Oefenpakket

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

 

 

Inhoudsopgave

 

 

 

 

  1. Tentamen januari 2010

 

  1. Tentamen maart 2011

 

  1. Tentamen juni 2011

 

  1. Tentamen december 2012

 

  1. Tentamen januari 2013

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tentamen januari 2010

 

Vraag 1

 Twee uitspraken:

 

I.          De door de grieven van appellant bepaalde rechtsstrijd in hoger beroep kan worden uitgebreid door middel van  incidenteel appel.

II.         De rechtsstrijd in hoger beroep kan, bij het slagen van een grief, uitbreiding ondervinden als gevolg van de devolutieve werking van het appel.

 

Welke uitspraak is juist?

  1. I en II zijn juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 2

Twee uitspraken:

 

I.          Voor de ontvankelijkheid van een cassatieberoep is een positief advies van een cassatieadvocaat vereist.

II.         Voor het slagen van een cassatieberoep is vereist dat de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad positief adviseert in die zin.

 

Welke uitspraak is juist?

  1. I en II zijn juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 3

Welke uitspraak is juist?

 

  1. In de arbitrale procedure kunnen partijen alleen verschijnen door tussenkomst van een advocaat.
  2. Indien een arbitraal vonnis niet is voorzien van een zgn. exequatur kan van dat vonnis geen vernietiging worden gevorderd.
  3. Arbiters worden voor hun werkzaamheden van overheidswege gehonoreerd.
  4. Tegen een arbitraal vonnis staat alleen hoger beroep open als partijen daarin bij overeenkomst hebben voorzien.

 

Vraag 4

Piet was werkzaam als verkoper voor het advertentie-verkoopkantoor van Klaas. Toen Piet daar werd ontslagen had hij een tamelijk forse geldvordering wegens niet uitbetaalde bonussen. Voor die geldvordering heeft Piet conservatoor beslag gelegd onder de grootste klant (“de derde”) van Klaas. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Wanneer de derde de verklaring als bedoeld in artikel 720 juncto 476a Rv heeft afgelegd kan de derde daar niet meer op terugkomen.
  2. Betalingen die de derde aan Klaas heeft gedaan in de dagen voorafgaand aan het door Piet gelegde beslag vallen onder het beslag van Piet indien de derde toen wist dat Piet een vordering op Klaas had.
  3. Onder het beslag vallen wel de vorderingen die Klaas op het moment van beslaglegging op de derde had maar niet de vorderingen die Klaas op de derde verkrijgt uit een ten tijde van dat beslag reeds bestaande rechtsverhouding.
  4. Als de derde zelf ook een vordering op Klaas heeft, mag de derde die vordering eerst verrekenen met zijn schuld aan Klaas zodat alleen een eventueel positief saldo behoeft te worden uitgekeerd.

 

Vraag 5

X vordert bij de kantonrechter ontbinding van een met cateringbedrijf Y gesloten overeenkomst en vervangende schadevergoeding van € 2.500,= omdat Y te laat kwam met de bestelde borrelhapjes. Y betwist die schade. De kantonrechter wijst de ontbinding toe, maar verklaart X niet-ontvankelijk in de vordering tot schade-vergoeding, aangezien ten aanzien van de aard en omvang van de schade te weinig is gesteld. Om alsnog kans op toewijzing van de vordering tot schade-vergoeding te maken

 

  1. kan X hetzij appel instellen, hetzij een verbeterde vordering opnieuw instellen.
  2. moet X een verbeterde vordering opnieuw instellen.
  3. moet X appel instellen.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 6

Bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, is X in kort geding veroordeeld om zich op straffe van een dwangsom te onthouden van bepaalde in het vonnis nader omschreven handelingen. Het vonnis is aan X betekend. X meent dat het vonnis onjuist is en uiteindelijk geen stand zal kunnen houden; hij is niet bereid zich overeenkomstig het vonnis te gedragen.

 

Twee uitspraken:

I     Wanneer X tegen het vonnis hoger beroep instelt en het vonnis wordt in appel vernietigd, is X terzake van overtredingen van het in kort geding gegeven verbod geen dwangsommen verschuldigd.

II     Wanneer X in een bodemprocedure vordert voor recht te verklaren dat hij tot de bij het kort geding vonnis verboden handelingen gerechtigd is en die vordering wordt toegewezen, dan is X ter zake van overtredingen van het in kort geding gegeven verbod geen dwangsommen verschuldigd.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

 

 

Vraag 7

Heffer B.V. vordert de veroordeling van Lenstra B.V. tot betaling van € 30.000 wegens aan Lenstra geleverde audio-apparatuur. Lenstra voert verweer en vordert in reconventie veroordeling van Heffer tot betaling van een bedrag van € 15.000 aan vergoeding wegens levering van ondeugdelijke apparatuur, die schade heeft veroorzaakt. In conventie beslist de rechter (in het dictum) dat Heffer door middel van getuigen moet bewijzen dat de apparatuur goed verpakt was. In reconventie wijst de rechter (in het dictum) de vordering van Lenstra af. Lenstra is het met deze afwijzing absoluut niet eens. Wanneer moet een eventueel hoger beroep daartegen worden ingesteld?

 

  1. Binnen drie maanden na uitspraak van het vonnis.
  2. Binnen drie maanden na uitspraak van het vonnis of binnen drie maanden na uitspraak van het eindvonnis op de vordering in conventie.
  3. Binnen drie maanden na uitspraak van het eindvonnis op de vordering in conventie.
  4. Binnen drie maanden na uitspraak van het vonnis, maar alleen als de rechter hoger beroep heeft toegelaten.

 

Vraag 8

Welke uitspraak is juist?

  1. Arbiters kunnen aan een veroordeling geen dwangsom verbinden.
  2. Sommige schuldeisers hebben het recht om, zonder in het bezit te zijn van een executoriale titel en zonder voorafgaande beslaglegging, hun geldvordering op bepaalde goederen van de schuldenaar te verhalen als deze in verzuim is.
  3. De verplichting tot afgifte van een roerende zaak is niet reëel executabel.
  4. Bij toewijzing van schadevergoeding komen verbeurde en geïncasseerde dwangsommen daarop in mindering.

 

Vraag 9

Akersma maakt jegens Janssen aanspraak op betaling van € 10.000,=. Janssen betaalt niet. Ter verzekering van zijn vordering legt Akersma conservatoor beslag op de rekening van Janssen bij de Rambo-bank. Uit de door de bank nadien afgelegde verklaring blijkt dat het saldo van de rekening op het moment van beslaglegging € 20.000,= bedroeg. Voordat de Rambo-bank enige betaling aan de deurwaarder (van Akersma) heeft gedaan, legt Zwart, die € 40.000,= van Janssen te vorderen heeft, eveneens conservatoor beslag op de rekening. Als beide vorderingen worden toegewezen en het saldo bij de tweede beslaglegging nog steeds € 20.000,=  was, zal uiteindelijk worden uitgekeerd:

 

  1. € 4.000,= aan Akersma en € 16.000,= aan Zwart.
  2. € 10.000,= aan Akersma en niets aan Zwart, nu diens beslag na de verklaring is gelegd.
  3. € 10.000,= aan Akersma en € 10.000,= aan Zwart.
  4. Niets aan Akersma en € 20.000,=  aan Zwart, omdat ook dan het niet betaalde deel van de vordering van Zwart groter is dan de vordering van Akersma.

 

Vraag 10

Twee uitspraken:

 

I     In kort geding kan een geldvordering alleen worden toegewezen onder de voorwaarde dat daarna dezelfde vordering ook in een bodemprocedure wordt ingesteld.

II     In kort geding heeft de eisende partij de keuze om het geschil voor te leggen aan de kortgedingrechter van de rechtbank die ook in een bodemprocedure bevoegd zou zijn, dan wel bij de kortgedingrechter van de rechtbank waar de gevraagde voorziening moet worden uitgevoerd.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 11

De eiser heeft de gedaagde gedagvaard voor de rechtbank sector civiel. Op de eerste dienende dag komt de rechter tot het oordeel dat de dagvaarding niet voldoet aan de substantiëringsverplichting van art 111 lid 3 Rv.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De rechter moet de dagvaarding nietig verklaren;
  2. De rechter kan bevelen de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken;
  3. De rechter moet bevelen de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken;
  4. De rechter mag geen consequenties aan het verzuim verbinden..

 

Vraag 12

A heeft tot verhaal van zijn vorde­ring op B executoriaal beslag gelegd onder C. Na de beslag­leg­ging cedeert B zijn vor­dering op C aan D, die niet van het beslag op de hoogte is.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De cessie is wegens strijd met het beslag zonder rechtsge­volg.
  2. De cessie is geldig maar kan niet aan A worden tegengewor­pen.
  3. De cessie is geldig en kan ook aan A worden tegengeworpen indien D te goeder trouw was.
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 13

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Alleen schriftelijke stukken die door een notaris zijn opgemaakt zijn authentieke akten;
  2. Een authentieke akte is alleen een executoriale titel als zij van een rechterlijke machtiging is voorzien;
  3. Een authentieke akte levert dwingend bewijs op van hetgeen de akte bestemd is te bewijzen, zonder dat daartegen nog tegenbewijs toegelaten is;
  4. Als een geschrift het uiterlijk heeft van een authentieke akte, dan geldt het als authentieke akte behoudens bewijs van het tegendeel.

 

Vraag 14

De gewone rechtsmiddelen verzet, hoger beroep en beroep in cassatie worden ook wel de schorsende rechtsmiddelen genoemd. Het instellen daarvan schorst een eventuele executie van het met het rechtsmiddel aangevallen vonnis

 

  1. in alle gevallen.
  2. alleen als de rechter dat vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
  3. alleen als de rechter dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
  4. alleen als het te executeren vonnis nog niet op de voet van art. 430 Rv was betekend.

 

Vraag 15

In de zaak Van Rooij/van der Sluis (HR 15 mei 1998, NJ 1998,625) berustte het cassatiemiddel op de opvatting dat, indien de rechter tot de slotsom komt dat de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding een andere is dan door de eiser gesteld, de door de eiser ingestelde vordering niet op grondslag van die andere rechtsverhouding kan worden toegewezen.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Dit middel bevat een juiste uitleg van art. 25 Rv
  2. Dit middel bevat een onjuiste uitleg van art. 25 Rv
  3. Dit middel bevat een juiste uitleg van art. 24 Rv
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 16

Welke uitspraak is niet juist?

 

  1. Anders dan de eis in reconventie in dagvaardingsprocedures, dient een reconventioneel verzoek in de verzoekschriftprocedure betrekking te hebben op hetzelfde onderwerp als het oorspronkelijke verzoek.
  2. In de dagvaardingsprocedure geldt als uitgangspunt dat de eiser de wederpartij oproept om voor de rechter te verschijnen terwijl bij de verzoekschriftprocedure het in beginsel de griffier van het gerecht is die alle betrokkenen oproept.  
  3. Indien een correct opgeroepen partij in een verzoekschriftprocedure niet verschijnt en de rechter geeft een beschikking, dan staat net als in de dagvaardingsprocedure aan de niet verschenen partij het rechtsmiddel van verzet ten dienste. 
  4. In verzoekschriftprocedures gelden de regels van het bewijsrecht, tenzij de aard van de zaak zich daartegen verzet.

 

Vraag 17

Hans is bereid een geldbedrag van € 1.000,= aan zijn buurman Sjaak te lenen, mits deze geldlening in een onderhandse akte wordt vastgelegd. Hans en Sjaak hebben de onderhandse akte opgesteld en getekend en Hans heeft Sjaak het geld geleend. Sjaak betaalt de lening echter niet terug.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De onderhandse akte levert dwingend bewijs op tegen een ieder van het bestaan van de overeenkomst van geldlening.
  2. De onderhandse akte levert een executoriale titel op die Hans, na betekening, door de deurwaarder ten uitvoer kan laten leggen.
  3. De onderhandse akte levert dwingend bewijs op van de overeenkomst van geldlening tussen Hans en Sjaak indien Sjaak de akte heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 18

Twee uitspraken:

 

I.    De eigenaar van een onroerende zaak waarop executoriaal beslag is ligt, kan deze zaak niet aan een derde overdragen.

II.    Indien een roerende zaak waarop executoriaal verhaalsbeslag is gelegd, wordt overgedragen aan een derde, dan kan deze derde zijn eigendomsverkrijging nooit aan de beslaglegger tegenwerpen.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 19

Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist?

 

  1. De rechter kan in kort geding zijn vonnis ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
  2. De rechter kan in kort geding een overeenkomst op grond van dwaling vernietigen.
  3. De voorzieningenrechter van de sector civiel is ook bevoegd te oordelen over voor kort geding geschikte zaken die op de voet van artikel 93 Rv behoren tot de bevoegdheid van de kantonrechter.
  4. De rechter mag in kort geding weigeren een verzochte voorziening te geven indien de zaak naar zijn oordeel niet geschikt is om in kort geding te worden behandeld.   

 

Vraag 20

In het arrest “De Heel/Korver” (Hoge Raad 13 januari 1995, NJ 1997/ 175) waarin Korver het ziekenhuis De Heel aanspreekt tot schadevergoeding, oordeelt de Hoge Raad dat:

 

  1. op het ziekenhuis de bewijslast rust dat geen sprake is van een door het ziekenhuis begane onzorgvuldigheid.
  2. op het ziekenhuis een verzwaarde stelplicht (motiveringsplicht) rust teneinde eiser Korver aanknopingspunten voor bewijslevering te verschaffen.
  3. in casu op geen van beide partijen de bewijslast rust.
  4. in de gegeven omstandigheden wordt vermoed dat  het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld, en dat het daartegen tegenbewijs mag leveren.

 

Vraag 21

Leo heeft een brandverzekering voor zijn huis afgesloten bij de Nationale Verzekeringsmaatschappij (NV). In de polisvoorwaarden is de clausule opgenomen dat wanneer de verzekeringnemer de premie niet (tijdig) voldoet, de NV niet is gehouden om uit te keren. Leo’s huis wordt getroffen door brand en Jaap wendt zich tot de NV voor uitkering op grond van de brandverzekering. De NV weigert uit te keren, stellende dat Leo de verzekeringspremie niet heeft voldaan. Leo betwist dat en dagvaardt de NV teneinde in rechte betaling af te dwingen. De NV verweert zich als voormeld. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Het verweer van de NV is aan te merken als een betwisting van de rechtsgrond van de door Jaap ingestelde vordering. Leo zal zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich niet voordoet.
  2. Het verweer van de NV is aan te merken als een betwisting van de rechtsgrond van de door Leo ingestelde vordering en de NV zal derhalve zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich voordoet.
  3. Het verweer van de NV is aan te merken als een bevrijdend rechtsfeit ten opzichte van de door Leo ingestelde vordering. Jaap zal zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich niet voordoet.
  1. Het verweer van de NV is aan te merken als een bevrijdend rechtsfeit ten opzichte van de door Leo ingestelde vordering en de NV zal derhalve zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich voordoet.

 

Vraag 22

U bent advocaat. Tot u wendt zich de heer J. van Schepper. De heer Van Schepper vertelt u dat hij vorig jaar een bedrag van EUR 10.000 heeft uitgeleend aan mevrouw Stabel. Hij heeft dit bedrag cash aan haar gegeven. Afgesproken was dat het bedrag binnen twee maanden zou worden terugbetaald, maar mevrouw Stabel heeft dit nagelaten. Toen de heer van Schepper het geld aan haar heeft teruggevraagd, ontkende mevrouw Stabel dat zij ooit geld van hem had geleend! Partijen hebben destijds een schriftelijke leningsovereenkomst opgesteld en deze beide ondertekend. Deze schriftelijke leningsovereenkomst is echter bij een brand verloren gegaan. De heer van Schepper wil een rechtszaak beginnen om terugbetaling te vorderen. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Voor het bewijs dat hij het geld aan mevrouw Stabel heeft uitgeleend, is de eigen verklaring van de heer van Schepper op zichzelf niet voldoende. Naast andere bewijsmogelijkheden kan hij echter, indien nodig, ook mevrouw Stabel als getuige oproepen.

 

  1. Indien de heer van Schepper nog wel over de schriftelijke leningsovereenkomst had beschikt, dan had hij de zaak hoe dan ook gewonnen. Deze overeenkomst levert immers dwingend bewijs op en tegenbewijs is in dat geval niet mogelijk.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 23

Roel studeert rechten aan de UvA. Hij huurt een kamer van mevrouw Penning. Hoewel het maar een kleine kamer is, bedraagt de huur maar liefst EUR 600 per maand. Roel raakt in betalingsproblemen en er ontstaat een huurachterstand. Hoewel mevrouw Penning eerst nog wel geduld heeft met Roel is, wanneer de achterstand is opgelopen tot EUR 5.400, voor haar de maat vol. Zij dagvaardt Roel voor de rechtbank Amsterdam, sector civiel, teneinde betaling van EUR 5.400 af te dwingen. Roel wil inhoudelijk verweer voeren, namelijk dat de huurprijs al die jaren veel te hoog is geweest. Wat zal de rechter doen?

 

  1. De zaak inhoudelijk behandelen.
  2. De zaak verwijzen op de voet van art. 71 Rv.
  3. De zaak verwijzen op de voet van art. 69 Rv.
  4. Mevrouw Pecunia niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

 

Vraag 24

Twee uitspraken:

 

I.    Als gedaagde niet op de in de dagvaarding vermelde eerste zittingsdatum verschijnt, wordt de procedure geschorst zodat gedaagde opnieuw kan worden gedagvaard tegen een latere zittingsdatum.

II.   Nadat gedaagde in een bodemprocedure voor antwoord heeft geconcludeerd, volgt een comparitie van partijen tenzij de zaak daarvoor niet geschikt is.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

 

Vraag 25

Welke uitspraak is juist?

 

  1. als het rechtsmiddel van hoger beroep niet tijdig is ingesteld, kan de rechter appellant alléén in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren als de wederpartij op de termijnoverschrijding een beroep heeft gedaan;
  2. de rechter mag ambtshalve de eiser niet-ontvankelijk verklaren op grond van verjaring;
  3. de rechter mag in geen geval bewijs opdragen van feiten die tussen partijen niet betwist zijn;         
  4. geen van de bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 26

Twee uitspraken.

 

  1. In hoger beroep kan de rechter geen comparitie van partijen bevelen.
  2. Voor het leggen van executoriaal beslag is in de regel voorafgaand verlof van de voorzieningenrechter vereist.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 27

Het kort geding onderscheidt zich van de bodemprocedure doordat:

 

  1. de rechter in kort geding niet gehouden is om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen;
  2. het instellen van een eis in reconventie in kort geding niet mogelijk is;
  3. een aantal formele regels van het bewijsrecht in kort geding niet van toepassing is;
  4. tegen een kort-geding vonnis wel hoger beroep maar geen cassatie open staat.

 

Vraag 28

Twee uitspraken:

 

I.       Uit het arrest inzake Goosen/Goosen (HR 4 oktober 1996 NJ 1998,45) volgt dat herroeping van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak mogelijk is wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden.

II.       Als de eiser stelt dat alle raven wit zijn en de gedaagde die stelling niet betwist moet de rechter als vaststaand feit aannemen dat alle raven wit zijn.

 

      Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 29

Brouwsma heeft  dure wijnen op rekening gekocht bij Wijnhandel Coolaars.  Coolaars dagvaardt Brouwsma na diverse aanmaningen om te betalen maar Brouwsma verschijnt niet. Er volgt een vonnis dat Coolaars geheel in het gelijk stelt. Het vonnis wordt aan Brouwsma in persoon betekend. Brouwsma wil dat vonnis doen vernietigen omdat hij de wijn ondrinkbaar vond. Welke uitspraak is juist?

 

a.         hij moet daartoe binnen 4 weken verzet instellen; er kan geen ander gewoon rechtsmiddel worden ingesteld.

  1. hij moet daartoe binnen 4 weken verzet instellen; daarna is alleen hoger beroep mogelijk.
  2. hij moet uiterlijk binnen 4 weken nadat Coolaars de executie van het vonnis heeft voltooid verzet instellen; er kan geen ander gewoon rechtsmiddel worden ingesteld.
  3. geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 30

De processuele vrijwaring strekt er toe dat:

 

  1. bij veroordeling van de gedaagde in de hoofdzaak wordt beslist dat de in vrijwaring op te roepen partij ten opzichte van de gedaag­de in de hoofdzaak (de gevolgen van) deze veroordeling geheel of ten dele voor zijn reke­ning moet nemen.
  2. de gedaagde in de hoofdzaak, wanneer de eis wordt afgewezen en de eiser in de proceskosten wordt veroor­deeld, een extra waarborg voor de betaling daarvan verkrijgt.
  3. de eiser in de hoofdzaak een extra waarborg verkrijgt dat de gedaagde in de hoofdzaak aan de veroordeling zal voldoen.
  4. bij afwijzing van de eis in de hoofdzaak de op te roepen partij ervan wordt gevrijwaard dat deze nog door de eiser in de hoofdzaak wordt aange­sproken.

 

 

 

 

 

 

Antwoorden tentamen januari 2010

 

1

a

2

d

3

d

4

d

5

a

6

b

7

a

8

b

9

a

10

c

11

b

12

b

13

d

14

b

15

b

16

c

17

d

18

d

19

b

20

b

21

d

22

b

23

b

24

c

25

d

26

d

27

c

28

b

29

a

30

a

 

 

Tentamen maart 2011 Open vragen

 

Casus I

 

Diederik vordert van Evert een geldsbedrag terug dat hij, zo stelt hij, hem indertijd heeft geleend, maar dat Evert kennelijk niet wenst terug te betalen. Bij de dagvaarding legt hij een door Evert ondertekende schuldbekentenis over. In zijn antwoord wijst Evert er echter gemotiveerd op dat er niet van een lening sprake is geweest. Naar zijn mening werd een schenking beoogd. Voor wat betreft de schuldbekentenis wijst hij er op dat het geleende geldbedrag niet voluit geschreven is, en overigens met de tekstverwerker is opgesteld: dit heeft naar zijn mening consequenties voor de bewijskracht van dit stuk.

 

a.   Welke consequenties bedoelt Evert?

 

b.   Bespreek hoe de rechter (waarschijnlijk) zal oordelen op het punt van de bewijslast voor de vordering van Diederik.

 

c.   Zou het voorgaande antwoord anders luiden als Evers het standpunt had ingenomen, dat de vordering van Diederik is verjaard?

 

d.   Stel dat Evert er in zijn antwoord gemotiveerd op heeft gewezen dat er niet van een lening sprake is geweest. Naar zijn mening werd een schenking beoogd. Hij biedt aan zichzelf als getuige te doen horen voor deze stelling. De rechter passeert het bewijsaanbod op 2 gronden: a. er is geen plaats voor dit getuigenbewijs omdat er geen aanvullend bewijs is, en b. het valt niet te verwachten dat Evert dit bewijs zal kunnen leveren.

 

Mag de rechter ook zonder “gronden” een bewijsaanbod te passeren? Zo nee, zijn de genoemde gronden deugdelijk?

 

e.   De civiele rechter is in de bewijswaardering in beginsel vrij. Noem 3 voorbeelden van uitzonderingen die de wet hierop maakt, en 1 voorbeeld van een uitzondering die in de jurisprudentie wordt gemaakt.

 

Casus II

 

Sjors is zeer ontevreden over de wijze waarop zijn huis is gerestaureerd. Hij heeft de overeen­komst met de aannemer buitengerechtelijk ontbonden en vordert ontbindingsschade ter grootte van 25.000 euro en aanvullende schade nader op te maken bij staat. De rechtbank wijst in het dictum voor 15.000 euro ontbindingsschade toe, wijst de overige ontbindings­schade af, en laat Sjors toe bewijs bij te brengen voor de omvang van de aanvullende schadevergoeding.

 

a.   Kan Sjors van dit vonnis direct in hoger beroep?

 

b.   Stel dat het mogelijk is dat Sjors direct van dit vonnis in hoger beroep gaat, wat is dan het gevolg indien Sjors niet direct van dit vonnis in hoger beroep gaat?

 

c.   Indien Sjors van dit vonnis direct in hoger beroep kan, kan hij dan ook een grief formuleren waarbij hij de bewijsopdracht aanvecht?

 

d.   Indien Sjors van dit vonnis in hoger beroep gaat en hij formuleert alleen een grief waarbij hij de bewijsopdracht aanvecht. Wat is dan het oordeel van het hof?

 

e.   Indien Sjors niet direct van dit vonnis in hoger beroep gaat, kan hij dan de bewijsopdracht aanvechten bij een hoger beroep tegen het vonnis waarin in het dictum een beslissing wordt genomen over de aanvullende schadevergoeding?

 

Antwoorden Casus I

 

a. Het stuk voldoet niet aan eisen voor een schuldbekentenis in de zin van art. 158 – het heeft daarom geen dwingende, maar vrije bewijskracht.

 

b. Als er inderdaad voldoende gemotiveerd is betwist, dan is er bewijslast voor de lening bij Diederik, art 150 , hoofdregel (er is geen reden om aan de uitzonderingen in art 150 te denken). Diederik beroept zich immers op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde lening. De kwalificatie schenking (door Evert) is niet een bevrijdend rechtsfeit, maar een betwisting. Ten overvloede. Op basis van het schriftelijk bewijs met vrije bewijskracht ten gunste van Diederik mag de rechter, afhankelijk van de verdere stellingen en omstandigheden, het bewijs geleverd achten, tegenbewijs aan Evert opdragen, of zelfs - niet erg aannemelijk - aanvullend bewijs van Dirkt verlangen.

 

c. Het antwoord luidt nu anders, want nu is er een bevrijdend rechtsfeit gesteld door Evert, terwijl de lening op zich niet wordt betwist. Evert stelt verjaring en roept daarvan de rechtsgevolgen in; de bewijslast dat verjaring plaatshad, rust dan op Evert (als verjaring voldoende betwist werd), en in elk geval niet op Diederik.

 

d. Partijen hebben recht om getuigenbewijs te leveren, art. 166, en wel door een deugdelijk bewijsaanbod te doen. De gronden om hier het aanbod te passeren zijn beide ondeugdelijk, 1 omdat Evert de bewijslast niet heeft, maar tegenbewijs wil leveren is er geen beperking in de zin van art. 164-2 aan de bewijskracht van zijn verklaring; 2 omdat er een prognoseverbod geldt: de rechter mag het verhoor niet weigeren omdat hij niet verwacht dat daar iets uit komt – wel, zie art. 166 omdat hetgeen te bewijzen aangeboden wordt niet relevant is voor de beslissing.

e. De wet gaat uit van vrije bewijswaardering in art. 152. Dwingend bewijs is te vinden in art. 157 voor authentieke en onderhandse akten, het strafvonnis met de inhoud van art. 161, in art. 164-2, in de vele artikelen uit het BW waarin een vermoeden is vastgelegd ( bijv. 3: 46)

Ook in de jurisprudentie is een categorie van dwingend bewijs te vinden: de omkeringsregel, waarmee de HR van de feitenrechters verlangt dat zij in veel gevallen causaal verband tussen onrechtmatige daad  of wanprestatie en de daardoor ontstane schade aannemen.

 

Antwoorden Casus II

 

a. Er is een deel van het gevorderde definitief, dat wil zeggen in het dictum (‘onder de streep’)  toe- en afgewezen, namelijk € 15.000 is toegewezen en € 10.000 is afgewezen. Het vonnis is dan niet slechts een tussenvonnis waartegen hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis mogelijk zou zijn (art. 337 tweede lid Rv) maar  een deelvonnis, ook wel genaamd gedeeltelijk eindvonnis. Hoger beroep is daartegen wel mogelijk.

 

b. Het gevolg is dat het deel van het gevorderde dat in het gedeeltelijk eindvonnis

(deelvonnis) definitief is toe-, resp. afgewezen na drie maanden (art. 339 Rv) in kracht van gewijsde gaat. Die beslissingen zijn dan na die drie maanden niet meer aan te tasten. Zou gewacht worden tot het eindvonnis en aannemende dat het eindvonnis na die drie maanden wordt gewezen dan zijn de eerdere beslissingen s met een hoger beroep tegen het eindvonnis  niet meer aan te vechten.

 

c. Ja, dat kan. Bij hoger beroep tegen een deelvonnis mogen - om redenen van proceseconomie - ook de interlocutoire beslissingen worden betrokken; zie Compendium par. 10.3.5 en het voorgeschreven arrest Ponteecen/Stratex.

 

d.Het oordeel van het hof moet dan zijn  dat Sjors niet ontvankelijk is (art. 337 lid 2 Rv;). Hij komt dan in hoger beroep van het deel van het vonnis dat geen eindbeslissing betreft en dat is niet mogelijk.

 

e.Ja, dat kan, want dit deel van het vonnis is geen eindbeslissing. Daar kan hij van in hoger beroep gelijk met hoger beroep tegen het vonnis waarin in het dictum een beslissing wordt genomen over de aanvullende schadevergoeding (art. 337 lid 2 Rv).

 Tentamen maart 2011 MC vragen

 

Vraag 1

Welke uitspraak is onjuist?

 

  1. In een dagvaarding moeten de eis en de gronden daarvan worden vermeld.
  2. Een exploot van dagvaarding kan alleen door een deurwaarder worden uitgebracht.
  3. Gelet op de functie van een dagvaarding is het onmogelijk om een onjuiste partij-aanduiding in een exploot van dagvaarding later te rectificeren; er zal een nieuwe dagvaarding moeten worden uitgebracht.
  4. Eerder door de gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren moet eiser zelf in de dagvaarding vermelden.

 

Vraag 2

Welke uitspraak is onjuist?

 

  1. Een voordeel van het vastleggen van een overeenkomst van geldlening in een notariële akte is onder meer dat (de grosse van) een notariële akte als executoriale titel kan gelden.
  2. Voor wat betreft de daarin opgenomen partijverklaringen heeft de authentieke akte een hogere bewijskracht dan de onderhandse akte.
  3. Een onderhandse akte heeft vrije bewijskracht, wanneer zij door of tegen derden wordt ingeroepen.
  4. Geen van de bovenstaande uitspraken is onjuist.

Vraag 3

Welke stellingen zijn juist? Een rechter mag:

 

  1. geen door partijen niet aangevoerde rechtsgronden aanvullen;
  2. feiten of omstandigheden van algemene bekendheid aan zijn beslissing ten grond­slag leggen als deze niet door partijen zijn aangevoerd;
  3. niet de feitelijke grondslag van een vordering aanvullen;
  4. alleen bij de gelegenheid van een comparitie na antwoord partijen om informatie vragen als hij dat voor de beoordeling van de zaak meent nodig te hebben.

 

  1. a en d.
  2. b en c.
  3. c en d.
  4. b en d.

 

Vraag 4

Welke uitspraak is juist?

 

  1. In de verzoekschriftprocedure gelden dezelfde regels met betrekking tot de relatieve competentie als in de dagvaardingsprocedure.
  2. In de verzoekschriftprocedure worden de regels van het bewijsrecht onverkort toegepast.
  3. In tegenstelling tot hetgeen geldt bij een eis in reconventie in de dagvaardings­procedure is een tegenverzoek in een verzoekschriftprocedure alleen toegestaan als dit verzoek betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek.
  4. Geen van de voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 5

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Een dwangsom kan aan alle veroordelingen worden verbonden.
  2. Verbeurde dwangsommen verjaren door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd werden.
  3. Een verbeurde dwangsom blijft verbeurd, ook als de uitspraak waarop deze is gesteld, in hoger beroep wordt vernietigd.
  4. Geen van voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 6

Twee uitspraken. Welke is / zijn juist?

 

I.    Alvorens verlof tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag kan worden verleend, zullen eerst alle partijen tot een mondelinge behandeling moeten worden opgeroepen;

II.    Er kan alleen verlof voor conservatoir leveringsbeslag worden verleend als de eis in hoofdzaak ten tijde van het indienen van het verzoekschrift reeds aanhangig is.

 

  1. I en II zijn beide juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 7

Tussen werknemer A en de vrouw van werkgever B is op de werkplek een buiten­echtelijke relatie ontstaan. B stapt naar de voorzienin­genrechter, vordert in kort geding een verklaring voor recht dat de handel­wijze van A een dringende reden tot onmiddellijk ontslag oplevert en eist een verbod voor B om tijdens de ontslag­procedure de werkplek te betreden. Welke uitspraak is juist?

 

  1.  Zowel de verklaring voor recht als het verbod kan de voor­zieningenrechter toewijzen.
  2. Noch de verklaring voor recht noch het verbod kan de voor­zieningenrechter toewijzen.
  3. De verklaring voor recht kan de voor­zie­ningenrechter niet, het verbod kan de voorzieningen­rechter wel toewijzen.
  4. De verklaring voor recht kan de voor­zie­ningenrechter wel, het verbod kan de voorzieningen­rechter niet toewijzen.

 

 

Vraag 8

Een partij die zonder in rechte te zijn verschenen in eerste aanleg volledig in het ongelijk is gesteld,

 

  1. heeft in een dagvaardingszaak de keuze tussen verzet of hoger beroep.
  2. heeft in een verzoekschriftprocedure de keuze tussen verzet of hoger beroep.
  3. kan zowel in een verzoekschriftprocedure als in een dag­vaardingszaak slechts verzet instellen.
  4. kan in een dag­vaardingszaak slechts verzet instellen.

 

Vraag 9

Op 1 juli 2010 krijgt Jansen verlof om conservatoir beslag te leggen ten laste van Barend. De voorzieningenrechter stelt de in het derde lid van artikel 700 Rv bedoelde termijn op 14 dagen. Op basis van dit verlof laat Jansen op 1 september 2010 het beslag leggen. Daarna wordt Barend gedagvaard bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2010.

Welke stelling is juist?

 

  1. Het beslag van 1 september is nietig omdat het te laat is gelegd.
  2. De dagvaarding is nietig omdat die te laat is uitgebracht.
  3. Het beslag is vervallen omdat de dagvaarding te laat is uitgebracht.
  4. Het beslag is van kracht zolang het in het tweede lid van artikel 704 Rv geregelde geval zich niet voordoet.

 

Vraag 10

De minderjarige Harold heeft geld van Geert te vorderen. Gerard betaalt niet. Daarop begint Erik, de vader van Harold, in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger een procedure tegen Geert. Geert heeft op zijn beurt geld van Erik te vorderen en reageert daarom met een conclusie van antwoord waarbij hij niet alleen verweer voert, maar ook een eis in reconventie instelt tegen Erik.

Welk antwoord is juist ?

 

  1. De rechter zal Geert in zijn eis in reconventie niet ontvankelijk verklaren.
  2. De rechter zal de eis in reconventie van Geert moeten aanmerken als een dag­vaarding waarmee Geert een afzonderlijke procedure tegen Harold begint.
  3. De rechter zal eerst bij incidenteel vonnis dienen te beoordelen of hij Geert in zijn eis in reconventie ontvankelijk verklaart.
  4. De rechter zal de eis in reconventie van Geert in behandeling nemen.

 

Vraag 11

Teun is bij vonnis veroordeeld tot betaling van 80.000 euro aan Marit. Marit laat het vonnis door de deurwaarder betekenen waarbij de deurwaarder aan Teun tevens een bevel tot betaling doet. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Zolang Teun tegen het vonnis een rechtsmiddel kan instellen kan de deurwaarder geen executoriale beslagen leggen.
  2. De deurwaarder kan geen executoriale beslagen leggen wanneer het vonnis uit­voerbaar bij voorraad is verklaard.
  3. De deurwaarder kan executoriale beslagen leggen zelfs nadat Teun een rechtsmiddel heeft ingesteld indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
  4. De alternatieven a, b en c zijn allen onjuist.

 

 

 

Vraag 12

A vordert van B € 1.500. B vordert in reconventie van A € 500. Beide vorderingen worden door de rechter afgewezen. Heeft A rechtsmiddelen ter beschikking tegen de afwijzing van zijn vordering?

 

  1. Geen
  2. Hoger beroep
  3. Cassatie
  4. A mag kiezen tussen hoger beroep of cassatie.

 

Vraag 13

Piet woont in Amsterdam en is eigenaar van een pakhuis in Maastricht. Piet verkoopt en levert dat pakhuis aan Henk BV, gevestigd te Roermond. Na de levering ontdekt men bij Henk BV dat het pakhuis allerlei gebreken heeft en Henk BV stelt Piet daarom aansprakelijk voor 4.000 euro schade op grond van toerekenbaar tekortschieten. Welk antwoord is juist?

 

  1. Henk BV moet Piet dagvaarden voor de rechter in Maastricht of Amsterdam.
  2. Henk BV moet Piet dagvaarden voor de rechter in Roermond.
  3. Henk BV moet Piet dagvaarden voor de rechter in Amsterdam.
  4. Henk BV kan Piet met succes dagvaarden voor elke rechter in Nederland.

 

Vraag 14

In een bodemprocedure bij de sector civiel is een datum voor een comparitie na antwoord vastgesteld. Bij de voorbereiding hiervan ziet de rechter dat de vordering van eiser lijkt te zijn verjaard, terwijl gedaagde daar in de conclusie van antwoord met geen woord over rept.

Welk alternatief is juist?

 

  1. De rechter mag bij de comparitie de vraag of de verjaring is gestuit, onbesproken laten.
  2. De rechter mag na de comparitie (waarin de verjaring niet ter sprake kwam) de vor­dering - zonder daartoe strekkend verweer van gedaagde - afwijzen, omdat deze verjaard is.
  3. De rechter moet na de comparitie (ook als de verjaring daarin niet ter sprake kwam) de vordering afwijzen, omdat deze verjaard is.
  4. Geen enkel alternatief is juist.

 

Vraag 15

Doolstra is veroordeeld om aan Yzermans € 5.000 te betalen. Na betekening en sommatie laat Yzermans op 1 mei beslag leggen op de rekening van Doolstra bij de TBC-bank. Volgens de tijdig uitgebrachte verklaring van TBC bedroeg het saldo van Doolstra op 1 mei € 3.000 en is op 15 mei de rente over het creditsaldo gedurende het afgelopen boekjaar (tot 1 mei) ad € 50 bijgeschreven.

Welke uitspraak is juist?

 

In het kader van de afwikkeling van dit beslag zal TBC aan Yzermans moeten afdragen:

 

  1. niets
  2. € 3.000
  3. € 3.050
  4. € 5.000

 

Vraag 16

Het burgerlijk procesrecht is inmiddels reeds zover gedeformaliseerd dat

 

  1. een hoger beroep dat bij dagvaarding zou moeten worden ingesteld, ook ontvankelijk kan zijn als het bij verzoekschrift is ingesteld.
  2. een hoger beroep ook nog kort na het verstrijken van de appeltermijn kan worden ingesteld indien de wederpartij geen specifiek belang heeft bij een beroep op de termijnoverschrijding.
  3. ten aanzien van een vordering in kort geding, wanneer daaraan de spoedeisendheid blijkt te ontbreken, conversie plaatsvindt en deze als vordering in de bodemprocedure wordt berecht.
  4. bij nietigheid van een dagvaarding geen griffierecht verschuldigd is.

 

Vraag 17

X vordert bij de kantonrechter ontbinding van een met Y gesloten overeenkomst en vervangende schadevergoeding van € 1800 omdat Y te laat presteerde. Y betwist die schade. De kantonrechter wijst de ontbinding toe, maar verklaart X niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien ten aanzien van de aard en omvang van de schade te weinig is gesteld. Om alsnog kans op toewijzing van de vordering tot schadevergoeding te maken:

 

  1. kan X hetzij appel instellen, hetzij de verbeterde vordering opnieuw instellen.
  2. moet X de verbeterde vordering opnieuw instellen.
  3. moet X appel instellen.
  4. geen van bovenstaande antwoorden is juist.

 

Vraag 18

Welk van onderstaande uitspraken is juist?

 

  1. De motiveringseis van artikel 128 lid 2 Rv gaat niet zover, dat er in bepaalde gevallen een mededelingsplicht van gedaagde uit voorvloeit.
  2. Concentratie van verweer houdt onder meer in dat alle principale verweren in de conclusie van antwoord moeten worden aangevoerd.
  3. Wordt in eerste aanleg in het geheel geen principaal verweer gevoerd, dan kan ook in hoger beroep geen principaal verweer worden gevoerd.
  4. Wordt in eerste aanleg in de conclusie van antwoord geen principaal verweer gevoerd, dan kan in hoger beroep alsnog principaal verweer worden gevoerd.

 

Vraag 19

A heeft tot verhaal van zijn vorde­ring op B executoriaal beslag gelegd onder C. Na de beslag­leg­ging cedeert B zijn vor­dering op C aan D, die niet van het beslag op de hoogte is.

 

  1. De cessie is wegens strijd met het beslag zonder rechtsge­volg.
  2. De cessie is geldig maar kan niet aan A worden tegengewor­pen.
  3. De cessie is geldig en kan ook aan A worden tegengeworpen indien D te goeder trouw was.
  4. De cessie is geldig indien D te goeder trouw was en onder bezwarende titel verkreeg.

 

Vraag 20

Welke stelling is juist?

 

  1. Arbitrage kan alleen schriftelijk worden overeengekomen.
  2. Arbiters moeten ambtshalve vaststellen of partijen arbitrage zijn overeengekomen.
  3. Arbiters moeten ambtshalve vaststellen of partijen arbitrage schriftelijk zijn overeengekomen.
  4. De overeenkomst tot arbitrage kan bij betwisting alleen door middel van geschrift worden bewezen.

 

 

Antwoorden MC vragen januari 2010

 

1

3

2

2&4

3

2

4

3

5

2

6

4

7

3

8

4

9

3

10

1

11

3

12

2

13

1

14

1

15

3

16

1

17

1

18

4

19

2

20

4

 

Tentamen juni 2011 open vragen

 

Casus I

 

Jeremy Clarkson woont in Amsterdam West en is liefhebber van mooie auto’s. Op de

jaarlijkse autoshow in Geneve hoort hij bij toeval dat een Bugatti Veyron 16.4 (catalogusprijs circa 1 miljoen euro) te koop komt. De huidige eigenaar, een voormalige sjeik uit Bahrein die nu in Utrecht woont, wil van de auto af. Jeremy neemt contact op met de sjeik en ze bereiken overeenstemming over de koop van de Bugatti. Op de afgesproken datum weigert de sjeik echter de auto aan Jeremy te leveren. Jeremy is bang dat de sjeik de auto voor een betere prijs aan een derde wil leveren, en vreest ook schade te hebben, omdat hij zelf auto’s voor een laag bedrag heeft verkocht om op de afgesproken datum de koopprijs voor de Bugatti te kunnen voldoen. Jeremy vraagt uw advies. De Bugatti bevindt zich in de haven van Rotterdam. Bekend is ook dat de sjeik een bankrekening aanhoudt bij de RAMBO bank te Amsterdam.

 

Vraag 1

Welk beslag of welke beslagen komen in aanmerking om Jeremy’s zorgen zoveel

mogelijk weg te nemen?

 

Vraag 2

Welke rechter(s) is/zijn relatief bevoegd het verzochte beslag of de verzochte

beslagen in behandeling te nemen?

 

Vraag 3

Kan de sjeik een procedure beginnen waarin hij opheffing van het beslag/de

beslagen kan vorderen of verzoeken? Zo ja: welke gronden kunnen tot die opheffing leiden?

 

Vraag 4

Stel dat in de door Jeremy aanhangig gemaakte hoofdzaak (nakoming van een

koopovereenkomst) de vordering van Jeremy volledig wordt afgewezen.

Vervalt dan het beslag op de datum van de uitspraak?

 

Vraag 5

Kan de sjeik dan zijn door de beslaglegging geleden schade op Jeremy verhalen? Zo

ja, wat is daarvan de grondslag?

 

Casus II

 

Stel: U bent advocaat van Herreweghe. Koopman woont naast Herreweghe. Koopman maakt

er een gewoonte om laat op de avond luide muziek te spelen. Herreweghe heeft Koopman

meerdere malen tevergeefs gevraagd om in de late uren niet met een dusdanig hard volume

muziek te spelen, omdat zijn nachtrust daar in ernstige mate onder heeft te lijden. Herreweghe

heeft er genoeg van en wil nu dat Koopman door de rechter wordt veroordeeld om na een

bepaald tijdstip geen muziek meer te spelen. Koopman heeft in correspondentie met u niet

betwist dat hij ’s avond laat nog harde muziek speelt, maar meent dat het horen van muziek

van de buren bij wonen in een grote stad hoort. U overweegt om een kort geding tegen

Koopman te beginnen.

 

Vraag 6

Noem drie vereisten voor een kort geding en beargumenteer of aan ieder van deze

vereisten is voldaan.

 Antwoorden Casus I

 

Vraag 1

Conservatoir beslag (“conservatoir” moet genoemd worden). Executoriaal beslag is fout want er is geen executoriale titel. Zowel executoriaal als conservatoir noemen is eveneens fout want tegenstrijdig. Tot levering/afgifte op /van de auto als bedoeld in 730 Rv. Beslag voor het verhaal van de schade) onder de Rambo bank (1 punt) als bedoeld in 718 Rv. Beslag op de auto voor het verhaal van de schade is niet fout maar levert geen punt op. Het gaat Jeremy er immers om de auto in eigendom te krijgen.

 

Vraag 2

Artikel 700 Rv

de rechter waar de zaak dat is de auto zich bevindt, zijnde (de rechter in) Rotterdam. OF de rechter waar de schuldenaar woonachtig is of de derde is gevestigd, zijnde Utrecht of Amsterdam.

 

Vraag 3

Procedure:

Gewone (bodem)procedure  en/of in kort geding. 

Opheffingsgronden:

Artikel 705 Rv

Aan het materiele recht ontleende gronden of (summierlijk) blijken van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht en de overige in art. 705 Rv genoemde gronden

Belangenafweging tussen de beslagene en de beslaglegger

 

Vraag 4

1.        704 tweede lid Rv  (lid 2 moet genoemd worden ander geen punt)

2.         Uitspraak moet eerst kracht van gewijsde hebben

3.         Uitspraak heeft kracht van gewijsde als geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden ingesteld (of een soortgelijke beantwoording, bijvoorbeeld zodra appeltermijn onbenut is verstreken)

Wie als antwoord geeft dat het beslag op die datum vervalt als de rechter dat heeft bepaald (wat natuurlijk kan met een uitspraak in reconventie ) krijgt 2 punten.

 

Vraag 5

Onrechtmatige daad

de vordering is geheel afgewezen

arrest “risicoaansprakelijkheid beslaglegger” = “Kranenburg”

 

 

 

 

 

Antwoorden Casus II

 

Vraag 6

 

1.De aanwezigheid van een spoedeisend belang (3 punten) (art. 254 Rv 1 punt). De spoedeisendheid wordt bepaald door een afweging van de belangen van partijen. Deze zaak is spoedeisend nu een beslissing in een gewone procedure niet (door Herreweghe) kan worden afgewacht (3 punten). Een goed gemotiveerd antwoord dat dit juist niet het geval zou zijn, kan ook 3 punten opleveren. 

 

2.De zaak moet geschikt zijn voor een kort geding (3 punten) (art. 256 Rv 1 punt). Dat is het geval nu de zaak overzichtelijk/feitelijk niet ingewikkeld is (3 punten). Een goed gemotiveerd antwoord dat dit juist niet het geval zou zijn, kan ook 3 punten opleveren. 

 

3.De te vragen veroordeling moet een voorziening bij voorraad zijn (2 punten) (art. 254 Rv 1 punt). Daarvan is hier sprake nu het een ordemaatregel betreft waarmee wordt vooruitgelopen op een rechtsbeslissing die in een bodemprocedure zou kunnen worden gegeven (3 punten). Een goed gemotiveerd antwoord dat dit juist niet het geval zou zijn, kan ook 3 punten opleveren. 

 

Tentamen juni 2011 MC vragen

 

Vraag 1

Welke uitspraak is onjuist?

 

  1. Wanneer een gedaagde niet thuis wordt aangetroffen door een deurwaarder, dan zal deze deurwaarder de dagvaarding door ter post bezorging kunnen betekenen.
  2. Een dagvaardingszaak is aanhangig vanaf de dagtekening van de ontvangst­beves­tiging van de dagvaarding.
  3. Verzoekschriften hoeven niet altijd tegen een wederpartij te zijn gericht.
  4. De oproeping voor de mondelinge behandeling in een verzoekschriftprocedure moet door een deurwaarder worden gedaan.

 

Vraag 2

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De eiser kan gedurende de eerste aanleg niet de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden aanvullen.
  2. Aan een aanvulling van de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden, waarmee de verschenen gedaagde akkoord is, is de rechter gebonden.
  3. Aanvulling van de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden is, nadat de verschenen gedaagde hiertegen bezwaar heeft gemaakt, slechts mogelijk indien de rechter dit toestaat.
  4. Aanvulling van de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden kan bij de sector civiel ook mondeling plaatsvinden indien de verschenen gedaagde het hiermee eens is.

 

Vraag 3

Een verhuurder heeft de ontruiming van een woning gevorderd, wegens wanprestatie van de huurder. Ter uitvoering van het op 1 maart 2010 gewezen verstekvonnis dat op 3 maart 2010 via een huisgenoot van de gedaagde werd betekend, werd op 8 maart 2010 een begin gemaakt met de ontruiming van de woning. Op 9 maart 2010 haalde huurder met het oog op die ontruiming nog spullen uit de woning, die op 10 maart definitief werd ontruimd. Binnen welke termijn moet verzet worden ingesteld?

 

  1. Binnen vier weken na 1 maart 2010.
  2. Binnen vier weken na 3 maart 2010.
  3. Binnen vier weken na 9 maart 2010.
  4. Binnen vier weken na 10 maart 2010.

 

Vraag 4

Joost spreekt schoonmaakbedrijf Toschoon aan tot schadevergoeding wegens wanpresta­tie. De inboedel van Joost is bij de schoonmaak beschadigd. Toschoon heeft op instructie van Joost het schoonmaakmiddel VQ3 gebruikt. De rechter wijst een tussenvonnis waarin als eindbeslissing is opgenomen dat Toschoon niet aansprakelijk is wanneer uit een te gelasten deskundi­genonderzoek zal blijken dat VQ3 voor een geval als dit geen geschikt schoonmaakmiddel is. Het dictum van het tussenvonnis beperkt zich ertoe dat deskundi­genonderzoek wordt gelast, terwijl verdere beslissingen worden aangehouden. Joost is het volstrekt oneens met dit tussenvonnis. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Joost kan in geen geval in hoger beroep komen van dit tussenvonnis voordat de rechter in eerste aanleg eindvonnis heeft gewezen.
  2. Joost  kan zonder meer in hoger beroep komen van dit tussenvonnis, nu er een eindbeslissing in is opgenomen.
  3. Joost kan binnen de appeltermijn, alsnog, na het wijzen van het tussenvonnis, aan de rechter in eerste aanleg verzoeken tussentijds appel open te stellen.
  4. Geen van voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 5

Twee uitspraken:

- I Evenmin als de bodemrechter gebonden is aan beslissingen over de rechtsbetrekking van partijen van de voorzieningenrechter, is de voorzieningenrechter gebonden aan dergelijke beslissingen van de bodemrechter.

- II De gebondenheid van partijen aan beslissingen over hun rechtsbetrekking in een vonnis wordt kracht van gewijsde genoemd.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 6

A heeft voor een vordering van EUR 80.000,- executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsloods van B. Twee weken later legt C voor een vordering van EUR 40.000,- eveneens executoriaal beslag op de bedrijfsloods van B. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Wanneer de netto executieopbrengst van de bedrijfsloods te gering is om A en C beiden ten volle te voldoen, ontvangen A en C elk de helft van de opbrengst..
  2. Wanneer de netto executieopbrengst van de bedrijfsloods te gering is om A en C beiden ten volle te voldoen, wordt eerst de vordering van A voldaan en gaat het restant naar C.
  3. Wanneer de netto executieopbrengst van de bedrijfsloods te gering is om A en C beiden ten volle te voldoen, ontvangen A en C elk evenredig met hun vordering een deel van die opbrengst.
  4. Geen van voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 7

Twee uitspraken:

- I Indien na de conclusie van antwoord een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, hebben partijen niet altijd recht op pleidooi.

- II Indien de gedaagde een tegenvordering meent te hebben op eiser, dan zal een dagvaarding in reconventie moeten worden uitgebracht.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 8

Twee uitspraken:

- I Wanneer gedaagde zonder bericht van verhindering niet in persoon op de comparitie na antwoord verschijnt, mag de rechter daaruit concluderen dat het in de conclusie van antwoord aangevoerde verweer niet langer wordt gehandhaafd.

- II Wanneer de rechter besluit geen comparitie na antwoord te gelasten, dan kan het gelasten daarvan in appel worden afgedwongen.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 9

Twee uitspraken:

- I Een geschrift dat het uiterlijk heeft van een authentieke akte, wordt daarvoor gehouden behoudens bewijs van het tegendeel.

- II Een geschrift dat het uiterlijk heeft van een onderhandse akte, wordt daarvoor gehouden behoudens bewijs van het tegendeel.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 10

      Floris vordert van Karl betaling van 8.000 euro. Floris stelt dat hij voor dit bedrag aan Karl een auto had verkocht. Karl betwist niet dat hij de auto heeft gekocht. Volgens Karl bedroeg de koopprijs echter niet 8000 euro maar 4000 euro.

Welk antwoord is juist?

 

  1. Floris heeft de bewijslast dat de koopprijs 8000 euro bedroeg.
  2. Karl heeft de bewijslast dat koopprijs 4000 euro bedroeg.
  3. Floris heeft de bewijslast dat de koopprijs 8000 euro bedroeg, en Karl heeft de bewijslast dat koopprijs 4000 euro bedroeg.
  4. De rechter moet de bewijslast leggen op de partij die zijn betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd.

 

Vraag 11

      Indirect bewijs - waarbij de rechter voor de vaststelling van betwiste feiten gevolg­trekkingen maakt uit wel vaststaande feiten - kan een belangrijke rol spelen in de civiele procedure. Het speelt een belangrijke rol in het arrest:

 

1.   De Jong/Carnifour.

2.   De Rooij/Van der Sluijs.

3.   Van Raalte/SHBeheer.

4.   Leebeek/Vrumona.

 

Vraag 12

      Bertrand heeft schade toegebracht in een aan Klomp toebehorend huis. Klomp vordert schadevergoeding onder aanvoering onder meer van de stelling dat Bertrand als huurder wanprestatie heeft gepleegd. In de procedure voert Bertrand onder meer aan dat er sprake was van bruikleen en in dit opzicht krijgt Bertrand gelijk. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Nu Klomp niet de juiste rechtsbetrekking aan zijn eis ten grondslag heeft gelegd, wordt hij daarin niet-ontvankelijk verklaard.
  2. Nu Klomp niet de juiste rechtsbetrekking aan zijn eis ten grondslag heeft gelegd, wordt de eis afgewezen.
  3. Slechts door zijn eis te wijzigen kan Klomp bereiken dat de gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen.
  4. Ook zonder dat wijziging van eis plaatsvindt, kan de gevorderde schadevergoeding toegewezen worden.

 

Vraag 13

      Verhuurder Pietersen is in kort geding veroordeeld tot het treffen van bepaalde voorzieningen aan de huurwoning van Jakobsen onder verbeurte van dwangsommen bij het uitblijven daarvan. Omdat Pietersen niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, heeft hij voor € 10.000,- aan dwangsommen verbeurd. Na betaling hiervan start Pietersen een bodemprocedure over hetzelfde onderwerp. De rechter oordeelt dat er geen grond was Pietersen tot de in kort geding toegewezen voorzieningen te veroordelen.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De Hoge Raad heeft in het arrest Kempkes/Samson beslist dat Pietersen in bovenstaande situatie de door hem betaalde dwangsommen kan terugvorderen.
  2. De Hoge Raad heeft in het arrest De Heel/Korver beslist dat Pietersen in bovenstaande situatie de door hem betaalde dwangsommen kan terugvorderen.
  3. De Hoge Raad heeft in het arrest Van Raalte/SH Beheer beslist dat Pietersen in bovenstaande situatie de door hem betaalde dwangsommen niet kan terugvorderen.
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 14

Welk beginsel van procesrecht speelt in artikel 85 lid 4 Rv de belangrijkste rol?

 

1.   Hoor en wederhoor.

2.   Waarheidsvinding.

3.   Onpartijdige rechtspraak.

4.   Partij-autonomie.

 

Vraag 15

      De eiser dagvaardt een vennootschap voor de rechtbank Amsterdam, sector civiel terzake van een vordering van 80.000 euro met betrekking tot geleverde en verder te verhandelen zaken. Welke van onderstaande uitspraken over de bevoegdheid van de rechtbank is niet juist?

 

Indien de rechtbank, sector civiel

  1. geen (internationale) rechtsmacht heeft, verklaart zij zich zonodig ambtshalve onbevoegd;
  2. voor het geschil niet de absoluut bevoegde rechter is, zal zij zich ambtshalve onbevoegd verklaren;
  3. voor het geschil niet de volgens de wet relatief bevoegde rechter is, zal zij zich ambtshalve onbevoegd verklaren;
  4. voor het geschil niet de sectorcompetente rechter is, zal zij ambtshalve de zaak naar de wel sectorcompetente rechter verwijzen.

 

Vraag 16

      Egberts laat Freriks dagvaarden voor de sector kanton van de rechtbank vanwege een niet betaalde rekening. Op de roldatum verschijnt Freriks echter niet in rechte. Bij onderzoek blijkt dat in de dagvaarding een fout is geslopen: weliswaar is de dag van de week juist vermeld, maar de datum niet. Wat zal het gevolg zijn?

 

  1. De rechter wijst de vordering toe.
  2. De rechter spreekt de nietigheid van de dagvaarding uit.
  3. De rechter verleent verstek tegen Freriks.
  4. De rechter bepaalt een nieuwe roldatum, waarvoor Freriks bij exploot moet worden opgeroepen.

 

Vraag 17

Welke van onderstaande uitspraken over de partijgetuige is juist?

 

  1. Een partij kan alleen op eigen verzoek als getuige worden gehoord.
  2. De verklaring van een partijgetuige kan slechts bewijs in haar voordeel opleveren indien zij wordt ondersteund door een verklaring van een andere getuige.
  3. Aan de als getuige opgeroepen partij komt een gelijk beroep op het verschoningsrecht toe als de echtgenoot van die partij heeft.
  4. De verklaring van een partijgetuige is niet beperkt in bewijskracht indien die verklaring betrekking heeft op feiten waarvoor de wederpartij bewijslast heeft.

 

 

 

Vraag 18

      De eiser heeft gesteld dat de overeenkomst waarop hij zijn eis grondt, is vastgelegd in een brief aan gedaagde, die door de gedaagde voor akkoord is getekend en geretourneerd. Gedaagde betwist stellig dat het zijn handtekening is die onder de overgelegde brief staat.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De eiser zal moeten bewijzen dat de handtekening op de brief die van gedaagde is.
  2. De gedaagde zal moeten bewijzen dat de handtekening op de brief niet zijn handtekening is.
  3. Slechts wanneer deze brief zou zijn geregistreerd, heeft deze dwingende bewijskracht.
  4. Slechts wanneer deze brief aangetekend, met bericht van ontvangst zou zijn verzonden heeft deze dwingende bewijskracht.

 

Vraag 19

      De eiser heeft aangeboden een door hem gestelde overeenkomst door middel van met name genoemde getuigen te bewijzen.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Zonder een zodanig bewijsaanbod mag de rechter de eiser geen getuigenbewijs opdragen.
  2. Een zodanig bewijsaanbod verplicht de rechter om de eiser tot het getuigenbewijs van de betreffende overeenkomst toe te laten.
  3. Als het bewijsaanbod ter zake dienend is en het bestaan van de overeenkomst betwist is, zal de rechter de eiser tot het getuigenbewijs toe moeten laten, zelfs al acht hij het uiterst onwaarschijnlijk dat het bewijs geleverd zal kunnen worden.
  4. Als het bewijsaanbod ter zake dienend is en het bestaan van de overeenkomst betwist is, zal de rechter de eiser tot het getuigenbewijs toe moeten laten, tenzij hij het uiterst onwaarschijnlijk acht dat het bewijs geleverd zal kunnen worden.

 

Vraag 20

      Guetta heeft een vordering tot vergoeding van schade ingesteld tegen Roest. De vordering is primair gegrond op wanprestatie, subsidiair op onrechtmatige daad. Ondanks bestrijding door Roest wordt de vordering op basis van wanprestatie toegewezen; aan de subsidiaire grondslag wordt geen overweging gewijd. Roest gaat in beroep en richt grieven tegen de toewijzing. Guetta voert verweer. In zijn arrest geeft het hof Roest gelijk voor wat betreft de wanprestatie, maar het bekrachtigt het arrest toch, omdat de grondslag onrechtmatige daad toewijzing rechtvaardigt. In hoger beroep hebben partijen die grondslag onbesproken gelaten.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De beslissing van de appelrechter is in strijd met de lijdelijkheid van de rechter en daarom onjuist.
  2. De beslissing van de appelrechter is in strijd met het voor het hoger beroep geldende grievenstelsel en daarom onjuist.
  3. De beslissing van de appelrechter is in overeenstemming met de devolutieve werking van het hoger beroep en daarom juist.
  4. Geen van voorgaande 3 stellingen is juist.

 

 

 

 

Antwoorden tentamen juni 2011 MC vragen

 

1

1,2,4

2

3

3

3

4

3

5

3

6

3

7

2

8

3

9

2

10

1

11

4

12

4

13

4

14

1

15

3

16

4

17

4

18

1

19

3

20

3

 

Tentamen NIBPR december 2012

DEEL II: OPEN VRAGEN

CASUS 1 (25 punten)

Stel: U bent advocaat van de geluidsstudio Weinen B.V. Deze studio heeft gedurende een periode van enkele maanden in opdracht van de tenor Farinelli geluidsopnamen gemaakt voor een door hem nieuw uit te brengen CD. Farinelli is zeer tevreden over de aanpak van de geluidsstudio en de geluidskwaliteit van de uiteindelijke CD. De verkoop van deze nieuwe CD valt echter bijzonder tegen, waardoor Farinelli niet in staat is het totaal door hem aan de geluidsstudio verschuldigde bedrag van € 23.600,-- te voldoen. De geluidsstudio heeft het eerst paar maanden aangezien , maar vraagt u nu Farinelli in rechte te betrekken teneinde betaling van genoemd bedrag af te dwingen. Dit bij voorkeur op korte termijn, omdat Weinen B.V. meerdere openstaande schulden heeft en het geld van Farinelli nodig heeft om ze te betalen.

Motiveer uw antwoord en vermeld daarbij relevante wetsartikelen en/of jurisprudentie.

Vraag 1 (5 punten)

Kiest u in dit geval voor een dagvaardings- of een verzoekschriftprocedure?

Vraag 2 (5 punten)

Maakt u deze zaak aanhangig bij de sector civiel of bij de kantonrechter?

Vraag 3 (5 punten)

Hoe kunt u voorkomen dat een eventueel door Farinelli in te stellen hoger beroep tegen de te verkrijgen rechterlijke beslissing de tenuitvoerlegging daarvan zal schorsen?

Vraag 4 (10 punten)

De directeur van Weinen B.V. vraagt zich af of het mogelijk zou zijn om - in de plaats van de hiervoor onder 1 en 2 genoemde procedure – met voldoende kans op succes in kort geding betaling door Farinelli af te dwingen. Acht u het mogelijk om een geldvordering in kort geding in te stellen en zo ja, hoe schat u – gelet op de in de casus genoemde omstandigheden – uw kans op succes daarbij in?

CASUS 2 (25 punten)

Nick en Simone zijn begin dit jaar uit Nederland geëmigreerd. Ze wonen nu zo’n 200 kilometer onder Parijs in een echte Franse boerderij. Hun Nederlandse woning in Den Haag hebben zij voor onbepaalde tijd verhuurd aan Karel. Karel betaalt elke maand de huur op de bankrekening van Nick en Simone bij de SNS Bank in Amsterdam. Omdat zij hun Franse boerderij nog ingrijpend verbouwen hebben Nick en Simone hun collectie boeken (waaronder enkele zeer zeldzame exemplaren) opgeslagen in de kelder van hun aan Karel verhuurde Haagse huis. Op een zekere dag is na een flinke storm het dak van de door Karel gehuurde woning, dat kennelijk al in zeer slechte staat verkeerde, ingestort. Als gevolg daarvan zijn de meubels en overige bezittingen van Karel zwaar beschadigd. De schade bedraagt circa 9.000 euro. Karel stelt Nick en Simone daarvoor aansprakelijk maar zij reageren niet op diverse brieven die Karel hen in dit verband zond. Karel schakelt u in als advocaat.

Vraag 5 (5 punten)

Uit informatie bij de Gemeentelijke basisadministratie blijkt dat Nick en Simone de Nederlandse nationaliteit hebben en officieel in Frankrijk wonen. Hun adres daar is bekend. U besluit een procedure in Nederland aanhangig te maken. Op grond waarvan heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht?

Vraag 6 (4 punten)

U adviseert om voorafgaande aan de hiervoor in vraag 1 bedoelde procedure tot beslaglegging over te gaan op de in de casus bedoelde collectie boeken van Nick en Simone. Bij welke rechter dient u het verlof om dit beslag te leggen te verzoeken?

Vraag 7 (5 punten)

Welk beslag of beslagen zou u verder kunnen adviseren?

Vraag 8 (7 punten)

Nadat de deurwaarder het beslag op de boeken heeft gelegd meldt zich een zekere Harry die beweert dat hij de eigenaar is van de boeken die zich nog steeds in de kelderruimte in Den Haag bevinden. Het staat vast dat Nick en Simone die boeken aan Harry hadden geschonken, daags na het gelegde beslag. Nick en Simone wisten op het moment van die schenking nog niet dat het beslag was gelegd. U kunt aannemen dat ook Harry ten tijde van de schenking volkomen te goeder trouw was. Moet Harry het beslag op de boeken tegen zich laten gelden of heeft Karel pech en moet hij het eigendomsrecht van Harry respecteren?

Vraag 9 (4 punten)

In de procedure tussen Karel enerzijds en Nick en Simone anderzijds wordt Karel bij vonnis van 19 december in het ongelijk gesteld. Zijn door die uitspraak dan tevens van rechtswege de door Karel gelegde beslagen vervallen?

 

 

 

 

 

 

Normantwoord open vraag casus 1 en casus 2 tentamen NIBPR 21 december 2012

Vraag 1 (5 punten)

Voor een dagvaardingsprocedure omdat het hier gaat om een vordering tot een betalingsveroordeling en niet uit de wet voortvloeit dat deze zaak met een verzoekschrift zou moeten worden ingeleid (art. 261 lid 2 Rv en/of art. 78 Rv).
Boek p. 4,5, 285, 287, 288

Vraag 2 (5 punten)

Bij de kantonrechter omdat het een geldvordering onder de grens van art. 93 sub a Rv betreft.
Boek p. 269

Vraag 3 (5 punten)

Door in de dagvaarding te vorderen dat de rechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren (art. 233 Rv en art. 350 Rv).

Boek p. 109, 213, 214

Vraag 4 (10 punten)

Geldvorderingen kunnen in kort geding worden toegewezen.
Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang ex art. 254 Rv; nu het een geldvordering betreft, dient de rechter wel terughoudend te zijn bij de toewijzing daarvan en zal duidelijker dan in andere zaken aannemelijk moeten worden gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De aanwezigheid van een mogelijk restitutierisico aan de zijde van Weinen B.V. staat op zich niet aan toewijzing van de vordering in de weg nu dit enkel een factor is die de kortgedingrechter in de afweging van de belangen moet betrekken.
Het spoedeisende belang moet vervolgens een voorziening bij voorraad vergen en dus zoveel mogelijk op een (eventuele) beslissing in de hoofdzaak vooruitlopen. In casu lijkt hier aan voldaan te zijn omdat hier een condemnatoir vonnis wordt gevraagd.
De zaak moet natuurlijk ook geschikt zijn voor een kort geding doordat deze (feitelijk of juridisch) niet ingewikkeld is (art. 256 Rv). Daaraan lijkt te zijn te voldaan nu Farinelli “tevreden” is en enkel heeft aangegeven niet te kunnen betalen.

Boek p. 273, 274, 276

Vraag 5 (5 punten)

Toetsen aan de Brussel‐I Verordening (EEX‐Vo). Materieel toepassingsbereik: het betreft een burgerlijke zaak en deze zaak is niet uitgesloten in art. 1 lid 2 van de Verordening. Formeel toepassingsbereik: de verweerders wonen in Frankrijk maar bij verhuur van een onroerende zaak waarvan in deze casus sprake is geldt de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 22 lid 1: het gerecht in de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen en dat is Den Haag, Nederland.

Boek p. 14, 15, 54 – 58

Vraag 6 (4 punten)

Het gaat om een conservatoir beslag op de collectie boeken dus (roerende) zaken. Artikel 700 Rv wijst de voorzieningenrechter aan van de plaats waar die zaken zich bevinden en dat is in deze zaak Den Haag.

Boek p. 428 - 430

Vraag 7 (5 punten)

Conservatoir beslag op de woning in Den Haag. Is beslag op een onroerende zaak: art. 725 Rv jo 505 Rv en beslag ten laste van Nick en Simone onder de SNS Bank (het zogeheten derdenbeslag van art.718 Rv jo. 475 Rv. Ook goed is het zogeheten ”eigenbeslag” maar dat behoorde niet tot de verplichte stof.

Boek p. 431, 432

Vraag 8 (7 punten)

Het gaat om een conservatoir beslag op roerende zaken (art. 711 Rv). Het beslag was eerder (gelegd) dan de overdracht (ten titel van schenking). Een beslag leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid (arresten Forward/Huber en Ontvanger/de Jong). De beslaglegger kan echter artikel 453a Rv tegen. Harry inroepen. Dit artikel is via art. 712 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard op conservatoire beslagen. Harry wordt niet gered door het tweede lid van art. 453a Rv omdat hij – hoewel te goeder trouw‐ niet “anders dan om niet” heeft verkregen. Ook staat aan de bescherming die Harry met het tweede lid van art. 453a Rv zou kunnen inroepen in de weg dat de roerende zaken (de boeken) niet “in zijn handen” zijn gekomen.

Boek p. 371, 372

Vraag 9 (4 punten)

Met de uitspraak van 19 december vervalt het beslag niet van rechtswege Een conservatoir beslag vervalt van rechtswege als de in de hoofdzaak afgewezen eis in kracht van gewijsde is gegaan. Zie artikel 704 lid 2. Dat is pas het geval wanneer tegen de uitspraak geen gewoon rechtsmiddel is (of kan worden) aangewend.

Boek p. 367, 427, 441

TENTAMEN NIBPR 31 januari 2013 – VERSIE 1 DEEL II: OPEN VRAGEN

CASUS I (totaal 25 punten)

Arend viert zijn verjaardag in een chic restaurant waar hij aan zijn vrienden een diner aanbiedt. Eenmaal weer thuis wordt hij ziek. Arend is voor twee weken niet tot werken in staat waardoor hij een lucratieve opdracht moet teruggeven. Arend derft daardoor € 8.000,= aan inkomsten. Arend stelt het restaurant voor dat bedrag aansprakelijk op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichting een maaltijd te serveren waar je niet ziek van wordt. Het restaurant betwist gemotiveerd dat het toerekenbaar tekortgeschoten is. Arend laat het er niet bij zitten en dagvaardt het restaurant tot vergoeding van de door hem geleden schade ad € 8.000,= (artikel 6:74 BW).

VRAAG 1: (6 punten)

Arend moet in de dagvaarding aan zijn stelplicht voldoen en het restaurant moet aan zijn stelplicht voldoen in de conclusie van antwoord. Wat houdt de stelplicht in en omschrijf die plicht voor Arend en het restaurant in deze situatie.

VRAAG 2: (6 punten)

Stel dat Arend een medische rapportage van zijn huisarts in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij een voedselvergiftiging heeft opgelopen. Arend vindt dat voldoende overtuigend bewijs en biedt geen nader bewijs aan. Het restaurant betwist gemotiveerd dat Arend een voedselvergiftiging heeft opgelopen. Welke gevolgtrekkingen kan de rechter bij die stand van zaken aan die medische rapportage verbinden?

VRAAG 3: (4 punten)

Neem aan dat Arend wordt toegelaten tot het bijbrengen van bewijs door het (doen) horen van getuigen. Arend laat drie getuigen horen. Zij verklaren alle drie onder ede dat Arend in het restaurant heeft gegeten, daarna direct naar huis is gegaan, daar ziek is geworden en tussendoor niets anders meer heeft gegeten of gedronken. Het restaurant ziet af van het recht om zijnerzijds getuigen te laten horen. Andere bewijsmiddelen zijn over en weer niet ingediend (dus ook niet de in vraag 2 genoemde medische rapportage).

Is bij deze stand van zaken de rechter gehouden het door Arend gestelde bewezen te achten?

VRAAG 4: (4 punten)

Stel dat de rechtbank voorshands aanneemt dat Arend is geslaagd in het door hem te leveren bewijs. Het restaurant mag tegenbewijs leveren en heeft een aantal getuigen gevonden die allen verklaren dat zij hebben gezien dat Arend na het verlaten van het restaurant nog zeker twintig glazen bier heeft gedronken, waarna hij ladderzat naar huis ging en aldaar ziek is geworden.

Wat is de norm waaraan moet zijn voldaan om het restaurant geslaagd te achten in het leveren van het tegenbewijs?

VRAAG 5: (5 punten)

Stel dat Arend niet kan bewijzen dat het restaurant de voedselvergiftiging bij Arend heeft veroorzaakt. Evenmin kan het restaurant bewijzen dat het de voedselvergiftiging niet heeft veroorzaakt. Mag de rechter in zo’n geval beslissen dat het restaurant de helft van de schade (dus € 4.000,=) moet vergoeden en Arend de andere helft van zijn schade (ook € 4.000,=) zelf moet dragen?

CASUS II (totaal 25 punten)

LET OP: U dient deze casus op een ander vel papier dan casus I te beantwoorden. Pak nu dat andere vel papier.

Andreas vordert van Jacobus (terug) betaling van een bedrag van afgerond € 30.000,- . Andreas stelt daartoe primair dat Jacobus dit bedrag van Andreas had geleend en voor het geval dat niet mocht komen vast te staan (dus subsidiair) vordert Andreas de (terug) betaling van dit bedrag op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Jacobus verweert zich tevergeefs tegen de vordering want de rechtbank wijst de vordering van Andreas op de primaire grondslag toe.

VRAAG 6: (5 punten)

Jacobus wenst in hoger beroep te gaan. Binnen welke termijn en op welke wijze moet hij dat doen?

VRAAG 7: (10 punten)

Jacobus gaat in hoger beroep waarbij hij vernietiging van het vonnis vordert. Tegen Andreas, die in hoger beroep niet is verschenen, is verstek verleend. Het hof acht de grief van Jacobus gegrond en komt –anders dan de rechtbank- tot het oordeel dat de primaire grondslag de vordering niet kan dragen. Het hof vernietigt daarom het vonnis en wijst bij arrest van 9 oktober 2012 Andreas’ vordering alsnog af. Tevens veroordeelt het hof Andreas in hetzelfde arrest ambtshalve tot het vergoeden van de schade die Jacobus heeft geleden als gevolg van het feit dat Andreas tegen Jacobus is gaan procederen.

Aan welke processuele misslagen maakt het hof zich schuldig en licht dit toe.

VRAAG 8: (5 punten)

Andreas neemt kennis van het op 9 oktober 2012 gedateerde arrest van het gerechtshof doordat de deurwaarder dit arrest bij hem op 8 november 2012 in persoon heeft betekend. Andreas wil tegen dit arrest een rechtsmiddel aanwenden. Welk rechtsmiddel dient dat te zijn en wanneer moet dat zijn ingesteld?

VRAAG 9: (5 punten)

Stel dat tegen het arrest van het gerechtshof geen rechtsmiddel is aangewend. Een jaar na de uitspraak van het gerechtshof ontdekt Andreas dat een van de raadsheren die het arrest heeft gewezen lid was van dezelfde studentenvereniging als Jacobus en dat zij zelfs samen in hetzelfde dispuut hebben gezeten. Andreas is woedend over zoveel onrecht en schrijft Jacobus hierover een brief. Als Jacobus na vier maanden nog niet heeft gereageerd besluit Andreas een advocaat in te schakelen om het arrest om reden van deze, wat Andreas noemt: “vriendjespolitiek” te laten herroepen. Hoe beoordeelt u de kans van slagen?

 

Normantwoorden

 

Vraag 1 (6 punten)

Arend moet voldoende feiten stellen die leiden tot het door hem gewenste rechtsgevolg. Dat betekent dat Arend alle elementen van de rechtsregel waarop hij zijn vordering tot schadevergoeding baseert (artikel 6:74) in de dagvaarding moet opnemen. Dus: Arend moet stellen dat er een overeenkomst was, dat het restaurant op grond van de overeenkomst een maaltijd moest serveren waar je niet ziek van wordt, dat het restaurant tekortgeschoten is in deze verplichting en dat hij, Arend, daardoor schade heeft geleden. Het restaurant moet vervolgens wat Arend heeft gesteld gemotiveerd betwisten. Wat betreft het vereiste van “toerekenbaarheid” in artikel 6:74 BW geldt dat het restaurant moet stellen dat de door Arend gestelde tekortkoming niet toerekenbaar is. Artikel 6:74 BW spreekt namelijk van ‘tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend’ zodat de stelplicht voor het ontbreken van toerekenbaarheid bij het restaurant ligt.

Boek p. 104 - 108

Vraag 2 (6 punten)

Twee mogelijkheden: de rechter zal de vordering van Arend afwijzen omdat zijn stelling gemotiveerd is betwist en de rechter niet overtuigd is van het door de huisarts van Arend zelf opgestelde rapport en Arend geen nader bewijs aanbiedt. Ofwel hij kan voorshands bewezen achten dat sprake is van voedselvergiftiging en het restaurant toelaten tot tegenbewijs.

De rechter kan niet in dit stadium van de procedure de vordering reeds toewijzen op grond van het door Arend overgelegde rapport van zijn huisarts omdat de casus aangeeft dat dit rapport door het restaurant gemotiveerd wordt betwist.

Boek p. 137, 138, 139

Vraag 3 (4 punten)

Nee. Getuigenbewijs is geen dwingend bewijs. De rechter is op grond van artikel 152 lid 2 Rv. vrij in de waardering van de afgelegde verklaringen. Ook wordt –indien voldoende duidelijk toegelicht- goed gerekend een antwoord waaruit blijkt dat Arend het nodige heeft gesteld en het restaurant dat niet of onvoldoende heeft betwist en de rechter daarom gehouden is het door Arend gestelde bewezen te achten.
Boek p. 138, 139

Vraag 4 (4 punten)

Het is voldoende indien het restaurant voldoende twijfel zaait op grond waarvan het voorshandse oordeel/het vermoeden van de rechtbank wordt ontzenuwd.

Boek p. 149, 150

Vraag 5 (5 punten)

Nee dat mag de rechter niet. Wie de bewijslast heeft draagt daarmee ook het bewijsrisico. Dat wil zeggen dat in het geval het bewijs niet kan worden geleverd de rechter de vordering dient af te wijzen.

Boek p. 38, 135

Vraag 6 (5 punten)

Het gaat om een dagvaardingsprocedure. Artikel 339 Rv bepaalt dat de hoger beroep termijn 3 maanden bedraagt. Voor degene die de procedure

 

 

Inhoudsopgave

 

 

 

 

  1. Tentamen januari 2010

 

  1. Tentamen maart 2011

 

  1. Tentamen juni 2011

 

  1. Tentamen december 2012

 

  1. Tentamen januari 2013

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tentamen januari 2010

 

Vraag 1

 Twee uitspraken:

 

I.          De door de grieven van appellant bepaalde rechtsstrijd in hoger beroep kan worden uitgebreid door middel van  incidenteel appel.

II.         De rechtsstrijd in hoger beroep kan, bij het slagen van een grief, uitbreiding ondervinden als gevolg van de devolutieve werking van het appel.

 

Welke uitspraak is juist?

  1. I en II zijn juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 2

Twee uitspraken:

 

I.          Voor de ontvankelijkheid van een cassatieberoep is een positief advies van een cassatieadvocaat vereist.

II.         Voor het slagen van een cassatieberoep is vereist dat de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad positief adviseert in die zin.

 

Welke uitspraak is juist?

  1. I en II zijn juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 3

Welke uitspraak is juist?

 

  1. In de arbitrale procedure kunnen partijen alleen verschijnen door tussenkomst van een advocaat.
  2. Indien een arbitraal vonnis niet is voorzien van een zgn. exequatur kan van dat vonnis geen vernietiging worden gevorderd.
  3. Arbiters worden voor hun werkzaamheden van overheidswege gehonoreerd.
  4. Tegen een arbitraal vonnis staat alleen hoger beroep open als partijen daarin bij overeenkomst hebben voorzien.

 

Vraag 4

Piet was werkzaam als verkoper voor het advertentie-verkoopkantoor van Klaas. Toen Piet daar werd ontslagen had hij een tamelijk forse geldvordering wegens niet uitbetaalde bonussen. Voor die geldvordering heeft Piet conservatoor beslag gelegd onder de grootste klant (“de derde”) van Klaas. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Wanneer de derde de verklaring als bedoeld in artikel 720 juncto 476a Rv heeft afgelegd kan de derde daar niet meer op terugkomen.
  2. Betalingen die de derde aan Klaas heeft gedaan in de dagen voorafgaand aan het door Piet gelegde beslag vallen onder het beslag van Piet indien de derde toen wist dat Piet een vordering op Klaas had.
  3. Onder het beslag vallen wel de vorderingen die Klaas op het moment van beslaglegging op de derde had maar niet de vorderingen die Klaas op de derde verkrijgt uit een ten tijde van dat beslag reeds bestaande rechtsverhouding.
  4. Als de derde zelf ook een vordering op Klaas heeft, mag de derde die vordering eerst verrekenen met zijn schuld aan Klaas zodat alleen een eventueel positief saldo behoeft te worden uitgekeerd.

 

Vraag 5

X vordert bij de kantonrechter ontbinding van een met cateringbedrijf Y gesloten overeenkomst en vervangende schadevergoeding van € 2.500,= omdat Y te laat kwam met de bestelde borrelhapjes. Y betwist die schade. De kantonrechter wijst de ontbinding toe, maar verklaart X niet-ontvankelijk in de vordering tot schade-vergoeding, aangezien ten aanzien van de aard en omvang van de schade te weinig is gesteld. Om alsnog kans op toewijzing van de vordering tot schade-vergoeding te maken

 

  1. kan X hetzij appel instellen, hetzij een verbeterde vordering opnieuw instellen.
  2. moet X een verbeterde vordering opnieuw instellen.
  3. moet X appel instellen.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 6

Bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, is X in kort geding veroordeeld om zich op straffe van een dwangsom te onthouden van bepaalde in het vonnis nader omschreven handelingen. Het vonnis is aan X betekend. X meent dat het vonnis onjuist is en uiteindelijk geen stand zal kunnen houden; hij is niet bereid zich overeenkomstig het vonnis te gedragen.

 

Twee uitspraken:

I     Wanneer X tegen het vonnis hoger beroep instelt en het vonnis wordt in appel vernietigd, is X terzake van overtredingen van het in kort geding gegeven verbod geen dwangsommen verschuldigd.

II     Wanneer X in een bodemprocedure vordert voor recht te verklaren dat hij tot de bij het kort geding vonnis verboden handelingen gerechtigd is en die vordering wordt toegewezen, dan is X ter zake van overtredingen van het in kort geding gegeven verbod geen dwangsommen verschuldigd.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

 

 

Vraag 7

Heffer B.V. vordert de veroordeling van Lenstra B.V. tot betaling van € 30.000 wegens aan Lenstra geleverde audio-apparatuur. Lenstra voert verweer en vordert in reconventie veroordeling van Heffer tot betaling van een bedrag van € 15.000 aan vergoeding wegens levering van ondeugdelijke apparatuur, die schade heeft veroorzaakt. In conventie beslist de rechter (in het dictum) dat Heffer door middel van getuigen moet bewijzen dat de apparatuur goed verpakt was. In reconventie wijst de rechter (in het dictum) de vordering van Lenstra af. Lenstra is het met deze afwijzing absoluut niet eens. Wanneer moet een eventueel hoger beroep daartegen worden ingesteld?

 

  1. Binnen drie maanden na uitspraak van het vonnis.
  2. Binnen drie maanden na uitspraak van het vonnis of binnen drie maanden na uitspraak van het eindvonnis op de vordering in conventie.
  3. Binnen drie maanden na uitspraak van het eindvonnis op de vordering in conventie.
  4. Binnen drie maanden na uitspraak van het vonnis, maar alleen als de rechter hoger beroep heeft toegelaten.

 

Vraag 8

Welke uitspraak is juist?

  1. Arbiters kunnen aan een veroordeling geen dwangsom verbinden.
  2. Sommige schuldeisers hebben het recht om, zonder in het bezit te zijn van een executoriale titel en zonder voorafgaande beslaglegging, hun geldvordering op bepaalde goederen van de schuldenaar te verhalen als deze in verzuim is.
  3. De verplichting tot afgifte van een roerende zaak is niet reëel executabel.
  4. Bij toewijzing van schadevergoeding komen verbeurde en geïncasseerde dwangsommen daarop in mindering.

 

Vraag 9

Akersma maakt jegens Janssen aanspraak op betaling van € 10.000,=. Janssen betaalt niet. Ter verzekering van zijn vordering legt Akersma conservatoor beslag op de rekening van Janssen bij de Rambo-bank. Uit de door de bank nadien afgelegde verklaring blijkt dat het saldo van de rekening op het moment van beslaglegging € 20.000,= bedroeg. Voordat de Rambo-bank enige betaling aan de deurwaarder (van Akersma) heeft gedaan, legt Zwart, die € 40.000,= van Janssen te vorderen heeft, eveneens conservatoor beslag op de rekening. Als beide vorderingen worden toegewezen en het saldo bij de tweede beslaglegging nog steeds € 20.000,=  was, zal uiteindelijk worden uitgekeerd:

 

  1. € 4.000,= aan Akersma en € 16.000,= aan Zwart.
  2. € 10.000,= aan Akersma en niets aan Zwart, nu diens beslag na de verklaring is gelegd.
  3. € 10.000,= aan Akersma en € 10.000,= aan Zwart.
  4. Niets aan Akersma en € 20.000,=  aan Zwart, omdat ook dan het niet betaalde deel van de vordering van Zwart groter is dan de vordering van Akersma.

 

Vraag 10

Twee uitspraken:

 

I     In kort geding kan een geldvordering alleen worden toegewezen onder de voorwaarde dat daarna dezelfde vordering ook in een bodemprocedure wordt ingesteld.

II     In kort geding heeft de eisende partij de keuze om het geschil voor te leggen aan de kortgedingrechter van de rechtbank die ook in een bodemprocedure bevoegd zou zijn, dan wel bij de kortgedingrechter van de rechtbank waar de gevraagde voorziening moet worden uitgevoerd.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 11

De eiser heeft de gedaagde gedagvaard voor de rechtbank sector civiel. Op de eerste dienende dag komt de rechter tot het oordeel dat de dagvaarding niet voldoet aan de substantiëringsverplichting van art 111 lid 3 Rv.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De rechter moet de dagvaarding nietig verklaren;
  2. De rechter kan bevelen de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken;
  3. De rechter moet bevelen de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken;
  4. De rechter mag geen consequenties aan het verzuim verbinden..

 

Vraag 12

A heeft tot verhaal van zijn vorde­ring op B executoriaal beslag gelegd onder C. Na de beslag­leg­ging cedeert B zijn vor­dering op C aan D, die niet van het beslag op de hoogte is.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De cessie is wegens strijd met het beslag zonder rechtsge­volg.
  2. De cessie is geldig maar kan niet aan A worden tegengewor­pen.
  3. De cessie is geldig en kan ook aan A worden tegengeworpen indien D te goeder trouw was.
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 13

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Alleen schriftelijke stukken die door een notaris zijn opgemaakt zijn authentieke akten;
  2. Een authentieke akte is alleen een executoriale titel als zij van een rechterlijke machtiging is voorzien;
  3. Een authentieke akte levert dwingend bewijs op van hetgeen de akte bestemd is te bewijzen, zonder dat daartegen nog tegenbewijs toegelaten is;
  4. Als een geschrift het uiterlijk heeft van een authentieke akte, dan geldt het als authentieke akte behoudens bewijs van het tegendeel.

 

Vraag 14

De gewone rechtsmiddelen verzet, hoger beroep en beroep in cassatie worden ook wel de schorsende rechtsmiddelen genoemd. Het instellen daarvan schorst een eventuele executie van het met het rechtsmiddel aangevallen vonnis

 

  1. in alle gevallen.
  2. alleen als de rechter dat vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
  3. alleen als de rechter dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
  4. alleen als het te executeren vonnis nog niet op de voet van art. 430 Rv was betekend.

 

Vraag 15

In de zaak Van Rooij/van der Sluis (HR 15 mei 1998, NJ 1998,625) berustte het cassatiemiddel op de opvatting dat, indien de rechter tot de slotsom komt dat de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding een andere is dan door de eiser gesteld, de door de eiser ingestelde vordering niet op grondslag van die andere rechtsverhouding kan worden toegewezen.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Dit middel bevat een juiste uitleg van art. 25 Rv
  2. Dit middel bevat een onjuiste uitleg van art. 25 Rv
  3. Dit middel bevat een juiste uitleg van art. 24 Rv
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 16

Welke uitspraak is niet juist?

 

  1. Anders dan de eis in reconventie in dagvaardingsprocedures, dient een reconventioneel verzoek in de verzoekschriftprocedure betrekking te hebben op hetzelfde onderwerp als het oorspronkelijke verzoek.
  2. In de dagvaardingsprocedure geldt als uitgangspunt dat de eiser de wederpartij oproept om voor de rechter te verschijnen terwijl bij de verzoekschriftprocedure het in beginsel de griffier van het gerecht is die alle betrokkenen oproept.  
  3. Indien een correct opgeroepen partij in een verzoekschriftprocedure niet verschijnt en de rechter geeft een beschikking, dan staat net als in de dagvaardingsprocedure aan de niet verschenen partij het rechtsmiddel van verzet ten dienste. 
  4. In verzoekschriftprocedures gelden de regels van het bewijsrecht, tenzij de aard van de zaak zich daartegen verzet.

 

Vraag 17

Hans is bereid een geldbedrag van € 1.000,= aan zijn buurman Sjaak te lenen, mits deze geldlening in een onderhandse akte wordt vastgelegd. Hans en Sjaak hebben de onderhandse akte opgesteld en getekend en Hans heeft Sjaak het geld geleend. Sjaak betaalt de lening echter niet terug.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De onderhandse akte levert dwingend bewijs op tegen een ieder van het bestaan van de overeenkomst van geldlening.
  2. De onderhandse akte levert een executoriale titel op die Hans, na betekening, door de deurwaarder ten uitvoer kan laten leggen.
  3. De onderhandse akte levert dwingend bewijs op van de overeenkomst van geldlening tussen Hans en Sjaak indien Sjaak de akte heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 18

Twee uitspraken:

 

I.    De eigenaar van een onroerende zaak waarop executoriaal beslag is ligt, kan deze zaak niet aan een derde overdragen.

II.    Indien een roerende zaak waarop executoriaal verhaalsbeslag is gelegd, wordt overgedragen aan een derde, dan kan deze derde zijn eigendomsverkrijging nooit aan de beslaglegger tegenwerpen.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 19

Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist?

 

  1. De rechter kan in kort geding zijn vonnis ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
  2. De rechter kan in kort geding een overeenkomst op grond van dwaling vernietigen.
  3. De voorzieningenrechter van de sector civiel is ook bevoegd te oordelen over voor kort geding geschikte zaken die op de voet van artikel 93 Rv behoren tot de bevoegdheid van de kantonrechter.
  4. De rechter mag in kort geding weigeren een verzochte voorziening te geven indien de zaak naar zijn oordeel niet geschikt is om in kort geding te worden behandeld.   

 

Vraag 20

In het arrest “De Heel/Korver” (Hoge Raad 13 januari 1995, NJ 1997/ 175) waarin Korver het ziekenhuis De Heel aanspreekt tot schadevergoeding, oordeelt de Hoge Raad dat:

 

  1. op het ziekenhuis de bewijslast rust dat geen sprake is van een door het ziekenhuis begane onzorgvuldigheid.
  2. op het ziekenhuis een verzwaarde stelplicht (motiveringsplicht) rust teneinde eiser Korver aanknopingspunten voor bewijslevering te verschaffen.
  3. in casu op geen van beide partijen de bewijslast rust.
  4. in de gegeven omstandigheden wordt vermoed dat  het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld, en dat het daartegen tegenbewijs mag leveren.

 

Vraag 21

Leo heeft een brandverzekering voor zijn huis afgesloten bij de Nationale Verzekeringsmaatschappij (NV). In de polisvoorwaarden is de clausule opgenomen dat wanneer de verzekeringnemer de premie niet (tijdig) voldoet, de NV niet is gehouden om uit te keren. Leo’s huis wordt getroffen door brand en Jaap wendt zich tot de NV voor uitkering op grond van de brandverzekering. De NV weigert uit te keren, stellende dat Leo de verzekeringspremie niet heeft voldaan. Leo betwist dat en dagvaardt de NV teneinde in rechte betaling af te dwingen. De NV verweert zich als voormeld. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Het verweer van de NV is aan te merken als een betwisting van de rechtsgrond van de door Jaap ingestelde vordering. Leo zal zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich niet voordoet.
  2. Het verweer van de NV is aan te merken als een betwisting van de rechtsgrond van de door Leo ingestelde vordering en de NV zal derhalve zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich voordoet.
  3. Het verweer van de NV is aan te merken als een bevrijdend rechtsfeit ten opzichte van de door Leo ingestelde vordering. Jaap zal zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich niet voordoet.
  1. Het verweer van de NV is aan te merken als een bevrijdend rechtsfeit ten opzichte van de door Leo ingestelde vordering en de NV zal derhalve zo nodig moeten bewijzen dat de ontheffingsgrond zich voordoet.

 

Vraag 22

U bent advocaat. Tot u wendt zich de heer J. van Schepper. De heer Van Schepper vertelt u dat hij vorig jaar een bedrag van EUR 10.000 heeft uitgeleend aan mevrouw Stabel. Hij heeft dit bedrag cash aan haar gegeven. Afgesproken was dat het bedrag binnen twee maanden zou worden terugbetaald, maar mevrouw Stabel heeft dit nagelaten. Toen de heer van Schepper het geld aan haar heeft teruggevraagd, ontkende mevrouw Stabel dat zij ooit geld van hem had geleend! Partijen hebben destijds een schriftelijke leningsovereenkomst opgesteld en deze beide ondertekend. Deze schriftelijke leningsovereenkomst is echter bij een brand verloren gegaan. De heer van Schepper wil een rechtszaak beginnen om terugbetaling te vorderen. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Voor het bewijs dat hij het geld aan mevrouw Stabel heeft uitgeleend, is de eigen verklaring van de heer van Schepper op zichzelf niet voldoende. Naast andere bewijsmogelijkheden kan hij echter, indien nodig, ook mevrouw Stabel als getuige oproepen.

 

  1. Indien de heer van Schepper nog wel over de schriftelijke leningsovereenkomst had beschikt, dan had hij de zaak hoe dan ook gewonnen. Deze overeenkomst levert immers dwingend bewijs op en tegenbewijs is in dat geval niet mogelijk.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 23

Roel studeert rechten aan de UvA. Hij huurt een kamer van mevrouw Penning. Hoewel het maar een kleine kamer is, bedraagt de huur maar liefst EUR 600 per maand. Roel raakt in betalingsproblemen en er ontstaat een huurachterstand. Hoewel mevrouw Penning eerst nog wel geduld heeft met Roel is, wanneer de achterstand is opgelopen tot EUR 5.400, voor haar de maat vol. Zij dagvaardt Roel voor de rechtbank Amsterdam, sector civiel, teneinde betaling van EUR 5.400 af te dwingen. Roel wil inhoudelijk verweer voeren, namelijk dat de huurprijs al die jaren veel te hoog is geweest. Wat zal de rechter doen?

 

  1. De zaak inhoudelijk behandelen.
  2. De zaak verwijzen op de voet van art. 71 Rv.
  3. De zaak verwijzen op de voet van art. 69 Rv.
  4. Mevrouw Pecunia niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

 

Vraag 24

Twee uitspraken:

 

I.    Als gedaagde niet op de in de dagvaarding vermelde eerste zittingsdatum verschijnt, wordt de procedure geschorst zodat gedaagde opnieuw kan worden gedagvaard tegen een latere zittingsdatum.

II.   Nadat gedaagde in een bodemprocedure voor antwoord heeft geconcludeerd, volgt een comparitie van partijen tenzij de zaak daarvoor niet geschikt is.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

 

Vraag 25

Welke uitspraak is juist?

 

  1. als het rechtsmiddel van hoger beroep niet tijdig is ingesteld, kan de rechter appellant alléén in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren als de wederpartij op de termijnoverschrijding een beroep heeft gedaan;
  2. de rechter mag ambtshalve de eiser niet-ontvankelijk verklaren op grond van verjaring;
  3. de rechter mag in geen geval bewijs opdragen van feiten die tussen partijen niet betwist zijn;         
  4. geen van de bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 26

Twee uitspraken.

 

  1. In hoger beroep kan de rechter geen comparitie van partijen bevelen.
  2. Voor het leggen van executoriaal beslag is in de regel voorafgaand verlof van de voorzieningenrechter vereist.

 

Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 27

Het kort geding onderscheidt zich van de bodemprocedure doordat:

 

  1. de rechter in kort geding niet gehouden is om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen;
  2. het instellen van een eis in reconventie in kort geding niet mogelijk is;
  3. een aantal formele regels van het bewijsrecht in kort geding niet van toepassing is;
  4. tegen een kort-geding vonnis wel hoger beroep maar geen cassatie open staat.

 

Vraag 28

Twee uitspraken:

 

I.       Uit het arrest inzake Goosen/Goosen (HR 4 oktober 1996 NJ 1998,45) volgt dat herroeping van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak mogelijk is wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden.

II.       Als de eiser stelt dat alle raven wit zijn en de gedaagde die stelling niet betwist moet de rechter als vaststaand feit aannemen dat alle raven wit zijn.

 

      Welke uitspraak is juist?

 

  1. I en II zijn beide juist;
  2. I is juist, II is onjuist;
  3. I is onjuist, II is juist;
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 29

Brouwsma heeft  dure wijnen op rekening gekocht bij Wijnhandel Coolaars.  Coolaars dagvaardt Brouwsma na diverse aanmaningen om te betalen maar Brouwsma verschijnt niet. Er volgt een vonnis dat Coolaars geheel in het gelijk stelt. Het vonnis wordt aan Brouwsma in persoon betekend. Brouwsma wil dat vonnis doen vernietigen omdat hij de wijn ondrinkbaar vond. Welke uitspraak is juist?

 

a.         hij moet daartoe binnen 4 weken verzet instellen; er kan geen ander gewoon rechtsmiddel worden ingesteld.

  1. hij moet daartoe binnen 4 weken verzet instellen; daarna is alleen hoger beroep mogelijk.
  2. hij moet uiterlijk binnen 4 weken nadat Coolaars de executie van het vonnis heeft voltooid verzet instellen; er kan geen ander gewoon rechtsmiddel worden ingesteld.
  3. geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 30

De processuele vrijwaring strekt er toe dat:

 

  1. bij veroordeling van de gedaagde in de hoofdzaak wordt beslist dat de in vrijwaring op te roepen partij ten opzichte van de gedaag­de in de hoofdzaak (de gevolgen van) deze veroordeling geheel of ten dele voor zijn reke­ning moet nemen.
  2. de gedaagde in de hoofdzaak, wanneer de eis wordt afgewezen en de eiser in de proceskosten wordt veroor­deeld, een extra waarborg voor de betaling daarvan verkrijgt.
  3. de eiser in de hoofdzaak een extra waarborg verkrijgt dat de gedaagde in de hoofdzaak aan de veroordeling zal voldoen.
  4. bij afwijzing van de eis in de hoofdzaak de op te roepen partij ervan wordt gevrijwaard dat deze nog door de eiser in de hoofdzaak wordt aange­sproken.

 

 

 

 

 

 

Antwoorden tentamen januari 2010

 

1

a

2

d

3

d

4

d

5

a

6

b

7

a

8

b

9

a

10

c

11

b

12

b

13

d

14

b

15

b

16

c

17

d

18

d

19

b

20

b

21

d

22

b

23

b

24

c

25

d

26

d

27

c

28

b

29

a

30

a

 

 

Tentamen maart 2011 Open vragen

 

Casus I

 

Diederik vordert van Evert een geldsbedrag terug dat hij, zo stelt hij, hem indertijd heeft geleend, maar dat Evert kennelijk niet wenst terug te betalen. Bij de dagvaarding legt hij een door Evert ondertekende schuldbekentenis over. In zijn antwoord wijst Evert er echter gemotiveerd op dat er niet van een lening sprake is geweest. Naar zijn mening werd een schenking beoogd. Voor wat betreft de schuldbekentenis wijst hij er op dat het geleende geldbedrag niet voluit geschreven is, en overigens met de tekstverwerker is opgesteld: dit heeft naar zijn mening consequenties voor de bewijskracht van dit stuk.

 

a.   Welke consequenties bedoelt Evert?

 

b.   Bespreek hoe de rechter (waarschijnlijk) zal oordelen op het punt van de bewijslast voor de vordering van Diederik.

 

c.   Zou het voorgaande antwoord anders luiden als Evers het standpunt had ingenomen, dat de vordering van Diederik is verjaard?

 

d.   Stel dat Evert er in zijn antwoord gemotiveerd op heeft gewezen dat er niet van een lening sprake is geweest. Naar zijn mening werd een schenking beoogd. Hij biedt aan zichzelf als getuige te doen horen voor deze stelling. De rechter passeert het bewijsaanbod op 2 gronden: a. er is geen plaats voor dit getuigenbewijs omdat er geen aanvullend bewijs is, en b. het valt niet te verwachten dat Evert dit bewijs zal kunnen leveren.

 

Mag de rechter ook zonder “gronden” een bewijsaanbod te passeren? Zo nee, zijn de genoemde gronden deugdelijk?

 

e.   De civiele rechter is in de bewijswaardering in beginsel vrij. Noem 3 voorbeelden van uitzonderingen die de wet hierop maakt, en 1 voorbeeld van een uitzondering die in de jurisprudentie wordt gemaakt.

 

Casus II

 

Sjors is zeer ontevreden over de wijze waarop zijn huis is gerestaureerd. Hij heeft de overeen­komst met de aannemer buitengerechtelijk ontbonden en vordert ontbindingsschade ter grootte van 25.000 euro en aanvullende schade nader op te maken bij staat. De rechtbank wijst in het dictum voor 15.000 euro ontbindingsschade toe, wijst de overige ontbindings­schade af, en laat Sjors toe bewijs bij te brengen voor de omvang van de aanvullende schadevergoeding.

 

a.   Kan Sjors van dit vonnis direct in hoger beroep?

 

b.   Stel dat het mogelijk is dat Sjors direct van dit vonnis in hoger beroep gaat, wat is dan het gevolg indien Sjors niet direct van dit vonnis in hoger beroep gaat?

 

c.   Indien Sjors van dit vonnis direct in hoger beroep kan, kan hij dan ook een grief formuleren waarbij hij de bewijsopdracht aanvecht?

 

d.   Indien Sjors van dit vonnis in hoger beroep gaat en hij formuleert alleen een grief waarbij hij de bewijsopdracht aanvecht. Wat is dan het oordeel van het hof?

 

e.   Indien Sjors niet direct van dit vonnis in hoger beroep gaat, kan hij dan de bewijsopdracht aanvechten bij een hoger beroep tegen het vonnis waarin in het dictum een beslissing wordt genomen over de aanvullende schadevergoeding?

 

Antwoorden Casus I

 

a. Het stuk voldoet niet aan eisen voor een schuldbekentenis in de zin van art. 158 – het heeft daarom geen dwingende, maar vrije bewijskracht.

 

b. Als er inderdaad voldoende gemotiveerd is betwist, dan is er bewijslast voor de lening bij Diederik, art 150 , hoofdregel (er is geen reden om aan de uitzonderingen in art 150 te denken). Diederik beroept zich immers op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde lening. De kwalificatie schenking (door Evert) is niet een bevrijdend rechtsfeit, maar een betwisting. Ten overvloede. Op basis van het schriftelijk bewijs met vrije bewijskracht ten gunste van Diederik mag de rechter, afhankelijk van de verdere stellingen en omstandigheden, het bewijs geleverd achten, tegenbewijs aan Evert opdragen, of zelfs - niet erg aannemelijk - aanvullend bewijs van Dirkt verlangen.

 

c. Het antwoord luidt nu anders, want nu is er een bevrijdend rechtsfeit gesteld door Evert, terwijl de lening op zich niet wordt betwist. Evert stelt verjaring en roept daarvan de rechtsgevolgen in; de bewijslast dat verjaring plaatshad, rust dan op Evert (als verjaring voldoende betwist werd), en in elk geval niet op Diederik.

 

d. Partijen hebben recht om getuigenbewijs te leveren, art. 166, en wel door een deugdelijk bewijsaanbod te doen. De gronden om hier het aanbod te passeren zijn beide ondeugdelijk, 1 omdat Evert de bewijslast niet heeft, maar tegenbewijs wil leveren is er geen beperking in de zin van art. 164-2 aan de bewijskracht van zijn verklaring; 2 omdat er een prognoseverbod geldt: de rechter mag het verhoor niet weigeren omdat hij niet verwacht dat daar iets uit komt – wel, zie art. 166 omdat hetgeen te bewijzen aangeboden wordt niet relevant is voor de beslissing.

e. De wet gaat uit van vrije bewijswaardering in art. 152. Dwingend bewijs is te vinden in art. 157 voor authentieke en onderhandse akten, het strafvonnis met de inhoud van art. 161, in art. 164-2, in de vele artikelen uit het BW waarin een vermoeden is vastgelegd ( bijv. 3: 46)

Ook in de jurisprudentie is een categorie van dwingend bewijs te vinden: de omkeringsregel, waarmee de HR van de feitenrechters verlangt dat zij in veel gevallen causaal verband tussen onrechtmatige daad  of wanprestatie en de daardoor ontstane schade aannemen.

 

Antwoorden Casus II

 

a. Er is een deel van het gevorderde definitief, dat wil zeggen in het dictum (‘onder de streep’)  toe- en afgewezen, namelijk € 15.000 is toegewezen en € 10.000 is afgewezen. Het vonnis is dan niet slechts een tussenvonnis waartegen hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis mogelijk zou zijn (art. 337 tweede lid Rv) maar  een deelvonnis, ook wel genaamd gedeeltelijk eindvonnis. Hoger beroep is daartegen wel mogelijk.

 

b. Het gevolg is dat het deel van het gevorderde dat in het gedeeltelijk eindvonnis

(deelvonnis) definitief is toe-, resp. afgewezen na drie maanden (art. 339 Rv) in kracht van gewijsde gaat. Die beslissingen zijn dan na die drie maanden niet meer aan te tasten. Zou gewacht worden tot het eindvonnis en aannemende dat het eindvonnis na die drie maanden wordt gewezen dan zijn de eerdere beslissingen s met een hoger beroep tegen het eindvonnis  niet meer aan te vechten.

 

c. Ja, dat kan. Bij hoger beroep tegen een deelvonnis mogen - om redenen van proceseconomie - ook de interlocutoire beslissingen worden betrokken; zie Compendium par. 10.3.5 en het voorgeschreven arrest Ponteecen/Stratex.

 

d.Het oordeel van het hof moet dan zijn  dat Sjors niet ontvankelijk is (art. 337 lid 2 Rv;). Hij komt dan in hoger beroep van het deel van het vonnis dat geen eindbeslissing betreft en dat is niet mogelijk.

 

e.Ja, dat kan, want dit deel van het vonnis is geen eindbeslissing. Daar kan hij van in hoger beroep gelijk met hoger beroep tegen het vonnis waarin in het dictum een beslissing wordt genomen over de aanvullende schadevergoeding (art. 337 lid 2 Rv).

 Tentamen maart 2011 MC vragen

 

Vraag 1

Welke uitspraak is onjuist?

 

  1. In een dagvaarding moeten de eis en de gronden daarvan worden vermeld.
  2. Een exploot van dagvaarding kan alleen door een deurwaarder worden uitgebracht.
  3. Gelet op de functie van een dagvaarding is het onmogelijk om een onjuiste partij-aanduiding in een exploot van dagvaarding later te rectificeren; er zal een nieuwe dagvaarding moeten worden uitgebracht.
  4. Eerder door de gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren moet eiser zelf in de dagvaarding vermelden.

 

Vraag 2

Welke uitspraak is onjuist?

 

  1. Een voordeel van het vastleggen van een overeenkomst van geldlening in een notariële akte is onder meer dat (de grosse van) een notariële akte als executoriale titel kan gelden.
  2. Voor wat betreft de daarin opgenomen partijverklaringen heeft de authentieke akte een hogere bewijskracht dan de onderhandse akte.
  3. Een onderhandse akte heeft vrije bewijskracht, wanneer zij door of tegen derden wordt ingeroepen.
  4. Geen van de bovenstaande uitspraken is onjuist.

Vraag 3

Welke stellingen zijn juist? Een rechter mag:

 

  1. geen door partijen niet aangevoerde rechtsgronden aanvullen;
  2. feiten of omstandigheden van algemene bekendheid aan zijn beslissing ten grond­slag leggen als deze niet door partijen zijn aangevoerd;
  3. niet de feitelijke grondslag van een vordering aanvullen;
  4. alleen bij de gelegenheid van een comparitie na antwoord partijen om informatie vragen als hij dat voor de beoordeling van de zaak meent nodig te hebben.

 

  1. a en d.
  2. b en c.
  3. c en d.
  4. b en d.

 

Vraag 4

Welke uitspraak is juist?

 

  1. In de verzoekschriftprocedure gelden dezelfde regels met betrekking tot de relatieve competentie als in de dagvaardingsprocedure.
  2. In de verzoekschriftprocedure worden de regels van het bewijsrecht onverkort toegepast.
  3. In tegenstelling tot hetgeen geldt bij een eis in reconventie in de dagvaardings­procedure is een tegenverzoek in een verzoekschriftprocedure alleen toegestaan als dit verzoek betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek.
  4. Geen van de voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 5

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Een dwangsom kan aan alle veroordelingen worden verbonden.
  2. Verbeurde dwangsommen verjaren door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd werden.
  3. Een verbeurde dwangsom blijft verbeurd, ook als de uitspraak waarop deze is gesteld, in hoger beroep wordt vernietigd.
  4. Geen van voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 6

Twee uitspraken. Welke is / zijn juist?

 

I.    Alvorens verlof tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag kan worden verleend, zullen eerst alle partijen tot een mondelinge behandeling moeten worden opgeroepen;

II.    Er kan alleen verlof voor conservatoir leveringsbeslag worden verleend als de eis in hoofdzaak ten tijde van het indienen van het verzoekschrift reeds aanhangig is.

 

  1. I en II zijn beide juist.
  2. I is juist, II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is juist.
  4. I en II zijn beide onjuist.

 

Vraag 7

Tussen werknemer A en de vrouw van werkgever B is op de werkplek een buiten­echtelijke relatie ontstaan. B stapt naar de voorzienin­genrechter, vordert in kort geding een verklaring voor recht dat de handel­wijze van A een dringende reden tot onmiddellijk ontslag oplevert en eist een verbod voor B om tijdens de ontslag­procedure de werkplek te betreden. Welke uitspraak is juist?

 

  1.  Zowel de verklaring voor recht als het verbod kan de voor­zieningenrechter toewijzen.
  2. Noch de verklaring voor recht noch het verbod kan de voor­zieningenrechter toewijzen.
  3. De verklaring voor recht kan de voor­zie­ningenrechter niet, het verbod kan de voorzieningen­rechter wel toewijzen.
  4. De verklaring voor recht kan de voor­zie­ningenrechter wel, het verbod kan de voorzieningen­rechter niet toewijzen.

 

 

Vraag 8

Een partij die zonder in rechte te zijn verschenen in eerste aanleg volledig in het ongelijk is gesteld,

 

  1. heeft in een dagvaardingszaak de keuze tussen verzet of hoger beroep.
  2. heeft in een verzoekschriftprocedure de keuze tussen verzet of hoger beroep.
  3. kan zowel in een verzoekschriftprocedure als in een dag­vaardingszaak slechts verzet instellen.
  4. kan in een dag­vaardingszaak slechts verzet instellen.

 

Vraag 9

Op 1 juli 2010 krijgt Jansen verlof om conservatoir beslag te leggen ten laste van Barend. De voorzieningenrechter stelt de in het derde lid van artikel 700 Rv bedoelde termijn op 14 dagen. Op basis van dit verlof laat Jansen op 1 september 2010 het beslag leggen. Daarna wordt Barend gedagvaard bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2010.

Welke stelling is juist?

 

  1. Het beslag van 1 september is nietig omdat het te laat is gelegd.
  2. De dagvaarding is nietig omdat die te laat is uitgebracht.
  3. Het beslag is vervallen omdat de dagvaarding te laat is uitgebracht.
  4. Het beslag is van kracht zolang het in het tweede lid van artikel 704 Rv geregelde geval zich niet voordoet.

 

Vraag 10

De minderjarige Harold heeft geld van Geert te vorderen. Gerard betaalt niet. Daarop begint Erik, de vader van Harold, in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger een procedure tegen Geert. Geert heeft op zijn beurt geld van Erik te vorderen en reageert daarom met een conclusie van antwoord waarbij hij niet alleen verweer voert, maar ook een eis in reconventie instelt tegen Erik.

Welk antwoord is juist ?

 

  1. De rechter zal Geert in zijn eis in reconventie niet ontvankelijk verklaren.
  2. De rechter zal de eis in reconventie van Geert moeten aanmerken als een dag­vaarding waarmee Geert een afzonderlijke procedure tegen Harold begint.
  3. De rechter zal eerst bij incidenteel vonnis dienen te beoordelen of hij Geert in zijn eis in reconventie ontvankelijk verklaart.
  4. De rechter zal de eis in reconventie van Geert in behandeling nemen.

 

Vraag 11

Teun is bij vonnis veroordeeld tot betaling van 80.000 euro aan Marit. Marit laat het vonnis door de deurwaarder betekenen waarbij de deurwaarder aan Teun tevens een bevel tot betaling doet. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Zolang Teun tegen het vonnis een rechtsmiddel kan instellen kan de deurwaarder geen executoriale beslagen leggen.
  2. De deurwaarder kan geen executoriale beslagen leggen wanneer het vonnis uit­voerbaar bij voorraad is verklaard.
  3. De deurwaarder kan executoriale beslagen leggen zelfs nadat Teun een rechtsmiddel heeft ingesteld indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
  4. De alternatieven a, b en c zijn allen onjuist.

 

 

 

Vraag 12

A vordert van B € 1.500. B vordert in reconventie van A € 500. Beide vorderingen worden door de rechter afgewezen. Heeft A rechtsmiddelen ter beschikking tegen de afwijzing van zijn vordering?

 

  1. Geen
  2. Hoger beroep
  3. Cassatie
  4. A mag kiezen tussen hoger beroep of cassatie.

 

Vraag 13

Piet woont in Amsterdam en is eigenaar van een pakhuis in Maastricht. Piet verkoopt en levert dat pakhuis aan Henk BV, gevestigd te Roermond. Na de levering ontdekt men bij Henk BV dat het pakhuis allerlei gebreken heeft en Henk BV stelt Piet daarom aansprakelijk voor 4.000 euro schade op grond van toerekenbaar tekortschieten. Welk antwoord is juist?

 

  1. Henk BV moet Piet dagvaarden voor de rechter in Maastricht of Amsterdam.
  2. Henk BV moet Piet dagvaarden voor de rechter in Roermond.
  3. Henk BV moet Piet dagvaarden voor de rechter in Amsterdam.
  4. Henk BV kan Piet met succes dagvaarden voor elke rechter in Nederland.

 

Vraag 14

In een bodemprocedure bij de sector civiel is een datum voor een comparitie na antwoord vastgesteld. Bij de voorbereiding hiervan ziet de rechter dat de vordering van eiser lijkt te zijn verjaard, terwijl gedaagde daar in de conclusie van antwoord met geen woord over rept.

Welk alternatief is juist?

 

  1. De rechter mag bij de comparitie de vraag of de verjaring is gestuit, onbesproken laten.
  2. De rechter mag na de comparitie (waarin de verjaring niet ter sprake kwam) de vor­dering - zonder daartoe strekkend verweer van gedaagde - afwijzen, omdat deze verjaard is.
  3. De rechter moet na de comparitie (ook als de verjaring daarin niet ter sprake kwam) de vordering afwijzen, omdat deze verjaard is.
  4. Geen enkel alternatief is juist.

 

Vraag 15

Doolstra is veroordeeld om aan Yzermans € 5.000 te betalen. Na betekening en sommatie laat Yzermans op 1 mei beslag leggen op de rekening van Doolstra bij de TBC-bank. Volgens de tijdig uitgebrachte verklaring van TBC bedroeg het saldo van Doolstra op 1 mei € 3.000 en is op 15 mei de rente over het creditsaldo gedurende het afgelopen boekjaar (tot 1 mei) ad € 50 bijgeschreven.

Welke uitspraak is juist?

 

In het kader van de afwikkeling van dit beslag zal TBC aan Yzermans moeten afdragen:

 

  1. niets
  2. € 3.000
  3. € 3.050
  4. € 5.000

 

Vraag 16

Het burgerlijk procesrecht is inmiddels reeds zover gedeformaliseerd dat

 

  1. een hoger beroep dat bij dagvaarding zou moeten worden ingesteld, ook ontvankelijk kan zijn als het bij verzoekschrift is ingesteld.
  2. een hoger beroep ook nog kort na het verstrijken van de appeltermijn kan worden ingesteld indien de wederpartij geen specifiek belang heeft bij een beroep op de termijnoverschrijding.
  3. ten aanzien van een vordering in kort geding, wanneer daaraan de spoedeisendheid blijkt te ontbreken, conversie plaatsvindt en deze als vordering in de bodemprocedure wordt berecht.
  4. bij nietigheid van een dagvaarding geen griffierecht verschuldigd is.

 

Vraag 17

X vordert bij de kantonrechter ontbinding van een met Y gesloten overeenkomst en vervangende schadevergoeding van € 1800 omdat Y te laat presteerde. Y betwist die schade. De kantonrechter wijst de ontbinding toe, maar verklaart X niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien ten aanzien van de aard en omvang van de schade te weinig is gesteld. Om alsnog kans op toewijzing van de vordering tot schadevergoeding te maken:

 

  1. kan X hetzij appel instellen, hetzij de verbeterde vordering opnieuw instellen.
  2. moet X de verbeterde vordering opnieuw instellen.
  3. moet X appel instellen.
  4. geen van bovenstaande antwoorden is juist.

 

Vraag 18

Welk van onderstaande uitspraken is juist?

 

  1. De motiveringseis van artikel 128 lid 2 Rv gaat niet zover, dat er in bepaalde gevallen een mededelingsplicht van gedaagde uit voorvloeit.
  2. Concentratie van verweer houdt onder meer in dat alle principale verweren in de conclusie van antwoord moeten worden aangevoerd.
  3. Wordt in eerste aanleg in het geheel geen principaal verweer gevoerd, dan kan ook in hoger beroep geen principaal verweer worden gevoerd.
  4. Wordt in eerste aanleg in de conclusie van antwoord geen principaal verweer gevoerd, dan kan in hoger beroep alsnog principaal verweer worden gevoerd.

 

Vraag 19

A heeft tot verhaal van zijn vorde­ring op B executoriaal beslag gelegd onder C. Na de beslag­leg­ging cedeert B zijn vor­dering op C aan D, die niet van het beslag op de hoogte is.

 

  1. De cessie is wegens strijd met het beslag zonder rechtsge­volg.
  2. De cessie is geldig maar kan niet aan A worden tegengewor­pen.
  3. De cessie is geldig en kan ook aan A worden tegengeworpen indien D te goeder trouw was.
  4. De cessie is geldig indien D te goeder trouw was en onder bezwarende titel verkreeg.

 

Vraag 20

Welke stelling is juist?

 

  1. Arbitrage kan alleen schriftelijk worden overeengekomen.
  2. Arbiters moeten ambtshalve vaststellen of partijen arbitrage zijn overeengekomen.
  3. Arbiters moeten ambtshalve vaststellen of partijen arbitrage schriftelijk zijn overeengekomen.
  4. De overeenkomst tot arbitrage kan bij betwisting alleen door middel van geschrift worden bewezen.

 

 

Antwoorden MC vragen januari 2010

 

1

3

2

2&4

3

2

4

3

5

2

6

4

7

3

8

4

9

3

10

1

11

3

12

2

13

1

14

1

15

3

16

1

17

1

18

4

19

2

20

4

 

Tentamen juni 2011 open vragen

 

Casus I

 

Jeremy Clarkson woont in Amsterdam West en is liefhebber van mooie auto’s. Op de

jaarlijkse autoshow in Geneve hoort hij bij toeval dat een Bugatti Veyron 16.4 (catalogusprijs circa 1 miljoen euro) te koop komt. De huidige eigenaar, een voormalige sjeik uit Bahrein die nu in Utrecht woont, wil van de auto af. Jeremy neemt contact op met de sjeik en ze bereiken overeenstemming over de koop van de Bugatti. Op de afgesproken datum weigert de sjeik echter de auto aan Jeremy te leveren. Jeremy is bang dat de sjeik de auto voor een betere prijs aan een derde wil leveren, en vreest ook schade te hebben, omdat hij zelf auto’s voor een laag bedrag heeft verkocht om op de afgesproken datum de koopprijs voor de Bugatti te kunnen voldoen. Jeremy vraagt uw advies. De Bugatti bevindt zich in de haven van Rotterdam. Bekend is ook dat de sjeik een bankrekening aanhoudt bij de RAMBO bank te Amsterdam.

 

Vraag 1

Welk beslag of welke beslagen komen in aanmerking om Jeremy’s zorgen zoveel

mogelijk weg te nemen?

 

Vraag 2

Welke rechter(s) is/zijn relatief bevoegd het verzochte beslag of de verzochte

beslagen in behandeling te nemen?

 

Vraag 3

Kan de sjeik een procedure beginnen waarin hij opheffing van het beslag/de

beslagen kan vorderen of verzoeken? Zo ja: welke gronden kunnen tot die opheffing leiden?

 

Vraag 4

Stel dat in de door Jeremy aanhangig gemaakte hoofdzaak (nakoming van een

koopovereenkomst) de vordering van Jeremy volledig wordt afgewezen.

Vervalt dan het beslag op de datum van de uitspraak?

 

Vraag 5

Kan de sjeik dan zijn door de beslaglegging geleden schade op Jeremy verhalen? Zo

ja, wat is daarvan de grondslag?

 

Casus II

 

Stel: U bent advocaat van Herreweghe. Koopman woont naast Herreweghe. Koopman maakt

er een gewoonte om laat op de avond luide muziek te spelen. Herreweghe heeft Koopman

meerdere malen tevergeefs gevraagd om in de late uren niet met een dusdanig hard volume

muziek te spelen, omdat zijn nachtrust daar in ernstige mate onder heeft te lijden. Herreweghe

heeft er genoeg van en wil nu dat Koopman door de rechter wordt veroordeeld om na een

bepaald tijdstip geen muziek meer te spelen. Koopman heeft in correspondentie met u niet

betwist dat hij ’s avond laat nog harde muziek speelt, maar meent dat het horen van muziek

van de buren bij wonen in een grote stad hoort. U overweegt om een kort geding tegen

Koopman te beginnen.

 

Vraag 6

Noem drie vereisten voor een kort geding en beargumenteer of aan ieder van deze

vereisten is voldaan.

 Antwoorden Casus I

 

Vraag 1

Conservatoir beslag (“conservatoir” moet genoemd worden). Executoriaal beslag is fout want er is geen executoriale titel. Zowel executoriaal als conservatoir noemen is eveneens fout want tegenstrijdig. Tot levering/afgifte op /van de auto als bedoeld in 730 Rv. Beslag voor het verhaal van de schade) onder de Rambo bank (1 punt) als bedoeld in 718 Rv. Beslag op de auto voor het verhaal van de schade is niet fout maar levert geen punt op. Het gaat Jeremy er immers om de auto in eigendom te krijgen.

 

Vraag 2

Artikel 700 Rv

de rechter waar de zaak dat is de auto zich bevindt, zijnde (de rechter in) Rotterdam. OF de rechter waar de schuldenaar woonachtig is of de derde is gevestigd, zijnde Utrecht of Amsterdam.

 

Vraag 3

Procedure:

Gewone (bodem)procedure  en/of in kort geding. 

Opheffingsgronden:

Artikel 705 Rv

Aan het materiele recht ontleende gronden of (summierlijk) blijken van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht en de overige in art. 705 Rv genoemde gronden

Belangenafweging tussen de beslagene en de beslaglegger

 

Vraag 4

1.        704 tweede lid Rv  (lid 2 moet genoemd worden ander geen punt)

2.         Uitspraak moet eerst kracht van gewijsde hebben

3.         Uitspraak heeft kracht van gewijsde als geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden ingesteld (of een soortgelijke beantwoording, bijvoorbeeld zodra appeltermijn onbenut is verstreken)

Wie als antwoord geeft dat het beslag op die datum vervalt als de rechter dat heeft bepaald (wat natuurlijk kan met een uitspraak in reconventie ) krijgt 2 punten.

 

Vraag 5

Onrechtmatige daad

de vordering is geheel afgewezen

arrest “risicoaansprakelijkheid beslaglegger” = “Kranenburg”

 

 

 

 

 

Antwoorden Casus II

 

Vraag 6

 

1.De aanwezigheid van een spoedeisend belang (3 punten) (art. 254 Rv 1 punt). De spoedeisendheid wordt bepaald door een afweging van de belangen van partijen. Deze zaak is spoedeisend nu een beslissing in een gewone procedure niet (door Herreweghe) kan worden afgewacht (3 punten). Een goed gemotiveerd antwoord dat dit juist niet het geval zou zijn, kan ook 3 punten opleveren. 

 

2.De zaak moet geschikt zijn voor een kort geding (3 punten) (art. 256 Rv 1 punt). Dat is het geval nu de zaak overzichtelijk/feitelijk niet ingewikkeld is (3 punten). Een goed gemotiveerd antwoord dat dit juist niet het geval zou zijn, kan ook 3 punten opleveren. 

 

3.De te vragen veroordeling moet een voorziening bij voorraad zijn (2 punten) (art. 254 Rv 1 punt). Daarvan is hier sprake nu het een ordemaatregel betreft waarmee wordt vooruitgelopen op een rechtsbeslissing die in een bodemprocedure zou kunnen worden gegeven (3 punten). Een goed gemotiveerd antwoord dat dit juist niet het geval zou zijn, kan ook 3 punten opleveren. 

 

Tentamen juni 2011 MC vragen

 

Vraag 1

Welke uitspraak is onjuist?

 

  1. Wanneer een gedaagde niet thuis wordt aangetroffen door een deurwaarder, dan zal deze deurwaarder de dagvaarding door ter post bezorging kunnen betekenen.
  2. Een dagvaardingszaak is aanhangig vanaf de dagtekening van de ontvangst­beves­tiging van de dagvaarding.
  3. Verzoekschriften hoeven niet altijd tegen een wederpartij te zijn gericht.
  4. De oproeping voor de mondelinge behandeling in een verzoekschriftprocedure moet door een deurwaarder worden gedaan.

 

Vraag 2

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De eiser kan gedurende de eerste aanleg niet de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden aanvullen.
  2. Aan een aanvulling van de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden, waarmee de verschenen gedaagde akkoord is, is de rechter gebonden.
  3. Aanvulling van de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden is, nadat de verschenen gedaagde hiertegen bezwaar heeft gemaakt, slechts mogelijk indien de rechter dit toestaat.
  4. Aanvulling van de in de dagvaarding opgenomen eis en de daarvoor aangevoerde gronden kan bij de sector civiel ook mondeling plaatsvinden indien de verschenen gedaagde het hiermee eens is.

 

Vraag 3

Een verhuurder heeft de ontruiming van een woning gevorderd, wegens wanprestatie van de huurder. Ter uitvoering van het op 1 maart 2010 gewezen verstekvonnis dat op 3 maart 2010 via een huisgenoot van de gedaagde werd betekend, werd op 8 maart 2010 een begin gemaakt met de ontruiming van de woning. Op 9 maart 2010 haalde huurder met het oog op die ontruiming nog spullen uit de woning, die op 10 maart definitief werd ontruimd. Binnen welke termijn moet verzet worden ingesteld?

 

  1. Binnen vier weken na 1 maart 2010.
  2. Binnen vier weken na 3 maart 2010.
  3. Binnen vier weken na 9 maart 2010.
  4. Binnen vier weken na 10 maart 2010.

 

Vraag 4

Joost spreekt schoonmaakbedrijf Toschoon aan tot schadevergoeding wegens wanpresta­tie. De inboedel van Joost is bij de schoonmaak beschadigd. Toschoon heeft op instructie van Joost het schoonmaakmiddel VQ3 gebruikt. De rechter wijst een tussenvonnis waarin als eindbeslissing is opgenomen dat Toschoon niet aansprakelijk is wanneer uit een te gelasten deskundi­genonderzoek zal blijken dat VQ3 voor een geval als dit geen geschikt schoonmaakmiddel is. Het dictum van het tussenvonnis beperkt zich ertoe dat deskundi­genonderzoek wordt gelast, terwijl verdere beslissingen worden aangehouden. Joost is het volstrekt oneens met dit tussenvonnis. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Joost kan in geen geval in hoger beroep komen van dit tussenvonnis voordat de rechter in eerste aanleg eindvonnis heeft gewezen.
  2. Joost  kan zonder meer in hoger beroep komen van dit tussenvonnis, nu er een eindbeslissing in is opgenomen.
  3. Joost kan binnen de appeltermijn, alsnog, na het wijzen van het tussenvonnis, aan de rechter in eerste aanleg verzoeken tussentijds appel open te stellen.
  4. Geen van voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 5

Twee uitspraken:

- I Evenmin als de bodemrechter gebonden is aan beslissingen over de rechtsbetrekking van partijen van de voorzieningenrechter, is de voorzieningenrechter gebonden aan dergelijke beslissingen van de bodemrechter.

- II De gebondenheid van partijen aan beslissingen over hun rechtsbetrekking in een vonnis wordt kracht van gewijsde genoemd.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 6

A heeft voor een vordering van EUR 80.000,- executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsloods van B. Twee weken later legt C voor een vordering van EUR 40.000,- eveneens executoriaal beslag op de bedrijfsloods van B. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Wanneer de netto executieopbrengst van de bedrijfsloods te gering is om A en C beiden ten volle te voldoen, ontvangen A en C elk de helft van de opbrengst..
  2. Wanneer de netto executieopbrengst van de bedrijfsloods te gering is om A en C beiden ten volle te voldoen, wordt eerst de vordering van A voldaan en gaat het restant naar C.
  3. Wanneer de netto executieopbrengst van de bedrijfsloods te gering is om A en C beiden ten volle te voldoen, ontvangen A en C elk evenredig met hun vordering een deel van die opbrengst.
  4. Geen van voorgaande uitspraken is juist.

 

Vraag 7

Twee uitspraken:

- I Indien na de conclusie van antwoord een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, hebben partijen niet altijd recht op pleidooi.

- II Indien de gedaagde een tegenvordering meent te hebben op eiser, dan zal een dagvaarding in reconventie moeten worden uitgebracht.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 8

Twee uitspraken:

- I Wanneer gedaagde zonder bericht van verhindering niet in persoon op de comparitie na antwoord verschijnt, mag de rechter daaruit concluderen dat het in de conclusie van antwoord aangevoerde verweer niet langer wordt gehandhaafd.

- II Wanneer de rechter besluit geen comparitie na antwoord te gelasten, dan kan het gelasten daarvan in appel worden afgedwongen.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 9

Twee uitspraken:

- I Een geschrift dat het uiterlijk heeft van een authentieke akte, wordt daarvoor gehouden behoudens bewijs van het tegendeel.

- II Een geschrift dat het uiterlijk heeft van een onderhandse akte, wordt daarvoor gehouden behoudens bewijs van het tegendeel.

 

  1. I is juist, II is ook juist.
  2. I is juist II is onjuist.
  3. I is onjuist, II is ook onjuist.
  4. I is onjuist, II is juist.

 

Vraag 10

      Floris vordert van Karl betaling van 8.000 euro. Floris stelt dat hij voor dit bedrag aan Karl een auto had verkocht. Karl betwist niet dat hij de auto heeft gekocht. Volgens Karl bedroeg de koopprijs echter niet 8000 euro maar 4000 euro.

Welk antwoord is juist?

 

  1. Floris heeft de bewijslast dat de koopprijs 8000 euro bedroeg.
  2. Karl heeft de bewijslast dat koopprijs 4000 euro bedroeg.
  3. Floris heeft de bewijslast dat de koopprijs 8000 euro bedroeg, en Karl heeft de bewijslast dat koopprijs 4000 euro bedroeg.
  4. De rechter moet de bewijslast leggen op de partij die zijn betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd.

 

Vraag 11

      Indirect bewijs - waarbij de rechter voor de vaststelling van betwiste feiten gevolg­trekkingen maakt uit wel vaststaande feiten - kan een belangrijke rol spelen in de civiele procedure. Het speelt een belangrijke rol in het arrest:

 

1.   De Jong/Carnifour.

2.   De Rooij/Van der Sluijs.

3.   Van Raalte/SHBeheer.

4.   Leebeek/Vrumona.

 

Vraag 12

      Bertrand heeft schade toegebracht in een aan Klomp toebehorend huis. Klomp vordert schadevergoeding onder aanvoering onder meer van de stelling dat Bertrand als huurder wanprestatie heeft gepleegd. In de procedure voert Bertrand onder meer aan dat er sprake was van bruikleen en in dit opzicht krijgt Bertrand gelijk. Welke uitspraak is juist?

 

  1. Nu Klomp niet de juiste rechtsbetrekking aan zijn eis ten grondslag heeft gelegd, wordt hij daarin niet-ontvankelijk verklaard.
  2. Nu Klomp niet de juiste rechtsbetrekking aan zijn eis ten grondslag heeft gelegd, wordt de eis afgewezen.
  3. Slechts door zijn eis te wijzigen kan Klomp bereiken dat de gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen.
  4. Ook zonder dat wijziging van eis plaatsvindt, kan de gevorderde schadevergoeding toegewezen worden.

 

Vraag 13

      Verhuurder Pietersen is in kort geding veroordeeld tot het treffen van bepaalde voorzieningen aan de huurwoning van Jakobsen onder verbeurte van dwangsommen bij het uitblijven daarvan. Omdat Pietersen niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, heeft hij voor € 10.000,- aan dwangsommen verbeurd. Na betaling hiervan start Pietersen een bodemprocedure over hetzelfde onderwerp. De rechter oordeelt dat er geen grond was Pietersen tot de in kort geding toegewezen voorzieningen te veroordelen.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De Hoge Raad heeft in het arrest Kempkes/Samson beslist dat Pietersen in bovenstaande situatie de door hem betaalde dwangsommen kan terugvorderen.
  2. De Hoge Raad heeft in het arrest De Heel/Korver beslist dat Pietersen in bovenstaande situatie de door hem betaalde dwangsommen kan terugvorderen.
  3. De Hoge Raad heeft in het arrest Van Raalte/SH Beheer beslist dat Pietersen in bovenstaande situatie de door hem betaalde dwangsommen niet kan terugvorderen.
  4. Geen van bovenstaande uitspraken is juist.

 

Vraag 14

Welk beginsel van procesrecht speelt in artikel 85 lid 4 Rv de belangrijkste rol?

 

1.   Hoor en wederhoor.

2.   Waarheidsvinding.

3.   Onpartijdige rechtspraak.

4.   Partij-autonomie.

 

Vraag 15

      De eiser dagvaardt een vennootschap voor de rechtbank Amsterdam, sector civiel terzake van een vordering van 80.000 euro met betrekking tot geleverde en verder te verhandelen zaken. Welke van onderstaande uitspraken over de bevoegdheid van de rechtbank is niet juist?

 

Indien de rechtbank, sector civiel

  1. geen (internationale) rechtsmacht heeft, verklaart zij zich zonodig ambtshalve onbevoegd;
  2. voor het geschil niet de absoluut bevoegde rechter is, zal zij zich ambtshalve onbevoegd verklaren;
  3. voor het geschil niet de volgens de wet relatief bevoegde rechter is, zal zij zich ambtshalve onbevoegd verklaren;
  4. voor het geschil niet de sectorcompetente rechter is, zal zij ambtshalve de zaak naar de wel sectorcompetente rechter verwijzen.

 

Vraag 16

      Egberts laat Freriks dagvaarden voor de sector kanton van de rechtbank vanwege een niet betaalde rekening. Op de roldatum verschijnt Freriks echter niet in rechte. Bij onderzoek blijkt dat in de dagvaarding een fout is geslopen: weliswaar is de dag van de week juist vermeld, maar de datum niet. Wat zal het gevolg zijn?

 

  1. De rechter wijst de vordering toe.
  2. De rechter spreekt de nietigheid van de dagvaarding uit.
  3. De rechter verleent verstek tegen Freriks.
  4. De rechter bepaalt een nieuwe roldatum, waarvoor Freriks bij exploot moet worden opgeroepen.

 

Vraag 17

Welke van onderstaande uitspraken over de partijgetuige is juist?

 

  1. Een partij kan alleen op eigen verzoek als getuige worden gehoord.
  2. De verklaring van een partijgetuige kan slechts bewijs in haar voordeel opleveren indien zij wordt ondersteund door een verklaring van een andere getuige.
  3. Aan de als getuige opgeroepen partij komt een gelijk beroep op het verschoningsrecht toe als de echtgenoot van die partij heeft.
  4. De verklaring van een partijgetuige is niet beperkt in bewijskracht indien die verklaring betrekking heeft op feiten waarvoor de wederpartij bewijslast heeft.

 

 

 

Vraag 18

      De eiser heeft gesteld dat de overeenkomst waarop hij zijn eis grondt, is vastgelegd in een brief aan gedaagde, die door de gedaagde voor akkoord is getekend en geretourneerd. Gedaagde betwist stellig dat het zijn handtekening is die onder de overgelegde brief staat.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De eiser zal moeten bewijzen dat de handtekening op de brief die van gedaagde is.
  2. De gedaagde zal moeten bewijzen dat de handtekening op de brief niet zijn handtekening is.
  3. Slechts wanneer deze brief zou zijn geregistreerd, heeft deze dwingende bewijskracht.
  4. Slechts wanneer deze brief aangetekend, met bericht van ontvangst zou zijn verzonden heeft deze dwingende bewijskracht.

 

Vraag 19

      De eiser heeft aangeboden een door hem gestelde overeenkomst door middel van met name genoemde getuigen te bewijzen.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. Zonder een zodanig bewijsaanbod mag de rechter de eiser geen getuigenbewijs opdragen.
  2. Een zodanig bewijsaanbod verplicht de rechter om de eiser tot het getuigenbewijs van de betreffende overeenkomst toe te laten.
  3. Als het bewijsaanbod ter zake dienend is en het bestaan van de overeenkomst betwist is, zal de rechter de eiser tot het getuigenbewijs toe moeten laten, zelfs al acht hij het uiterst onwaarschijnlijk dat het bewijs geleverd zal kunnen worden.
  4. Als het bewijsaanbod ter zake dienend is en het bestaan van de overeenkomst betwist is, zal de rechter de eiser tot het getuigenbewijs toe moeten laten, tenzij hij het uiterst onwaarschijnlijk acht dat het bewijs geleverd zal kunnen worden.

 

Vraag 20

      Guetta heeft een vordering tot vergoeding van schade ingesteld tegen Roest. De vordering is primair gegrond op wanprestatie, subsidiair op onrechtmatige daad. Ondanks bestrijding door Roest wordt de vordering op basis van wanprestatie toegewezen; aan de subsidiaire grondslag wordt geen overweging gewijd. Roest gaat in beroep en richt grieven tegen de toewijzing. Guetta voert verweer. In zijn arrest geeft het hof Roest gelijk voor wat betreft de wanprestatie, maar het bekrachtigt het arrest toch, omdat de grondslag onrechtmatige daad toewijzing rechtvaardigt. In hoger beroep hebben partijen die grondslag onbesproken gelaten.

Welke uitspraak is juist?

 

  1. De beslissing van de appelrechter is in strijd met de lijdelijkheid van de rechter en daarom onjuist.
  2. De beslissing van de appelrechter is in strijd met het voor het hoger beroep geldende grievenstelsel en daarom onjuist.
  3. De beslissing van de appelrechter is in overeenstemming met de devolutieve werking van het hoger beroep en daarom juist.
  4. Geen van voorgaande 3 stellingen is juist.

 

 

 

 

Antwoorden tentamen juni 2011 MC vragen

 

1

1,2,4

2

3

3

3

4

3

5

3

6

3

7

2

8

3

9

2

10

1

11

4

12

4

13

4

14

1

15

3

16

4

17

4

18

1

19

3

20

3

 

Tentamen NIBPR december 2012

DEEL II: OPEN VRAGEN

CASUS 1 (25 punten)

Stel: U bent advocaat van de geluidsstudio Weinen B.V. Deze studio heeft gedurende een periode van enkele maanden in opdracht van de tenor Farinelli geluidsopnamen gemaakt voor een door hem nieuw uit te brengen CD. Farinelli is zeer tevreden over de aanpak van de geluidsstudio en de geluidskwaliteit van de uiteindelijke CD. De verkoop van deze nieuwe CD valt echter bijzonder tegen, waardoor Farinelli niet in staat is het totaal door hem aan de geluidsstudio verschuldigde bedrag van € 23.600,-- te voldoen. De geluidsstudio heeft het eerst paar maanden aangezien , maar vraagt u nu Farinelli in rechte te betrekken teneinde betaling van genoemd bedrag af te dwingen. Dit bij voorkeur op korte termijn, omdat Weinen B.V. meerdere openstaande schulden heeft en het geld van Farinelli nodig heeft om ze te betalen.

Motiveer uw antwoord en vermeld daarbij relevante wetsartikelen en/of jurisprudentie.

Vraag 1 (5 punten)

Kiest u in dit geval voor een dagvaardings- of een verzoekschriftprocedure?

Vraag 2 (5 punten)

Maakt u deze zaak aanhangig bij de sector civiel of bij de kantonrechter?

Vraag 3 (5 punten)

Hoe kunt u voorkomen dat een eventueel door Farinelli in te stellen hoger beroep tegen de te verkrijgen rechterlijke beslissing de tenuitvoerlegging daarvan zal schorsen?

Vraag 4 (10 punten)

De directeur van Weinen B.V. vraagt zich af of het mogelijk zou zijn om - in de plaats van de hiervoor onder 1 en 2 genoemde procedure – met voldoende kans op succes in kort geding betaling door Farinelli af te dwingen. Acht u het mogelijk om een geldvordering in kort geding in te stellen en zo ja, hoe schat u – gelet op de in de casus genoemde omstandigheden – uw kans op succes daarbij in?

CASUS 2 (25 punten)

Nick en Simone zijn begin dit jaar uit Nederland geëmigreerd. Ze wonen nu zo’n 200 kilometer onder Parijs in een echte Franse boerderij. Hun Nederlandse woning in Den Haag hebben zij voor onbepaalde tijd verhuurd aan Karel. Karel betaalt elke maand de huur op de bankrekening van Nick en Simone bij de SNS Bank in Amsterdam. Omdat zij hun Franse boerderij nog ingrijpend verbouwen hebben Nick en Simone hun collectie boeken (waaronder enkele zeer zeldzame exemplaren) opgeslagen in de kelder van hun aan Karel verhuurde Haagse huis. Op een zekere dag is na een flinke storm het dak van de door Karel gehuurde woning, dat kennelijk al in zeer slechte staat verkeerde, ingestort. Als gevolg daarvan zijn de meubels en overige bezittingen van Karel zwaar beschadigd. De schade bedraagt circa 9.000 euro. Karel stelt Nick en Simone daarvoor aansprakelijk maar zij reageren niet op diverse brieven die Karel hen in dit verband zond. Karel schakelt u in als advocaat.

Vraag 5 (5 punten)

Uit informatie bij de Gemeentelijke basisadministratie blijkt dat Nick en Simone de Nederlandse nationaliteit hebben en officieel in Frankrijk wonen. Hun adres daar is bekend. U besluit een procedure in Nederland aanhangig te maken. Op grond waarvan heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht?

Vraag 6 (4 punten)

U adviseert om voorafgaande aan de hiervoor in vraag 1 bedoelde procedure tot beslaglegging over te gaan op de in de casus bedoelde collectie boeken van Nick en Simone. Bij welke rechter dient u het verlof om dit beslag te leggen te verzoeken?

Vraag 7 (5 punten)

Welk beslag of beslagen zou u verder kunnen adviseren?

Vraag 8 (7 punten)

Nadat de deurwaarder het beslag op de boeken heeft gelegd meldt zich een zekere Harry die beweert dat hij de eigenaar is van de boeken die zich nog steeds in de kelderruimte in Den Haag bevinden. Het staat vast dat Nick en Simone die boeken aan Harry hadden geschonken, daags na het gelegde beslag. Nick en Simone wisten op het moment van die schenking nog niet dat het beslag was gelegd. U kunt aannemen dat ook Harry ten tijde van de schenking volkomen te goeder trouw was. Moet Harry het beslag op de boeken tegen zich laten gelden of heeft Karel pech en moet hij het eigendomsrecht van Harry respecteren?

Vraag 9 (4 punten)

In de procedure tussen Karel enerzijds en Nick en Simone anderzijds wordt Karel bij vonnis van 19 december in het ongelijk gesteld. Zijn door die uitspraak dan tevens van rechtswege de door Karel gelegde beslagen vervallen?

 

 

 

 

 

 

Normantwoord open vraag casus 1 en casus 2 tentamen NIBPR 21 december 2012

Vraag 1 (5 punten)

Voor een dagvaardingsprocedure omdat het hier gaat om een vordering tot een betalingsveroordeling en niet uit de wet voortvloeit dat deze zaak met een verzoekschrift zou moeten worden ingeleid (art. 261 lid 2 Rv en/of art. 78 Rv).
Boek p. 4,5, 285, 287, 288

Vraag 2 (5 punten)

Bij de kantonrechter omdat het een geldvordering onder de grens van art. 93 sub a Rv betreft.
Boek p. 269

Vraag 3 (5 punten)

Door in de dagvaarding te vorderen dat de rechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren (art. 233 Rv en art. 350 Rv).

Boek p. 109, 213, 214

Vraag 4 (10 punten)

Geldvorderingen kunnen in kort geding worden toegewezen.
Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang ex art. 254 Rv; nu het een geldvordering betreft, dient de rechter wel terughoudend te zijn bij de toewijzing daarvan en zal duidelijker dan in andere zaken aannemelijk moeten worden gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De aanwezigheid van een mogelijk restitutierisico aan de zijde van Weinen B.V. staat op zich niet aan toewijzing van de vordering in de weg nu dit enkel een factor is die de kortgedingrechter in de afweging van de belangen moet betrekken.
Het spoedeisende belang moet vervolgens een voorziening bij voorraad vergen en dus zoveel mogelijk op een (eventuele) beslissing in de hoofdzaak vooruitlopen. In casu lijkt hier aan voldaan te zijn omdat hier een condemnatoir vonnis wordt gevraagd.
De zaak moet natuurlijk ook geschikt zijn voor een kort geding doordat deze (feitelijk of juridisch) niet ingewikkeld is (art. 256 Rv). Daaraan lijkt te zijn te voldaan nu Farinelli “tevreden” is en enkel heeft aangegeven niet te kunnen betalen.

Boek p. 273, 274, 276

Vraag 5 (5 punten)

Toetsen aan de Brussel‐I Verordening (EEX‐Vo). Materieel toepassingsbereik: het betreft een burgerlijke zaak en deze zaak is niet uitgesloten in art. 1 lid 2 van de Verordening. Formeel toepassingsbereik: de verweerders wonen in Frankrijk maar bij verhuur van een onroerende zaak waarvan in deze casus sprake is geldt de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 22 lid 1: het gerecht in de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen en dat is Den Haag, Nederland.

Boek p. 14, 15, 54 – 58

Vraag 6 (4 punten)

Het gaat om een conservatoir beslag op de collectie boeken dus (roerende) zaken. Artikel 700 Rv wijst de voorzieningenrechter aan van de plaats waar die zaken zich bevinden en dat is in deze zaak Den Haag.

Boek p. 428 - 430

Vraag 7 (5 punten)

Conservatoir beslag op de woning in Den Haag. Is beslag op een onroerende zaak: art. 725 Rv jo 505 Rv en beslag ten laste van Nick en Simone onder de SNS Bank (het zogeheten derdenbeslag van art.718 Rv jo. 475 Rv. Ook goed is het zogeheten ”eigenbeslag” maar dat behoorde niet tot de verplichte stof.

Boek p. 431, 432

Vraag 8 (7 punten)

Het gaat om een conservatoir beslag op roerende zaken (art. 711 Rv). Het beslag was eerder (gelegd) dan de overdracht (ten titel van schenking). Een beslag leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid (arresten Forward/Huber en Ontvanger/de Jong). De beslaglegger kan echter artikel 453a Rv tegen. Harry inroepen. Dit artikel is via art. 712 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard op conservatoire beslagen. Harry wordt niet gered door het tweede lid van art. 453a Rv omdat hij – hoewel te goeder trouw‐ niet “anders dan om niet” heeft verkregen. Ook staat aan de bescherming die Harry met het tweede lid van art. 453a Rv zou kunnen inroepen in de weg dat de roerende zaken (de boeken) niet “in zijn handen” zijn gekomen.

Boek p. 371, 372

Vraag 9 (4 punten)

Met de uitspraak van 19 december vervalt het beslag niet van rechtswege Een conservatoir beslag vervalt van rechtswege als de in de hoofdzaak afgewezen eis in kracht van gewijsde is gegaan. Zie artikel 704 lid 2. Dat is pas het geval wanneer tegen de uitspraak geen gewoon rechtsmiddel is (of kan worden) aangewend.

Boek p. 367, 427, 441

TENTAMEN NIBPR 31 januari 2013 – VERSIE 1 DEEL II: OPEN VRAGEN

CASUS I (totaal 25 punten)

Arend viert zijn verjaardag in een chic restaurant waar hij aan zijn vrienden een diner aanbiedt. Eenmaal weer thuis wordt hij ziek. Arend is voor twee weken niet tot werken in staat waardoor hij een lucratieve opdracht moet teruggeven. Arend derft daardoor € 8.000,= aan inkomsten. Arend stelt het restaurant voor dat bedrag aansprakelijk op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichting een maaltijd te serveren waar je niet ziek van wordt. Het restaurant betwist gemotiveerd dat het toerekenbaar tekortgeschoten is. Arend laat het er niet bij zitten en dagvaardt het restaurant tot vergoeding van de door hem geleden schade ad € 8.000,= (artikel 6:74 BW).

VRAAG 1: (6 punten)

Arend moet in de dagvaarding aan zijn stelplicht voldoen en het restaurant moet aan zijn stelplicht voldoen in de conclusie van antwoord. Wat houdt de stelplicht in en omschrijf die plicht voor Arend en het restaurant in deze situatie.

VRAAG 2: (6 punten)

Stel dat Arend een medische rapportage van zijn huisarts in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat hij een voedselvergiftiging heeft opgelopen. Arend vindt dat voldoende overtuigend bewijs en biedt geen nader bewijs aan. Het restaurant betwist gemotiveerd dat Arend een voedselvergiftiging heeft opgelopen. Welke gevolgtrekkingen kan de rechter bij die stand van zaken aan die medische rapportage verbinden?

VRAAG 3: (4 punten)

Neem aan dat Arend wordt toegelaten tot het bijbrengen van bewijs door het (doen) horen van getuigen. Arend laat drie getuigen horen. Zij verklaren alle drie onder ede dat Arend in het restaurant heeft gegeten, daarna direct naar huis is gegaan, daar ziek is geworden en tussendoor niets anders meer heeft gegeten of gedronken. Het restaurant ziet af van het recht om zijnerzijds getuigen te laten horen. Andere bewijsmiddelen zijn over en weer niet ingediend (dus ook niet de in vraag 2 genoemde medische rapportage).

Is bij deze stand van zaken de rechter gehouden het door Arend gestelde bewezen te achten?

VRAAG 4: (4 punten)

Stel dat de rechtbank voorshands aanneemt dat Arend is geslaagd in het door hem te leveren bewijs. Het restaurant mag tegenbewijs leveren en heeft een aantal getuigen gevonden die allen verklaren dat zij hebben gezien dat Arend na het verlaten van het restaurant nog zeker twintig glazen bier heeft gedronken, waarna hij ladderzat naar huis ging en aldaar ziek is geworden.

Wat is de norm waaraan moet zijn voldaan om het restaurant geslaagd te achten in het leveren van het tegenbewijs?

VRAAG 5: (5 punten)

Stel dat Arend niet kan bewijzen dat het restaurant de voedselvergiftiging bij Arend heeft veroorzaakt. Evenmin kan het restaurant bewijzen dat het de voedselvergiftiging niet heeft veroorzaakt. Mag de rechter in zo’n geval beslissen dat het restaurant de helft van de schade (dus € 4.000,=) moet vergoeden en Arend de andere helft van zijn schade (ook € 4.000,=) zelf moet dragen?

CASUS II (totaal 25 punten)

LET OP: U dient deze casus op een ander vel papier dan casus I te beantwoorden. Pak nu dat andere vel papier.

Andreas vordert van Jacobus (terug) betaling van een bedrag van afgerond € 30.000,- . Andreas stelt daartoe primair dat Jacobus dit bedrag van Andreas had geleend en voor het geval dat niet mocht komen vast te staan (dus subsidiair) vordert Andreas de (terug) betaling van dit bedrag op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Jacobus verweert zich tevergeefs tegen de vordering want de rechtbank wijst de vordering van Andreas op de primaire grondslag toe.

VRAAG 6: (5 punten)

Jacobus wenst in hoger beroep te gaan. Binnen welke termijn en op welke wijze moet hij dat doen?

VRAAG 7: (10 punten)

Jacobus gaat in hoger beroep waarbij hij vernietiging van het vonnis vordert. Tegen Andreas, die in hoger beroep niet is verschenen, is verstek verleend. Het hof acht de grief van Jacobus gegrond en komt –anders dan de rechtbank- tot het oordeel dat de primaire grondslag de vordering niet kan dragen. Het hof vernietigt daarom het vonnis en wijst bij arrest van 9 oktober 2012 Andreas’ vordering alsnog af. Tevens veroordeelt het hof Andreas in hetzelfde arrest ambtshalve tot het vergoeden van de schade die Jacobus heeft geleden als gevolg van het feit dat Andreas tegen Jacobus is gaan procederen.

Aan welke processuele misslagen maakt het hof zich schuldig en licht dit toe.

VRAAG 8: (5 punten)

Andreas neemt kennis van het op 9 oktober 2012 gedateerde arrest van het gerechtshof doordat de deurwaarder dit arrest bij hem op 8 november 2012 in persoon heeft betekend. Andreas wil tegen dit arrest een rechtsmiddel aanwenden. Welk rechtsmiddel dient dat te zijn en wanneer moet dat zijn ingesteld?

VRAAG 9: (5 punten)

Stel dat tegen het arrest van het gerechtshof geen rechtsmiddel is aangewend. Een jaar na de uitspraak van het gerechtshof ontdekt Andreas dat een van de raadsheren die het arrest heeft gewezen lid was van dezelfde studentenvereniging als Jacobus en dat zij zelfs samen in hetzelfde dispuut hebben gezeten. Andreas is woedend over zoveel onrecht en schrijft Jacobus hierover een brief. Als Jacobus na vier maanden nog niet heeft gereageerd besluit Andreas een advocaat in te schakelen om het arrest om reden van deze, wat Andreas noemt: “vriendjespolitiek” te laten herroepen. Hoe beoordeelt u de kans van slagen?

 

Normantwoorden

 

Vraag 1 (6 punten)

Arend moet voldoende feiten stellen die leiden tot het door hem gewenste rechtsgevolg. Dat betekent dat Arend alle elementen van de rechtsregel waarop hij zijn vordering tot schadevergoeding baseert (artikel 6:74) in de dagvaarding moet opnemen. Dus: Arend moet stellen dat er een overeenkomst was, dat het restaurant op grond van de overeenkomst een maaltijd moest serveren waar je niet ziek van wordt, dat het restaurant tekortgeschoten is in deze verplichting en dat hij, Arend, daardoor schade heeft geleden. Het restaurant moet vervolgens wat Arend heeft gesteld gemotiveerd betwisten. Wat betreft het vereiste van “toerekenbaarheid” in artikel 6:74 BW geldt dat het restaurant moet stellen dat de door Arend gestelde tekortkoming niet toerekenbaar is. Artikel 6:74 BW spreekt namelijk van ‘tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend’ zodat de stelplicht voor het ontbreken van toerekenbaarheid bij het restaurant ligt.

Boek p. 104 - 108

Vraag 2 (6 punten)

Twee mogelijkheden: de rechter zal de vordering van Arend afwijzen omdat zijn stelling gemotiveerd is betwist en de rechter niet overtuigd is van het door de huisarts van Arend zelf opgestelde rapport en Arend geen nader bewijs aanbiedt. Ofwel hij kan voorshands bewezen achten dat sprake is van voedselvergiftiging en het restaurant toelaten tot tegenbewijs.

De rechter kan niet in dit stadium van de procedure de vordering reeds toewijzen op grond van het door Arend overgelegde rapport van zijn huisarts omdat de casus aangeeft dat dit rapport door het restaurant gemotiveerd wordt betwist.

Boek p. 137, 138, 139

Vraag 3 (4 punten)

Nee. Getuigenbewijs is geen dwingend bewijs. De rechter is op grond van artikel 152 lid 2 Rv. vrij in de waardering van de afgelegde verklaringen. Ook wordt –indien voldoende duidelijk toegelicht- goed gerekend een antwoord waaruit blijkt dat Arend het nodige heeft gesteld en het restaurant dat niet of onvoldoende heeft betwist en de rechter daarom gehouden is het door Arend gestelde bewezen te achten.
Boek p. 138, 139

Vraag 4 (4 punten)

Het is voldoende indien het restaurant voldoende twijfel zaait op grond waarvan het voorshandse oordeel/het vermoeden van de rechtbank wordt ontzenuwd.

Boek p. 149, 150

Vraag 5 (5 punten)

Nee dat mag de rechter niet. Wie de bewijslast heeft draagt daarmee ook het bewijsrisico. Dat wil zeggen dat in het geval het bewijs niet kan worden geleverd de rechter de vordering dient af te wijzen.

Boek p. 38, 135

Vraag 6 (5 punten)

Het gaat om een dagvaardingsprocedure. Artikel 339 Rv bepaalt dat de hoger beroep termijn 3 maanden bedraagt. Voor degene die de procedure als een kort geding aanmerkt geldt een beroepstermijn van 4 weken. Hij moet dat doen met een hoger beroep dagvaarding als nader omschreven in art. 343 Rv.

Boek p. 257

Vraag 7 (10 punten)

1. het hof had alsnog de subsidiaire grondslag van Andreas’ vordering moeten beoordelen (devolutieve werking). Eerst wanneer ook het beroep op ongerechtvaardigde verrijking zou worden afgewezen kon vernietiging van het vonnis volgen.

2. De rechter maakt zich schuldig aan overtreding van art. 24 Rv door te beslissen over iets wat niet werd verzocht.

3. Minder juist is een antwoord dat het hof Andreas niet tot schadevergoeding had mogen veroordelen omdat de rechter daarmee buiten de grieven, dus buiten de omvang van de rechtsstrijd in appel, treedt.

1. Boek p. 245
2. Boek p. 24
3. Boek p. 245

Vraag 8 (5 punten)

Andreas is in hoger beroep niet verschenen en het arrest van het hof is dan ook bij verstek gewezen. Dan geldt het rechtsmiddel van verzet. De wet bepaalt dit ook in artikel 401b lid 1 Rv: bij verstek staat geen cassatieberoep open tegen dat arrest, maar verzet. Zie voor wat betreft het verzet verder 143 lid 2 Rv.: in verzet gaan bij deurwaardersexploot binnen vier weken na de betekening van het vonnis aan Andreas in persoon. Dus binnen vier weken na 8 november.

Boek p. 231, 232, 233

Vraag 9 (5 punten)

Gevraagd wordt naar de kans van slagen van het rechtsmiddel herroeping. Zie artikel 382 e.v. Rv. Er is geen kans van slagen want de in artikel 382 Rv. genoemde gronden doen zich in casu niet voor. Minder sterk maar ook goed is het antwoord dat herroeping niet kan slagen omdat de termijn om het rechtsmiddel in te stellen verstreken is (artikel 383 lid 1 Rv).

Eerste antwoord - boek p. 205
Tweede antwoord – boek p. 264

RUIMTE VOOR AANTEKENINGEN
_____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

als een kort geding aanmerkt geldt een beroepstermijn van 4 weken. Hij moet dat doen met een hoger beroep dagvaarding als nader omschreven in art. 343 Rv.

Boek p. 257

Vraag 7 (10 punten)

1. het hof had alsnog de subsidiaire grondslag van Andreas’ vordering moeten beoordelen (devolutieve werking). Eerst wanneer ook het beroep op ongerechtvaardigde verrijking zou worden afgewezen kon vernietiging van het vonnis volgen.

2. De rechter maakt zich schuldig aan overtreding van art. 24 Rv door te beslissen over iets wat niet werd verzocht.

3. Minder juist is een antwoord dat het hof Andreas niet tot schadevergoeding had mogen veroordelen omdat de rechter daarmee buiten de grieven, dus buiten de omvang van de rechtsstrijd in appel, treedt.

1. Boek p. 245
2. Boek p. 24
3. Boek p. 245

Vraag 8 (5 punten)

Andreas is in hoger beroep niet verschenen en het arrest van het hof is dan ook bij verstek gewezen. Dan geldt het rechtsmiddel van verzet. De wet bepaalt dit ook in artikel 401b lid 1 Rv: bij verstek staat geen cassatieberoep open tegen dat arrest, maar verzet. Zie voor wat betreft het verzet verder 143 lid 2 Rv.: in verzet gaan bij deurwaardersexploot binnen vier weken na de betekening van het vonnis aan Andreas in persoon. Dus binnen vier weken na 8 november.

Boek p. 231, 232, 233

Vraag 9 (5 punten)

Gevraagd wordt naar de kans van slagen van het rechtsmiddel herroeping. Zie artikel 382 e.v. Rv. Er is geen kans van slagen want de in artikel 382 Rv. genoemde gronden doen zich in casu niet voor. Minder sterk maar ook goed is het antwoord dat herroeping niet kan slagen omdat de termijn om het rechtsmiddel in te stellen verstreken is (artikel 383 lid 1 Rv).

Eerste antwoord - boek p. 205
Tweede antwoord – boek p. 264

RUIMTE VOOR AANTEKENINGEN
_____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
723