VU - Geneeskunde - blok 2.1.3 Groei en Ontwikkeling - Stamplijst

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

 

Inhoudsopgave

The Immune System (Parham)

Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)

Basisboek Jeudgezondheidszorg

MIM’s Medical Microbiology

Leerboek Psychiatrie (Doreleijers)

Basis Histology (Junquiera)

 

Parham

Ontwikkeling B-cel

In het beenmerg ontwikkelen hematopoetische stamcellen zich tot common-lymfoide-progenitor-cels (CPL-cel). Deze ontwikkelen zich verder tot B-cellen in zes stappen:
1) CPL’s verkrijgen functioneel antigeen-receptoren middels gen-rearragnement
2) Negatieve selectie

3) Positieve selectie
4) in deze fase circuleren de volwassen B-cellen tussen bloed en lymfoide weefsel, detecteren daar naar infecties

5) de B-cellen die door infecties geactiveerd worden gaan prolifereren

6) differentiatie van B-cellen waardoor plasmacellen ontstaan die antilichamen maken en waaruit geheugencellen gevormd kunnen worden.

Negatieve selectie (B-cel)

Identificeren en tot apoptose laten gaan van cellen die reageren op lichaamseigen componenten. Dit proces begint in het beenmerg en gaat door tot in de secundaire lymfoide organen.

Positieve selectie (B-cel)

De onvolwassen B-cel moeten vechten voor de beperkte aantal plaatsen in de follikels van de secundaire lymfoide weefsels. Waar ze verder uit rijpen tot volwassen B-cellen. Dit proces noem je positieve selectie.

Pro- B cellen

De functie van dit stadium is de vorming van een zware keten van het immunoglobuline (IgM). Aan het eind van deze fase moet deze cel twee dingen kunnen IgM tot expressie brengen en lichte ketens kunnen binden.

Zware keten

Om de zware keten te vormen worden er een aantal genen herschikt. Eerst D met J en daarna DJ met V.

Non-productive rearrangements er wordt geen functioneel eiwit gevormd.
productive rearrangements  er wordt wel een functioneel eiwit gevormd.

Pre-B cel

Wanneer de ontwikkelende B-cel een zware keten voor IgM heeft gevormd noem je het een pre- B cel. En vervolgens wordt de lichte keten gevormd.

Allelische exclusie

Aanpassingen in de aanmaak van B-cellen waardoor geen enkele B-cel op elkaar lijkt. Dit maakt ons immuunsysteem sterker.

Lichte keten

Er bestaan twee soorten lichte ketens: kappa en labda. Bij de herschikking van de V-J genen voor de lichte keten worden als eerste de kappa-vorm ‘geprobeerd. Op beide chromosomen wordt de gen rearangement toegepast Als dit op beide niet lukt wordt pas de labda uitgeprobeerd. Bij de lichte keten zijn er dus 4 kansen aanwezig om een geslaagde immunoglobuline te produceren.
Als dit lukt, stopt de herschikking. Wordt de lichte keten aan de zware keten gebonden. Als dit alle 4 de keren niet lukt gaat de cel in apoptose.

RAG- genen

Deze genen zijn nodig voordat de herschikkiing van zowel zware als lichte genen. Als de rearrangement succesvol is zal de transcriptie van deze genen worden gestopt.

TdT

Het enzym dat N-nucleotiden toevoegt tussen de losse gensegmenten.

Pax-5

Is een belangrijke receptor op de B-cel die ervoor zorgt dat de B-cel daadwerkelijk richting een B-cel ontwikkelt.

CD5-glycoproteine

Er zijn enkele B-cellen die niet precies de normale route van ontwikkeling volgen. Een aantal B-cellen ontstaan tijdens de embryonale ontwikkeling. Deze hebben CD5 glycoproteinen op hun celoppervlak, iets wat anders alleen bij T-cellen aanwezig is.

B-1-cellen

De hierboven besproken cellen die aangemaakt zijn in de prenatale periode en de CD5-glycoproteinen tot expressie brengen. In de loop van de jaren worden ze steeds minder aangemaakt, en op volwassen leeftijd helemaal niet meer. Ze maken geen geheugencellen aan, en blijven alleen voortbestaan omdat ze delen. De antilichamen zijn polyspecifiek, dat wil zeggen dat ze aan allerlei antigenen kunnen binden.

B-2-cellen

De B-cellen die zich gedurende het leven ontwikkelen, en niet vallen onder B-1-cellen, zijn B-2-cellen. Deze brengen diverse antigenen tot expressie.

Onvolwassen B-cel

Wanneer zowel de zware als lichte ketens zijn gevormd en op het oppervlak zijn geplaatst noemen we de B-cel. Wanneer een onvolwassen B-cel niet reageert op het eigen lichaam kan de cel verder gerijpt worden. Pas dan mag de B-cel het beenmerg verlaten.

Stromale cellen

In het beenmerg is de B-cel afhankelijk van stromale cellen. De B-cel hecht zich aan het membraan van de stromale cel. Vervolgens produceert de stromale cel een aantal groeifactoren.

Receptor editing

Het proces waarbij een onvolwassen B-cel die reageert op het eigen lichaam wordt omgevormd tot ene B-cel die niet reageert op het eigen lichaam. Als de B-cel ondanks deze actie toch nog op het eigen lichaam reageert gaat de cel in apoptose

Anergische B-cel

B-cellen die op het eigen lichaam reageren maar niet in apoptose zijn gegaan. Deze cellen worden inactief gemaakt. Deze cellen gaan IgM en IgD maken. Er wordt daarbij voorkomen dat IgM zich gaat vormen tot een functionele receptor. Deze cellen presenteren zich dus met slechts IgD-receptoren, die niet actief zijn. De anergische cellen mogen de periferie in, maar leven daar slechts 1-5 dagen.

Centrale tolerantie

Het proces in het beenmerg waarbij de zich ontwikkelende B-cel drie mogelijkheden heeft:

- het overleeft en maakt een functionele receptor die niet op het eigen lichaam reageert

- gaat dood d.m.v. apoptose

- het wordt anergisch.
Deze keuring noemen we centrale tolerantie.

Rijping in secundair lymfoide weefsel

Wanneer de B-cellen uit het beenmerg komen zijn ze nog niet actief. Ze brengen veel IgM tot expressie en een klein beetje IgD. De verdere rijping verloopt in de secundair lymfoide weefsels.

Hoog endotheliale venulen (HEV)

Via kleine bloedvaatjes komen de B-cellen de secundair lymfoide organen binnen. Deze vaatjes noemen we HEV.

Folliculaire dendritische cellen (FDC’s)

In de secundair lymfoide organen vinden we de zogenaamde FDC’s. Binding tussen een B-cel en een FDC’s zorgt voor verdere uitrijping. Nu is het een volwassen B-cel. Wanneer de B-cel geen antigeen tegenkomt laat het de FDC’s los en gaat het terug de circulatie in.

Naieve B-cell

Volwassen B-cellen die nog geen antigeen zijn tegengekomen

Plasmacel

Wanneer de B-cel in de secundair lymfoide organen wel een antigeen tegenkomt wordt de B-cel naar een T-cel specifiek gebied gestuurd. Daar wordt de B-cel geactiveerd door specifieke CD4 T-cellen. Na deze activatie vormt de B-cel zich tot plasmacel.

Thymus

In dit primaire lymfoide orgaan worden vanuit de CPL’s (die afkomstig zijn uit het beenmerg) 2 type cellen:
- alfa: beta Tcellen
- gamma: delta T-cellen

Voorloper T-cel

De cellen die vanuit het beenmerg naar de thymus reizen zijn nog niet bestempeld tot T-cel. Pas wanneer er interactie is met stromale cellen zet deze ontwikkeling zich in.

Notch-1

Dit is een belangrijke receptor die zich bevindt op het celoppervlakte van de T-cel. Deze zorgt ervoor dat de cel een T-cel wordt en geen B-cel

Dubbel-negatieve thymocyten

De cellen waarbij de genherschikking begint en het vormen van de T-cel receptor. Deze thymocyt kan zowel tot alfa:beta T-cel vormen als gamma:lapda T-cel. De DN thymocyt begint met het herschikken van beta, gamma en lapda genen. Er ontstaat een soort competitie, waarbij er een aantal opties zijn
- wanneer er als eerste een beta keten gevormd wordt, zal het een alfa:beta T-cel worden
- Waneer gamma:lapda genen tegelijk als eerste succesvol zijn wordt de thymocyt een gamma:lapda T-cel. Dit gebeurd echter minder vaak als optie 1.

Dubbel positieve thymocyten

Wanneer er een beta keten gevormd is, wordt de gen herschikking stopgezet. De beta keten owrdt in een eiwit gezet, dat de pre-T-cel receptor wordt. De cel prolifereert en vormt zowel CD4 als CD8 co-receptoren. De cel is nu een dubbel positieve thymocyt.

Positieve selectie T-cel

Dit bestaat uit het kijken of de gevormde T-cel kan binden aan het MHC-molecuul.

Negatieve selectie T-cel

De negatieve selectie bestaat uit het elimineren van die T-cellen die binden aan MHC-moleculen. Belangrijkste cellen hierbij zijn de dendritische cellen uit het beenmerg en macrofagen.

AIRE

Epitheelcellen van de thymus hebben een belangrijke functie. Ze moeten in staat zijn om de T-cellen te controleren op het aanvallen van eigen weefsel. Om te zorgen dat ze op allerlei soorten weefsel (pancreas, lever etc) kunnen checken bevatten ze AIRE. Dit is een transcriptiefactor die het mogelijk maakt allerlei soort weefsel te maken.

Antigeen presenterende cellen

Activatie van rijpe T-cellen is alleen mogelijk via APC’s. De APC’s migreren van de plaats van infectie naar de secundair lymfoide organen. Hier presenteren ze het antigeen, waarmee ze T-cellen activeren.
We kennen drie type APC’s: macrofagen, dendritische cellen, B-cellen.

MHC-1

Antigeen dat wordt verwerkt via een receptor gemedieerde endocytose worden in lysosomen afgebroken. De overblijfselen worden gepresenteerd aan CD-4

MHC-2

Virussen worden opgenomen via fagocytose of macropinocytose. Ze worden afgebroken en aan CD-8 cellen gepresenteerd via MHC-1.

Co-stimulatie

Een T-cel wordt pas geactiveerd wanneer deze een werkend MHC molecuul bindt. En daarnaast ook co-stimulatie plaatsvindt.
Wanneer er enkel een MHC molecuul is wordt de T-cel anerg.

Naieve T-cellen

Wanneer een T-cel niet geactiveerd wordt in de secundaire lymfoide organen blijven deze jaren circuleren door het lichaam.

Effector T-cellen

Wanneer de T-cel geactiveerd wordt door een antigeen, gaan ze differentiëren. Ze migreren vervolgens naar de plek van infectie. Dit zijn effector T-cellen.

Il-2

Voor de proliferatie van T-cellen is deze stof noodzakelijk. Il-2 wordt door de T-cellen zelf geproduceerd.

CD-4 cellen

Dit type T-cel noemen we ook wel T-helper cellen. Waarvan we twee type kennen:

Th1-cellen: deze hebben als doel macrofagenactivatie, ontstekingsreactie, fagocytose. Cel-gemedieerde afweer.
Th2-cellen: productie IL-4 en IL-5 B-cel differentiatie, humorale afweer.
Of een CD-4 cel uiteindelijk een Th1 cel of Th2 cel wordt is afhankelijk van cytokines.

Wanneer een CD-4 cel gevormd is kan deze afreizen naar het bloed. (alleen th2 cellen blijven achter)

CD-8 cellen

Voor de vorming tot CD-8 cellen zijn dendritische cellen nodig. De cellen gaan vervolgens zelf IL-2 wat zorgt dat hij differntieerd en prolifereert. Wanneer de CD-8 cel gevormd is kan deze afreizen naar het bloed.

Primaire immuunreactie

N een infectie blijven de gevormde antilichamen een tijdje in het lichaam. Na enige tijd zijn ze allemaal dood. Dit deel van onze immuunrespons noemen we primaire immuunrespons.

Secundaire immuunreactie

Een tweede reactie met hetzelfde antigeen geeft een snellere reactie. Dit komt door de vorming van geheugen T-cellen en geheugen B-cellen.

IgM

IgM is het eerste antilichaam dat gevormd wordt in het lichaam. Ze kunnen sterk binden, het enige nadeel is dat ze erg groot zijn en moeilijk te transporteren zijn.

IgA

Beschermt mucosale oppervlakten van het lichaam (ogen, keel etc.)

IgG

IgG wordt in grote hoeveelheden aangemaakt bij herhaald contact met een antigeen. En is het enige antigeen dat de placenta kan passeren.

IgE

Dit antilichaam bindt snel aan een Fc-receptor. De Fc-receptor zit ook op mestcellen, maar ook op basofiele en eosinofiele granulocyten.

Ring van Waldeyer

In de mond is een ring van lymfoid weefsel te vinden. Dit nomen we de ring van Waldeyer  de verschillende tonsillen. Deze zorgen voor een goede afweer tegen de micro-organismen die we via ons voedsel binnen krijgen.

Peyerse plaat

Secundair lymfoid weefsel dat zich bevindt in de dunne darm. In de peyerse plaat liggen verschillende cellen van ons immuunsysteem:

Microfold cel (M-cel)

Bevinden zich in het epitheel van de darmen. En nemen antigenen op, en geven deze aan de basale kant door aan de peyerse plaat.

Primaire immunodeficienties

Veroorzaakt door genetische factoren

Secundaire immunodeficienties

Veroorzaakt door omgevingsfactoren. Je kunt hierbij denken aan bijvoorbeeld medicatie.

Gevoeligheidsreacties

We kennen vier type:
type 1: IgE speelt een rol, waarbij IgE middels de Fc-receptoren de mestcellen activeert. Dit zorgt voor afgifte van ontstekingsmediatoren. Afhankelijk van de plaats van de mestcel is de reactie.

type 2: wordt veroorzaakt door moleculen die zich op de menselijke cellen bindt. Hierdoor worden deze cellen als niet menselijk beschouwd, en wordt er een IgG reactie op gang gebracht.
type 3: antigenen binden aan IgG, deze gebonden groepen stapelen zich op. Wat leidt tot een ontstekingsreactie.

Type 4: deze worden veroorzaakt door T-cellen die onjuist reageren.

Allergische rhinitis

Wanneer allergenen geïnhaleerd worden en een milde reactie opwekken. Dit leidt tot geïrriteerd neusepitheel en oedeem.

Allergische conjunctivitis

Wanneer ten gevolge van een rhinitis er ook oogklachten ontstaan noemen we dit een allergische conjunctivitis.

Astma

Wanneer er na inhalatie van antigenen ernstigere klachten ontstaan die leiden tot een chronisch beeld noemen we dit astma.

Huidallergie

Allergenen die mestcellen in de huid activeren veroorzaken jeukende bultjes  urticaria of netelroos.

Histamine

Wanneer een antigeen bindt aan een IgE-molecuul op een mestcel ontstaat degranulatie binnen enkele seconde. Eer komt histamine vrij. Histamine zorgt voor verschillende reacties via de volgende receptoren  H1, H2 en H3.
Binding aan H1 receptoren veroorzaakt secretie van mucosa en binding op het glad spierweefsel in de longen, wat zorgt voor constrictie van de luchtwegen. Met als gevolg: benauwdheid, overgeven, diarree, niezen, hoesten etc.

Leukotriёnen

Deze cellen zorgen ook voor een ontstekingsreactie. En worden aangemaakt door de aanwezigheid van histamine. Histamine zorgt voor de eerste ontstekingsreactie, en vervolgens nemen de leukotrienen dit over.

Prostaglandinen

Dit zijn stoffen die door de mestcellen worden afgegeven. En zorgen voor dilatatie en verhoogde permeabiliteit van de bloedvaten. Ook trekt het neutrofielen aan.

 

Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)

Ontwikkelingsvelden

Er zijn vier velend van ontwikkeling te onderscheiden:
- grove motoriek
- zicht en fijne motoriek
- horen, spreken en taal
- psychologische ontwikkeling
wanneer je de ontwikkeling van een kind analyseert, doe je dit per ontwikkelingsveld.

Algemene ontwikkelingsachterstand

Dit houdt in dat de ontwikkeling op alle velden zijn aangedaan. Dit komt naar voren in de eerste twee levensjaren.

Abnormale motorische achterstand

Hierbij is er alleen een achterstand in de grove motorische ontwikkeling. Deze problemen komen meestal naar voren tussen de 3 maanden en 2 jaar.
Symptomen:
- voorkeur voor gebruik van 1 hand in het eerste levensjaar.

Ontwikkelingsvertraging

Er zijn verschillende oorzaken voor ontwikkelingsvertraging te onderscheiden.
Prenataal genetich, teratogenen, congenitaal
Perinataal extreme prematuriteit, asfyxie bij geboorte

Postnataal trauma, infectie (meningitis), anoxia

Gehoorstesten bij een zuigeling

Er zijn verschillende methodes om het gehoor van een zuigeling te testen:
Evoked otoacoustic (EOAE): er wordt een geluidspuls op het trommelvlies losgelaten en er wordt geregistreerd of de reflectie terug is.
Auditory brainstem response (ABR): er owrden geluidspulsjes het oor ingestuurd en er wordt vervolgens met een EEG gemeten of er reactie is in de hersenen.

Gehoorsafwijkingen

Er zijn twee type gehoorsafwijkingen
1) sensorineuraal: veroorzaakt door een laesie in de cochlea of gehoorszenuw en is vaak aanwezig bij de geboorte. Komt zelden voor.
2) conductief: abnormaliteit in het gehoorskanaal. Oorzaak is vaak een otitis media.

Visuele afwijkingen

Bij visuele afwijkingen op latere leeftijd onderscheiden we twee type:
1) concomitant: meestal een convergente afwijking, en kan opgelost worden door een bril of een chirurgische afwijking.

2) paralytisch: een zelden voorkomende verlamming van de motorische zenuwen

Refractieve afwijkingen

Hypermetropie: ver weg zien
myopie: dichtbij zien
astigmatisme: ernstige vorm van amblyopia
amblyopia: lui oog

ALTE

Apparent lif-threatening events: dit is een combinatie van apnoes, kleurverandering en verandering van de spiertonus

SIDS

Sudden infancy death syndroom: hierbij is er geen aanwijzbare oorzaak voor het overlijden, treedt meestal op tussen de 2-4 maanden. Dit komt tegenwoordig nog maar zelden voor, doordat er goede maatregelen ter preventie worden genomen. Maatregelen kinderen op de rug in slaap laten vallen, niet te veel dekens, ouders moeten niet roken in aanwezigheid van hun kinderen, ouders moeten snel medische hulp inschakelen als hun kind zich onwel voelt, ouders moeten hun kind in de eerste 6 maanden op hun slaapkamer laten slapen, ouders moeten voorkomen dat ze hun kind mee naar bed nemen als ze moe zijn of alcohol hebben gedronken, ouders moeten voorkomen om met hun kind op de bank of stoel in slaap te vallen.

Pubertas praecox

De ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken voor de leeftijd van 8 jaar bij meisjes en 9 jaar bij jongens. En komt vaaker voor bij meisjes dan bij jongens. Hierbij onderscheiden we twee typen:
- gonadotropine afhankelijk: premature activatie van de hypothalamus-hypofyse-gonadal-as. Behandeling: toedienen van GnRH.
- gonadotropine-onafhankelijk: te veel aan sekshormomen. Dit komt zelden voor.

Vertraagde puberteit

Dit wordt gekenmerkt door de afwezigheid van puberteit bij 14 jaar bij meisjes en bij 15 jaar voor jongens. Dit probleem komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Bij jongens is het meestal familiar, of wordt het veroorzaakt door een dieet of extreem fysieke training. Bij meisjes moet er gekeken worden naar karyotypering.

Hypergonadotroop hypogonadisme

Er is geen testosteron of oestrogeen waardoor GnRH en LH/FSH enorm verhoogd zijn.

Hypofysair hypogonadisme

LH/FSH is er niet waardoor GnRH enorm is verhoogd en testosteron en oestrogeen afwezig zijn.

Hypothalaam hypogonadisme

GnRH is er niet waardoor LH/FSH, testosteron en oestrogeen enorm verlaagd zijn

Failure to thrive

Deze term wordt gebruikt voor minder optimale gewichtstoename. Oorzaken kunnen worden onderverdeeld in organisch of niet-organisch.

Malnutritie

Verminderde inname.

Marasmus

Ernstige proteine-energie-malnutritie kan leiden tot marasmus laag gewicht en lengte, geen oedeem, huidplooidikte is afgenomen, apatische toestand

Kwashiorkor

Ernstige proteine-energie-malnutritie kan leiden tot kwashiorkor oedeem, waarbij het gewicht niet eens afwijkend hoeft te zijn.

Rachitis

Wanneer botten onvoldoende mineraliseren spreek je van rachitis (bij volwassenen noem je dit osteomalacie).

Meningitis

Ontsteking van de hersenvliezen, dit kan worden aangetoond door ontstekingscellen in de liquor. Hierbij geldt dat de virale infectie niet zo ernstig is, maar de bacteriële vorm wel.

Humane herpes virus

Er zijn tot nu toe 8 verschillende vormen gevonden:
- herpes simplexvirus: HSV1 koortslip, HSV2 genitale herpes, neonatale meningitis
- Varicella-zostervirus: Wanneer je hiermee voor het eerst in aanraking komt krijg je waterpokken . De keren daarna uit het zich in herpes zoster, oftewel gordelroos (herpes zoster)
- Epstein-barrvirus: Dit wordt ook wel mononucleoisis infectiosa of ziekte van pfeiffer genoemd.
- cytomegalovirus
- humaan herpes virus type 6 en 7
- humaan herpes virus type 8: karposi sarcoom

Norovirussen

Zorgen voor 50% van de gastro-enteritisepisoden.

Latente infectie

Gastheercel herbergt virus in potentieel actieve toestand, wanneer er een trigger voor replicatie optreedt, wordt het heractiveert. Een goed voorbeeld hiervan is gordelroos.

Retrovirussen

Bouwen linear DNA in het genoom van de gastheercel.

Mediaanleeftijd

De leeftijd waarop de helft van de kinderen uit een standaard populatie iets kan.

Limietleeftijd

Zijn die leeftijden waarbij een bepaalde vaardigheid zou moeten zijn geleerd.

Ontwikkelingvertraging

Er zijn in verschillende levensstadia, verschillende signalen voor vertraagde ontwikkeling:
Prenataal positieve familiegeschiedenis, prenatale screening

Perinataal problemen tijdens de geboorte (bv. Asfyxie), prematuur en dysmorfe kenmerken

Kindertijd algemene achterstand in de ontwikkeling, asymmetrische ontwikkeling, visie of gehoorproblemen, dysmorfe kenmerken

Kleuter spraak en taalachterstand, weinig sociale vaardigheden, klunselige motorische vaardigheden

Schoolleeftijd problemen met balans en coördinatie, leerproblemen, hyperactiviteit, slechte sociale vaardigheden

Oorzaken voor ontwikkelingsvertraging

Prenataal genetisch (chromosoomafwijkingen), vasculair (bloeding, afsluiting), metabool (hupothyreoidie, phenylketonurie), teratogeen (alcohol en drugs), congenitaal (rubella, CMV, HIV, toxoplasmose)
Perinataal extreme prematuriteit, afyxie bij geboorte, metabool (symptomatische hypoglycaemie, hyperbilirubinemie)

Postnataal infectie (meningitis, encephalitis), anoxia (verstikking), trauma (hoofdletsel), metabool (hypoglycaemie), vasculair (beroerte)

Cerebrale parese

Houding-/bewegingsstoornis ten gevolge van een stationaire beschadiging van de hersenen in het 1e levensjaar (prevalentie: 2/1000). De oorzaak is in de meeste (80%) gevallen een vasculaire occlusie. We onderscheiden verschillende types:
- spastische parese (80%): schade aan de bovenste motorneuronen. Er is een verhoogde spiertonus en snelheidsafhankelijke weerstand bij passief bewegen. Van dit type zijn er drie subtypes te onderscheiden: hemiplegie, quadriplegie en displegie.
- dyskinetische parese: hierbij zijn onvrijwillige, ongecontroleerde bewegingen kenmerkend. Spiertonus is variabel en er zijn verschillende reflexpatronen mogelijk.
- atactische parese: er is sprake van hypotonie van de romp en

ledematen.

Lengte kind

Afhankelijk van de lengte van de moeder en de voedingstoevoer vanuit de placenta. De lengte van het kind is onafhankelijk van de lengte van de vader. Na de geboorte is de voedingstoestand ook bepalend voor de groei. Tijdens de kindertijd blijft een goede voedingstoestand noodzakelijk. In de puberteit is de groei afhankelijk van hormonen.

Puberteit beide geslachten

- acne ontwikkeling

- okselhaar

- veranderingen in lichaamsgeur

- gedragsveranderingen

Puberteit meisjes

- Borstontwikkeling: tussen de 8.5-12.5 jaar
- schaamhaar groei en een snelle groeispurt begint meestal na de borstontwikkeling
- menarche: begint meestal 2,5 jaar na de start van de puberteit. Het geeft het signaal af dat de groei langzaam aan het verminderen is.

Puberteit jongens

- testiculaire vergroting tot 4ml. Dit is het eerste teken van de puberteit

- schaamhaar groei, volgt op testiculaire vergroting en begint meestal tussen de 10-14 jaar
- groeispurt: als het testiculaire volume 12-15ml is, na een vertraging van ongeveer 18 maanden. Dit is op het punt dat de grootte van de testes 10-12 ml zijn.

Korte lengte

Een lengte die -2 SD onder de mediaan ligt. Oorzaken: familiar bepaald, IUGR, kinderen met vertraagde puberteit, endocrien (hypothyreoidie, GH-deficientie, cushing syndroom), chronische ziekte en ondervoeding, chromosomale afwijkingen.

Behandeling bestaat veelal uit toedienen van groeihormomen.

Extreem korte lengte

Oorzaken hiervoor: resistentie tegen groeihormoon (laron syndroom), dwerggroei, ISS, SHOX

Lange lengte

Oorzaken hiervoor: familiar, obesitas, hyperthyreioidie, sydromen (marfan, klinefelter).
In extreme gevallen kan ervoor gekozen worden om een deel van het been eraf te halen.

Microcephalie

Microcephalie is een hoofdomtrek van midner dan het 2e percentiel. Oorzaken: familiair, autosomaal recessieve aandoening, congenitale infectie, hypoxie, menigitis

Macrocephalie

Macrocephalie is een hoofdomtrek van meer dan het 98e percentiel. Oorzaken: lange lengte, familiar, verhoogde intracraniele druk, hydrocephalus, chronische subduraal hematoom, cerebrale tumor, sotos syndroom.

Craniosynostose

De schedelnaden fuseren te vroeg. Normaal gesproken fuseren de naden tijdens de kindertijd maar is pas definitief tijdens de late kindertijd. Premature fusie kan leiden tot een afwijkend hoofd.

Premature sekse ontwikkeling

De ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken voor de leeftijd van 8 jaar bij meisjes en 9 jaar bij jongens.

Vroegrijpe puberteit

Oorzaken voor vroegrijpe puberteit kunnen we onderverdelen in twee type:

  1. Gonadotropine afhankelijk: premature activatie van de hypothalamus-hypofyse-gonadal-as.

  2. Gonadotropine onafhankelijk: te veel aan sekshormonen. Dit komt zelden voor.

Een andere manier om oorzaken te onderscheiden is:

1) centraal: de oorzaak ligt bij de hypofyse

2) niet- centraal: de oorzaak ligt in de bijnier.

Vroegrijpe puberteit bij vrouwen

Dit is meestal idiopatisch. Organische oorzaken zijn zeldzaam.

Vroegrijpe puberteit bij mannen

Komt zelden voor. Heeft wel vaker een organische oorzaak. Daarom moet er bij mannen een MRI gedaan worden om hersentumoren uit te sluiten.

Vertraagde puberteit

Dit wordt gekenmerkt door de afwezigheid van puberteit bij 14 jaar bij meisjes en 15 jaar bij jongens. Dit probleem komt, in contrast tot een vroege start van de puberteit, vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Meestal is dit familiair. Andere oorzaken zijn extreem veel fysieke training of een dieet. Bij meisjes moet er gedacht worden aan het Turner syndroom.

Ondervoeding

Te weinig calorische intake. Dit leidt tot groeirestrictie en wordt geassocieerd met CHD, beroerte, diabetes en hypertensie op volwassen leeftijd.

Failure to thrive

Minder optimale gewichtstoename. Oorzaken hiervoor kunnen verdeeld worden in twee groepen:
- organische oorzaken
- niet-organische oorzaken (omgevingsfactoren als mishandeling, verwaarlozing etc.)

Malnutritie

Is een verminderde inname van de juiste hoeveelheid voedingstoffen die benodigd zijn. Denk hierbij aan ijzerdeficiëntie wat nog steeds veel voorkomt in ontwikkelingslanden. Behandeling bestaat uit toedienen van voeding en supletie van elektrolyten. Er moet worden opgepast voor een te snelle voedinginname, dit kan leiden tot diarree.

Marasmus

Ernstige proteine-energie-malnutritie leidt tot marasmus. Het gewicht is -3SD onder de mediaan bij de lengte die erbij hoort. Er is geen oedeem, de huidplooidikte is ernstig verminderd en kinderen zijn apatisch.

Kwashiorkor

Dit is een andere manifestatie van een ernstige proteïne malnutritie. Hierbij is er gegeneraliseerd oedeem. Het gewicht hoeft niet heel afwijkend te zijn (mede door het oedeem). Andere kenmerken zijn: uitslag, hyperkeratose, opgezette buik, vergrootte lever, stomatitis, gedepigmenteerde haren, diarree, hypothermie, bradycardie, hypotensie.

Vitamine D deficiëntie

De oorzaak is doorgaans te weinig intake of een defect in het metabolisme van vitamine D. Hierdoor ontstaat een laag serum calcium, als compensatie wordt het serum calcium verhoogd door de afgifte van parathyroide hormoon. Waarbij bot gedemineraliseerd wordt. Hierdoor kunnen botdeformaties en rachitis ontstaan. Daarnaast moet gelet worden op symptomen van hypocalciaemie: epileptische aanvallen, neuromusculaire irritatie en stridor.

Rachitis

Het falen van mineralisatie van de groeiende botten. Het valen van de mineralisatie van volwassen botten is osteomalacie. De oorzaak kan liggen in verminderde intake van calcium en vitamine D, maar ook malabsorptiestoornissen.

Vitamine A-deficientie

Dit leidt tot blindheid, nachtblindheid, verhoogde kans op infecties (vooral mazelen).

Meningitis

Is een ontsteking van de hersenvliezen en kan worden aangetoond als er ontstekingscellen in de liquor zitten. Virale meningitis is niet zo ernstig en gaat doorgaans vanzelf over. Bacteriële meningitis is ernstiger. Hierbij overlijdt 5-10%. Van de overlevenden heeft 10% neurologische schade.
Verwekkers zijn afhankelijk van de leeftijd van het kind:
-neonataal groep B streptokokken, E. coli, listeria monocytogenes
- 1 mnd- 6 jaar neisseria meiningitidis, streptokokken pneumoniae, haemofilus influenzae
- >6 jaar  neisseria meningitidis, streptokokken pneumoniae

 

Symptomen: hoofdpijn, nekstijfheid, fotofobie. Ook kunnen er tekenen zijn van shock.

Encepahlitis/encephalopathie

Hierbij is er geen ontsteking van de hersenvliezen, maar van het hersenweefsel zelf.

Toxische shock syndroom

Staphylococcus areus en groep A streptokokken kunnen dit syndroom veroorzaken. Dit syndroom wordt gekenmerkt door:

- koorts
- hypotensie

- diffuse erythematous

Necrotiserende fasciitis/cellulitis

Ernstige subcutane infectie. Er ontstaan necrotiserende plekken, ernstige pijn en systemische ziekte. Dit akn worden veroorzaakt door staphylococcus aureus of groep A streptokokken. Behandeling: antibiotica iv. En chirurgisch ingrijpen door het verwijderen van het necrotiserende weefsel.

Humaan herpes virus

Er zijn tot nu toe 8 verschillende virussen gevonden:
- HSV type 1 en 2 komt meestal het lichaam binnen via mucose. Type 1 wordt geassocieerd met lip en huidlaesies. Type 2 met genitale laesies. Behandeling: aclovir.

- Varicella zoster virus de eerste infectie met deze bacterie leidt tot de waterpokken. Daarna gaat het virus in een soort slaapstand. Heractivatie van het virus leidt tot gordelroos.
- cytomegalovirus wordt overgedragen via slijm, seksueel contact of moedermelk.
- Epstein-barr virus symptomen zijn: koorts, malaise, tonsillopharyngitis en lymfadenopathie. Diagnose: serumtest (IgG en IgM) monospot test en atypische lymfocyten.
- HHV type 6, 7 en 8.

Enterovirussen

Hieronder vallen onder andere poliovirus, echovirus en coxsackie virus. Veel voorkomende oorzaak van infectie tijdens de kindertijd. Meestal in de zomer en herfst.

Allergische reactie

Dit ontstaat als het immuunsysteem een respons initieert tegen een niet bedreigende stimulus.

Atopie

Een persoonlijk, vaak familiair, voorkomen om IgE te maken als reactie op normale blootstelling aan potentiële allergenen. Sterk verbonden aan astma.

Kroep

Een laryngotracheale bronchitis waarbij de mucosa ontstoken is. Verhoogde secretie van mucus en oedeemvorming. Komt voor tussen de 6 maanden en 6 jaar, met een piek in het tweede levensjaar. Psuedokroep is een ernstigere vorm.

Acute epiglottis

Levensbedreigende respiratoire obstructie, waarbij een enorme zwelling van de epiglottis ontstaat.

Bronchitis

Acute bronchitis bij kinderen vertoont hoest en koorts als de belangrijkste symptomen

Bronchiolitis

De meest voorkomende ernstige respiratoire infectie. Meestal bij kinderen tussen de 1-9 maanden.

Astma

Komt voor bij 15-20% van de kinderen. Diagnose is te stellen op basis van recidiverend hoesten en piepen

Potter syndroom

Afwezigheid van beide nieren: renale agnesie

Multicystische dysplastische nier

De nier is vervangen door cysten. Er is geen nierweefsel. Wanneer dit bilateraal is spreek je van het potter syndroom

Autosomaal recessieve polycystische nierziekten

Ook hierbij zijn beide nieren aangedaan door cysten. Echter wel met behoudt van de functie.

Hoefijzernier

Als de onderste polen van beide nieren met elkaar verbonden zijn

Urineweginfecties

Meest voorkomende oorzaak is een infectie met E.coli. Bij kinderen met een urineweginfectie moet er altijd gedacht worden aan organische afwijkingen:
- niet volledig aanleggen van de blaas

- anatomische afwijkingen aan de urinewegen

- vesico-ureterale reflux

Vesico-ureterale reflux (VUR)

Is een afwijking van de vesico-ureterale junctions. De ureteren komen normaal gesproken in de blaas via een bepaalde hoek. Dit is bij deze afwijking niet zo. Waardoor urine makkelijker terug kan stromen. Een milde vorm is vaak niet erg.

Liesbruek

Bij kinderen wordt dit meestal veroorzaakt door een nog openstaande processus vaginalis. Dit komt het meeste voor bij jongens aan hun rechterzijde.

Cryptorchidisme

Niet ingedaalde testis.

Hypospadias

Een afwijking waarbij de opening van de urineweg op het lichaam van de penis zit. Dit moet chirurgisch gecorrigeerd worden.

Besnijdenis

Er zijn een aantal medische indicaties voor besnijdenis:
- phimosis: de voorhuid kan niet worden teruggetrokken
- steeds terugkerende balanopsthitis: een aanval van roodheid en ontsteking van de voorhuid

- steeds terugkerende urineweginfecties

Ziekte van Hirsprung

Innervatiestoornis waardoor er incontinentie ontstaat. Bij kinderen met spina bifida komt dit vaker voor. Behandeling bestaat uit dieetadviezen, toilettrianing en laxeermiddelen

 

Basisboek JGZ

Efficacy

Doet het wat het moet doen

Effectiveness

Werkt het in praktijk ook zoals het bedoeld is

Effficiency

Wegen de kosten op tegen de gezondheidswinst

Vaccinatieprogramma Nederland

Geboorte: Hepatitis B (bij kinderen van moeders met HBV)
2 mnd: DTPa-IPV-HiB-HBV & Pnc7 vaccin

3 mnd: herhaling maand 2 vaccin
4 mnd: herhaling maand 2 vaccin

11 mnd: herhaling maand 2 vaccin
14 mnd: MMR, mazelen en rode hond. Daarnaast ook meningokokken C

4 jaar: DTP en polio vaccin

9 jaar: drifterie tetanus en polio

12 jaar: HPV en hepatitits B

DTP vaccinatie

Vaccinatie ter bescherming tegen: Drifterie Tetanus Pertussis, waarbij pertussis staat voor kinkhoest

IPV

Injecteerbaar polio vaccin

HiB

Haemophilus influezae type b vaccin

Pnc7

Pneumokokken vaccin

MMR

Vaccin tegen de bof

Drifterie

Is een ernstige keelontsteking. De ziekte kan verstikkingsgevaar veroorzaken en het hart en zenuwstelsel aantasten.

Tetanus

Veroorzaakt door de bacterie clostridium tetani. Tetanus kan leiden tot een verkramping van de kaakspieren, slikklachten en ademhalingsproblemen. Zonder behandeling is tetanus dodelijk.

Kinkhoest

En infectie veroorzaakt door bordetella perussis bacterie. Geeft enorme hoestbuien met mogelijk schade aan longen, overgeven ondervoeding etc.

Polio

Verloopt meestal asymptomatisch, maar bij sommige kinderen leidt een infectie met het poliovirus tot meningitis of paralytische polio (verlamming)

Influenza type B

Een virus dat ernstige verschijnselen geeft: OMA, pneumonie, meningitis of sepsis.

Pneumokokken

Een verzamelnaam voor ziekten die worden veroorzaakt door de bacterie streptococcus pneumoniae. Er bestaan 92 type van deze bacterie.

Hepatitis B

Dit is een acute of chronische leverontsteking die kan leiden tot leverfalen of leverkanker.

Bof

Dit is een ziekte van de speekselklieren die in enkele gevallen kan leiden tot een hersenvliesontsteking.

Mazelen

Mazelen kunnen een kind heel ziek maken, met hoge koorts, hoesten en huiduitslag.

Rode hond

Dit wordt veroorzaakt door het rubella virus, dat alleen bij mensen voorkomt. Besmetting verloopt door hoesten en niezen. Kenmerken zij een roze-rode huiduitslag over het hele lichaam.

Meningokokken C

Een verzamelnaam voor ziekten die veroorzaakt worden door de bacterie neisseria meningitidis. Er bestaan meerdere groepen van deze bacterie.

 

MIMS

Mycologie

Bestuderen van schimmels en gisten

Prokaryoten

Bacterieen zijn prokaryoten, de overige organisme zijn eukaryoten

Kenmerken:
- deling via insnoering
- geen kern

- circulair DNA
- transcriptie en translatie worden tegelijkertijd uitgevoerd
- celmembraan wordt omgeven door een beschermende laag

Eukaryoten

Kenmerken:

- deling middels mitose

- DNA zit in de vorm van chromosomen in de kern
- de kern is omgeven door een membraan
- translatie vindt plaats in ribosomen

Micro-organisme

We kennen vier type micro-organisme: virussen, bacteriën, protozoën en schimmels.

Bacteriën

De bacteriën kan middles een kleuring en microscopische analyse bepaald wordne om welke bacterie het gaat:

Bolletjes kokken
a. druiventros: staphylococcen
b. keten/streng: streptococcen
c. per 2 gekoppeld: diplococcen
Staafjes
a. Spirillen
b kommavormig

 

Verder kun je bacteriën onder verdelen op basis van gramkleuring:

Gram-positief dikke peptidoglycaanlaag = paars

Gram- negatief dunne peptidoglycaanlaag = roze

Flagellen

Zijn filamenten die als een staart uit een cel steken. Dit verbeterd het transport van de cel.

Pili

Naast flagellen kunnen bacteriën vaak ook pili hebben, dit zijn een soort fimbriae en zijn stijver dan flagelle.

Congenitale infecties

infecties voor de geboorte. Dit leidt vaak tot overlijden van de foetus of congenitale malformaties. Voorbeelden hiervan zijn: rubella, CMV, HIV, parvovirus (zijn er nog veel meer!)

Congenitale Syfilis

Dit is een zeldzame infectie, maar komt vaker voor in onderontwikkkelde landen. Klinische symptomen: rhinitis, huid en mucosale laesies, hepatosplenomegalie.

Toxoplasmose

De incidentie en schade stijgt van 14% bij overdracht in het eerste trimester, tot 59% in het tweede trimester. Voor dit virus geld dat er geen vaccinatie beschikbaar is, en voorlichting over preventie belangrijk is.

Perinatale infecties

Infecties tijdens en rond de geboorte. Varicella zoster virus kan in de eerste 20 weken ledemaat afwijkingen geven. Andere voorbeelden van infecties die tijdens de bevalling overgedragen kunnen worden zijn: E. coli, proteus, bacteroides (zijn er nog veel meer!)

Theorieën over het ontstaan van virussen

Over het ontstaan van virussen bestaan verschillende theorieën:

- regressie (degeneracy hypothesis) kleine zelfstandige levensvormen zijn cellen/bacteriën gaan parasiteren en hebben daarna een groot aantal genen verloren
- Co-evolutie: virussen zijn samen met cellen ontstaan als aggregaten van eiwit en nucleïnezuur die zelf kunnen repliceren

- vagrancy hypothesis: stukjes DNA, afkomstig van mobiele genetische elementen zoals plasmiden en transposons hebben zich georganiseerd.

Kenmerken virussen

- genetisch materiaal in de vorm van RNA of DNA
- nucleocapside
- enkele virussen hebben nog een envelope om zich heen die besstaat meestal uit een lipide laag

Fases in infecties door virussen

  1. binding

  2. penetratie

  3. uncoating

  4. replicatie

  5. montage

  6. vrijlating
    Kan op twee manieren: budding en cytolyse

  7. binding

Eclips fase

Moment waarop het virus zich in de cel bevindt, maar niet infectieus is.

Humane herpes virussen

Dit is een verzamelgroep van verschillende herpesvirussen; Herpes Simplexvirus, Varicella-zosterviurs, Epstein-bBarrviurs, Cytomegalovirus, Humaan herpes viurs type 6,7 en humaan herpes virus type 8

Epstein-barr virus

Veroorzaakt mononucleosis infectiosa, beter bekend als Pfeiffer

Herpes Simplex virus

HSV1  koortslip
HSV 2  genitale herpes

Humaan herpes virus type 6 &7

Symptomen zijn exanthema subitum en roseola infantum

Lytische infectie

Virus leidt tot dood van de gastheercel (influenza, polio en rotavirus)

Latente infectie

Gastheercel herbergt virus in potentieel actieve toestand

Persisterende infectie

Er is wel replicatie maar op laag niveau. Er is een symptoomloze, infectieuze drager

Celtransformatie

Gastheercel transformeert naar cel met kankerkarakteristieken.

Prionen

Kenmerken;
- klein,
- hebben geen genoom,
- extreme weerstand tegen hitte, desinfectans en straling
- trage replicatie
- veroorzaken geen immuun- of onstekingsreactie

Normale huidflora

Staphylococcus aureus en sthaphylococcus eppidermis. Functie hiervan is om zuren te produceren om op die manier andere bacteriën ervan te weerhouden om binnen te dringen

Normale Dunne darm flora

Duodenum en eerste deel jejunum: lactobacilli en streptococci
Tweede deel jejunum en ileum: enterobacteria en bacteroides spp.

Functie van deze bacteriën is dat ze stofjes maken die een antibacteriële werking hebben.

Normale darmflora

E.coli bacterie. Functie van deze bacteriën is dat ze stofjes maken die een antibacteriële werking hebben.

Commensalisme

Een vorm van symbiotische relatie. Een organisme leeft onschuldig op of in het lichaam van een groter organisme. Zij zoeken hier dekking en leven soms van het lichaam van een ander. Een voorbeeld hiervan is de E.coli bacterie.

Mutualisme

Een vorm van symbiotische relatie. Beide organisme hebben voordeel van het samenleven. Meestal is de samenlevingsvorm voor in ieder geval 1 organisme noodzakelijk.

Parasitisme

Een vorm van symbiotische relatie. Bij deze samenlevingsvorm is alleen het micro-organisme in het voordeel. En het kan zelfs pathogene werking hebben op de gastheer.

Urineweginfectie (UWI)

We onderscheiden hierin twee type:

- UWI die ontstaan is in de bevolking. Belangrijkst oorzaak van UWI is E. Coli (80% in niet ziekenhuisinfecties)
- nosocomiale infectie: ontstaan in het ziekenhuis.
Van de ziekenhuisinfecties is Klebsiella, enterobacter en de serratia spp de meest voorkomende micro-organismen. Ook komt hierbij E.coli in 25% van de gevallen voor. Deze E. coli is vaak resistenter tegen antibiotica.

Virale urineweginfecties zijn zeldzaam.

Acute urineweginfectie

Symptomen hiervan zijn: dysurie, urgentie, en frequente mictie.

 

Dorelijers

Autoritaire controle

Machtsuitoefening door strikte regels, straffen etc.

Autoritatieve controle

Hierbij gaat het om uitleg geven bij regels en informatie en aanwijzingen geven door beroep te doen op de verantwoordelijkheden van het kind.

Transactionele beïnvloeding

Opvoeding kan het beste worden opgevat als een dynamisch systeem van wederzijdse beïnvloeding waardoor zowel ouders als kind veranderen in de loop van

 

 

Junqueira

Lymfocyten

Immuuncompetente cellen die in staat zijn op lichaamsvreemde stoffen of organisme te reageren met een specifieke immunologische reactie.

Secundaire/perifere lymfoide organen

Lymfeklieren, milt, lymfo-epitheliale organen

Immuunreactie

Deze bestaat uit twee componenten
- humorale afweer; waarbij B-lymfocyten transformeren tot plasmablasten die in staat zijn imuuunglobuline te produceren.

- cellulaire afweer, waarbij T-lymfocyten transformeren tot T-lymfoblasten, die zich weer verder kunnen differentiëren tot T-effectorcellen

Antigene determinant/epitoop

Antigenen die verantwoordelijk zijn voor het uitlokken van een immuunreactie

IgM

In beginfase geproduceerd. Omvat 10% van de IgG’s in het plasma. Meestal in de vorm van een pentameer.

IgG

Dit is de grootste groep die je terug vindt in het cytoplasma. En ook het enige molecuul dat de placenta kan passeren.

IgA

Deze vind je in kleinere hoeveelheid in het plasma. Maar zit voornamelijk in speeksel en slijmvliezen van het darmkanaal, luchtwegen en urinewegen.

IgD

Komt in combinatie voor met IgM. Over de werking van IgD is weinig bekend.

IgE

Grote affiniteit voor Fc-receptoren op mestcellen en basofiele granulocytenen.

Transplantatie

Autotransplantaat: van eigen weefsel

Isotransplantaat: van een genetisch identiek individu
Allotransplantaat: van een ander individu van hetzelfde soort

Xenotransplantaat: van een ander soort

Thymus

Een orgaan waarin T-cellen uitrijpen. Deze bestaat uit verschillende lobuli. Elke lobus bestaat weer uit een cortex en een merg gedeelte.
In de cortex vind je een dichte concentratie van thymocyten.
In het merg vind je een minder grote concentratie. En bevat daarbij ook lichaampjes van Hassal.

Lymfeklieren

De lymfeklieren zijn opgebouwd uit een buitenste schorsgebied (lymfefollikels) en een binnenste schorsgebied (paracorticaal schorsgebied) dit grenst aan het merg.
Lymfeklieren vormen filters, waar de lymfe, die afkomstig is uit de weefsels gefilterd wordt voordat ze de bloedbaan ingaan.

HEV

Hoog endotheel venule.

Milt

Deze heeft twee functie:
- belangrijkste verdedigingsmechanisme tegen in bloed binnengedrongen micro-organisme
- wegvangen van erytrocyten die afgebroken moeten worden.

Tonsillen

Tonsillen zijn organen die bestaan uit een opeenhoping van onvolledig door een kapsel lymfoid weefsel. Ze vormen in de keelingang een ring. Die we de ring van Waldeyer noemen.

 

 

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel

VU - Geneeskunde - blok 1.2.3. Hersenen & Zintuigen - Begrippenlijsten (Neuroanatomy, Histology, Psychiatrie, Human Physiology)

VU - Geneeskunde - blok 1.2.3. Hersenen & Zintuigen - Begrippenlijsten (Neuroanatomy, Histology, Psychiatrie, Human Physiology)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Neuroanatomy – Chapter 2 (Basic definitions)

.....read more

Neurale buis

Buis ontstaan uit ectodermale cellen tijdens de embryonale periode, welke uitgroeit tot het centrale zenuwstelsel.

Prosencephalon

(voorhersenen)

 

Het grootste gedeelte van het zenuwstelsel, en is onderverdeeld in het:
 - Telencephalon (eindhersenen). Bestaat uit de cerebrale hemisferen
-  Diencephalon. Bestaat uit de thalamus, hypothalamus en epithalamus.

Mesencephalon
(middenhersenen )

Verbindt de voorhersenen met de achterhersenen. Bestaat uit:

-cerebrale pendunceles

-middenhersen tectum

-middenhersen tegmentum

Rhombencephalon

(achterhersenen)

Bestaan uit:

-metencephalon (bestaat uit pons en cerebellum)

-myelencephalon (bestaat uit de medulla)

Plexus choroideus

Groepje cellen in de laterale ventrikels die liquor maken. Vanuit de laterale ventrikels stroomt het naar het derde, en vervolgens vierde ventrikel, om vervolgens langs de buitenkant van de hersenen en het ruggenmerg te lopen. De liquor loopt ook in de ruimte tussen het arachnoid en de pia mater.

Oriëntatie van de hersenen

Omdat het zenuwstelsel een hoek van 90 graden maakt op de plek waar de middenhersenen en het diencephalon met elkaar verbonden zijn, is de naamgeving van de oriëntatie van de hersendelen boven dit punt anders dan onder dit punt.
Boven de middenhersenen:
-rostraal: naar voren, in de richting van de neus (=anterior)
-dorsaal: naar boven (=superior)
-caudaal: naar achteren, in de richting van de rug (=posterior)
-ventraal: naar beneden (=inferior)
Onder dit punt:
-rostraal: naar boven (superior)
-dorsaal: naar achteren, in de richting van de rug (=posterior)
-caudaal: naar beneden (inferior)
-ventraal: naar voren, in de richting van de neus (= anterior)

Oligodendrocyten

Myelinevormende cellen in het centrale zenuwstelsel.

Cellen van Schwann

Myelinevormende cellen in het perifere zenuwstelsel.

Grijze stof

Deel van het centrale zenuwstelsel dat voornamelijk uit cellichamen bestaat. In de cerebrale hemisferen ligt deze stof aan de buitenkant.

Access: 
Public
VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)

VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Essential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax
 

.....read more

Mediastinum

Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior.

Mediastinum superior

Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus.

Transversale thoracale plaat

Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5.

Mediastinum inferior

Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, wortels van de grote vaten, boog van de v. azygos en hoofdbronchie, 3) mediastinum posterior (bevat oesophagus, thoracale aorta, v. azygos en hemiazygos, ductus thoracicus, n. vagus, sympatische grensstreng en de n. splenicus.

Sternopericardale ligamenten

Fibreuze banden die van het pericard naar het sternum lopen

Pericard=

‘hartzakje’

Dubbelwandig fibreus membraan dat het hart en de wortels van de grote vaten omgeeft. Bestaat uit een stugge externe fibreuze laag (fibreus pericard) en twee interne glinsterende sereuze membranen (pariëtale en viscerale laag van sereus pericard)

Pericardiale holte

Potentiële ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag van het sereuze pericard. Het bevat een dun laagje sereuze vloeistof dat ervoor zorgt dat het hart vrij in de pericard kan bewegen.

Epicard

Buitenste dunne vlies van de hartwand, dat het hartspierweefsel omgeeft, wordt gevormd door de viscerale laag van het sereuze pericard.

sinus pericardium transversus

Holte, posterior gelegen t.o.v. de aorta en truncus pulmonalis en anterior gelegen t.o.v. de v. cava superior. Met je vinger kun je

Access: 
Public
BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Beknopte samenvatting van de verplichte stof bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. 

  • Leerstof over hematologie: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.
  • Leerstof over oncologie: Interne Geneeskunde hoofdstuk 10, 17, 18 en Basic Pathology hoofdstuk 5, 14, 17, 18 en 23.


Hematologie

Leerstof: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.

  • Judoën: meegeven met de weerstand door middel van parafrase en gevoelsreflectie. Hierbij legt de arts de weerstand terug bij de patiënt.

  • Hoe om te gaan met weerstand? Herken en signaleer, onderzoek, ga na of je het wel of niet wil bespreken, benoem en bespreek.

  • Fasen gedragsverandering:
    - Precontemplatie: niet van plan te veranderen
    - Contemplatie: men overweegt om ooit te veranderen
    - Preparatie: men overweegt om binnen 1 maand het gedrag te veranderen
    - Actie: stappen zijn ondernomen om het gedrag te veranderen
    - Gedragsbehoud: het gedrag is meer dan 6 maanden veranderd

  • Stappen in het slecht nieuws gesprek: voorbereiding, mededeling, reactie, uitleg/vragen, afsluiting.

  • Pseudovragen: verwerkingsvragen door verwarring

  • 10 zorgdomeinen binnen de palliatieve zorg: pijn/symptoombestrijding, ondersteunen van het functioneren, psychosociale problemen, ziektelast, communicatie, kwaliteit van leven, aandacht voor de naasten, zorgplan opstellen en organisatie.

  • Fasen van Ross: ontkenning, woede, marchanderen (voornemens), depressie en aanvaarding.

  • Een tumor is ‘succesvol’ als: het onafhankelijk is van externe groei signalen en ongevoelig voor externe groei remmende signalen, vermijden van apoptose, oneindig doorgaan met delen, stimuleren van vaatgroei en omliggende weefsels infiltreren en metastaseren.

  • De meeste genetische veranderingen die tot tumorgroei leiden, zijn somatische mutaties door blootstelling aan carcinogenen. Slechts 5-10% van de carcinomen is erfelijk bepaald.

  • Hemochromatose is een ijzerstapelingsziekte en kan veroorzaakt worden door mutaties TFR2, SLC11A3 en HAMP-gen. De ontwikkeling van de ziekte hangt af van het ijzergehalte in het dieet, alcoholgebruik en gen modifiers.

  • De volgende cellen brengen de volgende antigenen tot expressie:
    - NK cellen: CD2, CD8, CD16 en CD56
    - Granulocyten/macrofagen: CD16
    - T-lymfocyten: CD2, CD3, CD4, CD8 en CD25
    - B-lymfocyten: CD19

  • EPO wordt gemaakt door de peritubulaire cellen in de nieren. Trombopoëtine wordt gemaakt door de lever.

  • SCF = stam cel factor, wordt gemaakt door fibroblasten, heeft een sterk synergisme met CSF. CSF is belangrijk bij het aanpassen van de hematopoëse voor verhoogde productie.

  • Voor een optimale hematopoëse is er nodig: een interactie van stamcellen, beenmergstroma en groeifactoren. IL-3 is een cytokine dat de hematopoëse stuurt.

  • Bij een botbiopt is goed

  • .....read more
Access: 
Public
BulletPoints bij Leren Dokteren 4 - Geneeskunde - VU (2013-2014)

BulletPoints bij Leren Dokteren 4 - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2013-2014

 

  • Gerefereerde oorpijn heeft een oorzaak buiten het oor, dit is vaak een minder heftige en minder zeurende pijn.

  • Alarmsymptomen van een zuigeling met otitis media acuta (OMA): heftige malaise, hoge koorts en niet te stillen pijn.

  • OMA: infectie van het middenoor met koorts, pijn, loopoor (otorroe), rood en bomberend trommelvlies. De oorzaak is een ventilatie-drainage stoornis in de tuba auditiva, vaak in combinatie met een bovenste luchtweginfectie. Een bovenste luchtweginfectie leidt tot oedeem van het slijmvlies, wat zorgt voor een verminderde trilhaarfunctie. Hierdoor is er een verminderde drainage, wat leidt tot een blokkade wat weer leidt tot een onderdruk in het middenoor. De n. trigeminus wordt geprikkeld en dit zorgt voor de oorpijn. Door onderdruk is er ook zwelling van het slijmvlies gevolg door transsudatie van plasma; hier kunnen bacteriën zich in nestelen. Wordt in 20-50% van de gevallen veroorzaakt door een pneumokok.

  • Een trommelvliesperforatie (door necrose) bij OMA zorgt voor een loopoor en hierdoor verdwijnt de oorpijn.

  • Cholesteatoom: bij chronische ontsteking van het trommelvlies gaat het trommelvlies naar binnen groeien. Afgestoten huidcellen hopen zich op in het middenoor, en een cholesteatoom kan groeien in het middenoor.

  • Oorzaken van oorpijn per locatie:
    - Middenoor: OMA, otitis media met effusie, myringitis, furunkel, otitis externa, trauma
    - Gehoorgang: corpus alienum, furunkel, otitis externa
    - Oorschelp: herpes zoster, perichondritis
    - Referred pain: cariës, kaakproblemen, farynx of larynx problematiek

  • Perichondritis symptomen; roodheid van de huid, zwelling, afstaand oor en verschrompelen van de oorschelp.

  • Een otitis media acuta komt vaker voor bij kinderen, omdat:
    - Tuba auditiva bij kinderen loopt parallel aan de schedelbasis, bij volwassenen heeft de tuba een meer verticale stand (bij een horizontale stand kunnen bacteriën zich beter nestelen)
    - Kinderen zijn infectiegevoeliger
    - Adenoïdhypertrofie kan tubafunctie belemmeren

  • Otitis media met effusie: vloeistof achter een gesloten trommelvlies, zonder acute infectie. De klacht is vaak vooral gehoorverlies.

  • Myringitis: ontsteking van het trommelvlies, vaak een myringitis bullosa met blazen en een rood trommelvlies. Het heeft vaak een virale oorzaak.

  • Lawaaitrauma kan zorgen voor luxatie of een fractuur van de gehoorbeentjes;
    - Mechanisch (korte, hoge geluidsdruk); een barotrauma komt door een korte, sterke onderdruk in het middenoor. Hierdoor ontstaat een hemorragisch exsudaat en dit geeft oorpijn, gehoorverlies en oorsuizen.
    - Functioneel (continu hoog geluidsvolume, overprikkelde cochlea)

  • Risicogroepen voor een afwijkend beloop van een otitis: jonger dan 2 jaar met een recidief binnen 12 maanden, kinderen met het syndroom van Down, palatoschisis en een verminderde afweer.

  • Bij een trommelvlies perforatie door trauma is er een typische driehoekige perforatie met hemorragische randen.

  • Een verzekeringsarts heeft een beoordelende en adviserende taak wat betreft arbeidsongeschiktheidsregelingen. Hij werkt in publiek domein, dus voor de overheid. Een medisch adviseur werkt voor een private maatschappij en geeft medisch advies aan een verzekeraar.

  • 3B richtlijn: beoordelen,

  • .....read more
Access: 
JoHo members
VU - Geneeskunde - blok 2.1.3 Groei en Ontwikkeling - Stamplijst

VU - Geneeskunde - blok 2.1.3 Groei en Ontwikkeling - Stamplijst

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

 

Inhoudsopgave

The Immune System (Parham)

Illustrated textbook of paediatrics (Lissauer)

Basisboek Jeudgezondheidszorg

MIM’s Medical Microbiology

Leerboek Psychiatrie (Doreleijers)

Basis Histology (Junquiera)

 

Parham

.....read more

Ontwikkeling B-cel

In het beenmerg ontwikkelen hematopoetische stamcellen zich tot common-lymfoide-progenitor-cels (CPL-cel). Deze ontwikkelen zich verder tot B-cellen in zes stappen:
1) CPL’s verkrijgen functioneel antigeen-receptoren middels gen-rearragnement
2) Negatieve selectie

3) Positieve selectie
4) in deze fase circuleren de volwassen B-cellen tussen bloed en lymfoide weefsel, detecteren daar naar infecties

5) de B-cellen die door infecties geactiveerd worden gaan prolifereren

6) differentiatie van B-cellen waardoor plasmacellen ontstaan die antilichamen maken en waaruit geheugencellen gevormd kunnen worden.

Negatieve selectie (B-cel)

Identificeren en tot apoptose laten gaan van cellen die reageren op lichaamseigen componenten. Dit proces begint in het beenmerg en gaat door tot in de secundaire lymfoide organen.

Positieve selectie (B-cel)

De onvolwassen B-cel moeten vechten voor de beperkte aantal plaatsen in de follikels van de secundaire lymfoide weefsels. Waar ze verder uit rijpen tot volwassen B-cellen. Dit proces noem je positieve selectie.

Pro- B cellen

De functie van dit stadium is de vorming van een zware keten van het immunoglobuline (IgM). Aan het eind van deze fase moet deze cel twee dingen kunnen IgM tot expressie brengen en lichte ketens kunnen binden.

Zware keten

Om de zware keten te vormen worden er een aantal genen herschikt. Eerst D met J en daarna DJ met V.

Non-productive rearrangements er wordt geen functioneel eiwit gevormd.
productive rearrangements  er wordt wel een functioneel eiwit gevormd.

Pre-B cel

Wanneer de ontwikkelende B-cel een zware keten voor IgM heeft gevormd noem je het een pre- B cel. En vervolgens wordt de lichte keten gevormd.

Allelische exclusie

Aanpassingen in de aanmaak van B-cellen waardoor geen enkele B-cel op elkaar lijkt. Dit maakt ons immuunsysteem sterker.

Lichte keten

Er bestaan twee soorten lichte ketens: kappa en labda. Bij de herschikking van de V-J genen voor de lichte keten worden als eerste de kappa-vorm ‘geprobeerd. Op beide chromosomen wordt de gen rearangement toegepast Als dit op beide niet lukt wordt pas de labda uitgeprobeerd. Bij de lichte keten zijn er dus 4 kansen aanwezig om een geslaagde immunoglobuline te produceren.
Als dit lukt, stopt de herschikking. Wordt de lichte keten aan de zware keten gebonden. Als dit alle 4 de keren niet lukt gaat de cel in apoptose.

RAG- genen

Deze genen zijn nodig voordat de herschikkiing van zowel zware als lichte genen. Als de rearrangement succesvol is zal de transcriptie van deze genen worden gestopt.

TdT

Het enzym dat N-nucleotiden toevoegt tussen de losse

Access: 
Public
Notes bij Huid & afweer - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Huid & afweer - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat aantekeningen bij de tentamenvoorbereiding en de colleges, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


HC ‘Rondje cel (3)’, 16 september 2014

Cel communicatie

Cellen moeten op diverse soorten afstanden met elkaar kunnen communiceren. Dit kan op verschillende manieren gebeuren.

- endocrien: hierbij worden stoffen, zoals hormonen, afgegeven aan de bloedbaan. De hormonen gaan naar een target cel en binden aan een receptor op het celmembraan. Deze communicatie vindt op lange afstand plaats.

- paracrien: communicatie op korte afstand, zoals tussen een neutrofiel en macrofaag.

- synaptisch: neurontransmitters worden afgeven aan de synaps van een target cel door een neuron. De target cel kan bijvoorbeeld een spiercel zijn of een neuron.

- contactafhankelijk: bijvoorbeeld neutrofielen die binden aan ontstoken endotheelcellen.
Iedere cel reageert anders op het ontvangen van signalen. Dezelfde stof kan in de ene cel een secretie veroorzaken en in de andere cel een contractie. Over het algemeen zijn er vier reacties van een cel op een signaal. De cel kan delen, differentiëren, sterven of overleven.
Ook kan een signaal verschillende reacties veroorzaken binnen één cel. Als een molecuul bindt aan een receptor, worden er diverse ‘wegen’ geactiveerd. Een eiwit kan bijvoorbeeld geactiveerd worden, dit zal niet veel tijd kosten. Maar als er celdeling plaats gaat vinden, kost dit wel veel tijd. De meeste moleculen binden aan een receptor op de buitenkant van het celmembraan. Sommige kunnen binden aan een receptor op de binnenkant van een celmembraan. Dit zijn vetachtige moleculen, zoals steroïdhormonen en schildklierhormonen. Deze kunnen de lipidebilaag passeren.

Cytoskelet

Het cytoskelet heeft diverse functies. Het zorgt voor de vorm en stevigheid van een cel, voor transport binnen de cel, voor celmigratie en voor celdeling. Het cytoskelet is opgebouwd uit intermediaire filamenten, microtubili en actine filamenten.

Intermediaire filamenten: zorgen voor de stevigheid van de cel. Voornamelijk het celmembraan en kernmembraan worden verstevigd. Komen vooral voor in structuren die vaak met mechanische stress te maken hebben, zoals de huid. Ook komen ze voor in bindweefselstructuren en neuronen. Intermediaire filamenten vormen een netwerk door het cytoplasma. Ze zitten vast aan het celmembraan of aan cel-cel contactpunten.

Microtubili: zorgen voor intracellulair transport, celdeling en verankering van organellen in de cel. Ook bevorderen ze het cel-cel contact. Microtubili groeien vanuit centrosomen. Ze zitten vooral in cellen met trilharen, zoals cellen in het oor, in de luchtwegen en in de staart van een zaadcel. Microtubili zijn opgebouwd uit tubiline (een eiwit). De opbouw is een dynamisch proces. Ze worden constant voor een deel afgebroken en weer opgebouwd. Bepaalde medicijnen, zoals medicijnen tegen kanker, remmen dit dynamische proces waardoor.....read more

Access: 
Public
Notes bij Bouw en bewegen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Bouw en bewegen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat aantekeningen bij de colleges en het syllabus, gebaseerd op studiejaar 2014-2015


Begrippen

Functionele histologie Hoofdstuk 4: Bindweefsel (blz. 113-139)

Bindweefsel Grondsubstantie die cellen, weefsels en organen kan verbinden.

Functies van bindweefsel Steun bieden, een transportmedium, bescherming tegen micro-organismen, herstel en opslag

Extracellulaire matrix Bestaat uit grondsubstantie, vezels en weefselvloeistof

Grondsubstantie extracellulaire matrix Bestaat uit proteoglycanen en glycoproteïnen.

Glycosaminoglycanen Liggen in de grondsubstantie. Zij zijn sterk hydrofiel.

Proteoglycanen Eiwitketen met daaraan verbonden glycosaminoglycanen

Glycoproteïnen Beïnvloeden interacties. Verzorgen hechting van cellen aan vezels.

Fibronectine Gemaakt door fibroblasten. Betrokken bij celadhesie en migratie.

Laminine Zorgt voor hechting tussen lamina basalis en epitheelcellen.

Chondronectine Zorgt voor adhesie tussen chondrocyten en collageen type II.

Collageen Meest voorkomende eiwit in lichaam geproduceerd door vele soorten cellen.

Fibrilvormend collageen Aggregatie van collageen zodat er fibrillen vormen

Netwerkvormend collageen Een deel van de lamina basalis.

Synthese van collageen Opgebouwd uit de aminozuren glycine, proline en lysine. Na uitscheiding uit de cel wordt het tropocollageen. Tropocollagenen worden gestapeld tot collageen fibrillen. Vervolgens worden er collageenbundels gevormd

Ehlers-Danlos syndroom Collageendeficiëntie, scheuren van bloedvaten.

Elastine vezels Gemaakt uit het eiwit elastine, erg rekbaar. Veel in bloedvaten.

Marfansyndroom Mutatie in fibrillinegen. Geen weerstand tegen druk en rekkrachten.

Weefselvloeistof Interstitiële vloeistof, lijkt op bloedplasma.

Oedeem Meer vloeistof in interstitium dan normaal.

 

Bindweefsel vaste cellen

Fibroblast Productie van de grondsubstantie, collageen en elastinevezels.

Fibrocyt Volwassen vorm van fibroblast.

Mestcel Komen vooral voor in huid en darmen. Spelen een rol bij ontstekings- en overgevoeligheidsreacties.

Anafylactische shock Na blootstelling aan antigeen. IgE bindt aan mestcel, waarna histamine release.

Hooikoorts Zelfde mechanisme, minder heftig.

Pericyt Liggen om endotheelcellen heen. Zelfde eigenschappen als endotheelcel of gladde spiercel.

 

Bindweefsel vrije cellen

Macrofaag Voorloper is monocyt. Activatie door lichaamsvreemde stof.

Lymfocyt Circuleren in het bloed. Migreren tijdens infectie door bloedvatwand heen middels diapedese.

Leukocyt.....read more

Access: 
Public
Notes bij Schade, Afweer & Herstel - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Schade, Afweer & Herstel - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


WEEK 1

College 1: Inleiding schade, afweer en herstel (03-09-14)

Bij apoptose wordt de cel geëlimineerd, zonder dat de inhoud van de cel vrijkomt in het lichaam. Dit is belangrijk omdat als de inhoud van cellen vrijkomt (zoals bij necrose), er een ontstekingsreactie komt. Cellen die beschadigd zijn of redundant gaan in apoptose. Celrijkdom is een gevolg van influx van ontstekingscellen.

Een ontstekingsreactie:
- Is in essentie een beschermende respons, maar is ook een belangrijke oorzaak van ziekte.
- Vernietiging van micro-organismen en van weefselbeschadigende agentia
- Opruiming van dode/beschadigde/afwijkende cellen
- Nauw verband met weefselherstel: de eerste fase is eliminatie van afwijkende cellen, daarna moet de cel hersteld worden
- Maar ook: belangrijke oorzaak van structurele en functionele schade (afweer kan leiden tot collaterale schade)

Er wordt een onderverdeling gemaakt in een acute ontstekingsreactie en een chronische ontstekingsreactie.

Necrose haarden zijn bedreigend omdat ze bacterie haarden kunnen worden en een infectie kunnen veroorzaken. Daarom moet een necrotische cel worden opgeruimd. Dode celresten worden vervangen door bindweefsel, dit is stevig en vitaal weefsel.

Auto-immuniteit komt door een inflammatoir proces dat geïnduceerd wordt door leukocyten die niet goed specificeren tussen lichaams-eigencellen en lichaamsvreemde cellen.

Oorzaken van ontstekingen:
1. Infecties
2. Fysieke of chemische weefselbeschadiging
3. Necrose
4. Lichaamsvreemd materiaal
5. Immuunreacties

- Macrofagen: eliminatie van microben, bron van mediatoren (cytokines) en rol bij immuunreactie (hebben ook signaalfunctie in herkennen van een bacterie)
- Epitheelcellen: kunnen herkennen dat er een pathogeen micro-organisme is
- Mest cel: bron van mediatoren (histamine)
- Lymfocyten: immuunreactie,.....read more

Access: 
Public
Notes bij Start van het leven - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Start van het leven - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


WEEK 1

College 1 – Overerving uit de praktijk - deel 1 (24 september 2014)

Patiënte heeft in de familie een mutatie van het BRCA-1 gen. De vrouwen binnen hun familie die drager zijn hebben een verhoogde kans op borst kanker en eierstok kanker. Haar moeder heeft 5 jaar geleden borst kanker gehad, agressief groeiend, vorig jaar heeft ze ook eierstok kanker gehad. Toen hebben ze een biologische marker getest bij haar oma, moeder en haarzelf en haar zus. Haar.....read more

Access: 
Public
Notes bij Infectie en inflammatie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Infectie en inflammatie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


College 1 – Inleiding infectie & inflammatie

01-09-2014

Inleiding

Infectie is de invasie van micro-organismen in weefsel (zoals een virus, bacterie of parasiet).

Inflammatie is de respons van de gastheer op een stimulus, zoals een micro-organisme. Hiertoe behoren bijvoorbeeld weefselmacrofagen (zij opsoniseren bacteriën en geven signalen naar leukocyten) en leukocyten (worden als hulptroepen erbij geroepen vanuit de bloedbaan om de micro-organismen op te ruimen). Dit kan zich uiten in een lokale of systemische reactie:

  • Lokale reacties: A-symptomen

Een lokale reactie is wanneer je klassieke symptomen van lokale roodheid (rubor), lokale zwelling (tumor), lokale pijn (dolor), lokale warmte (calor), beperkt gebruik (functio laesa) en hoesten hebt.

  • Systemische reacties: B-symptomen

Bijvoorbeeld ontspoorde stollingscascade bij meningitis. Systemische reacties zijn:

  • Koorts

  • Koude rillingen

  • Malaise

  • Keelpijn

  • Hoofdpijn

  • Verminderde eetlust

  • Gewichtsverlies

  • (nacht)zweten

  • SIRS/sepsis: dit kan je krijgen het lichamelijke systeem echt van slaag gaat.

Micro-organisme

Zie het schema op blz 119 vd Meer.

Als het lastig is om een diagnose te stellen worden schema’s gemaakt van alle mogelijke micro-organismen die infecties kunnen veroorzaken (op volgorde van klein nar groot): virussen, bacteriën, schimmels, protozoa, wormen.

Overview of bacterial.....read more

Access: 
Public
Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


Colleges week 1

College 1 – openingscollege spijsvertering en stofwisseling

29-09-2014

De algemene anamnese wordt toegespitst op orgaansystemen (maag, darm, lever etc).

Lichamelijk onderzoek

Je begint met inspectie, vervolgens auscultatie, percuteren en palperen. Je begint niet met palperen, dit is vaak pijnlijk voor de patiënt. Het lichamelijk onderzoek van de dikke darm houdt een rectaal toucher in. Endoscopie en echografie zijn belangrijke aanvullende onderzoeken. Een echo is weinig belastend en goedkoop. Een biopt wordt beoordeeld door de patholoog.

Behandeling:

  • Leefregels

  • Dieet

  • Medicatie

  • Endoscopie

  • Radiologie

  • Chirurgie; resectie, transplantatie

Casus 1

Mevrouw geboren 1973.

Voorgeschiedenis: laparoscopie choledochus.

ERCP; endoscopische retrograde cholangeo-pancreografie. Techniek die wordt gebruikt om galstenen te verwijderen of stenoses te verwijderen. Bij de patiënt zat er een steen in de choledochus. De lekkage van de galgang hield op. In de ductus werd een stent geplaatst. Luschka is een zijtak van de lever waar gal door heen gaat.

Patiënt is opgenomen op IC. Het ging slechter met mevrouw; er was mogelijk een acute buik. Een acute buik is een ziektebeeld waarbij je binnen een aantal uren een diagnose moet hebben en snel moet behandelen.

Lichamelijk onderzoek: patient ziek in bed, adipeus, pols 130 / min, RR 130/70, sat 98% met 2L 02, drukpijn RBB, vast aanvoelend gebied RBB en epigastrio palpabel. Insteek drain ROB oogt uitwendig rustig.

LAB:.....read more

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


College 1 – inleiding CVS

27-10-2014

Patiënte

We weten momenteel nog niet wat er met mevrouw aan de hand is.

Vragen uit de zaal:

  • Waar ligt u voor in het ziekenhuis?

Veel pijn in de voeten waardoor mevrouw niet meer kon lopen en staan, en de pijn is zo ondraaglijke dat ze nu niks meer kan.

Op de dia zien we wat mevrouw momenteel allemaal heeft zien langskomen aan haar bed in het ziekenhuis, je ziet dat dit allerlei verschillende specialisme zijn. Daarnaast zie je uitslagen van onderzoeken staan en medicatie gebruik. Voor elke patiënt houden we het zo bij, het is heel belangrijk dat elke arts goed zijn statussen bijhoud en dat je het er altijd weer bij kan pakken als dat nodig is.

  • Hoe is het begonnen?

Mevrouw is gevallen, op 4 april dit jaar, met haar scootmobiel. Ze wilde een bocht maken maar is toen gevallen en als het ware uit haar scootmobiel gelanceerd. Ze bleef haken achter een tuinhekje. Vanaf het moment dat ze gevallen is is er van alles gebeurd in haar benen en voeten. Na de val had mevrouw meteen heel veel last van haar voet, ze had een bloeduitstorting van 8cm doorsnee. Deze werd alleen maar groter en het werd erger. Uiteindelijk hebben ze haar hiervoor geopereerd. Ze hebben toen het bloed weg gehaald want dat drukt overal op.

Maar de pijn nam alleen maar meer toe en nu is het echt ondraaglijk. Eerst had mevrouw alleen last van haar voet waar de bloeduitstorting zat, maar later kreeg ze ook steeds meer last van haar andere voet.  En nu doen beide voeten heel erg pijn.

Access: 
Public
Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


Week 1

College 1 – Inleiding in de urologie

24-11-2014

Anatomie

Urinewegen, komt niet echt terug in de cursus maar moet je wel weten. Hier de anatomie in het kort.

Nieren:

Nieren zijn retroperitoneale organen. De nieren bewegen met de ademhaling mee, ongeveer 2 wervels heen en weer. De nieren liggen los in je lichaam. Doordat ze losliggen heeft dit ook nadelen, bijvoorbeeld als je valt dan vallen je nieren nog wat langer door waardoor ze kapot kunnen gaan en los kunnen komen van hun “steel”.

Blaas

De blaas is een gespierde zak, die is gemaakt van glad spierweefsel. De binnenbekleding is bekleed met urotheel, dit is waterdicht epitheel, urine is een afvalproduct en wil je dus niet terug krijgen in je lichaam. Dus het is ook heel belangrijk dat dit epitheel niks door laat. De blaas is afkomstig van de einddarm.

De blaaswand bestaat uit (van binnen naar buiten):

  • Transitioneel epitheel

  • Lamina propria

  • Submucosa

  • M. detrusor vesicae (functie: voorkomen van retrograde ejaculatie)

  • Adventitia (met bloedvaten)

De blaas bij mannen: onder de blaas zit de prostaat (functie bij de voortplanting). Bij oudere mensen kan de prostaat ook plasklachten veroorzaken.

Bovenop de koepel van de blaas zit het median umbilical ligament, die naar de navelstreng toe.....read more

Access: 
Public
Notes bij Horen, Zien & Voelen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Horen, Zien & Voelen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


Handboek multidisciplinaire zorg

10. Complexiteit: screening en analyse

In de zorg komen steeds meer complexe problemen voor. Een complexe patiënt heeft verschillende aandoeningen. Dit wordt vaak gezien bij chronisch zieke patiënten. Bij de behandeling van deze patiënten zijn verschillende specialisten nodig. Dit wordt zorgcomplexiteit genoemd. Patiëntcomplexiteit en zorgcomplexiteit gaan dus vaak samen. Omdat de zorg voor complexe patiënten in de praktijk vaak lastig blijkt, zijn er verschillende methoden ontwikkeld om patiënten te screenen op complexiteit. Met deze methoden wordt geprobeerd vroeg in de zorg de behoeften van de patiënt in kaart te brengen, zodat zorg geoptimaliseerd kan worden en de verschillende specialistische behandelingen beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bepalen van de complexiteit wordt nu vooral aan het begin van een ziekenhuisopname gedaan.

Patiëntcomplexiteit

Voor het analyseren van de patiëntcomplexiteit wordt vaak gebruik gemaakt van de complexiteitspredictie indicator (COMPRI). Dit instrument meet de kwetsbaarheid van de patiënt en het risico op verminderd functioneren. Daarnaast neemt het de klinische beoordeling van de arts en de verpleegkundige mee in de uitslag. De beoordeling van de arts en de verpleegkundige weegt het zwaarst mee. De COMPRI wordt gebruikt om een voorspelling te doen over het zorggebruik. Met de verkregen informatie kan de zorg dusdanig geoptimaliseerd worden, dat de opnameduur en het gebruik van zorg na ontslag verminderen. Andere instrumenten die vaak gebruikt worden zijn de Hospital Admission Risk Profile (HARP), de Identification of Seniors At Risk (ISAR) en de Groningen Frailty Indicator (GFI). Bij deze instrumenten wordt vooral gekeken naar het bestaan van risicofactoren.

Zorgcomplexiteit

Voor het analyseren van de zorgcomplexiteit.....read more

Access: 
Public
Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


College 1 – inleiding psychisch functioneren

02-03-2015

Hallucinaties

Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.

Leerdoelen blok

  • psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren

  • diagnostiek: vertoringen psychische functies

  • classificatiesystemen: DSM

  • behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen

Het psychiatrisch onderzoek

  • Observatie: eerste indruk, etc.

  • Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?

  • Testen: klopt het wat je denkt?

Status mentalis

Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.

Video 1

Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.

Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.

Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.

Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.

Wijdlopig denken = iemand komt.....read more

Access: 
Public
Notes bij Leren Dokteren 1 - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Leren Dokteren 1 - Geneeskunde - VU (2013-2014)


Wat is wetenschap? - Inleiding deel 2, 6, 7 en 8

Inleiding

Het zogenaamde ‘standaardbeeld van wetenschap’ staat centraal. Dit is de visie op wetenschap die aansluit bij de intuïtie van veel mensen. Volgens het standaardbeeld is wetenschap een zoektocht naar ware wetten en ware theorieën. Deze visie, die inhoudt dat elke stap die gemaakt wordt gebaseerd moet zijn op onbevooroordeeld verkregen feiten, is uitgewerkt in de empirische cyclus. Wetenschappelijke theorievorming begint met het verzamelen en aanleggen van een empirische feitenbasis. Hieruit kunnen zogeheten empirische wetten worden geformuleerd. Op grond hiervan kan vervolgens een theorie worden opgesteld. Deze theorie kan vervolgens weer worden getoetst worden op basis van feiten.

Het standaardbeeld van wetenschap: van verificatie naar confirmatie

Bij het opbouwen van het standaardbeeld van de wetenschap staan de natuurwetenschappen, zoals natuurkunde, scheikunde en biologie, model. Lange tijd vormde dit het ideaal van wat wetenschap hoorde te zijn. Hiernaast zijn ook andere stromingen belangrijk voor de wetenschap, waaronder: filosofie, geschiedenis, sociologie en economie. Deze diversiteit ontstaat doordat al de wetenschapsgebieden de begrippen ‘waarheid’ en ‘objectiviteit’ op hun eigen manier behandelen.

Het doel van de wetenschap is, volgens het standaardbeeld, het ontwikkelen van ware kennis over de ons omringende werkelijkheid. Het gaat in wetenschappelijk onderzoek om de vorming van ware theorieën, waarmee empirische verschijnselen uit de wereld verklaard kunnen worden.

Wetenschap bestaat in feite nogal kort. Vroeger werden dingen verklaard door onder andere intuïtie, openbaring of mythes. Datgene wat wetenschap onderscheidt van deze methoden, is de wetenschappelijke rationaliteit. In wetenschap moet elke stap verantwoord kunnen worden met feiten, opgedaan tijdens een waarneming of experiment. Logica en feiten vormen dus de pijlers van de wetenschappelijke rationaliteit. Alleen kennis die zo tot stand is gekomen, is betrouwbare kennis.

Het is niet zo dat wetenschap alleen maar gebaseerd is op rationaliteit. Het is de kunst om.....read more

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014


Begrippenlijsten

Esssential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax

.....read more

Mediastinum

Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior.

Mediastinum superior

Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus.

Transversale thoracale plaat

Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5.

Mediastinum inferior

Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van

Access: 
Public
Notes bij Hersenen en Zintuigen - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Hersenen en Zintuigen - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014


.....read more
Access: 
Public
Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014


Collegeaantekeningen week 1-5

Week 1 – College 1.....read more

Access: 
Public
Notes bij Leefstijl en medische interventies - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Leefstijl en medische interventies - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014


Collegeaantekeningen

Week 1: College 1: Introductie farmacokinetiek 1:Geneesmiddelen, hun toedieningsvormen en opname in het lichaam

Pharmacological basis of pharmacotherapy

De farmacodynamiek gaat over hoe de stof precies werkt in het lichaam, voornamelijk de aangrijpingspunten van geneesmiddelen in het lichaam (de receptoren/enzymen/transporters/ ionkanalen). Dit college ligt de nadruk op de farmacokinetiek.

De grafiek op de dia is erg belangrijk. Een farmacon dien je toe in een concentratie die op zijn minst de minimale effectieve concentratie overschrijdt maar niet de minimale toxische concentratie. Bij overschrijding van de toxische concentratie zijn de bijwerkingen toxisch voor het lichaam. Het is dus van belang om binnen het therapeutische raam te blijven.

Definities:

Farmacokinetiek= wat doet het lichaam met farmacon.

Farmacodynamiek = wat doet farmacon met lichaam. Farmacodynamiek is de verklaring van de werking van biologisch actieve verbindingen.

Studying the response of an individual to a drug

Er is altijd.....read more

Access: 
Public
Samenvatting literatuur - 2.2.2 Leefstijl en Medische Interventies - VU

Samenvatting literatuur - 2.2.2 Leefstijl en Medische Interventies - VU

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Vander’s Human Physiology

Het hartvaatstelsel

 

Het cardiovasculaire systeem bestaat uit verschillende soorten vaten. Al deze vaten hebben één ding gemeen: endotheel, een laag cellen die de binnenkant van de vaten bekleedt. Capillairen bestaan enkel uit endotheel, terwijl andere vaten ook lagen van bindweefsel en glad spierweefsel bevatten.

 

Grote arteriën

De grote systemische arteriën hebben een grote diameter en dikke wanden met veel elastisch weefsel. Ze hebben ook een beetje glad spierweefsel. Vanwege de grote diameter functioneren ze als pijpleidingen die het bloed naar de organen vervoert. Het elastische weefsel heeft als functie dat het de bloeddruk op peil houdt.

 

De elasticiteit van de wand wordt ook wel de compliantie genoemd. Dit is hoe makkelijk de vaatwand kan uitrekken onder een bepaalde druk. Wanneer het makkelijk uitrekt, geeft het maar een kleine drukstijging.

 

Compliantie = Δ volume / Δ druk

 

Hoe groter de compliantie, hoe gemakkelijker het vat kan uitrekken. Door bijvoorbeeld atherosclerose kan de compliantie minder worden.

Tijdens de systolische fase wordt er bloed uit het hart gepompt. Doordat de aorta uitrekt, schiet het bloed niet allemaal in één keer door, maar blijft er ongeveer één derde achter in de aorta. Wanneer de diastole begint, veert de aorta weer terug in zijn oorspronkelijke vorm, waardoor het bloed nog verder wordt geduwd. De volgende systole dient zich aan voordat al het bloed weg is. Daardoor zal de arteriële bloeddruk nooit nul worden.

 

De grootste arteriële bloeddruk is bij de piek van de ventriculaire ejectie. Dit is de systolische bloeddruk. De laagste bloeddruk is vlak voor de ventriculaire ejectie begint. Dit is de diastolische bloeddruk. De notatie van de arteriële bloeddruk is systolisch/diastolisch (bijvoorbeeld 120/80).

 

De polsdruk is het verschil tussen de systolische en diastolische bloeddruk, dus systolisch minus diastolisch. De belangrijkste factoren die de grootte van de polsdruk bepalen zijn:

  1. Slagvolume
  2. Ejectiesnelheid van het slagvolume
  3. Arteriële compliantie

Hoe groter het slagvolume, hoe sneller de ejectie en hoe lager de compliantie, hoe groter de polsdruk.

 

De gemiddelde arteriële druk (mean arterial pressure, MAP) is niet het gemiddelde van de systolische (SP) en diastolische druk (DP), omdat de diastolische fase twee keer langer duurt dan de systolische fase:

 

MAP = DP + 1/3 (SP – DP)

 

De MAP is belangrijk, omdat het aangeeft hoe groot de gemiddelde druk is waarmee het bloedplasma tegen de weefsels drukt. Compliantie heeft geen significant effect op de MAP.

 

De arteriële bloeddruk wordt gemeten met behulp van een sphygmomanometer en een stethoscoop. Een opblaasbare ‘cuff’ wordt om de arm geschoven. Deze wordt opgepompt tot een druk boven de systolische bloeddruk. Vervolgens wordt de stethoscoop onder de cuff, op de a. brachialis gelegd. De druk wordt langzaam verlaagd. Men luistert naar zogenaamde Korotkoff tonen. Dit zijn vibraties die gehoord worden wanneer de druk in de cuff iets lager is dan de systolische bloeddruk. Het bloed kan dan net door de arterie heen stromen, waardoor er turbulentie optreedt en er.....read more

Access: 
Public
Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014


College 1 cluster A persoonlijkheden.

Wanneer het gaat om persoonlijkheidsstoornissen is het belangrijk om eerst te definiëren wat voor persoonlijkheid iemand is. Hierbij spelen adaptieve functies en vaardigheden een belangrijke rol. Deze worden gevormd uit habituele kenmerken van gedrag in negatieve, positieve en neutrale omstandigheden. Hierbij gaat het dus vooral om wat voor soort gedragingen en kenmerken heb je in een neutrale omstandigheid, in een positieve omstandigheid en in een negatieve omstandigheid. Verder wordt er gekeken naar toleranties en intrapsychische regulaties. De zogenaamde ik sterkte. Deze wordt bepaald door de aanpassing van de sterke en zwakke trekken. Respectievelijk de competenties en de kwetsbaarheid. Een echte persoonlijkheid is volgens de psychiatrie pas definitief na het 18e levensjaar. In de periode daarvoor is het wel ontwikkeld. Persoonlijkheidsstoornissen worden daarom pas vastgesteld wanneer iemand over de puberteit is. Vanaf het 18e levensjaar dus. Bij een persoonlijkheidsstoornis gaat het om een stabiel patroon van gedachten, gedragingen en gevoelens. Deze zijn terug te voeren tot in de adolescentie, ondermijnen het functioneren en brengen ernstig subjectief lijden met zich mee. Verder is het ook belangrijk te beseffen dat de persoonlijkheidsstoornissen vaak gekenmerkt worden door symptomen van extreme versies van normale karaktertrekkingen. Zo is iedereen wel een beetje huiverig voor vieze dingen maar zullen mensen met een smetvrees het naar een nieuw niveau tillen. Verder is er een sterke overlap tussen de categorieën binnen een persoonlijkheidsstoornis en voor het stellen van de diagnose heeft de interviewer veel informatie nodig die niet altijd makkelijk te verkrijgen is. Informatie zoals bijvoorbeeld hoe de ontwikkeling was als kind. Verder mag het gedrag niet het gevolg zijn van een stoornis op de andere DSM assen en dan gaat het met name om as I.

Wanneer er in de psychiatrie vreemde types voorbijkomen, kunnen het verschillende stoornissen zijn. Zo kan het een ontwikkelingsstoornis zijn bij kinderen die geclassificeerd zijn onder as I. Verder kan het een chronische psychose zijn bij volwassenen in het kader van bijvoorbeeld schizofrenie al dan niet in combinatie met middelenmisbruik. Ook kan het een ontwikkelingsstoornis zijn. Verder kan het een as II stoornis zijn zoals een cluster A persoonlijkheidsstoornis en ook komt comorbiditeit zoals een as I en een as II stoornis vaak voor. Cluster A persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door het beeld van een zonderling. Deze kan paranoïde, schizoïde of schizotypisch zijn. Cognitief hebben deze mensen een zwakke realiteitstoetsing, zijn ze gemakkelijk psychotisch en leven ze vaak in een fantasiewereld. Affecties tonen deze mensen weinig emoties en worden ze.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
10319
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

More contributions of WorldSupporter author: Medicine Supporter:
Follow the author: Medicine Supporter