belangrijk is in het leven, betekenissen die zorgen dat taal binnen de cirkel blijft, als in grammatica en woordenschat, en dat dit in contrast staat met de wereld buiten de cirkel.

Als je taal wilt gebruiken, als je wilt communiceren, is de taal binnenin de cirkel niet voldoende. Om  taal te begrijpen moet je begrijpen dat de verschillen in taal veel verder gaan dan dat wat je terug kunt vinden in grammatica en woordenschat.

 

In feite is de wereld buiten de cirkel nog veel belangrijker dan grammatica en woordenschat.
Een immigrantarbeider kan prima communiceren, zelfs al heeft hij geen goed afgestelde grammatica en vocabulaire, omdat hij voor zichzelf heeft bedacht en inzicht heeft gekregen in hoe de native mensen denken en hoe hun wereld eruit ziet. Hiermee proberen ze de dingen die ze wél weten in te passen in de verwachtingen die ze hebben over de natives.

 

Grammatica en woordenschat, de taal bínnen de cirkel, is absoluut belangrijk, maar dit is niet genoeg om te kunnen communiceren, en communicatie kan ook zonder deze dingen.

Taal moet dus meer omvatten dan enkel taal binnen de cirkel. Om taal te kunnen gebruiken, moeten al die betekenissen/meanings die verder gaan dan slechts grammatica en woordenschat, ergens in geplaatst worden. De cirkel die men plaatst om taal moet dus uitgewist worden, omdat we ook dingen buiten de cirkel nodig hebben om te communiceren, en de dingen binnen de cirkel niet per se nodig zijn voor communicatie.

Cultuur is de gum die de denkbeeldige cirkel om taal uitwist. De meeste mensen zien cultuur als iets dat een bepaalde groep heeft, maar het is meer dan dat. Het is ook iets wat jou zelf overkomt als je  die andere groep ontmoet. Zolang ze gewoon ergens zijn zonder dat jij er mee te maken krijgt, is het slecht een andere groep mensen. Zodra je wel met ze te maken krijgt, wordt cultuur pas iets persoonlijks. Cultuur is dan niet langer iets wat sommige groepen nou eenmaal hebben, is is iets wat jou overkomt wanneer je de verschillen tegenkomt, jou confronteert met jezelf en je aan het denken zet over hoe die verschillen zijn ontstaan.

Cultuur overkomt je niet zozeer wanneer je een tweede taal leert, maar zodra je deze tweede taal leert te gebruiken.

 

Cultuur is iets wat ín taal gebeurt, maar het bewustzijn dat je inspireert gaat veel verder dan dat.

 

Je kunt een nieuw geleerde taal pas gebruiken als je je bewustzijn wat je hebt en wat is verboden aan de oude taal, kan veranderen en ook pas als je uit de cirkel van grammatica en woordenschat kunt stappen.

 

Er zijn twee manieren waarop je de verschillen tussen jou en een ander kunt zien.

1.      De verschillen die je ziet tussen jou en een ander zien als het topje van de ijsberg, het signaal dat het hier gaat om twee totaal verschillende systemen.

2.      De verschillen die je ziet tussen jou en een ander zien als tekortkomingen van de anderà deficit theory. Deze theorie ziet Agar als een gevangenis.

 

Number one types zijn mensen of mensen in een bepaalde cultuur die hun eigen cultuur als de beste zien. Ze vinden het niet nodig zich veel in te leven of lezen in andermans cultuur, het is vanzelfsprekender dat de ander dat wel bij hun cultuur doet. Een typische number-one cultuur is de Amerikaanse.

 

Tegenwoordig heb je voor communicatie cultuur nódig.

 

Multiculturalisme.

Er zijn andere manieren om de angst en agressiviteit jegens iedereen die ‘anders’ onder te brengen, maar om er achter te komen wat die andere manieren zijn, moeten we eerst precies weten wat het is dat deze mensen ‘anders’ maakt, wat de verschillen zijn, en ook hoe we om moeten gaan met die verschillen. De media geeft ‘cultuur’ of ‘taal’ vaak de schuld van de problemen die hierdoor ontstaan, maar het is in feite veel ingewikkelder.

De eerste fout die gemaakt wordt, is dat taal de oorzaak zou zijn, dat ‘taal’ binnenin de cirkel zit; mensen spreken niet dezelfde taal, maar ook al zouden mensen die taal leren, dan is dat nog geen voldoende oplossing, omdat dit niet per se zorgt voor een effectieve communicatie. Mensen die dezelfde taal spreken communiceren niet altijd met elkaar, en mensen die een tweede taal leren en binnenin de cirkel blijven, doen dat eveneens niet. Het concept ‘taal’ moet veranderen.

De tweede fout die gemaakt wordt, is dat ‘cultuur’ de oorzaak is; cultuur als ‘datgene wat die mensen hebben’. Agar heeft echter laten zien dat cultuur meer is dan simpelweg iets wat een groep heeft. Net als het concept van ‘taal’, moet ook het concept van ‘cultuur’ een verandering ondergaan.

 

De twee concepten moeten samen veranderen. Taal, in al zijn verschillende vormen en manieren waarop het in het alledaagse leven voorkomt, bouwt een wereld van betekenissen op.

 

Taal vult de gaten tussen ons op met geluid; cultuur zorgt voor de menselijke connectie tussen die geluiden. Cultuur is in taal en taal is geladen met cultuur.

 

Verschillen tussen mensen dicht bij huis zjin minder ingewikkeld dan die tussen jou en iemand ver weg. Je hebt immers al dezelfde grammatica en ervaringen. Toch zijn ook deze verschillen nog behoorlijk ingewikkeld.

 

Je moet verschillen niet zien als een bedreiging (threat), maar als een kans (opportunity).

 

Cultuur verwijdert de cirkel die men meestal om taal heen tekent. Je kan de grammatica en woordenschat beheersen, maar zonder cultuur kun je niet communiceren. Je kunt echter wel communiceren wanneer je wél de cultuur beheerst maar niet de grammatica en woordenschat. Dit lijkt paradoxaal door de cirkel die om taal heen zit, maar zodra deze cirkel weg is (deze bestaat alleen in je verbeelding), verdwijnt ook de paradox.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


B – De cirkel om taal

 

De Saussure is heel belangrijk!

De Saussure zorgde voor een manier om tegen taal aan te kijken die er voor zorgt dat je in de communicatie met anderen de juiste vragen stelt en de problemen duidelijk ziet.

 

De Saussure groeide op in de tijd dat de historische benadering heersend was. Om te begrijpen wat De Saussure deed, moet je eerst zien dat de historische benadering deed.

Deze stond onder leiding van Sir William Jones, die een manier van denken ontdekte die nu nog steeds wordt gehanteerd. In deze benadering werd taal gezien als een bron van items die je kon vergelijken met vergelijkbare items uit andere talen. Het punt van de vergelijking is het reconstrueren van een soort stamboom van talen. Je kijkt in welke talen woorden veel op elkaar lijken en gaat zo reconstrueren welke talen dezelfde afkomst hebben en waar ze vandaan komen.

Zo kun je bijvoorbeeld vergelijken:

 

Frans

Spaans

Duits

Engels

Père

Padre

Vater

Father

Mère

Madre

Mutter

Mother

Main

Mano

Hand

Hand

Rouge

Rojo

Rot

Red

 

Hieruit kun je concluderen dat alle vier de talen aan elkaar gerelateerd zijn en dat de Franse en Spaanse erg veel op elkaar lijken en de Duitse en Engelse veel op elkaar lijken.

Dit kan dan de basis zijn voor een soort stamboom, dit is wat de historische linguïsten doen.

Maar natuurlijk is historische linguïstiek veel ingewikkelder dan dit voorbeeld, de lijsten zijn veel langer, er wordt rekening gehouden met grammatica, en algemene patronen in klanken in taal worden meegenomen.

 

Saussure studeerde ook voor historische linguïstiek, maar hij ontwikkelde zijn eigen kijk erop.

Wat hem irriteerde aan de theorie was dat het geen nut had om te weten waar een taal vandaan kwam. Te weten dat jouw taal afstamt van een andere bepaalde taal, helpt je niet om beter te communiceren.

De Saussure begon taal te zien als een symbolisch systeem dat mensen gebruiken om met elkaar te communiceren.

De Saussure vergeleek taal met een schaakbord. Een speler kijkt op een bepaald moment naar het spel en trekt daar zijn conclusies uit en haalt daar zijn betekenissen uit. De speler weet dat er een bepaald aantal stukken zijn van verschillende soorten, dat de regels van het spel je vertellen welke stukken je kunt bewegen en in welke richting en dat het doel van het spel het schaakmatten van de koning is.

Hoe het spel er een half uur geleden uit zag, is interessant maar absoluut niet relevant. Hoe het paard van het ene team lijkt op het paard van het andere team, ook. Net als dat het niet relevant is hoe een woord in de ene taal lijkt op een vergelijkbaar woord in een andere taal.

Het spel op dat moment, is een symbolisch systeem, een set van objecten die allemaal iets betekenen in termen van wat ze op dat moment voorstellen en wat ze kunnen, en zo ook de tekens in communicatie.

 

De Saussure maakte onderscheid en dit onderscheid liet de verschillen zien tussen de nieuwe en oude manier van kijken. Deze onderscheidingen gaf hij namen.

 

De Saussure zei dat de historisch linguistische benadering diachroon was, ‘through-time’, tussen tijd. Ze keken naar hoe talen veranderden gedurende de tijd.

Zijn nieuwe benadering was synchroon, ‘with-time’ of met tijd. Hij ging kijken naar een specifieke taal zoals deze was op een bepaald moment.

 

Hij wilde niet dat linguïsten mensen voorschreven hoe ze moeten spreken, een prescriptieve benadering, hij wilde taal beschrijven, een descriptieve benadering.

 

Linguïsten hebben een term voor de juiste manier van praten; een standaard. Dit is de manier waarop je geacht wordt te praten in formele of officiële settings.

De Saussure wilde niet vastzitten aan de ideeën van iemand anders over hoe een groep zou moeten spreken. Als de leden van de groep met elkaar communiceren, gebruiken ze een symbolische systeem. Hij wilde dat linguïsten konden uitzoeken wat dat systeem was en hoe het werkte, in plaats van ze iets anders voor te schrijven.

 

Voorbeeld: ‘I ain’t got no money’.

Deze zin heeft twee negatieven: ain’t en no.

Linguïsten noemen dit non-standaard, omdat het niet voorgeschreven regels volgt van een standaard taal. Prescriptivisten gaan echter nog veel verder dan dit. Zij zeggen dat een dubbele negatief een teken is van een verwarde geest.

Dit valt te passen in de deficit-theorie: verschillen tussen jou en een ander zijn een teken van de tekortkomingen van de ander. Het afkeuren van iets als een dubbele negatief, is een voorbeeld van hoe een number-one mentaliteit ook werkt binnen in een taal.

De Saussure wilde er achter komen hoe de taal die mensen gebruiken werkt en hij wilde niet iemands idee over hoe taal volgens diegene zou moeten werken, weten.

 

 

Historische linguïstiek

De Saussure

Diachroon

Hoe het is veranderd in tijd

Synchroon

Hoe het is op dit moment

Prescriptief

Voorschrijven hoe je moet spreken

Descriptief

Beschrijven hoe men spreekt

 

De volgende stap die hij zette is jammer, omdat deze de cirkel weer om taal heen zet, die Agar juist weg probeert te krijgen.

De Saussure maakt een onderscheid tussen taal (language) en spraak (speech).

Hierbij is spraak wat mensen doen wanneer ze een taal gebruiken. Niet elke gebruiker van een taal spreekt op dezelfde manier, hierin zitten individuele verschillen.

Taal zelf is echter ‘schoon’, deze verandert niet per persoon.

Linguïsten kunnen volgens De Saussure geen rekening houden met spraak, maar ze kunnen spraak wel gebruiken om taal te verkrijgen of meer over taal te weten te komen.

 

Maar, als taal niet hetzelfde is als spraak, wat is het dan wel?

Hier had Durkheim nog wel wat theorieën over. Durkheim zei dat de maatschappij niet slechts een optelsom van individuele handelingen is, niet slechts het totaal van alle mensen die op een bepaalde plek leven, maar dat de maatschappij iets is dat groter is dan al die individuen bij elkaar.

De maatschappij is niet iets wat een bepaald persoon doet, het zet juist de grenzen aan wat mensen mogen en kunnen doen.

 

Wanneer mensen over deze grenzen heen gaan, buiten de sociale feiten, dan worden ze gezien als gek of crimineel of allebei. Ze zijn dan niet langer leden van de groep.

 

Sociaal feit is het idee van Durkheim wat precies past in De Saussures idee van taal.

Taal is niet iets wat voorspelt wat een persoon zegt in bepaalde omstandigheden, taal stelt de grenzen voor het gedrag en de handelingen van een persoon, en laat hem binnen die grenzen vrij om te doen wat hij wil.

 

De Saussure ziet taal dan ook als een sociaal feit. Taal vertelt je niet wat er gebeurt wanneer iemand praat, dat is spraak. Taal vertelt je wel wat de grenzen zijn aan de spraak van die persoon.

 

De Saussure bedacht een linguïstiek voor een synchrone, descriptieve benadering van taal, niet van spraak, met het doel een symbolisch systeem te kunnen gaan zien als een sociaal feit.

Hieruit vloeien twee vragen:

 

1.Wat is het symbool?

Het symbool, het onderwerp van dit onderzoek, noemde Saussure een sign. Dit is een enkelvoudig iets met één front dat naar binnen kijkt en één front dat naar buiten kijkt.

 

De Saussure gaf deze twee fronten een naam:

-         Signifier, significant: betekenaar, het grond dat naar buiten kijkt, naar de buitenwereld waarin de klanken worden opgepakt.

-         Signified, signifié: betekenis, Het front dat naar binnen kijkt, wat de ontvanger influistert wat de significant betekent.

Als je een significant en een signifié samenvoegt, zijn ze samen een sign (symbool, teken).

 

Als je in een land bent waar je de taal niet spreekt, hoor je wel de klanken die mensen maken, net als iedereen. Je kunt ze echter niet verstaan. Deze klanken kunnen significant zijn, maar ze betekenen nu (nog) niks voor jou, er is geen signifié die jou vertelt wat ze betekenen, dus de klanken zijn geen signs/symbolen.

Zodra je in deze vreemde taal wat woorden leert, worden sommige stukjes van die klanken betekenisvol voor jou. Er komt dan dus wel een signifié aan vast en het zijn symbolen, waardoor je ze verstaat. Bvb Je leert dat Pivo bier betekent. Eerst versta je de klank ‘pivo’ niet, maar wanneer iemand het je leert, komt er aan pivo als klank (significant) een betekenis voor jou (signifié) te zitten, waardoor het een symbool of sign wordt à pivo betekent bier.

è    Wanneer een ontvangen geluid/klank (significant) iets betekent (signifié) voor de mensen die de klank ontvangen, smelten significant en signifié samen en wordt het een sign.

 

Als een significant door een signifié wordt veroorzaakt, heet het sign een indexical.

Voorbeeld: Zo zegt een rookpluim uit de verte jou dat er ergens vuur is, omdat het vuur de rook veroorzaakt.

 

Als een significant de betekenis van een signifié suggereert, omdat het geluid gelijkenis vertoont met het ding wat bedoeld wordt, heet het sign een iconic.

Voorbeeld: de ‘z’-klank in ‘bzzzz’ en ‘zzzz’ probeert het echte geluid van bijen voor te stellen, omdat het er op lijkt. Het ‘tiktak’ suggereert het geluid van een klok.

 

 

 

 

 

2.Wat is het systeem?

Het schaaksysteem is makkelijker dan het systeem achter taal, omdat er een boek is wat de regels, handelingen en doelen van het spel vertelt.

 

We kunnen het systeem bepalen aan de hand van een aantal vragen:

a.Waarom staat juist dat ene woord daar, en niet een ander woord?

Vb: ‘de hond heeft overgegeven op het kleed.’

Hierbij gaan we kijken wat we allemaal nog meer in kunnen vullen op ‘hond’ (het slot) waarbij de zin ook klopt. Saussure noemde dit een paradigmatische relatie: de relatie die een groep van tekens/signs bij elkaar bindt omdat ze allemaal in hetzelfde gat in de zin (slot) passen.

Er zijn twee soorten paradimatische sets:

-Een paradigmatische set met animate nouns (levende zelfstandignaamwoorden)

-Een paradigmatische set met inanimate nouns (levenloze zelfstandignaamwoorden)
 

Je kunt ook indelen op:

-Masculiene zelfstandignaamwoorden

-Feminiene zelfstandignaamwoorden

-Geslachtsloze zelfstandignaamwoorden

b.Welke gevolgen heeft het invullen van het ene slot voor de keuzes voor een ander slot?

Dit is een syntagmatische relatie volgens Saussure. Wanneer een sign op de ene plaats ervoor zorgt dat er iets gebeurt op een andere plaats in de zin, staan deze slots in een syntagmatische relatie met elkaar.

Syntagmatiek en paradigmatiek zijn de twee basisrelaties binnen een sociaal systeem. Tekens/signs zijn met elkaar verbonden omdat ze óf allebei op hetzelfde slot kunnen passen, óf omdat als het ene sign op het ene slot, dat betekent dat het andere sign op het andere slot moet staan.

Saussure legde de basis voor de moderne linguïstiek. Zijn ideeën hoeven niet per se beperkt te zijn door de cirkel om taal, de truc is om signifiers iets anders te laten zijn dan woorden en signifieds iets anders dan definities zoals in het woordenboek.

Voorbeeld: duiken.

De eerste duik is een diepe duik, in baai A, B en C na de lunch is de tweede duik een ondiepe, in baai C, D en E.

Dit is een Saussurische relatie: er zijn twee slots, vóór lunch en na de lunch. Er zijn verschillende baaien voor hetzelfde slot, omdat je daar ofwel diep, ofwel ondiep kunt duiken (paradigmatische relatie). Als je een keuze maakt voor het ene slot heeft dat implicaties voor de keuze van het andere slot (syntagmatische relatie), omdat je rekening moet houden met de afstand tussen de baaien en ook met dat je niet twee keer in hetzelfde water gaat duiken.

Het onderliggende systeem heeft iets te maken met diep versus ondiep en dichtbij versus ver weg, net als de taalvoorbeelden iets te maken hebben met animate versus inanimate of masculien versus feminien versus genderloos.

Een ander voorbeeld van een Saussurisch systeem is het bestellen van een maaltijd in een restaurant. De verschillende gangen zijn de slots en per slot kun je een aantal keuzes maken (paradigmatische relatie). De keuze die je maakt voor het ene slot heeft implicaties voor de keuzes in het andere slot(syntagmatische relatie); als je als voorgerecht zalm bestelt, bestel je niet als hoofdgerecht ook nog zalm.

Zo ook het uitzoeken van kleding uit je kast. Benen, bovenlijf en voeten zijn allemaal verschillende slots waarbij verschillende opties mogelijk zijn die alleen bij dat slot kunnen (paradigmatische relatie) en de keuzes in het ene slot hebben implicaties voor het andere slot (syntagmatische relatie); een roze shirt kan niet samen met een rode broek.

 

Samengevat heeft Saussure een aantal ‘lenzen’ ontwikkeld waarmee je naar taal kon kijken als een symbolisch systeem. Een systeem dat door een groep mensen wordt gebruikt in het hier en nu, een systeem wat begrepen moet worden in zijn eigen termen in plaats van door een standaard malletje van buitenaf. Het systeem bestaat uit signs die samen een ontvangbare signifier maken met een betekenisvolle signified. Die signs kun je begrijpen in termen van hun relatie tot andere signs in het systeem, relaties die er voor zorgen dat het samen één groot netwerk van betekenissen wordt.

 

Saussure noemde zijn theorie een algemene benadering voor het bestuderen van signs. Deze was de basis voor zowel de moderne linguïstiek als de semiotiek.

Saussure kon zo ook de semiotiek gebruiken om taal binnen de cirkel vast te maken aan de wereld buiten de cirkel.

 

Cultuur vindt plaats wanneer een probleem in taal te maken heeft met wie je bent. Het heeft te maken met signifiers wier significatie vastligt in identiteit.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

C – Het veld en de cirkel

 

Boas was een Amerikaanse antropoloog. Hij praatte over cultuur als in wat andere mensen hebben, als een label voor gedeelde overtuigingen en handelingen van een bepaalde groep.

 

Cultureel evolutisme was een theorie die gebaseerd was op ‘die andere mensen’ niet hetzelfde waren als wij, omdat ze sommige evolutionaire ontwikkelingen nog niet hadden, die wij wel al hebben. Boas labelde deze theorie als etnocentrisme.

 

Boasian of Neo-Boasian is tegenwoordig een term die gebruikt wordt voor de positie die het aanmoedigt om de cultuur van een bepaalde groep mensen op een bepaald moment te beschrijven. In Saussures termen een synchronische beschrijving. Niet echt positief.

 

Etnografie is het naar buiten (het veld in) gaan en de cultuur beschrijven van een bepaalde groep, een soort volksbeschrijving.

 

Boas bestudeerde op een etnografische wijze de Amerikaanse indianen. De taal die zij spraken was nergens opgeschreven, dus heel moeilijk te onderzoeken want ze moesten bij het begin beginnen. Ze hoorden wel geluiden maar hadden geen idee wat alles kon betekenen. Ze moesten een synchronische beschrijving vanuit de grond opbouwen.

 

Boas legde de basis voor de descriptieve-structurele linguïstiek, wat nu de heersende linguïstiek is in Amerika.

Er ontbrak echter nog één ding: de relatie tussen taal binnen de cirkel en de wereld daarbuiten.

 

Boas vond dat de relatie tussen taal en cultuur automatisch ging. Cultuur was iets van de oude mensen, met taal vroeg je hen naar hun herinneringen van vroeger en dat was cultuur.

 

Bloomfield maakte de combinatie echter beter. Hij haalde taal uit het etnografische onderzoeksprogramma. Linguïstiek werd (weer) hoofdzakelijk de studie van klanksystemen en grammatica. Daarnaast gooide Bloemfield de semantiek (de studie van betekenissen) helemaal uit het programma. Hij vond dat de semantiek onderdeel was van de psychologie en niet van de linguïstiek. Linguistiek ging over klanken en grammatica, niet over betekenissen. De Amerikaanse linguïstiek zorgde hiermee dat de cirkel om taal strakker zat dan ooit.

 

Boas staat voor de traditionele antropologische manier van denken over taal, taal en cultuur of, taal ín cultuur. Taal (grammatica en woordenschat) staat hierbij los van cultuur en het enige probleem dat overblijft is de vraag of we taal gelijkwaardig moeten stellen aan cultuur of het moeten zien als een inhoud van cultuur.

Bloomfield laat het idee van cultuur helemaal links liggen en gaat zijn eigen weg. Hij focust op klank en grammatica en negeert betekenis, zelfs de betekenis binnenin de cirkel. Dit is hoe de doorsnee Amerikaanse linguïst tegen het concept aankijkt.

 

Boas maakte Amerikaanse linguïstiek voor binnenin de cirkel mogelijk, maar daarnaast maakte hij ook een verbinding tussen taal en de mensen die de taal gebruikten. Wat nu nog ontbreekt is de noodzakelijke band tussen taal en cultuur, de band die de term languacultuur makkelijker en logischer maakt.

 

Languacultuur is volgens Agar een herinnering aan de noodzakelijke connectie tussen de twee delen; taal (language) en cultuur. Of het nou hun languacultuur, de jouwe, of die van jullie allebei is.

 

D – Culturele signifié

 

Boas ontwikkelde twee lijnen van ontwikkeling.

De ene lijn zorgde voor een strakke cirkel om taal, zoals Bloomfield deed.

De andere lijn is de lijn die Agar verder volgt in het boek, met behulp van het werk van Bejnamin Lee Whorf. Deze lijn zorgt voor de band tussen taal en cultuur.

Whorf zag grammatica en woordenschat als basisaannames over hoe de wereld in elkaar zat.

 

De beroemde Sapir-Whorf hypothese, ookwel de linguïstische relativiteit.

Deze hypothese zegt dat de waarneming van de werkelijkheid sterk afhangt van de taal die iemand spreekt.

 

Om de hypothese te toetsen bracht Whorf een tijd bij de Hopi door, een indianenstam. Volgens hem had deze stam een heel eigen manier om tijden uit te drukken en verschilde dus ook hun wereldbeeld volkomen van het Indo-Europese wereldbeeld; dat de Hopi tijd als iets 'circulairs' beschouwden, had volgens Whorf alles met hun taal te maken. De manier waarmee zij werkwoorden vervoegden hadden niks met tijd te maken, maar met validiteit. De Hopi vonden het niet belangrijk te weten in welke tijd de actie zich afspeelde maar ze vonden het belangrijk te weten wat het bewijs is van hetgene wat je zegt.
Ze kenden dus geen: hij liep, hij loopt, hij gaat lopen, maar:

-         Hij liep/loopt/etc, en dat is een feit (statement of fact).

-         Hij liep/loopt/etc, en dat is iets wat ik me herinner (statement of fact from memory)

-         Hij liep/loopt/etc en dat is iets wat ik heb gezien of ga zien (statement of expectations).

Op basis van onder andere deze vervoeging van werkwoorden, stelde Whorf dat iemand die amerikaans engels sprak en iemand die Hopi sprak, in een totaal andere werkelijkheid leefden. Het Amerikaanse staat geheel in het teken van klokken, kalenders en tijden, het Hopi staat in het tegen van gebeurtenissen die wel of niet gebeuren.

 

De Whorfian question: are the two ways of seeing the world that go with the language the same thing at all? En: Kunnen twee verschillende languaculturen ooit met elkaar verbonden raken?

En hoe kan een persoon of individu deze verbinding maken, zodra cultuur iets persoonlijks wordt?

 

Bij latere pogingen om de Sapir-Whorfhypothese te toetsen bleek dat Sapir bij het beschrijven van de Hopi-taal tamelijk selectief te werk was gegaan, en bijvoorbeeld een aantal bijwoorden die tijd uitdrukken niet had vermeld.

 

Whorf stelde:

Mensen leven niet enkel in een objectieve wereld maar ook niet enkel in een wereld waarin sociale handelingen als gewoon worden gezien. Ze zijn ondergeschikt aan de taal die ze spreken en die hun enige manier van uiting is in de samenleving. Hadden ze een andere taal beheersd, dan zag hun wereld er heel anders uit.

Kortweg is de Sapir-Whorf hypothese het volgende: taal geeft vorm aan de wereld, in plaats van slechts de wereld te reflecteren.

 

Van hieruit ontstond ook de term linguistisch determinisme:
Volgens Whorf groeide je op in een bepaalde taal, en die taal vormt de manier waarop je de wereld ziet, de manier waarop je over die wereld denkt, het besef dat je van die wereld hebt. De taal waarin je opgroeit bepaalt of determineert je kijk op de dingen.

 

 

Hierbij is taal een gevangenis en zijn vertaling en tweetaligheid onmogelijk. Zelfs al denk je dat je een andere wereld kunt begrijpen, houd je jezelf gewoon voor de gek, omdat de manier waarop je die andere taal ziet is weergegeven in woorden en gedachten die je hebt geleerd in je originele taal.

 

Dit linguïstisch determinisme geeft enkele implicaties voor Whorf:

1.      Hoe kan Whorf de Hopi beschrijven in het Engels, als vertaling volgens hem zelf niet mogelijk is? Hij kan immers nooit de Hopi goed beschrijven omdat hij ze beschrijft vanuit zijn eigen taal.

2.      Als linguistisch determinisme waar is, hoe test je dat dan? Als je echt onderheven bent aan je eigen taal, kun je ook geen tests ontwikkelen die dat niet zijn.

3.      Mensen vertalen wel degelijk dingen en tweetaligheid bestaat wel degelijk.

4.      Woorden als ‘expectation’ en ‘memory’, die gebruikt worden bij de Hopi vervoeging van werkwoorden, bevatten wel enige tijdsindicatie. Expectation of verwachting verwijst naar de toekomst, memory of herinnering naar het verleden.

 

Conclusie: als linguistisch determinisme waar is, kunnen we het nooit bewijzen. Er is echter genoeg bewijs dat het níet waar is.

 

De ‘slappere’ of minder extreme versie van de Sapir-Whorf hypothese is linguïstische relativiteit, dezelfde term als Boas gebruikte. Hierbij is taal geen gevangenis, het is een ruimte waarin je genoeg plek hebt om je te bewegen, waarin je weet hoe je je moet bewegen en die je kent.

Vertrouwdheid met een kamer betekent echter niet dat je nooit in een andere kamer kunt zijn. Het betekent dat het je een tijdje en wat energie kost om een andere kamer te verkennen, omdat het niet hetgeen is waar je bekend mee bent.

 

Linguïstische relativiteit stelt dat jouw taal de vertrouwde kamer is, de manier waarop je normaal gesproken de wereld ziet en hoe je er normaal over praat. Jouw taal zorgt voor de normale, gangbare manier waarop je de wereld ziet en, hoe je denkt en hoe je praat, maar je kunt hier uit, je zit niet vast.

 

Cultuur is hetgeen wat je vrij laat uit de Whorfiaanse gevangenis. Cultuur is precies datgene wat er gebeurt wanneer je je realiseert dat de ruimte waarin je opgegroeid bent slechts één van de vele ruimtes is, dat andere talen andere gewoonten en patronen hebben en andere manieren van praten, denken en handelen.

 

Het is in deze theorie niet onmogelijk om van de ene naar de andere taal of kamer te gaan, maar het is niet bepaald makkelijk. Je ziet het bij tweetalige mensen (bilinguals).

 

Lenneberg en Brown hebben de Whorfiaanse ideeën getest. Ze vragen mensen bij een plaatje van een kleur hoe ze die kleur noemen. Ze laten zien hoe de theorieën van Whorf werken doordat de tests laten zien dat de overeenkomsten tussen mensen in termen van hun verschillende perceptie van kleuren tussen verschillende languaculturen. Hiervoor gebruiken ze een kleurenspectrum, verdeeld in verschillende partjes. Vervolgens ontwierpen ze twee meetinstrumenten voor elk partje.

-         Het ene meetinstrument meet de codability(; hoe makkelijk het is om een partje te benoemen in een bepaalde taal.

-         Het andere meetinstrument meet de availability (beschikbaarheid), of er een geschikt woord in die taal is om het partje te benoemen.

 

Brown en Lennenberg stellen dat als Whorf gelijk heeft, het zo is dat hoe meer codability het concept heeft, hoe meer available het ook moet zijn.

 

Whorf zag taal net als Bloomfield als woorden en grammaticale constructies, maar Bloomfield bande de semantiek uit de linguïstiek, terwijl Whorf de semantiek juist gebruikt zowel binnen als buiten de cirkel.

Whorf zag cultuur als iets wat andere mensen hebben, net als Boas, maar Boas zag taal als de betekenis van het einde van cultuur, terwijl Whorf taal en cultuur samenbracht in een bepaalde routine. De manier waarop grammatica en woordenschat in elkaar zaten en georganiseerd waren, zo zit ook de wereld in elkaar. Betekenis werd zo de draad die taal en cultuur bij elkaar bond.

Door middel van Whorf begint languacultuur ergens op te lijken

 

Boas zei dat het bestuderen van taal het einde van het bestuderen van cultuur betekende. Whorf zei echter dat het bestuderen van taal en cultuur één ding waren samen. Whorf liet zien dat languacultuur bewustzijn ontwikkelt, een manier van de wereld zien, doen, denken en voelen.

 

We hebben nu echter nog steeds het probleem van het verbinden van de ene languacultuur met de andere languacultuur, als we kijken naar cultuur als iets wat een persoon overkomt.

In de radicale vorm van Whorfs theorie, het linguistisch determinisme, zijn deze verbindingen gewoonweg niet mogelijk.

In de wat zwakkere vorm van Whorfs theorie, het linguistisch relativisme, bestaan er wel verschillen maar deze zijn niet onoverkomelijk.

Maar hoe gebeurt dat dan? Hoe kunnen twee verschillende symbolische systemen, twee verschillende manieren van bewustzijn, twee verschillende languaculturen met elkaar verbonden raken?

Het antwoord ligt in het kleurenexperiment. Het spectrum wat ze laten zien heeft een overeenkomst in zich tussen alle verschillende ‘soorten’ mensen: de overeenkomst tussen deze mensen is dat ze kleuren kunnen zien. Het spectrum, de menselijke overeenkomst, maakt het mogelijk om verschillen te zien, namelijk de verschillende woorden die allerlei talen hebben voor een kleur.

Dat is hoe languaculturen met elkaar verbonden kunnen raken: door op basis van overeenkomsten in de basis, te zoeken naar verschillen in de toepassing of voorgrond, kun je verschillende languaculturen met elkaar verbinden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

E – Verschillen en overeenkomsten

 

In het vorige hoofdstuk liet Agar zien dat we verschillen in talen konden zien door te kijken naar een voorbeeld waarin we die talen toepasten op een kleurenspectrum.

Menselijke verschillen werden zo begrepen door ze af te steken tegenover menselijke overeenkomsten.

 

Brent Berlin en Paul Kay vroegen zich af hoe ze dat voorbeeld van dat kleurenspectrum goed konden vertalen naar de verschillen tussen talen.

Ze deden dit met een experiment:

Eerst praatten ze met een spreker van taal X en ontdekten hierbij wat de termen voor de basiskleuren waren. Dit waren simpele woorden die elke spreker van de desbetreffende taal zou kennen en zou gebruiken voor die kleuren.

Stel, de term voor de kleur ‘rood’ is in taal X ‘boe’.

Vervolgens legden ze de spreker van taal X een kleurenspectrum voor en ze vroegen de spreker twee dingen te doen:

1.      Wijs het partje in het spectrum aan wat de kleur ‘boe’ het beste weergeeft.

2.      Teken een cirkel om alle partjes die je onder de kleur ‘boe’ kunt onderbrengen.

 

Berlin en Kay deden dit met verschillende sprekers van verschillende talen. Het resultaat:

Als je allerlei sprekers van allerlei talen vraagt wat het beste die ene kleur weergeeft, wijzen ze allemaal hetzelfde partje aan. Het bereik van de term (de grootte van de cirkel om de partjes) verschilde echter wel van taal tot taal.

Berlin en Kay hadden zo de verschillen tussen talen verduidelijkt in termen van overeenkomsten tussen mensen.

 

 

Cultuur is niet wat mensen doen, het is wat ze weten. Cultuur is een conceptueel systeem wt in de woorden in talen verstopt zit. Dat is de overeenkomst tegenover waar de verschillen in de wereld zich kunnen vestigen.

 

Zo werkt het: er is een groep woorden die een aantal objecten beschrijven. De lijst met woorden is: voertuig, truck, auto, mercedes, bestelbusje. Je hebt nu een aantal woorden die een bepaald concept beschrijven, maar je weet nog niet hoe je deze kunt rangschikken in een systeem, en je weet ook nog niet of je alles compleet hebt.

 

Deze verschillende links tussen de woorden houden het concept op zijn plaats, en deze links zijn terug te vinden in taal. Verschillende links:

-         Taxonomische relatie: de ‘een soort’- link: X is een soort van Y.
Een auto is ‘een soort’ voertuig, een mercedes is dan weer ‘een soort’ auto.
Deze methode werkt doordat je de links en de concepten gebruikt om nieuwe concepten te krijgen.
Ook taxonomie geeft je hetzelfde als het kleurenidee: je geeft betekenis aan verschillen in termen van overeenkomsten.

-          

 

De theorie die hier gebruikt wordt is onder te brengen in de cognitieve antropologie of de etnografische semantiek.

 

 

 

 

 

Fillmore ontwikkelde een andere theorie om woorden te ordenen. Hij zei dat je een zin kunt begrijpen door eerst het werkwoord te bekijken. Het werkwoord vertelt je wat voor soort relatie de verschillende zelfstandignaamwoorden met elkaar en met het werkwoord hebben.

Je hebt hierbij:

-         Het werkwoord

-         Agent: wie het werkwoord doet

-         Patiënt: de ontvanger

-         Instrument: hetgeen waarmee de actie wordt voltooid

-         Object: hetgeen waarmee het werkwoord wordt gedaan

-         Location: waar het werkwoord zich afspeelt

-         Results: het resultaart van de actie van het werkwoord

 

‘Piet opent de deur met een sleutel.’

Hierbij is ‘opent’ het werkwoord. Dit werkwoord heeft iemand die de actie uitvoert, de agent (Piet), een patient die de ontvanger is van de actie (de deur), en een instrument waardoor de actie uitgevoerd wordt (de sleutel).

 

Voorbeeld bij junkies: de agent is de junkie, de object is de heroine, het instrument is het werk, de locatie is een steegje, het resultaat kan van alles zijn.

 

Deze theorie hierbij wordt stage-process genoemd. Één woord labelt het proces, andere woorden labelen de stages die je moet doorlopen om het proces te doorlopen.
Deze stages hebben vaak ook een werkwoord, dus vanzelfsprekend zitten daar agents, patients, instruments etc aan vast.

 

Bij junkies:

Het proces: deur openen

De stages: eerst zoek je de sleutel in je tas, dan pak je de sleutel, vervolgens steek je de sleutel in het slot, dan draai je de sleutel om en als laatste open je de deur.

 

En omdat al deze stages werkwoorden bevatten, zitten er agents, locations, etc aan vast.

Je krijgt dan:

 

Werkwoord

Agent

 

Patiënt

Instrument

Object

Location

results

Zoeken

Piet

Tas

Ogen

Sleutel

Huis

 

Vinden

Pakken

Piet

Hand

Hand

Sleutel

Huis

 

Vasthouden

Insteken

Piet

Slot

Hand

Sleutel

Huis

 

 

Omdraaien

Piet

Slot

Hand

Sleutel

Huis

Open maken

openen

Piet

deur

hand

sleutel

huis

Binnen komen

 

 

Dit alles is slechts een andere manier van het gebruiken van overeenkomsten – relaties tussen concepten die ieder persoon heeft- om verschillen te kunnen begrijpen.

 

Als je languacultuur bestudeert, stuit je op twee problemen:

1.      Welke overeenkomsten gebruik je om de verschillen te ontdekken?

2.      Elke languacultuur is vele malen groter en rijker dan een enkele overeenkomst. Je moet niet vergeten dat als je met de ene overeenkomst tot een bepaald punt komt, je een andere overeenkomst toe moet gaan passen om nog verder te komen.

 

 

 

De centrale vraag van dit hoofdstuk was: hoe kun je languaculturen met elkaar verbinden?

Cognitieve antropologen ontwikkelde een theorie van overeenkomsten van waaruit verschillende culturen en verschillen in culturen bestudeerd konden worden. De similarity-taxonomy.

 

Binnen een languacultuur is de manier van denken, zien en handelen die jij gebruikt de normale, gewone of juiste manier. Maar zodra je van de ene naar een andere languacultuur gaat, komt het cultuurgedeelte van languacultuur om de hoek kijken. Op dat punt, waar jouw persoon gevormd is door de ene languacultuur en je geïnteresseerd bent in een andere languacultuur, begint het probleem van verschillen en overeenkomsten.

De nieuwe languacultuur is op sommige vlakken anders en op sommige hetzelfde. De truc is om te leren wat de verschillen zijn en wat hetzelfde is. Er zijn namelijk altijd overeenkomsten, anders was het niet mogelijk geweest te switchen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

F – Verschillende situaties

 

Een situatie lijkt op een antwoord maar er is geen vraag aanwezig.

Er is geen vraag aanwezig omdat mensen in situaties niet praten in enkele woorden of losstaande zinnen, een zin heeft pas betekenis in zijn context of situatie.

 

Het langua (taal) gedeelte in languacultuur moet nader bekeken worden, en situaties zijn het middel waarmee dat gedaan kan worden.

 

Malinowski is de grootste man achter etnografie.

Etnografie: de eigen versie van de natives laten zien van hoe zij hun wereld zien, door in de huid te kruipen van een native. Ookwel participerende observatie. Je doet volledig mee met het leven van de mensen die je wilt bestuderen, maar je moet wel in de gaten houden dat je niet je onderzoeksblik verliest en teveel meegaat, je moet altijd een stukje terughoudendheid en afstand bewaren en niet vergeten dat je er bent als onderzoeker.

 

Participerende observatie heeft Malowinski’s geheim van cultuur in zich. Net als Boas en Whorf zag hij cultuur als iets dat die andere mensen hebben. Maar participerende observatie zorgt ervoor dat je je kunt gaan inleven in ‘die andere’ mensen en ze kunt gaan begrijpen, en zo misschien ook hun cultuur kunt gaan begrijpen. Participerende observatie laat zien dat cultuur wel persoonlijk móet worden, wil je het kunnen bevatten.

 

Malinowski’ ontwikkelde een theorie omtrent taal die geen cirkel om zich heen heeft.

Taal is volgens hem geen geisoleerd concept dat bestaat uit woorden en regels om die woorden in zinnen te zetten. Taal was de manier waarop mensen samenkwamen in situaties en handelingen uitvoerden.

Taal is hierbij een onderwerp van actie en de manier waarop je een deel van taal kon begrijpen was door het begrijpen van de situatie waarin de taal plaatsvond en de actie die er voor zorgde. à de context of situation.

 

Om taal te vertalen moet je niet alleen het taaltechnische kennen, je moet ook kunnen begrijpen waar het verhaal over gaat, waarom het wordt verteld, in welke situatie het zich afspeelt en welke taak het heeft in die situatie. Alleen als je de context van de situatie begrijpt, kun je taal adequaat vertalen.

 

Whorf verbrak de cirkel om taal door woorden en zinnen met cultuur te verbinden. Malinowski negeerde die hele cirkel en gooide de woorden en zinnen (van binnen de cirkel eigenlijk) terug in de situaties waarin ze gebruikt worden.

 

Malinowski maakte een linguïstiek omtrent hoe mensen echt praten, niet om perfecte en complete woorden en zinnen. Woorden en zinnen zijn relevant, maar ze dekken niet de lading van het hele verhaal. De manier waarop ze verteld worden, de manier waarop ze niet helemaal juist verteld worden en de situatie waarin ze zich afspelen, zijn pas echt relevante informatie. De manier waarop mensen praten in alledaagse situaties, heet discours.

 

Hiermee is de cirkel om taal weggehaald. Betekenis is weer van toepassing, niet slechts de betekenis die in het woordenboek staat maar de echte betekenis die mensen geven aan taal. Woorden en zinnen zijn nog steeds van belang, maar ze zitten nu vast in de context van het discours waarin ze gebruikt worden.

 

 

 

 

!!!

Het langua in ‘languacultuur’ gaat over discours, nog slechts over woorden en zinnen.

Het cultuur in ‘languacultuur’ gaat over betekenissen die de betekenis zoals in woordenboeken en grammatica wel dekken, maar nog veel verder gaan.

 

Malinowski zei dat taal iets wat dat sommige mensen gebruiken om het dagelijks leven te voltooien en dat cultuur belangrijk was, maar de situatie net zo belangrijk of misschien nog wel belangrijker.

 

Als twee languaculturen met elkaar in contact komen is de verticale kloof het interessantste aspect bij een botsing. Dit wordt ook wel een Whorfiaanse kloof of een richpoint genoemd.

 

Een rich point in een languacultuur is het punt waarop je compleet verbaasd staat over iets wat in een andere languacultuur heel anders gaat dan bij jou, en wat je niet kunt begrijpen.

 

Het rich point wat Agar veel gebruikt is het Oostenrijkse begrip Schmäh.

Schmah is de manier van naar de wereld kijken die berust op het ironische idee dat dingen niet zijn wat ze lijken, en dat ze eigenlijk veel erger zijn en dat wat je het beste kunt doen, het weglachen is.

 

Rich points signaleren de actie in een languacultuur.

 

Taal is geladen met rich points omdat taal de meest rijke en ingewikkelde symbolische structuur is die we hebben.

 

Rich points zijn makkelijk te vinden. Ze gebeuren als je ineens niet meer weet wat er aan de hand is. Verschillende reacties zijn hierbij mogelijk.

-         Je kunt het negeren en hopen dat het volgende wél logisch voor je is.

-         Je kunt het oppakken als een number-one type en het zien als een bewijs dat degene die zorgt dat dit rich point bij jou ontstaat, niet helemaal spoort.

-         Je kunt je dingen afvragen. Je afvragen waarom je het niet begrijpt en of je de wereld misschien niet helemaal goed begrijpt, etc.

Als je je dingen afvraagt, komt cultuur in het spel. Niet cultuur als iets wat ‘die andere mensen hebben’, maar cultuur als een ruimte en kloof tussen jou en de anderen, iets wat jou overkomt en dus met jou te maken heeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

G – Cultuur

 

Wat is cultuur eigenlijk? Kun je op twee manieren opvatten:

-         Cultuur als dat wat die andere mensen hebben à een Australische cultuur, Mexicaanse cultuur, Duitse Cultuur.

-         Cultuur als dat wat mensen overkomt wanneer ze verschillen tegenkomen en hun bewustzijn veranderen om die verschillen te begrijpen.

Deze twee zijn niet twee geheel verschillende dingen.

Boas, Whorf en Malinowski beschreven de cultuur van een bepaalde groep mensen (eerste vorm van cultuur), maar om tot die beschrijving te komen, keken ze naar hun eigen ervaringen me die groep, ze keken naar de rich points die ze zelf hadden (tweede vorm van cultuur).

 

Maar, wat is cultuur dan nou?

David Mandelbaum: cultuur is de reden dat cultureel antropologen bestaan.

Cultuur bestaat uit impliciete en expliciete patronen van en voor gedrag, opgebouwd uit symbolen die de verschillende handelingen van verschillende groepen mensen laat ziet. De kern van cultuur bestaat uit traditionele (dat wil zeggen historisch verkregen en geselecteerd) ideeën en in het bijzonder de waarde die daaraan gehecht wordt. Culturele systemen zijn aan de ene kant producten uit acties, maar aan de andere kant elementen die de voorwaarde zijn voor verdere actie.

 

Kluckhohn en Kroeber zetten alle antropologische gezichtspunten naast elkaar en probeerden daaruit een algemene factor te vinden voor de beschrijving van ‘cultuur’.

Iedereen gebruikt het woord ‘cultuur’ zonder het te definieren. Ze gebruiken heb wanneer de twee deelnemers van een gesprek van verschillende nationaliteiten en linguïstische afkomst zijn.

Er is echter nooit een algemene theorie achter gezet, iedereen gebruikt het woord en weet min of meer wat er mee bedoeld wordt, maar er is nooit een algemene definitie van bepaald.

 

Kluckhorn en Kroeber begonnen met het ontwerpen van een definitie van cultuur. Ze begonnen bij het begrip ‘patroon’.

Agar is het met ze eens dat patroon een belangrijk element is, omdat hij ooit een antropologisch onderzoek heeft gedaan naar Amerikaanse truckers (vrachtwagenchauffeurs). Hij zag dat het een aparte cultuur was binnen Amerika, omdat ze allemaal anders waren maar wel een aantal dingen hetzelfde hadden die verschilde van andere mensen, hij zag hier patronen in en dat werd goed ontvangen door de buitenwereld; het idee van patronen.

 

Okee, dus Kluckhohn en Kroeber waren nu al zo ver dat ze konden zeggen: ‘Cultuur bestaat uit patronen….’

Patronen zijn zowel prescriptief (voorschrijvend) als descriptief (beschrijvend), ideal (idealistisch) en real (werkelijk), organisaties en losstaande dingen, theoretisch en praktisch, en masculien en feminien.

Het probleem met cultuur is dat je je afvraagt waar het vandaan komt. Vroeger zetten antropologen een cirkel om alle handelingen die een bepaalde groep deed. De cirkel om die mensen heen bevatte min of meer alle dingen die ze deden, en wat ze deden was traditioneel van aard. Het was gebaseerd op een goed afgestemde manier om de dingen te doen en ging al op die manier voor vele generaties.

Maar hierbij was cultuur dus iets waarmee je een geisoleerde, traditionele groep beschreef. Een groep zoals de Indianen of de Amish.

 

 

 

Maar Agar wil cultuur gebruiken om te beschrijven waarom twee mensen die op bepaalde vlakken verschillend zijn, zoveel moeite hebben met elkaar te communiceren en hij wil daarnaast beschrijven wat ze daar dan aan kunnen doen. Agar vindt het daarom nodig om cultuur samen te voegen met taal.

Verschillende manieren om het culturele concept te veranderen:

Cultuur werd dus niet meer dat van de traditionele groepen. Cultuur labelde de tradities, maar als je die tradities wegneemt, dan moet cultuur iets anders gaan labelen.

Een andere manier is weer focussen op wat voor soort probleem we nou eigenlijk willen oplossen met dit begrip. De nieuwe vraag is, wanneer je op rich points stuit, en als je aanneemt dat deze een expressie van een andere languacultuur zijn, wat doe je daar dan vervolgens mee?

Hierbij proberen we een ander antwoord te zoeken dan het number-one antwoord (deze persoon of deze groep is niet zoals ik, het ontbreekt ze aan iets). We zoeken een antwoord dat de verschillen opneemt en hier iets mee doet.

Cultuur hoort verschillen te verklaren, de rich points begrijpelijk te maken.

Er zijn namelijk nog steeds verschillen, en cultuur is een vaak gebruikte verklaring voor deze verschillen. Het is echter gevaarlijk om standaard het stempel ‘cultuurverschil’ te drukken op alle verschillen die je tegenkomt. Cultuur hoort een antwoord te zijn waarmee je de verschillen begrijpt, niet een label dat erop wordt geplakt en wat de vraag verstopt en er verder geen antwoord op geeft. Niet alle verschillen zijn cultureel, mensen doen dingen ook verschillend binnen dezelfde languacultuur.

 

Één van de dingen die een verklaring cultureel maken, is dat de verschillen tussen wat X en Y doen of zeggen, te maken heeft met de verschillende identiteit die X en Y hebben.

Dat is echter nog niet genoeg. De number-one types doen namelijk hetzelfde. Zij linken verschillen constant aan verschillen in identiteit, dat heet etnocentrisme.

 

Verschillen kunnen niet alleen aan identiteit worden toegeschreven. Dit was pas het topje van de ijsberg. De truc is om uit te vinden hoe die verschillen samenhangen met andere verschillen, zodat je een coherent plaatje krijgt van hoe al deze dingen met elkaar samenhangen en van daaruit een groot en algemeen verschil tussen jou en ‘hun’ kunt aftekenen, een verschil dat zorgt voor een hele verschillende manier van dingen zien en dingen doen. Dat is het begin van het ontwikkelen van de ‘cultuur’-helft in languacultuur.

 

Alles wat je bedenkt om rich points te begrijpen, elk verhaal dat je vertelt om te laten zien dat deze verschillen zorgen voor een andere manier van dingen zien en dingen doen, dan de manier die je al had, dit alles kun je cultuur noemen.

 

Cultuur is iets wat je zelf maakt, een coherente verbinding tussen verschillen. Kijk bijvoorbeeld naar slang (straattaal). De woorden hierin verschillen van de normale taal in dat land. Deze woorden hebben coherentie, ze behoren bij elkaar, zijn samen één soort van taal, de kleine verschillen van die woorden zijn uiteindelijk een groot verschil als je ze in een bepaalde situatie stopt. Ze kunnen woorden gebruiken die we in de normale taal ook gebruiken, maar dan hebben ze hier een andere betekenis.

 

Alleen uitzoeken wat de verschillende dingen betekenen is niet voldoende. Je krijgt dan slechts een lijst van verschillen en hun betekenis, maar deze zeggen niks over de échte verschillen en communicatieproblemen tussen culturen. Er zit geen patroon in, en zonder patroon is er geen coherentie, en zonder coherentie is er geen cultuur. Wat je in plaats daarvan moet doen, is de verschillen die je gevonden hebt vergelijken met andere verschillen. Je gaat dan van lijsten maken, over naar verbindingen zoeken tussen verschillen, en dan vormt zich coherentie.

 

Maar dat gaat allemaal over verschillen. Wat zijn de overeenkomsten waarop je de verschillen kunt rangschikken?

Een goede manier om de overeenkomsten te zien is in het licht van een frame. Een frame zet grenzen om details heen en markeert hoe deze details met elkaar samenhangen.

 

Vb: robot.

Een robot komt een kamer binnen en scant de kamer. Hij blijft de kamer maar scannen op oppervlakte, ramen, meubels, etc en snapt niet waar hij is. Je moet de robot nu de hint geven dat er zoiets bestaat als een kamer, en dat een kamer er op een bepaalde manier uit ziet. Een kamer heeft bijvoorbeeld ramen in de muur en meubels op de vloer. De robot heeft nu een kamerframe. Dit frame vertelt hem hoe een kamer er uit ziet, wat er in staat, wat voor dingen hij kan bewegen (meubels, vaasje bloemen) en wat niet (deur, raam).

Een kamer betekent nu meer dan alleen de betekenis die je kunt vinden in het woordenboek. De signifié ‘kamer’ vertelt nu wat een kamer is en wat hij daar kan doen.

 

Het zelfde met een restaurant. Er is zoiets als een restaurantframe. Je weet dat er bepaalde dingen gebeuren wanneer je in een restaurant bent en dat er bepaalde dingen van je verwacht worden. Zo weet je dat je er kunt eten, dat je netjes moet gaan zitten en dat je achteraf moet betalen.

Het restaurantframe heeft een eigen discours, en dit gaat veel verder dan wat je terug kunt vinden in het woordenboek.

 

Frames laten coherente links zien tussen meerdere verschillen die je tegenkomt in taal. Dat is wat languacultuur hoort te doen.

 

Frames passen niet in de theorie van Mandelbaum. Frames zijn holistisch, ze binden een aantal dingen bij elkaar en laten zien dat die dingen met elkaar verbonden zijn. Ze zijn vergelijkend op twee manieren:

-         Ze worden samengebracht op basis van wat we weten over de frames (restaurant, kamer, etc) en ze zijn gebaseerd op een vergelijking tussen verschillende voorbeelden van die frames (meerdere kamers, verschillende restaurant) om te kijken wat de grove lijn is die we kunnen ontdekken, wat iedere vorm van dat frame met elkaar gemeen heeft.

-         Ze zijn gebaseerd op veldwerk, omdat de onderzoekers kijken vanuit hun eigen beeld van dat frame.

 

Frames maken langua en cultuur samen tot languacultuur. Frames zorgen ervoor dat taal buiten de cirkel komt en frames werken net als cultuur. Frames maken cultuur en taal onafscheidelijk van elkaar.

 

De betekenissen die frames bij elkaar zetten zijn verwachtingen, geen zekerheden. Zulke verwachtingen heten default values. Frames bevatten deze default values, maar ze zijn er niet altijd. De meeste restaurants hebben bediening en meeste kamers hebben ramen, maar dat is niet altijd zo. Zonder ramen kan het echter nog steeds een kamer zijn, en met zelfbediening kan het nog steeds een restaurant zijn. Het is dus een leidraad maar het is niet per definitie altijd zo.

Wanneer deze default values niet werken (dus wanneer je in een ruimte komt waarvan je dacht dat het een restaurant was, maar er is geen bediening), dan moet je zelf beslissen wat de situatie is:

-         Het is wél dat frame wat je in gedachte had (een restaurant), alleen wijkt het iets af van de normale vorm van dat frame (zelfbedieningrestaurant is een aparte vorm, maar wel een restaurant)

-         Je hebt het verkeerde frame voor je (je verwachtte een restaurant binnen te stappen, maar dat had je verkeerd).

-         Het frame is veranderd (vroeger werd je in restaurants bediend, maar in de hippe, nieuwe restaurants is dat niet meer zo)

 

Top-down mode: gebeurt wanneer je in een situatie terecht komt, je het juiste frame hebt gevonden en je dit frame gaat gebruiken. Het frame werkt en van daaruit kun je de wereld eromheen begrijpen en erin handelen. (je stapt een restaurant binnen en weet dat het een restaurant is en wat je daarbij kunt verwachten. Er komt iemand op je af en die vraagt je naam, je gaat zitten, bestelt eten, eet het op en betaalt voordat je gaat).

 

Bottom-up mode: gebeurt wanneer je in een situatie terecht komt en het frame wat je in gedachte had, werkt niet. Hierbij moet je de verschillen zoeken tussen deze situatie en een andere, deze verschillen allemaal bij elkaar zetten en bedenken hoe deze verschillen met elkaar samenhangen, je bouwt dan een nieuw frame.

(je komt een ruimte binnen waarvan je dacht dat het een restaurant was. Je ziet echter geen obers, niemand komt op je af en je ziet het eten onbereid liggen. Nadat je alle verschillen bij elkaar hebt gezet, kom je er achter dat je de verkeerde deur hebt genomen en in de keuken van het restaurant bent, in plaats van in de zaal)

 

Number-one types zijn altijd buttom-op types. Als de frames die ze hebben niet werken (frames waarvan ze zich waarschijnlijk niet eens bewust zijn), zien zij het zogenaamd niet functioneren van die andere mensen als het probleem, die mensen zullen wel niet het juiste frame hebben. Als de default values niet kloppen, dan heeft de rest van de wereld het fout, niet zij.

 

Het ervaren van cultuur begint wanneer je bottom-up een frame ervaart.

 

Je probeert een frame top-down te benaderen, wanneer je daarbij op problemen stuit, ga je het bottom-up uitzoeken wat er mis is. Zodra je weet in welk frame je wél bent, ga je weer top-down het frame benaderen, etc. Dit is de trampoline benadering.

 

Mensen die op een rich point stuiten, hebben niet alle details nodig om het uit te zoeken. Ze hebben al enkele frames ontwikkeld die ze kunnen helpen. Ze moeten alleen beter duidelijk krijgen wat de verschillen zijn, zodat ze hun bestaande frames kunnen aanpassen tot nieuwe frames.

Als je nog nooit in een restaurant bent geweest, en je stapt binnen, vind je veel dingen raar, maar je weet wel al waar de tafels en stoelen voor zijn. Die heb je namelijk ook in andere frames, bijvoorbeeld in je huiskamer. De dingen die anders zijn dan in bijvoorbeeld je eigen woonkamer, die zorgen ervoor dat je nieuwe frames kunt gaan bouwen.

 

Een frame is geen statisch concept. Het zorgt ervoor dat je steeds frames bouwt, herbouwt en met elkaar verbindt.

Frames zorgen ervoor dat je allerlei dingen bij elkaar kunt zetten om uiteindelijk een rich point te begrijpen.

De kern van frames ligt in het werk van Mandelbaum. Frames gaan over verwachtingen, geen zekerheiden, ze zullen er voor zorgen dat je overal terecht komt en bij alles kunt zijn om een rich point te gaan begrijpen. Frames geven je de cultuurhelft in languacultuur.

 

Niemand weet echter wat cultuur ís. Frames zijn niet de cultuur zelf, ze zijn een metafoor voor cultuur, die je helpt cultuur beter te begrijpen of te bevatten. Frames zorgen ervoor dat je een coherent begrip van verschillen krijgt, in termen van overeenkomsten. Dat is precies wat je moet doen om rich points te begrijpen. Cultuur is iets wat je creeert, iets wat je ontwerpt of maakt om de verschillen tussen jou en de anderen mee in te vullen.

 

 

 

H – Taalhandelingen

 

Woorden kunnen rich points zijn, maar kan discours dat ook?

Aan een tafel in een restaurant zitten is ongeveer overal in de wereld hetzelfde. Maar het discours dat bijvoorbeeld bepaald wie er betaalt voor het eten (de man? de vrouw? ieder voor zich? degene met het hoogste inkomen? Degene die de ander heeft uitgenodigd? etc?)  is een rich point waarvoor je een frame moet hebben. Een discours is altijd de discussie, conversatie, aankondiging of het argument, niet de losse woorden of zinnen, maar een geheel, een frame.

 

Vb: in sommige landen is het niet gepast om over seks, politiek of religie te praten (vb Amerika). In andere landen praten ze constant over seks, politiek en religie (vb Oostenrijk) Het resultaat wanneer je de mensen uit het ene land in het andere land zet: de Oostenrijkers stereotyperen de Amerikanen als oppervlakkig. De Amerikanen hebben namelijk in hun ogen nooit eens een goed debat. De Amerikanen stereotyperen de Oostenrijkers als arrogant. Ze beginnen meteen over dit soort onderwerpen en steken hun mening niet onder stoelen of banken.

 

Een conversatie is dus ook een rich point. Niet een specifiek woord of grammaticale constructie is de oorzaak van dat rich point, maar iets in de manier waarop dingen gaan, iets in de ideeën van mensen over hoe je een conversatie moet voeren, zorgt voor dat rich point.

 

De manier om uit de cirkel te komen was door frames te bouwen voor woordenschat en grammatica die verder ging dan de cirkel. Grammatica en woordenschat hadden namelijk een aantal rich points in zich die grote verschillen markeerden. Grammatica en woordenschat bevatten rich points die frames nodig hebben om ze te begrijpen.

De meeste rich points in taal vind je echter in discours. Discours is hetgene wat je doet met grammatica en woordenschat.

Je moet weten hoe je moet spreken en handelen tegelijkertijd: taalhandelingen. Zo moet je in een restaurant weten wanneer het tijd is om te betalen, hoe je moet betalen en welk deel van de rekening jij moet betalen. Dit alles zijn handelingen die begeleid worden door conversaties.

Als je een nieuwe languacultuur leert, gaat het niet om de combinatie van woorden, zinnen en frames, maar om de combinatie van discours en frames; taalhandelingen.

 

Een leugen is een goed voorbeeld van zo’n taalhandeling. Je moet een leugen vertellen en ernaar handelen tegelijkertijd. Of iets een leugen is of niet, hangt af van wat de spreker doet in dat specifieke discours. Leugens zijn niet gewoon woorden of zinnen die niet stroken met de werkelijkheid, leugens zijn dingen die mensen doen of maken wanneer ze praten. Het zijn taalhandelingen. Wat de omstandigheden zijn, bepalen of iets een leugen is of niet.

Iets is pas een leugen als het aan onderstaande voorwaarden voldoet:

1.Je zegt iets dat niet klopt

2.Je gelooft zelf dat het niet klopt wat je zegt

3.Je zegt het om een ander om de tuin te lijden

Het belangrijkste bij het kijken of iets een leugen was of niet, is kijken naar wat de spreker wilde bereiken of wilde doen met die woorden, niet of het nou waar of niet waar was, maar wat de intentie van de spreker was. De taalhandeling dus, niet de taal zelf.

 

Wittgensteins idee van taalspelen. Hij noemt taalspelen om aan te geven dat er geen eensluitende definitie voor 'spel' gegeven kan worden. Dit geldt ook voor taal.

Net als Malinowski brak Wittgenstein de cirkel om taal.

 

Hymes keek op een andere manier tegen taalhandelingen aan. Een manier die beter in het boek van Agar past.

Chomsky had het over competence, een soort techniek of bevoegdheid. Competence werd bij hem gezien als het vermogen van de spreker om grammaticaal correcte zinnen te produceren in zijn of haar eigen native taal. Hymes gebruikte deze term om de verschillen te laten zien tussen wat Chomsky deed en wat hij zelf wilde doen. Hij schreef de communicative competence.

 

Communicatieve competence is het verschil tussen de beheersing van grammatica en woordenschat, en het bouwen van de frames die je nodig hebt om te kunnen communiceren.

Hymes maakte een model van menselijke overeenkomsten in taalhandelingen. Net als de taxonomie die de cognitieve antropologen gebruiken, zet het een frame op dat waar je ook bent kan worden ingevuld met de lokale aanpassingen. Mensen gebruiken altijd taalhandelingen. De overeenkomsten tussen mensen kunnen worden onthouden aan de letters SPEAKING, deze letters herinneren je aan eigenschappen van het gesprek die belangrijk zijn.

 

S=Setting (omgeving waarin je bent)

P=Participants (mensen die deelnemen aan het gesprek)

E=Ends (doelen waar je naar streeft)

A=acts (het aantal handelingen wat plaatsvindt)

K=Key (de toon waarop het gesprek plaatsvindt)

I=Instrumentalities (instrumenten of ‘gereedschap’ wat helpt bij het bereiken van het doel)

N=Norms (de normen die van toepassing zijn)

G=Genre (het soort gesprek wat je hebt)

 

SPEAKING helpt om sommige van de belangrijke dingen te zien die buiten de cirkel staan en die misschien helpen om frames te maken, maar ze geven je niet het hele antwoord.

 

De leugens zijn dus taalhandelingen, rich points die nieuwe frames oproepen. Het taalgedeelte is de discours dat ze verduidelijkt. Het cultuurgedeelte zijn de frames. Deze zijn holistisch.

 

Agar zoekt naar coherente verbinding van verschillen voor de frames, net als wat cultuur zegt dat je moet doen.  Hij komt op het volgende uit:

-         Frames bevatten verwachtingen, geen zekerheden.

-         Frames zijn dynamisch, niet statisch

-         Frames zijn actief, niet passief

Degenen die het concept van taalhandelingen bedacht hebben zien de intentie van de spreker als het meest belangrijke materiaal voor het bouwen van een frame.

 

Je kunt met verschillende ‘lenzen’ naar discours kijken, en vanuit verschillende hoeken, afstanden en met verschillende filters over die lens.

Het soort rich points wat je in discours vindt, hangt af van de soort verwachtingen die je hebt. De soort frames die je bouwt om de problemen (rich points) op te lossen hangt af van welke verwachtingen je moet veranderen of bijstellen.

Er is geen standaard combinatie van lens en filter of wat dan ook die bij elke gelegenheid past. Wat je doet is kijken naar wat je wilt zien en vanaf daar kijk je wat daar bij past.

Een metafoor van een fotograaf: fotograaf heeft voor elk plaatje of elke situatie andere lens, hoek, belichting, filter etc nodig. Er is geen standaard instelling die voor elke foto werkt. Je beslist pas welke filter enzo je neemt, als je weet welk plaatje je wilt schieten.

 

 

 

 

Net als rich points in grammatica en woorden, roepen ook rich points in discours om het bouwen van een nieuw of aangepast frame. Wanneer je de verschillen tussen de taalhandelingen die je had en de taalhandelingen die je nodig hebt overbrugt, ga je over in een nieuwe languacultuur.

De number-one types gaan op dezelfde manier om met taalhandelingen als met woorden en grammatica; ze veranderen niet en passen zich niet aan, maar blijven bij het idee dat het de ander aan iets ontbreekt en zij zich niet aan hoeven te passen.

Ze blijven bij hun eigen frame, maar dat past niet. Het ergste is nog dat ze meestal niet eens doorhebben dat ze überhaupt frames hebben.

 

Cultuur vindt plaats wanneer iemand zich realiseert dat iets wat ‘gewoon’ is, eigenlijk een frame is, dat iets wat je altijd aannam dat het altijd zo was, ook wel eens anders is.

 

Number-one types praten wel, maar communiceren niet, aangezien ze hun frame niet aanpassen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

I – Mengelmoesje van taalhandelingen

 

Om cultuur te ‘ervaren’ en je bewust te worden van je taalhandelingen en constructies te beginnen voor frames om nieuwe taalhandelingen te maken, zijn twee belangrijke dingen waar je mee moet beginnen de structuur van taalhandelingen en de inhoud van taalhandelingen.

 

 

Structuur van taalhandelingen:

 

Anglos en Athabaskanen proberen te communiceren, zit het vol het rich points. De meeste van die rich points komen voort uit taalhandelingen. Anglos spreken bijna altijd als eerste, omdat Athabaskans denken dat het belangrijk is om te weten hoe de sociale relatie in elkaar zit, voor ze met iemand gaan praten. Omdat Anglos als eerste praten, beslissen zij waarover gepraat wordt. En zo zijn er nog wel meer verschillen.

 

De grote lijst aan verschillen die je kunt opmaken laat zien dat er twee verschillende structuren heersen, structuren die zorgen voor verschillen in een flink aantal taalhandelingen.

Ten eerste; dingen die gewoon lijken in conversaties, zijn dat totaal niet. Het staat niet vast en is ook niet overal het zelfde bepaald wie er als eerst praat, hoe beurten worden overgedragen etc.

 

Garfinkel. Hij noemde zijn versie een etnomethodologie. Een benadering waarbij werd gekeken hoe volkeren hun dagelijks leven gestructureerd hadden, en welke methoden zij gebruikten om dingen te doen.

Etno-X betekent dat je geïnteresseerd bent in X van vanuit het gezichtspunt van een bepaalde groep, niet vanuit het gezichtspunt van de experts op het gebied van X.

Garfinkel ontwikkelde een manier om etnomethoden te checken. Een goede manier om ze duidelijk te krijgen, was ze te negeren. Als je handelt op de tegengestelde manier van wat er verwacht wordt, lok je een reactie uit. Je maakt dus expres een ‘fout’. Je ontwikkelt zelf een rich point en kijkt hoe mensen hierop reageren en aan de hand daarvan kun je bestuderen hoe een cultuur in elkaar zit. Dit heet Garfinkeling.

 

Er zijn een heleboel aangrenzende paren, zoals bijvoorbeeld vraag en antwoord. Aangrenzende paren zijn twee stukken conversatie die bij elkaar horen, je verwacht dat als je de ene helft van het paar gebruikt, de ander reageert met de andere helft van het paar. Bij Garfinkeling ga je dus expres in tegen het afmaken van een aangrenzend paar.

 

Garfinkeling gaat om (het creëren van) de momenten in discours waarin de frames niet werken. Het gaat om languacultuur, om het maken van rich points om te bewijzen dat een frame bestaat.

 

Een van de interessante dingen aan conversaties is dat ze niet dezelfde strikte regels hebben als bijvoorbeeld een klaslokaal of een sollicitatiegesprek. Conversaties staan aan het begin nog helemaal open, niemand heeft een officiële rol. Er zijn dus elke keer als je een conversatie start enkele organisatorische probleempjes die je op moet lossen:

-         Topic: onderwerp. Waar moeten we over praten?

-         Topic shift: veranderen van onderwerp. Wanneer en hoe verander je van onderwerp? En daarop volgend: Turn-taking: wie neemt de beurt over, waarom, hoe en voor hoe lang?

De manier waarop deze ‘problemen’ opgelost worden, zijn belangrijke methoden waarop een volk een conversatie bouwt (turns en topics!) en dit geeft belangrijke informatie voor etnomethoden.

Verschillende groepen lossen de problemen op verschillende manieren op, dus wanneer iemand van de ene groep in conversatie raakt met iemand van de andere groep, ontstaan er rich points.

 

 

Inhoud van taalhandelingen:

 

We hebben het nu dus gehad over de structuur van een taalhandeling, maar een taalhandeling heeft ook een inhoud. Je moet namelijk ergens over praten.

 

De inhoud is waar de actie is, de structuur is hoe je daar komt. De structuur zorgt ervoor dat je de inhoud begrijpt. Er komen dus best wel wat rich points voort uit structuur, maar verreweg de meeste komen voort uit verschillen in inhoud.

 

Vb: muziek. Muziek is een structuur, er bestaan dan ook verschillende muzikale structuren. Maar als je eenmaal weet hoe de structuur in elkaar zit, zijn er enorm veel verschillende nummers die je kunt spelen of luisteren, dat is de inhoud van de structuur. Zo werkt het namelijk ook met languacultuur. Als je een nieuwe languacultuur ontdekt, moet je de structurele rich points opsporen en oplossen. Je kunt dingen niet begrijpen en ze zijn niet logisch zolang je niet weet hoe ze georganiseerd zijn.

 

Structuren zorgen ervoor dat je ook rich points in je eigen taal ziet.

Lebowitz: het tegenovergestelde van praten is niet luisteren, het tegenovergestelde van praten is wachten.

 

Transcripten

Geen enkel transcript is ooit compleet of volkomen correct. Transcripten zijn het bewijs wat de professionals gebruiken voor de frames die ze bouwen. Het zijn een soort natuurlijke experimenten.

 

Wat betreft langacultuur, zorgen transcripten ervoor dat mensen zien dat rich points echt voorkomen en dat het maken van nieuwe frames echt helpt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

J – Coherentie

 

Met coherentie onderga je niet enkel rich points, je voelt aan hoe het is om een heel ander leven te leiden, om te kijken en te handelen met een andere mentaliteit, om je voort te bewegen door een andere soort wereld. Je verplaatst je echt in een andere cultuur.

 

Elke moderne languacultuur heeft frames nodig om de problemen of kwesties (issues) te begrijpen die in de taalhandelingen plaatsvinden.

Deze issues gaan over de inhoud van de taalhandelingen. Deze issues zijn rich points waar je een frame voor moet maken en deze frames zorgen voor een soort waardering voor waar je bent en met wie je in gesprek bent en dat zorgt ervoor dat je heel makkelijk kunt switchen tussen verschillende taalhandelingen.

 

De active/passive switch is één van de meest krachtige grammaticale trucs die taal heeft.  Deze switch is zo krachtig omdat het een stukje grammatica is wat verbonden is met verschillen in taalhandelingen, verschillen om de soort relatie die gepast is op dat moment.

Bij een actieve constructie is iemand op dat moment echt iets aan het doen, met een passieve constructie gebeurt er iets, maar is het niet duidelijk wie ervoor verantwoordelijk is. De passieve vorm is minder persoonlijk dan de actieve.

 

Een tweede krachtige grammaticale truc is de indicative/subjunctive switch. ‘Als ik dat zou gaan doen..’

De subjunctive haalt de scherpe kantjes van een statement af, het zorgt dat er een soort mist van mogelijkheden en onzekerheden omheen hangt, het zegt niet direct wat er gebeurt of wat iemand ergens van vindt. Als iemand de subjunctive gebruikt om iets te zeggen over iemand anders, probeert hij het te verzachten. ‘Je zou misschien eventueel dit en dat kunnen doen’, in plaats van ‘Je moet dit en dat’.

 

Hoe praat je over iets waar je niet over hoort te praten, hoe praat je over iets in het openbaar, waar geen taal voor bestaat?

Waldheim gaf hier antwoord op. Het verschil tussen wat mensen officieel doen en wat ze eigenlijk doen leert je iets over de foutjes of onvolkomenheden in sociale feiten.

 

Een languacultuur van binnenuit leren of van buitenaf leren, is hetzelfde. Als je ze van buitenaf leert, zijn de rich points duidelijk aanwezig omdat je niet goed bent in communiceren in die taal/cultuur. De languacultuur leren van binnenuit is subtieler, omdat je denkt dat iedereen binnen die languacultuur dezelfde taal spreekt, dat denk je omdat je de taal ziet als iets binnen een cirkel.

 

Languacultuur is een sociaal feit. Het stelt grenzen aan wat je wel en niet kunt zeggen en schept verwachtingen over hoe je hoort te praten. Er zijn echter mensen die worstelen met die grenzen; ze hebben er moeite mee dat ze er zijn en proberen ze te omzeilen of te doorbreken. Rich points zorgen voor nieuwsgierigheid en geven inspiratie voor nieuwe frames, frames die een nieuwe soort discours mogelijk maken.

 

Het gaat erom dat je de verbinding zoekt tussen verschillende rich points op verschillende niveaus in verschillende plaats en tijd met verschillende mensen. Je zoekt naar een verhaal, een verhaal dat de rich points allemaal bij elkaar brengt en daardoor begrijpt hoe deze allemaal met elkaar samenhangen, of cohereren.

 

 

 

 

K – Variaties op frames

 

Saussures idee van sociale feiten was te simpel om enkele grote problemen te verklaren. Hij stelde dat als een taal altijd heel helder grenzen stelde voor sociale feiten, maar dat is niet zo.

De cultuur in languacultuur staat voor de frames die je maakt om de verschillen tussen jou en ‘hen’ op te vullen. Languacultuur is geen universele, objectieve of complete waarheid. Het is de languacultuur ván een sociale identiteit.

 

Labels aan talen hangen werkt niet. Vooral niet als je kijkt naar twee talen die van de buitenkant heel erg op elkaar lijken (bvb  Portugees en Braziliaans), ook al hebben ze andere namen. Ze worden hetzelfde behandeld omdat ze overeenkomsten hebben op het gebied binnen de cirkel, maar dit is niet handig. Ze zijn misschien wel niet zo verschillend in woorden en grammatica, ze zijn echter wel totaal verschillend in frames voor de sociale werkelijkheid.

 

Languaculturen moeten worden gekoppeld aan sociale identiteiten.

 

Vanuit het gezichtspunt van de languacultuur kun je stellen dat labels voor talen je heel weinig over het land of de communicatie vertellen, omdat ze je niks zeggen over de frames, en zonder de ontbrekende frames weet je niet hoe je de taal moet gebruiken in een bepaalde wereld met bepaalde mensen en situaties.

 

Labels als deze refereren aan een staat of natie. Dit is niet handig.

Een natie is een groep mensen die dezelfde gedeelde geschiedenis en dezelfde taal (lijken te) hebben.

Een staat is een politieke eenheid, iets met burgers die leven binnen bepaalde grenzen en dezelfde autoriteiten en instituties hebben.

 

Naties zijn languaculturen, maar staten zijn dat ook. Staten zijn politieke entiteiten, maar die bouwen een wereld om zich heen waarin bepaalde taalhandelingen en frames zitten.

Voorbeeld: bankaccount openen in Mexico. Gaat niet, er is altijd wel iets aan de hand waardoor het niet door kan gaan. Tot je een native meeneemt, die even met de bankman babbelt en ineens is je account zonder problemen geregeld.

Voorbeeld: Je vraagt om koffie in een Kroatische trein, die man zegt stug dat ze dat niet hebben. Dan ga je met die man praten, heb je een heel leuk gesprek en ineens is hij uit het niets koffie aan het zetten, waarvan hij eerst zei dat ze het niet hadden.

 

è    Je benadert een instituut met je eigen frames (dat kunnen ook frames zijn van een land dat er van de buitenkant veel op lijkt, of wat dezelfde taal spreekt), maar daarmee kom je er niet.    
Frames voor treinen of banken zijn functies van de staat.

 

Een staat is een languacultuur, net als een natie. Als je leert te communiceren, zullen sommige frames die je opbouwt beïnvloed worden door de structuur van die staat.

 

Staten en naties lopen in elkaar over. Staten zijn afhankelijk van de nationale tradities erbinnen en naties zijn altijd politiek georganiseerd op basis van de staat. Nationale en statenlanguacultuur mixen altijd een beetje.

 

Eerste conclusie over labels:

Deze labels hebben te maken met zowel naties als staten.

 

 

 

 

Low density sociale identiteit: heeft een vrij kleine, simpele languaculture (vb bibliotheek medewerker)

High density sociale identiteit: heeft een vfrij ingewikkelde languaculture (vb trucker).

Zo’n high density languaculture kan veel nieuwe woorden, grammaticale structuren en frames bevatten.

 

 

Je kunt participeren in een bepaalde languaculture.

The boring: de mensen die het niet lukt om mee te doen aan het maken van een languacultuur, of die het niet willen. Deze mensen kunnen alleen observeren, ze kunnen niet goed meekomen in een bepaalde languaculture.

Om mee te komen in een languacultuur of een gesprek daarbinnen, moet je wel eerst op de hoogte zjin van bepaalde sociale feiten.

De eerste fase is hierbij de languacultuur = constraint-fase, hierbij kun je alleen maar observeren (languaculture=constraint)
Vervolgens kom je in de tweede fase, de languacultuur = resource-fase, hierin kun je wel participeren in de languacultuur.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

L – MAR en conclusie

Centrale begrip in dit hoofdstuk: M.A.R. : Mistake-Awareness-Repair. Een stappenplan naar een andere cultuur. Eerst maak je een fout of er gaat iets mis, waardoor een rich point ontstaat (Mistake), vervolgens wordt je je bewust van het feit dat je die fout hebt gemaakt / het verkeerde frame hebt gebruikt, en je ziet het rich point (Awareness), daarna ga je die fout proberen te herstellen.  Die laatste stap is essentieel om languacultuur beter te bevatten en het switchen tussen languaculturen onder de knie te krijgen. Je ziet andere culturen en leert daarmee dat dingen ook op een andere manier kunnen. Je gaat nieuwe frames ontwerpen voor (nieuwe) situaties, net zolang totdat de kloof tussen jou en de ander(en) is gedicht.

Agar heeft het voorbeeld van het bouwen van een brug. Je probeert over te stappen naar de overkant, een andere languacultuur, en hiervoor bouw je een manier om over te stappen.

Op een gegeven moment kom je op een punt dat je een frame kunt construeren wat boven de twee losse languaculturen uitstijgt.  
Wat we volgens Agar uit zijn boek kunnen leren:

1.      Als je in een andere cultuur terecht komt, weet je nu dat het gat tussen jouw cultuur en die andere heel groot kan zijn, ook al lijkt het op het eerste gezicht niet zo. Het is echter een goed punt dat je je hiervan bewust bent, dat is al een stap in de goede richting. Als je je er van bewust bent, kun je namelijk op zoek naar een manier om de kloof tussen jouw cultuur en de cultuur waarin je terecht bent gekomen, te overbruggen. Je gaat frames bouwen of op zoek naar frames die andere mensen gebruiken, om in de andere cultuur goed te kunnen communiceren.

2.      Je bent je er van bewust dat taal een belangrijk element is, maar dat frames en rich points misschien nog wel belangrijker zijn om te kunnen functioneren in een andere (langua)cultuur.

3.      Je weet nu dat je je hele leven lang bezig kunt blijven met het proberen te begrijpen van andere culturen. Je kunt cultuur niet uit boeken halen en je kunt het niet uit theorie halen, je kunt cultuur pas ‘leren’ door het te beleven of te ondergaan en constant je frames bij te stellen, totdat je frames hebt gevonden, ontworpen of aangepast die voor jou het beste passen bij die specifieke cultuur.

 

 


Artikelen

 

Developing alternative frameworks for exploring intercultural learning: A critique of Hofstede’s cultural difference model – Signorini, Wiesemes en Murphy

Hofstede ontwikkelde een model voor culturele verschillen. Het model heeft beperkingen, met name op het gebied van hoger onderwijs, waar de theorie vele toepassingen op heeft. De theorie zou culturele verschillen veel te simpel voorstellen, inconsistent zijn tussen categorieën, te weinig empirisch bewijs hebben vanuit educatieve settings en in het algemeen cultuur zien als een statisch, weinig veranderbaar iets, in plaats van als een dynamisch proces.

De theorie van Hofstede beweert dat alle sociale interacties, dus ook die in leeromgeving van hoger onderwijs, cultureel gemedieerd zijn. Hofstede ziet interculturele relaties als van nature botsend en ziet intercultureel contact en leeromgevingen als een deel van deze potentiele conflicten.

Hij onderscheidde vier culturele dimensies, waarmee hij probeerde een typologie te ontwikkelen van nationale culturele dimensies. Dit zorgde ervoor dat hij overtuigd was dat iedere dimensie het gedrag in verschillende sociale settings vormde, en zo ook in onderwijs/leeromgeving.

1.       Power Distance dimension (PDI) (ook wel autoritair vs egalitair)       
Een indicator van de machtsafstand tussen mensen met verschillende levels van autoriteit. Landen met small power distance (SPD) zijn egalitair. Interactie is hier onafhankelijk van de mate van autoriteit van degene tussen wie de interactie gaat. In landen met large power distance (LPD) zijn privileges duidelijk zichtbaar aan de buitenkant en zijn verschillen in gedrag of communicatie afhankelijk van de status van de individuen tussen wie de interactie gaat.

In landen met een kleine machtsafstand (SPD) is de kwaliteit van leren grotendeels bepaald door de uitmuntendheid van de leerling, in landen met een grote machtsafstand (LPD) door de uitmuntendheid van de docent.

2.       Individualist vs collectivist dimension (IDV)  
Deze dimensie bevat de scheiding tussen landen waar de macht/kracht van de groep groter is dan die van het individu, en landen waar dit andersom is. Hofstede ziet collectivistische landen als die waar de interesse van de groep belangrijker is dan de interesse van het individu. In individualistische landen is het individu onafhankelijker van de in-group dan bij collectivistische staten, en kunnen de persoonlijke interesses dan ook zwaarder wegen dan die van de groep.
Hofstede neemt in het verlengde daarvan aan dat deze dimensie een speciaal effect heeft op groepsdynamiek, participatie van studenten en het beoogde doel van educatie.

Hofstede beweert dat in de meer individualistische landen de studenten ook individualistischer zijn, het doel van onderwijs hier het ‘leren hoe te leren’ is en dat leren niet beperkt is tot een bepaalde leeftijdsgroep.

Hofstede ziet leren in een collectivistische cultuur meer als een eenmalig proces, vooral bedoeld voor jongeren om hen te helpen zich voor te bereiden op het worden van actieve leden van de samenleving, door hen te ‘leren hoe te doen’.
Bij dit onderscheid is het van belang dat je in je achterhoofd houdt dat groepsdimensies flexibele, onderhandelde en ontwikkelende dingen zijn en niet vaststaand of voorbestemd.

3.       Masculinity vs femininity dimension (MAS)
Deze dimensie beschrijft de verwijding van het verschil tussen genderrollen in een land.

In landen met een hoge masculiniteit zijn genderrollen erg strikt gescheiden, terwijl ze in landen met een hoge femininiteit nogal eens overlappen.
Deze dimensie kan gezien worden als oppervlakkig en gevaarlijk.

4.       Uncertainty Avoidance dimension (UAI) (ook wel formeel vs informeel)
Deze dimensie meet hoe mensen van verschillende landen geneigd zijn zich bedreigd te voelen door ongestructureerde, onbekende en onzekere situaties. Deze dimensie kun je ook zien als een sociaal onderscheid in de behoefte aan normen à formeel vs informeel.

Later kwam daar nog een vijfde dimensie bij, waarmee Hofstede probeerde om culturele bias te vermijden:

5.       Short-term vs long-term orientation dimension

Dit is de vijfde en pas kortgeleden toegevoegde dimensie. Hierbij maakt men onderscheid tussen long-term orientation (LTO), mensen die plannen op de lange termijn, en short-term orientation (STO) voor mensen die meer zijn van de korte termijnplanning. LTO staat voor het opneming van doelen die georienteerd zijn op de toekomst, een erg toekomstgerichte blik dus. Hierbij kun je vooral denken aan zaken als tradities, behoud van face en het voldoen aan sociale beloften.
Één van de fouten in de lange/korte termijn dimensie is de beschrijving van een casual relatie tussen de lange- of kortetermijn oriëntatie van een land, en de cognitieve vaardigheden van een individu.

Kritiek op Hofstede’s notie van cultuur

Hofstede ziet cultuur als ‘het collectieve programmeren van het verstand wat de leven van de ene groep of categorie wegdrijft van die van een andere.’

In deze definitie zitten drie eigenschappen verborgen:

1.       Door het refereren aan cultuur als een collectief programma benadrukt hij het sociale karakter waarbij cultuur wordt gezien als een sociaal product: gevormd, gevoed en gedeeld door een groep.

2.       Door cultuur te definieren als iets geprogrammeerd in het verstand, benadrukt hij het effect van cultuur op onze cognitieve processen. We produceren informatie en handelen op basis van onze ‘culturele software’.

3.       Omdat cultuur een sociaal product is, zijn er net zoveel culturen als sociale groepen of systemen. Op een individueel niveau betekent dit dat iemand meerdere culturen heeft, minstens zoveel als het aantal sociale groepen waartoe hij/zij behoort. Dit heet layers of culture à een individu heeft verschillende duidelijke en onafhankelijke culturen voor elke groep waartoe hij/zij behoort.

 

 

Culture haziness (culturele vaagheid) is tweeledig:

Ten eerste is het niet te verwachten dat groepsleden precies dezelfde houding en overtuigingen hebben, maar meer familiaire overeenkomsten hebben; ze lijken op elkaar en horen bij elkaar, maar zijn niet hetzelfde.

Ten tweede mogen we aannemen dat er enige overlap bestaat tussen de verschillende culturele sets die iemand heeft, die er voor zorgt dat we ons sociaal kunnen opstellen.

Hofstedes definitie van cultuur is een vrij statische definitie, met name op het gebied van waarden.

Zijn model blijkt niet in staat de complexiteit van cultuur te kunnen verklaren.

Het kan zijn dat de culturele dimensies niet onderscheidbaar zijn en daardoor zijn onafhankelijke causale relaties tussen specifieke dimensies en gedrag niet zo simpel als Hofstede beweert.

Hofstedes model is vooral bedoeld voor het meten van nationale culturele verschillen.
Hij probeert studenten in twee grote groepen te categoriseren; één groep met een Confusiaanse traditie en cultuur, vooral Aziatische studenten, en één groep met socratische traditie en cultuur, vooral westerse studenten. Toch blijkt uit Kennedy en Tahars nadere inspectie dat beide filosofische tradities (Confusiaans en Socratisch) vele overeenkomsten vertonen op het gebied van onderwijs en studiebenaderingen.

Hofstedes model van culturele verschillen toepassen in een educatieve setting

Het onderzoek keek naar de aanpassing van exchange students; zij gaan van hun eigen land en eigen stijl van onderwijs, over naar een andere. Onderzoek wijst uit dat studenten in interculturele educatieve settings in staat zijn en gemotiveerd zijn om te veranderen en zich anders te gedragen als reactie op de eisen en onderwijsstijlen in hun nieuwe educatieve context. Deze veranderingen waren niet bij iedereen precies het zelfde, ze verschilden tussen personen, zelfs binnen eenzelfde setting, wat maakt dat we kunnen concluderen dat cultuur niet deterministisch (bepalend) is.

Hofstedes metafoor van ‘software of the mind’ en het daarvan afgeleide dat de nationale cultuur invloed heeft op onderwijs als een uniek systeem, ongeacht het onderwijsniveau, laat weinig ruimte voor het begrijpen van overgangen.

Concluderend kunnen we stellen dat er verschillende problemen zijn bij de toepassing van Hofstedes model van cultuur:

·         Het is zeer problematisch om ‘cultuur’ gelijk te stellen aan ‘natie/volk’.

·         Hofstedes model houdt geen rekening met de flexibele en veranderlijke aard van cultuur en zijn model is niet in staat om culturele veranderingen in kaart te brengen, met name in de nieuwe context van hoger onderwijs.

·         Hofstedes concept van cultuur is statisch en eenvoudig.

·         Zijn vergelijking van naties/volken zorgt voor verschillen in plaats van overeenkomsten

·         Met het oog op de educatieve setting zijn Hofstedes date te simpel en te algemeen voor het niveau van onderwijs waar hij naar refereert.

 

Interculturele communicatie: contrast, interactie en transfer - Ten Thije en Deen

Interculturele communicatie is het (leren) omgaan met talige en culturele diversiteit in verschillende organisationele settings.

Er zijn op dit gebied vier samenhangende analyses:

1.       Contrastieve analyse:

Deze beschrijft de relevantie van taal- en cultuurverschillen voor intercultureel begrip.
Deze benadering probeert universele categorieën te ontwikkelen om taal – en cultuurverschillen mee te beschrijven. Door de opkomst van de pragmatiek en de discoursanalyse in de jaren negentig, is de focus van de contrastieve analyse tegenwoordig veranderd; er is een verschuiving van formele naar functionele analyses.
Met de contrastieve analyses worden dus verschillen in talige en communicatieve praktijken van leden van verschillende culturen geanalyseerd. Het doel is het blootleggen van systematische (cultureel bepaalde) verschillen, om zo tot effectieve communicatie te komen. Hierbij is het van belang dat men kennis heeft van het gebruik van taal in communicatie en de invloed van waarden, normen en praktijken op het taalgebruik. Deze kennis maakt onderdeel uit van de zogenaamde interculturele competenties die nodig zijn voor effectieve interculturele communicatie.
Cross-cultureel onderzoek is de eerste stap in het verkrijgen van inzicht in interculturele competentie.

Conclusie: verschillen in tekst en beeld kunnen verbonden worden aan verschillen in culturele waarden, maar het is zeker niet de enige verklaring voor deze eventuele verschillen.
Interculturele sensitiviteit wordt gezien als de belangrijkste component van interculturele competentie.

2.       Interlanguage benadering.

Deze onderzoekt het discours van non-natives in een tweede of vreemde taal.

3.       Interactieanalyse:

Deze reconstrueert de daadwerkelijke totstandkoming van intercultureel begrip in communicatie.
Er doen verschillende definities van het begrip ‘interculturele communicatie’ de ronde.
zo kun je stellen datiInterculturele communicatie alle communicatie is tussen mensen met een verschillende culturele en talige achtergrond. Een andere definitie is dat interculturele communicatie alle communicatie is waaruit op welke wijze dan ook blijkt dat cultuurverschil gethematiseerd wordt. Ook kun je interculturele communicatie opvatten als native versus non-native communicatie, waarbij interculturele communicatie dus te maken heeft met tweedetaalverwerving en meertalige communicatie. De meest strikte definitie van interculturele communicatie is die van Rehbein’s Kulturelles Apparat: Een ‘cultureel apparaat’, het gezamenlijke cultureel vermogen van leden van een bepaalde culturele groep.
Dit cultureel vermogen omvat de binnen die groep geldende voorstellingen, waardeorientaties en handelingspraktijken en is werkzaam bij de oplossing van interactieproblemen in kritische situaties. Dit zijn situaties waarin de normale gang van zaken in meertalige communicatie ongemakkelijk verloopt of waarin er zelfs misverstanden ontstaan. Voor de betrokkenen staan er dan volgens Rehbein twee wegen open:

a.      Je bestaande opvattingen blijven handhaven en daarmee de bestaande gang van zaken en je denken daarover (her)bevestigen.

b.      De geldende handelingspraktijken of voorstellingen kritisch reflecteren en deze vervolgens veranderen, zodat de problemen in de interactie worden opgelost.

Op basis van dit model stelt Rehbein dat er alleen sprake is van interculturele communicatie wanneer de handelend persoon zijn culturele apparaat verandert. Interculturele communicatie wordt dus bij uitstek gekenmerkt door de verandering van het denken en/of het handelen van één of beide betrokkenen als gevolg van hun onderlinge interactie.

Als gevolg van de beweringen van Deen kunnen we een onderscheid maken tussen eenzijdige en tweezijdige interculturele communicatie:

·         Eenzijdige icc: één van de deelnemers van het gesprek verandert zijn denken en/of handelen.

·         Tweezijdige icc: allebei de deelnemers van het gesprek (de spreker en de hoorder) veranderen hun denken en/of handelen.

Daarnaast kun je interculturele communicatie nog op een andere manier onderverdelen:

·         ICC in brede zin: alle genoemde definities

·         ICC in enge zin: wat zich daadwerkelijk afspeelt in de interactie.

 

Interculturele studies hebben twee valkuilen:

·         Het minimale object: wanneer het object van een onderzoek naar interculturele communicatie wordt ingeperkt tot een studie van enkel misverstanden. Interculturele communicatie is meer dan alleen maar misverstanden, het is ook positief.

·         De maximale interpretatie: wanneer interculturaliteit veel te snel als hét verklaringsmodel wordt gepakt om verschijnselen te interpreteren. Er zijn vaak ook andere oplossingen of verklaringen te vinden, de verklaring voor een verschijnsel dat voorkomt tijdens interculturele communicatie hoeft niet altijd in het interculturele te liggen. Je dient de invloed van interculturele structuren niet te overschatten.

Er is geen één op één relatie tussen talige vorm en functie. Dezelfde talige uiting kan, afhankelijk van de culturele achtergrond van de spreker, binnen de interactie heel verschillende functies hebben.

 

 

 

4.       Transferanalyse.

Deze onderzoekt methoden om intercultureel begrip te leren met behulp van training, coaching of mediatie.

Om kunnen gaan met talige en culturele diversiteit is iets wat iedereen nodig heeft om optimaal te kunnen functioneren in de internationaal georganiseerde samenleving van tegenwoordig. Je dient inzicht in andere talen en culturen te hebben maar ook dien je de algemene principes van interculturele communicatie te beheersen. Alleen dán weet je hoe je je moet opstellen in situaties wanneer je even niet (meer) weet wat de specifieke communicatie of culturele conventies zijn van degene waarmee je in interactie bent.

Bij de transferanalyse probeer je na te gaan uit welke aspecten interculturele competentie bestaat en hoe succesvol deze in verschillende settings kan worden overgedragen.

Interculturele competentie omvat vier componenten:

1.       Taal- en cultuurkennis

2.       Inzicht in algemene communicatieve principes

3.       Interactiestrategieen voor het handelen in interculturele situaties

4.       Vaardigheden om te leren in interculturele situaties.

àDe analyse van de contrastieve analyse en de interactieanalyse leveren de bouwstenen voor de transferanalyse.

Verder:

De contrastieve benadering vormt een voorwaarde voor het verwerven van inzicht in interculturele communicatie, maar de vraag wát er nou precies gebeurt in intercultureel contact, valt buiten de focus van deze benadering.

Het onderliggend concept van ‘intercultureel begrip’ is dat bij interculturele communicatie verschillende talige conventies met elkaar in contact komen en dat deze vervolgens wel of niet met elkaar samen kunnen gaan. De verschillen in de talige en culturele conventies worden vervolgens gebruikt als verklaring voor de eventuele communicatieproblemen.

Genrekennis of het gebrek aan genrekennis kan worden gebruikt om misverstanden in interculturele communicatie te interpreteren. Steen onderscheid drie componenten aan een genre:

1.       De context: particippantenm domein, medium, situatie

2.       De tekst: inhoud, vorm, type en structuur

3.       De code: talig of niet talig? Taalkeuze, taalvarieteit.

 

 

 

 

Op basis van zo’n genremodel kunnen de benaderingen die in dit artikel aan bod zijn gekomen helder naast elkaar worden afgebakend.

·         De contrastieve analyse vergelijkt ‘hetzelfde’ genre in verschillende talen en culturen.

·         De interactieanalyse richt zich op het gebruik van een bepaald genre in interculturele communicatie, met name in gesprekken.

·         De transferanalyse stelt de vraag of en hoe genrekennis effectief kan worden overgedragen en welk genre daarvoor het beste kan worden ingezet.

Voordelen van Steens benadering:

Genrekennis kan talige en culturele kennis van talengemeenschappen fijn thematiseren. Culturele kennis is immers groepsgebonden.

Nadelen van Steens benadering:

Het gebruik van genres kan leiden tot een statische benadering van interculturele communicatie. Interculturele communicatie kan leiden tot de vorming van nieuwe genres, maar binnen dit model past dat niet. Daarnaast moet je uitkijken dat genres in verschillende talen niet zomaar aan elkaar gelijk kunnen worden gesteld, ze kunnen in verschillende landen een andere culturele waarde en diverse functies hebben.

In de analyse is het noodzakelijk om een verschil te maken tussen institutionele en interculturele structuren. Institutionele structuren zijn namelijk gerelateerd aan institutionele doelen. Bij interculturele structuren kun je denken aan discoursstructuren die het gevolg zijn van de werking van culturele verschillen.

De focus van de analyse van ‘interculturele communicatie in engere zin’ ligt op dat wat er in interculturele communicatie zelf gebeurt. Onderzoek naar culturele verschillen is een hulpmiddel voor het onderzoek naar de werking van interculturele verwachtingen in interactie. Het gaat om de reactie op de reactie.

Culturele kennis is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor intercultureel begrip.

 

 

 

 

 

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
623