Samenvatting week 2 (Psychiatrie)

Samenvatting week 2. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Oefenen met patiënten”

 

Bij psychiatrische patiënten is het altijd belangrijk om ook een tractusanamnese uit te vragen en een algemeen lichamelijk onderzoek te doen. Vaak zijn er ook somatische ziekten aanwezig.

Het is belangrijk om wanen in detail uit te vragen.

 

Hierdoor kan een vertrouwensrelatie met de patiënt worden opgebouwd waardoor hij makkelijker andere dingen zal vertellen. Ook kan dan een eventuele inconsistentie worden waargenomen tussen de wanen en het gedrag. Bij schizofrenie is er vaak sprake van een inconsistentie (bijvoorbeeld een man die zegt dat hij Napoleon is, maar wel de vloer staat te dweilen), terwijl bij een manie het gedrag en de waan vaak overeenkomen. NB. Bij een manie is een paranoïde waan een normaal verschijnsel, er is dan geen sprake van een psychose.

 

Gestoord realiteitsbesef

Waan: overtuiging van iets wat niet klopt en binnen de culturele context van de persoon als irreëel wordt geacht. Speelt zich af in de gedachte. Dit moet je ook toetsen aan de hand van de cultuur van de persoon.

Hallucinatie: speelt zich af in de waarneming. Mensen zien, horen, voelen of ruiken dingen die er niet zijn.

Hallucinaties en wanen gaan vaak samen, bijvoorbeeld bij mensen die proberen hun auditieve hallucinaties te verklaren.

 

Andere symptomen bij schizofrenie

Onsamenhangende spraak duidt op een denkstoornis. Bij katatoon gedrag doen mensen vrijwel niks en reageren niet. Ook kan het zijn dat mensen sterk repetitief gedrag vertonen.

 

Delier, schizofrenie, stemmingsstoornissen en gebruik van drugs kunnen leiden tot een psychose. Jongeren die voor hun 14e veel cannabis gebruiken zijn at risk voor het ontwikkelen van schizofrenie. Cannabis kan zowel een psychose induceren als onderdrukken.

 

Behandeling psychose:

-Antipsychotica:

-Typisch (klassiek)

-Atypisch

-Clozapine; wordt meestal ingedeeld in de atypische antipsychotica, maar valt eigenlijk in geen van beide categorieën

 

DUP = duration of untreated psychosis. Hoe langer de DUP, hoe slechter de prognose na 5 jaar.

 

 

Werkgroep “Persoonlijkheidsstoornissen”

 

Somatoforme stoornis1

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

Er is sprake van aanhoudende lichamelijke klachten of zorgen over het lichaam, die niet verklaard kunnen worden door een lichamelijke aandoening of andere psychiatrische stoornis. Het leven van de patiënt moet negatief beïnvloed worden door de klacht om van een somatoforme stoornis te kunnen spreken. Bij alle stoornissen is er een blijvende vraag om medische hulp. Bij een conversiestoornis is er sprake van neurologische klachten van het willekeurige spierweefsel of zintuigen of er is sprake van onverklaarde insulten. De klachten zijn niet opzettelijk veroorzaakt. Bij een pijnstoornis is er sprake van pijn. Verder kunnen er depressie, angst, irritatie, frustratie, overmatig medicatiegebruik en slaapproblemen bij voorkomen. Als er sprake is van hypochondrie dan is de patiënt gepreoccupeerd met het idee een ernstige ziekte te hebben naar aanleiding van lichamelijke sensaties. De klachten moeten minimaal 6 maanden bestaan voor er van hypochondrie gesproken kan worden. Andere klachten zijn nerveusheid, opgejaagd gevoel en rusteloosheid. Er wordt de hele tijd om geruststelling gevraagd. Soms vermijdt de patiënt juist alle medische onderwerpen. Patiënten met morfodysforie zijn gepreoccupeerd met een vermeende afwijking aan het gezicht of lichaam. De ongerustheid is overdreven, er is vermijdingsgedrag (dragen van make-up, vermijden van sociale situaties) en er wordt vaak voor plastische chirurgie gekozen (waarvan de uitkomst teleurstelt). Bij morfodysforie is er vaak geen medische hulpvraag en worden patiënten door artsen doorverwezen als ze voor een andere klacht komen. Bij de ongedifferentiëerde somatoforme stoornis is er sprake van één of meerdere lichamelijke klacht(en) die langer dan 6 maanden bestaan. Dit zijn bijvoorbeeld het chronisch vermoeidheids- of prikkelbaredarmsyndoom.

 

Bij de somatisatiestoornis zijn meerdere lichamelijke klachten tegelijkertijd aanwezig (op enig moment in de ziektegeschiedenis 4 verschillende pijnklachten, 2 gastro-intestinale klachten, een seksuele klacht en een neurologische klacht) en zijn de klachten begonnen voor het 30ste levensjaar. Verder zijn er spanningsklachten, angst- en stemmingsstoornissen.

 

Wat is er bekend over het vóórkomen en beloop?

De prevalentie in de algemene bevolking van een conversiestoornis is 11-31/100.000, in de medische setting is de prevalentie hoger. De puntprevalentie van de pijnstoornis is onduidelijk en ligt ergens tussen de 2-40%. De puntprevalentie van hypochondrie is in de algemene bevolking 0.2-0.8% en in de medische setting hoger (4-6%). Mogelijk heeft 1-2% van de populatie morfodysforie. 14-19% van de algemene bevolking lijdt aan een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. De somatisatiestoornis komt voor bij 0.05-0.4% in de algemene bevolking en de prevalentie ligt hoger in de huisartsenpraktijk.

 

Wat is bekend over de pathogenese?

Bij een conversiestoornis en somatisatiestoornis zorgt stress vaak voor het begin van de klachten. Negatieve gevoelens blijven onbewust en zorgen via het onbewuste voor invloed op motorische en sensorische functies. De pijnstoornis wordt veroorzaakt door verschillende factoren binnen het biopsychosociale model. Vooral cognitieve factoren zijn belangrijk (zoals catastrofale, negatieve ideeën en ideeën van machteloosheid). Het ontstaan van hypochondrie hangt samen met het hebben gehad van kinderziekten, een zieke in de omgeving en een lagere pijndrempel. Het voortbestaan van hypochondrie hangt af van cognitieve factoren (overschatting van het krijgen van een ziekte, selectieve aandacht voor lichamelijke sensaties). De etiologie van morfodysforie is onbekend, pesten en schoonheidsidealen in de maatschappij spelen waarschijnlijk een rol. De ongedifferentieerde somatoforme stoornis komt vaker voor bij vrouwen, emotionele stoornissen, traumatisering en problemen in de arts-patiëntrelatie. Mensen die lijden aan een somatisatiestoornis hebben vaak iemand in de omgeving die hier ook aan lijdt, hebben kinderziekten gehad en/of zijn (ernstig) getraumatiseerd op de kinderleeftijd.

 

Hoe wordt de stoornis behandeld?

Als eerst moet er goed lichamelijk onderzoek gedaan worden om een somatische oorzaak uit te sluiten. Bij een conversiestoornis kan psycho-educatie, suggestieve fysiotherapie en gedragstherapie met eventueel hypnose gegeven worden. In de acute (primaire) fase van een pijnstoornis wordt behandeld met analgetica. De secundaire fase is gericht op voorkomen van het chronisch worden van de aandoening door snel actief te worden. In de chronische (tertiaire) fase is de behandeling gericht op het omgaan met de pijnklachten in de vorm van cognitieve gedragstherapie, psycho-educatie en TCA’s. Hypochondrie wordt behandeld met cognitieve gedragstherapie, TCA’s en/of SSRI’s. SSRI’s en cognitieve gedragstherapie zijn de behandeling van keuze bij morfodysforie en bij de ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Bij de behandeling van de somatisatiestoornis is het van belang om één behandelaar aan te wijzen die de zorg bewaakt (casemanager). Verder wordt cognitieve gedragstherapie gegeven.

 

Ontwikkelingsstoornissen1

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

ADHD: concentratiestoornis, chaotisch en impulsief gedrag en motorische onrust. Problemen met het focussen van de aandacht en onvermogen tot organiseren staan vooral op de voorgrond bij volwassenen, de hyperactiviteit is vaak vervangen door innerlijke onrust. Er komt vaak middelen misbruik bij voor. ADD: dromerig, introvert, inattentie. Vaak is er psychiatrische comorbiditeit bij ADHD/ADD. De symptomen moeten op meerdere gebieden in het leven aanwezig zijn.

Bij autismespectrum stoornissen zijn er beperkingen in de sociale interactie en in communicatie en zijn er stereotiepe patronen van gedrag en beperkte belangstellingen. De uitingsvormen kunnen per persoon verschillen. Het syndroom van Rett komt alleen bij meisjes voor die na enkele levensmaanden regressie ondervinden in alle gebieden van de ontwikkeling. Bij de disintegratieve stoornis is er ook regressie maar op latere leeftijd. Asperger kenmerkt zich door een relatief goede taalontwikkeling maar wel moeite met sociale interactie. De pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS) is een restcategorie en een lichtere vorm van autisme. Bij autismespectrumstoornissen is vaak sprake van psychiatrische comorbiditeit.

Een tic wordt vooraf gegaan door een diffuus gevoel van spanning en aandrang, door de tic neemt deze sensatie af. Ze zijn afwezig in slaap en bij concentratie op andere dingen. Het syndroom van Gilles de la Tourette begint rond de leeftijd van 7 jaar. Meestal begint het met een tic in het gelaat. Er zijn verschillende tics aanwezig en vocale tics komen op de leeftijd van ongeveer 11 jaar. Verder gaat het vaak gepaard met ADHD en dwang- en drangstoornissen.

 

Wat is er bekend over het vóórkomen en beloop?

ADHD komt bij 3-5% van de kinderen voor en bij 1-3% van de volwassenen. 0.5% van de algemene bevolking heeft een autismespectrumstoornis. Ze komen vaker voor bij jongens, verhouding jongens meisjes bedraagt 4:1. In 50% van de gevallen van Gilles de la Tourette is er sprake van verbetering of remissie na het 15e jaar. 12-15% van de kinderen op de basisschool heeft een voorbijgaande tic. Gilles de la Tourette komt voor bij 0,02% van de kinderen van 9-10 jaar. Het komt vaker voor bij jongens.

 

Wat is bekend over de pathogenese?

Voor 80% is ADHD erfelijk bepaald. Bij de pathogenese zijn de dopamine D4 en D5 receptor en de dopaminetransporter betrokken. Als omgevingsfactoren zijn van belang: pre- en perinatale suboptimaliteit. Bij 10-15% van de autismespectrumstoornissen is er een aantoonbare oorzaak (chormosomale afwijking, perinatale pathologie). In andere gevallen zijn er afwijkingen aan diverse genen. Gilles de la Tourette is een complexe genetische aandoening, maar wordt ook beïnvloed door nadelige factoren in de perinatale periode.

 

Hoe wordt de stoornis behandeld?

ADHD wordt medicamenteus behandeld met methylfenidaat. Andere vormen van therapie die van belang zijn zijn psycho-educatie, coaching en psychotherapie. Autismespectrumstoornissen kunnen niet oorzakelijk behandeld worden. De behandeling bestaat voornamelijk uit begeleiding en het creëren van een stabiele omgeving. Bij Gilles de la Tourette is vooral begeleiding en psycho-educatie van belang. Men kan proberen tics af te leren door exposure en responspreventie waardoor de patiënt went aan de sensatie die de oorzaak is van de tic. Bij ernstige tics kunnen a2-blokkers gegeven worden of antipsychotica die de dopaminereceptor blokkeren.

 

Explosieve stoornissen1

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

Explosieve stoornissen horen bij de drangstoornissen en worden ook wel stoornissen in de impulsbeheersing genoemd. Patiënten hebben niet zelf het gedrag overwogen, maar voeren het gedrag uit om een behoefte te vervullen. Er wordt vaak weerstand geboden en de handelingen leveren vaak schade op in verschillende gebieden (materieel, lichamelijk, relationeel). Er is sprake van spanning of prikkelbaarheid die overgaat in ontspanning na het uitvoeren van de handeling.

 

Bij de periodieke explosieve stoornis zijn er uitbarstingen van woede en agressie, achteraf is er vaak spijt. Andere stoornissen in de impulsbeheersing zijn pyromanie, kleptomanie (vaak is er een depressie aanwezig en drangmatig winkelen valt hier ook onder), pathologisch gokken (als er niet gegokt kan worden treedt er rusteloosheid, concentratieproblemen en prikkelbaarheid op), pathologisch liegen, trichotillomanie en automutilatie (uittrekken van haren respectievelijk zelfverwonding met als doel te ontspannen).

 

Wat is er bekend over het vóórkomen en beloop?

Drangstoornissen ontstaan in de adolescentie en lijken een gevolg van slechte sociale ontwikkeling en aanpassing. Patiënten die lijden aan een drangstoornis zijn vaak sociaal geïsoleerd. Na het 50ste jaar verminderen de symptomen, maar ze kunnen tot op hoge leeftijd aanwezig blijven. De prevalentie is onbekend.

 

Wat is bekend over de pathogenese?

Serotonine en adrenaline zouden bij de pathogenese betrokken kunnen zijn. Er is een onbewuste impuls die op een later moment onverwacht doorbreekt.

 

Hoe wordt de stoornis behandeld?

Met cognitieve gedragstherapie, impulsremmende medicatie (SSRI’s bij de periodieke explosieve stoornis) en justitiële straffen indien toepasselijk als stok achter de deur.

 

Persoonlijkheidsstoornissen1

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

Algemeen: psychiatrische comorbiditeit, sociale problemen, innerlijke ervaringen en gedragingen die afwijken van de verwachtingen van de cultuur en die aanwezig zijn op 2 of meer van de terreinen cognitie, affect, contact met anderen en impulsbeheersing, er moet belangrijk lijden aanwezig zijn, de symptomen moeten persisteren en minimaal 5 jaar aanwezig zijn. Cluster A algemeen: bizar, excentriek gedrag, introvert, weinig emotionele expressie, paranoïdie of wanen, het sociaal functioneren is in deze groep het sterkst aangetast. Paranoïde: wantrouwen en achterdocht, zoekt verborgen betekenissen. Schizoïde: afstandelijkheid in sociale relaties, beperkte emoties. Schizotypisch: moeite met intimiteit en cognitieve en perceptuele vervormingen en eigenaardigheden, betrekken veel op zichzelf, achterdocht, eigen taalgebruik, het lijkt op schizofrenie maar er is nog enige correctie van de cognitieve en perceptiestoornissen.

 

Cluster B algemeen: dramatisch, emotioneel, extrovert, impulsief gedrag. Borderline: instabiliteit in affect, zelfbeeld en relaties, impulsiviteit, aan stress gerelateerde paranoïde ideeën, zelfbeschadiging, proberen verlating te voorkomen. Antisociaal: schending van de rechten van anderen, ontbreken van spijtgevoelens, onverantwoordelijkheid. Theatraal: buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen/trekken, beschouwt relaties intiemer dan ze zijn. Narcistisch: grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering, gebrek aan empathie Cluster C algemeen: angst, introvert, weinig emotionele expressie. Ontwijkend: geremdheid in gezelschap, gevoel van tekortschieten en overgevoelig voor negatief oordeel, dit leidt tot vermijding van relaties. Afhankelijk: behoefte om verzorgd te worden, vrees om alleen gelaten te worden. Obsessief-compulsief: preoccupatie met orderlijkheid, perfectionisme en beheersing van psychische en intermenselijke processen.

 

Wat is er bekend over het vóórkomen en beloop?

Persoonlijkheidsstoornissen manifesteren zich rond de adolescentie en kunnen het hele leven blijven bestaan. De verschijnselen nemen wel iets af in de loop van het leven, dit komt door rijping van de persoonlijkheid en neurobiologische veranderingen bij veroudering. De schizotypische vorm komt bij 2% voor in de behandelingssetting. Borderline komt voor bij 1,5-2% in de algemene bevolking, in de klinische setting is dit 15-20%. Over het algemeen komen persoonlijkheidsstoornissen in de algemene bevolking voor bij 0.2-5.2%, in de psychiatrische setting ligt dit getal hoger (1.0-63.0%).

 

Wat is bekend over de pathogenese?

Bij een persoonlijkheidsstoornis is er een tekort aan het adaptief vermogen en flexibiliteit om goed te kunnen reageren op de omgeving. Soms komt het voor als gevolg van een somatische aandoening. De persoonlijkheid bestaat uit temperament en karakter. Temperament (= emotionele natuur) is genetisch bepaald, karakter (= cognitieve stijl, probleemoplossend vermogen en hechtingstijl) is een component die beïnvloed wordt door psychosociale en culturele omgevingsfactoren. Temperament kenmerken die predisponeren tot een persoonlijkheidsstoornis zijn impulsiviteit, prikkelbaarheid, overgevoeligheid voor stimuli, emotionele instabiliteit, affectieve remming en overmatige alertheid. Karaktertrekken die kunnen leiden tot een persoonlijkheidsstoornis zijn: negatief zelfbeeld, wantrouwen, slechte coping en onveilige hechting. Deze karaktertrekken worden veroorzaakt door verschillende negatieve levenservaringen in de vroege jeugd.

Chronische traumatische stress in de jeugd zorgt voor een verminderde neuronale ontwikkeling van het limbisch systeem en de prefrontale kwab waardoor het biografische geheugen verstoord raakt. Ook is er een verminderd emotioneel geheugen en angst-, stemmings- en agressieregulatie en hechtingsgedrag door verminderde ontwikkeling van de amygdala. Verder is de orbitofrontale cortex aangedaan waardoor de cognitieve conceptontwikkeling over zichzelf en anderen verstoord is. Ook is de hypothalamus-hypofyse-bijnieras verhoogd gevoeligheid voor stress. Een te hoog cortisol kan dan weer zorgen voor het ontstaan van psychiatrische aandoeningen.

 

Hoe wordt de stoornis behandeld?

De keuze voor een medicijn wordt bepaald door het symptoom dat bestreden moet worden. Bij angst, depressie en stemmingsschommelingen wordt een SSRI gegeven. Bij psychotische symptomen wordt kortdurend een anti-psychoticum gegeven. Bij impulsiviteit en agressie heeft een SSRI de voorkeur en er kan eventueel daarna een stemmingsstabilisator geprobeerd worden.

 

Psychotherapie is nuttig om de stoornis te behandelen. Cognitieve gedragstherapie verdient de voorkeur. Dialectische gedragstherapie werkt goed bij borderline. Transference focused therapy heeft als doel ook de persoonlijkheid te veranderen, ook dit heeft vooral effect bij borderline. Verder moeten ook grenzen gesteld worden als het gaat om grensoverschrijdend gedrag.

 

Bij sommige patiënten is psychosociale ondersteuning ook noodzakelijk. Familie en vrienden moeten ook bij de behandeling betrokken worden en voorgelicht worden.

 

Meet the expert

Leeropdrachten1

Algemene factoren in de psychotherapie

“Algemene factoren” zijn de overeenkomstige factoren tussen de verschillende vormen van psychotherapie. Dit zijn aan de ene kant formele overeenkomsten: gelijkenissen in de structuur en procedure van de therapie. En aan de andere kant zijn er overeenkomsten in het effect. Dit laatste maakt aannemelijk dat het effect van verschillende vormen van psychotherapie niet moet worden toegewezen aan de verschillen, maar aan de formele overeenkomsten tussen de verschillende vormen van psychotherapie. Deze factoren zijn niet specifiek voor psychotherapie. De overeenkomsten in de formaliteit kunnen ook gezien worden bij diverse onwetenschappelijke genezingsmethoden. Overeenkomsten in formaliteit zijn: de intense relatie met de behandelaar, geloofwaardigheid van de behandelaar, een rationale waarmee de klachten verklaard kunnen worden en die past in het wereldbeeld van de patiënt en het vermogen van de therapeutische procedure om positieve verwachtingen op te wekken.

 

Psychoanalytische behandeling

Enkele psychologische bronnen voor angst zijn: bepaalde voorstellingen of herinneringen zijn onacceptabel en dienen verdrongen te worden wat resulteert in een diffuus angstig gevoel (verdringing, Freud “toxische theorie”). In de signaaltheorie van Freud wordt juist uitgegaan van het omgekeerde: angst ontstaat als reactie op onbewust gevaar en veroorzaakt verdringing van het idee. Objectrelationele model (Klein)?

Weerstand, regressie, overdracht, tegenoverdracht en holding zijn kernconcepten die begrepen moeten worden om goed de patiënt zijn gedrag te kunnen begrijpen en om goede therapie te kunnen geven.

 

Weerstand is het verzet tegen verandering in de therapeutische setting. Weerstand is een vorm van afweer om angst, pijn en dreiging buiten te houden. Regressie is het functioneren op een niveau dat lager is dan verwacht kan worden op basis van de leeftijd van de patiënt, ook dit is een vorm van afweer. In een patiënt-therapeut relatie is sprake van overdracht: het beleven van gevoelens, strevingen, attitudes en fantasieën en afweervormen door de patiënt richting de therapeut. Overdracht kan neurotisch of archaïsch zijn. Tegenoverdracht is de manier waarop de therapeut overdraagt aan de patiënt. Dit wordt beïnvloed door de overdracht van de patiënt naar de therapeut. “Holding” is het creëren van een veilige omgeving door de therapeut waardoor een goede werkrelatie met een patiënt kan worden opgebouwd. Dit is vooral van belang als er sprake is van een psychiatrische aandoening die veroorzaakt is door tekorten in de relatie met de ouders.

 

Deze begrippen kunnen van belang zijn in elke arts-patiënt relatie, ook als het gaat om somatische aandoeningen.

 

Cognitieve therapie

Systematische denkfouten en assumpties zijn denkpatronen en ideeën die zijn ontstaan op basis van eerdere levenservaringen. De ideeën komen vanzelf bij de patiënt op en deze is zich vaak niet meer bewust van de ideeën, maar ze kunnen het leven van de patiënt wel nadelig beïnvloeden doordat ze angstige of depressieve gevoelens met zich meebrengen: het zijn dan disfunctionele automatische cognities.

 

Systematische denkfouten zijn onder andere: willekeurige gevolgtrekking (trekken van specifieke conclusies zonder dat er bewijs is dat de conclusie juist is), selectieve abstractie (een detail wordt uit de context gelicht), overgeneralisatie (op grond van een enkele gebeurtenis wordt een algemene conclusie getrokken), over- en onderwaardering (overwaardering van negatieve ervaringen, onderwaardering van positieve ervaringen), personalisatie (externe gebeurtenissen worden op zichzelf betrokken zonder aanleiding) en absoluut-dichotoom denken (zwart-wit denken).

 

Assumties zijn onder andere: “ik moet” ideeën, persoonlijke contracten (als ik A doe dan volgt B), betrekking hebbende tot gevoelens van eigenwaarde (bijvoorbeeld het gevoel van eigenwaarde afhankelijk maken van externe factoren) en die een dubbele moraal inhouden (strengere regels voor zichzelf dan voor anderen).

 

In de behandeling gaat het erom de patiënt bewust te maken van deze denkfouten en om de ideeën te testen en ze zo ongeldig te maken.

 

Gedragstherapie

In de figuur wordt het ontstaan van een fobie door klassieke (operante) conditionering uitgelegd. Voor de conditionering zijn er twee aparte factoren: er is een hard geluid en de patiënt beleeft angst. Het zien van een rat alleen roept geen reactie op. Tijdens de conditionering wordt het harde geluid gehoord terwijl de rat wordt gezien. Er treedt angst op omdat het harde geluid aanwezig is. Na de conditionering zorgt het zien van de rat alleen al voor angst. Er is een fobie voor de rat ontstaan.

 

Een fobie kan het best behandeld worden door “exposure”. Dit kan in-vivo gebeuren (daadwerkelijke blootstelling aan het object van de fobie) of in-vitro (blootstelling in gedachten). Er kan hiërarchische exposure worden toegepast (oefeningen die steeds moeilijker worden) of juist een techniek als “flooding” (ineens aan veel prikkels blootstellen). Er moet exposure zijn totdat de angst is uitgedoofd. 70-80% van patiënten ondervindt verbetering van de klachten door deze techniek.

 

Sociale psychiatrie

Rehabilitatie is het proces dat mensen met een psychiatrische stoornis, beperking en/of handicap de kans geeft om optimaal te functioneren in de maatschappij. Het proces is gericht op het verbeteren van vaardigheden en op het aanpassen aan de omgeving. In dit kader wordt gesproken over een stoornis (beperking door symptomen), beperking (afwezigheid/vermindering van een bepaalde functie door de stoornis) en handicap (sociale gevolgen van de beperking). Een handicap wordt dus niet bepaald door de ernst van de stoornis of beperkingen maar door de discrepantie met de omgevingseisen. De 9 basisconcepten van rehabilitatie zijn: persoonlijke behandeling, belang van de omgeving, aandacht voor de overgebleven kwaliteiten van de patiënt, hoop, arbeidspotentieel, allesomvattende zorg, betrokkenheid van de patiënt, continuïteit van zorg en het therapeutisch samenwerkingsverband.

 

De geestelijke gezondheidszorg in Nederland bestaat uit regionale instellingen voor ambulante geestelijke gezondheidszorg (RIAGG, tegenwoordig zijn veel RIAGG’s opgegaan in fusies van gespecialiseerde psychiatrische instellingen), regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW), algemene psychiatrische ziekenhuizen (APZ) en psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis (PAAZ)

 

College

 

Als je gaat classificeren volgens de DSM-IV moet je letten op de hiërarchie in stoornissen bij As I. Als iemand zich presenteert met een symptoom ga je van boven naar beneden kijken of het bij die categorie past. Globaal gezien kijk je dan eerst of het symptoom veroorzaakt wordt door een somatische aandoening en als dat niet zo is ga je pas naar de pure psychiatrische diagnoses kijken. Iemand presenteert zich bijvoorbeeld met zowel depressieve als angstklachten. Stemmingsstoornissen staan hoger in de hiërarchie dan angststoornissen en dus moet je eerst bij de stemmingsstoornissen kijken of daar de geschikte diagnose te vinden is.

De hiërarchie is ook gewaarborgd in de criteria van de verschillende stoornissen in de DSM zelf. Zo is vaak één van de criteria voor een bepaalde stoornis dat het niet veroorzaakt mag worden door een somatische aandoening (want dat staat immers hoger in de hiërarchie).

 

Het maken van een differentiaal diagnose is de eerste stap als iemand zich presenteert met een klacht. Deze differentiaal diagnose is breed en kan aandoeningen bevatten van as I, II en III. Als deze lijst is opgesteld wordt aanvullend onderzoek gedaan. Vormen van aanvullend onderzoek zijn: een aanvullende anamnese, een hetero-anamnese, psychologisch onderzoek naar de persoonlijkheid, een biografie en verscheidene onderzoeken naar somatische oorzaken (lab, beeldvorming, functieonderzoek). Nadat het aanvullend onderzoek is gedaan kan er geclassificeerd gaan worden.

 

Op as I komt de psychiatrische diagnose. Als er bijvoorbeeld toch sprake is van een depressie op basis van een hypothyreoïdie kan hier opgeschreven worden “geen diagnose”. De hypothyreoïdie komt dan op as III te staan.

Er hoeft niet altijd een persoonlijkheidsstoornis te zijn (as II). Als je wel een vermoeden hebt, maar nog geen zekerheid dan schrijf je op “uitgestelde diagnose”. Als er geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis (bijvoorbeeld bij presentatie van klachten op oudere leeftijd) dan schrijf je op “geen diagnose”.

Op de assen schijf je alles wat van belang is voor de hoofddiagnose. Andere lichamelijke klachten en diagnoses hoeven dus niet op as III en niet-relevante psychosociale factoren hoeven niet op as IV.

 

Access: 
Public
This content is related to:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Psychiatrie - Geneeskunde - Bundel

Oefenpakket Inleiding Forensische Psychiatrie en Psychologie

Oefenpakket Inleiding Forensische Psychiatrie en Psychologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefenvragen Inleiding forensische psychiatrie en psychologie

1. Wat is volgens de DSM géén kenmerk van een psychische stoornis?

a. Het gedrag wijkt af van de sociaal culturele norm

b. Het gedrag kan door één specialist worden beoordeeld als afwijkend

c. Het gedrag veroorzaakt lijden, ongerief of bezorgdheid

d. Er zijn andere die hetzelfde gedrag vertonen met dezelfde consequenties

2. In welk geval is er sprake van een hetero-anamnestische observatie?

a. De partner van de verdachte zegt dat ze een slechte band heeft met de verdachte

b. De verdachte zegt een moeilijke periode gehad te hebben in zijn jeugd

c. De verdachte blijkt een beneden gemiddeld IQ te hebben

d. De beoordelaar constateert dat de verdachte zichzelf slecht verzorgd

Interne link3. Wat is volgens de Wet BOPZ géén voorwaarde om iemand op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis?

a. De betrokkene moet tenminste elf jaar oud zijn

b. Er moet sprake zijn van een stoornis van de geestvermogens

c. De stoornis moet een gevaar vormen voor de betrokkene

d. Opname in een psychiatrisch ziekenhuis is de enige manier die voor vermindering van gevaar voor de betrokkene kan zorgen

4. Wat wordt bedoeld met het ultimum remedium beginsel?

a. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als de psychiatrische stoornis een gevaar vormt voor de omgeving

b. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als elk ander redmiddel niet effectief is gebleken

c. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hij hier zelf toestemming voor geeft

d. Iemand wordt alleen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis als hier toestemming is van de naasten van de betrokkene

5. Waar moet een deskundige rekening houden wanneer hij rapporteert aan de rechtbank?

a. De deskundige moet aan kunnen tonen dat hij verstand heeft van zijn vak, door vaktermen te gebruiken

b. De deskundige vertelt in de rapportage welk advies hij geeft met betrekking tot de strafoplegging

c. De deskundige betrekt in zijn rapportage datgeen wat hem van belang lijkt bij het adviseren van de rechtbank

d. De deskundige houdt zich aan de vraagstelling die hem is opgelegd door de rechtbank

6. In welk opzicht is de diagnostiek van de DSM niet bruikbaar voor de forensische psychologie en psychiatrie?

a. De DSM omvat niet alle stoornissen die in het forensische veld voor kunnen komen

b. De DSM zegt niks over de beweegredenen van de verdachte en ook niet over de oorzaak en het verloop van de stoornis

c. De DSM is vooral bruikbaar gebleken in de psychologie en psychiatrie buiten het forensische veld om

d. De DSM geeft geen aanwijzing voor het gebruik door rechters en andere juristen

7. Wanneer een psychische.....read more

Access: 
Public
Samenvatting week 1 (Psychiatrie)

Samenvatting week 1 (Psychiatrie)

Samenvatting week 1. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Psychiatrische anamnese”

 

Incidentie

40% van de algemene bevolking jonger dan 65 jaar heeft een psychiatrische aandoening of heeft die gehad. Dit bleek uit het NEMESIS onderzoek in 1996. Het ging voornamelijk om depressie, angststoornissen en alcoholmisbruik. Er was geen verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. Gedurende het leven krijgt 1 op de 5-10 mensen een depressie, daarnaast krijgt 1 op de 10 mensen te maken met een angststoornis, heeft 1% schizofrenie en 1-2% een bipolaire stoornis.

 

Structuur GGZ

Patiënten met een psychiatrische aandoening worden via de huisarts doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De GGZ verzorgt intramurale zorg in de vorm van opname op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ). Verder wordt er extramurale zorg verleend via vrijgevestigde poliklinieken en kan er ook gekozen worden voor semimurale zorg in de zin van deeltijdbehandelingen of in een regionale instelling voor begeleiding op het gebied van wonen, werken en welzijn (RIBW).

 

Het diagnostisch proces

In de psychiatrie gaat het diagnostisch proces als volgt: ten eerste worden in de anamnese de klachten, symptomen en het beloop in kaart gebracht. Daarna worden in de diagnostische fase aanvullende vragen gesteld. Vervolgens kunnen de klachten dan geclassificeerd worden volgens de DSM-IV. Hierna wordt nagedacht over de pathogenese en de geschikte behandeling. Veel patiënten wisselen vaak van diagnose/syndroom binnen de DSM-IV, omdat het classificeren vaak een subjectief proces is. De moeilijkheid bij diagnostiek binnen de psychiatrie ligt in het feit dat de hersenen zijn aangedaan en patiënten juist moeten nadenken over wat er aan de hand is.

 

Bij de diagnostische fase horen de anamnese en het psychiatrisch onderzoek. Eventueel wordt er aanvullende diagnostiek uitgevoerd. Deze diagnostiek moet ook gericht zijn op lichamelijke co-morbiditeit aangezien deze bij 80% van de psychiatrische patiënten aanwezig is (vooral bij klachten die op oudere leeftijd beginnen). Er zijn echter meestal geen harde biologische markers die de diagnose kunnen uitsluiten of bevestigen. In de anamnese moet gevraagd worden naar de klachten, luxerende factoren, samenhang met andere klachten en het beloop, de psychiatrische voorgeschiedenis, de somatische voorgeschiedenis en huidige somatische klachten, medicijngebruik, intoxicaties en de psychiatrische en somatische familieanamnese. Er wordt begonnen met een open vraag om de patiënt zijn verhaal te kunnen laten vertellen. Hierbij kan nagedacht worden over het hoofdgebied waarop de patiënt klachten heeft (cognitief, middelenmisbruik, angst, stemmingsveranderingen, psychotische symptomen, somatisatie). Vervolgens kunnen rijtjes met.....read more

Access: 
Public
Samenvatting week 2 (Psychiatrie)

Samenvatting week 2 (Psychiatrie)

Samenvatting week 2. Gebaseerd op 2011-2012. De samenvatting is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht.


Werkcollege “Oefenen met patiënten”

 

Bij psychiatrische patiënten is het altijd belangrijk om ook een tractusanamnese uit te vragen en een algemeen lichamelijk onderzoek te doen. Vaak zijn er ook somatische ziekten aanwezig.

Het is belangrijk om wanen in detail uit te vragen.

 

Hierdoor kan een vertrouwensrelatie met de patiënt worden opgebouwd waardoor hij makkelijker andere dingen zal vertellen. Ook kan dan een eventuele inconsistentie worden waargenomen tussen de wanen en het gedrag. Bij schizofrenie is er vaak sprake van een inconsistentie (bijvoorbeeld een man die zegt dat hij Napoleon is, maar wel de vloer staat te dweilen), terwijl bij een manie het gedrag en de waan vaak overeenkomen. NB. Bij een manie is een paranoïde waan een normaal verschijnsel, er is dan geen sprake van een psychose.

 

Gestoord realiteitsbesef

Waan: overtuiging van iets wat niet klopt en binnen de culturele context van de persoon als irreëel wordt geacht. Speelt zich af in de gedachte. Dit moet je ook toetsen aan de hand van de cultuur van de persoon.

Hallucinatie: speelt zich af in de waarneming. Mensen zien, horen, voelen of ruiken dingen die er niet zijn.

Hallucinaties en wanen gaan vaak samen, bijvoorbeeld bij mensen die proberen hun auditieve hallucinaties te verklaren.

 

Andere symptomen bij schizofrenie

Onsamenhangende spraak duidt op een denkstoornis. Bij katatoon gedrag doen mensen vrijwel niks en reageren niet. Ook kan het zijn dat mensen sterk repetitief gedrag vertonen.

 

Delier, schizofrenie, stemmingsstoornissen en gebruik van drugs kunnen leiden tot een psychose. Jongeren die voor hun 14e veel cannabis gebruiken zijn at risk voor het ontwikkelen van schizofrenie. Cannabis kan zowel een psychose induceren als onderdrukken.

 

Behandeling psychose:

-Antipsychotica:

-Typisch (klassiek)

-Atypisch

-Clozapine; wordt meestal ingedeeld in de atypische antipsychotica, maar valt eigenlijk in geen van beide categorieën

 

DUP = duration of untreated psychosis. Hoe langer de DUP, hoe slechter de prognose na 5 jaar.

 

 

Werkgroep “Persoonlijkheidsstoornissen”

 

Somatoforme stoornis1

 

Wat zijn de belangrijkste klachten en symptomen?

Er is sprake van aanhoudende lichamelijke klachten of zorgen over het lichaam, die niet verklaard kunnen worden door een lichamelijke aandoening of andere psychiatrische stoornis. Het leven van de patiënt moet negatief beïnvloed worden door de klacht om van een somatoforme stoornis te kunnen spreken. Bij alle stoornissen is er een blijvende vraag om medische hulp. Bij een conversiestoornis is er sprake van neurologische klachten van het willekeurige spierweefsel of zintuigen of er is sprake van.....read more

Access: 
Public
Oefenvragen Thema: Psychiatrie

Oefenvragen Thema: Psychiatrie

Algemeen bruikbare oefenvragen bij het thema Psychiatrie, gebaseerd op oude tentamens. Het eerste oefententamen is gebaseerd op vragen van de VU, het tweede op vragen afkomstig van de UU. Bij het tweede oefententamen ontbreken de antwoorden. Weet jij de antwoorden op deze vragen? Neem dan contact op met summaries@joho.org!


Psychisch functioneren (VU, 2015-2016)

Vraag 1: Op de polikliniek psychiatrie ziet u een 21-jarige thuiswonende student planologie. Moeder is meegekomen en vertelt: soms schreeuwt hij in zijn slaapkamer met angstig stemgeluid “Ga weg, ga weg!”, terwijl er niemand bij hem is. Als ik hem vraag wat er mis is, zegt hij me vaak weg te gaan.”

a. een gedragsstoornis als gevolg van een fobie

b. een reactie op imperatieve hallucinaties

c. een gevolg van paranoïde wanen

d. een uiting van herhaalde paniekaanvallen

 

Vraag 2: Dhr Z. (69 jaar) heeft last van een nihilistische waan in het kader van een depressie met psychotische kenmerken. Hij is er van overtuigd geen bezittingen (huis/kleding/etc.) te hebben, ondanks dat hij een gevulde kledingkast en zijn huissleutels in bezit heeft in de kliniek waar hij opgenomen is. Waar wordt de nihilistische waan in het psychiatrische onderzoek benoemd?

a. Bewustzijn

b. Waarneming

c. Vorm van het denken

d. Inhoud van het denken

e. Stemming

f. Affect

 

Vraag 3: Een 36-jarige vrouw wordt gedwongen opgenomen in verband met een psychose in het kader van een bekende schizofrenie. Haar ambulante behandelaar heeft deze aangevraagd in verband met gevaar in de thuissituatie.
Stelling: Een Rechterlijke Machtiging (RM) gaat uit van een onmiddellijk dreigend gevaar en een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens.

a. Juist

b. Onjuist

 

Vraag 4: Bij de behandeling van schizofrenie met een eerste generatie antipsychoticum kunnen als bijwerkingen respectievelijk tardieve dyskinesie en verergering van negatieve symptomen optreden. Deze ongewenste effecten zijn het gevolg van:

a. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

b. blokkade van muscarine M-2 receptoren in, respectievelijk, het mesolimbisch en mesocorticaal systeem

c. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en mesocorticaal systeem

d. blokkade van dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en het mesolimbisch syteem

 

Vraag 5: Een 10-jarige jongen werd verwezen naar de kinderpsychiater, omdat zich problemen voordeden in zijn klas. Hij weet erg veel van geschiedenis en de Griekse mythologie en is de “beste leerling” van de klas. Hoewel hij geen voetbal speelt en kijkt, kent hij alle spelers van de buitenlandse competities. Omdat hij zoveel weet en vrijwel nooit met zijn klasgenoten speelt in de pauze, is hij op sociaal vlak een buitenbeentje. Het syndroom van Asperger lijkt op de stoornis autisme, maar deze kinderen:

a. hebben een normale taalbeheersing

b. zijn agressiever dan andere autistische.....read more

Access: 
JoHo members
Stamplijst Psychiatrie

Stamplijst Psychiatrie


Begrippenlijst met toelichting voor Psychiatrie (voorbereiding coschappen)

.....read more

Psychiatrisch onderzoek

 

Uiterlijk

Je kijkt of iemand er verzorgd uitziet of juist niet. Voedingstoestand. Ook kijk je of de kalenderleeftijd en de geschatte leeftijd overeen komen. Eventueel kan hier ook gekeken worden naar mogelijke tekenen van automutilatie.

Houding

Hierbij gaat het er om hoe de persoon reageert, is hij of zij coöperatief en is deze persoon vriendelijk, agressief of juist ongeïnteresseerd.

Gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker

Hierin moet de onderzoeker aangeven wat voor gevoel deze precies bij de patiënt krijgt. Dit kan bijvoorbeeld irritatie, ongeduld of irritatie zijn, maar ook bezorgdheid of sympathie.

Bewustzijn

Is er sprake van een normaal bewustzijn of van een verlaagd bewustzijn. Kun je als onderzoeker de aandacht trekken en deze ook behouden, of is de patiënt abnormaal snel afgeleid.

Oriëntatie

Oriëntatie in plaats, persoon en tijd.

Contact

Maakt de patiënt normaal oogcontact, vermindert oogcontact of helemaal geen oogcontact? Is het contact zowel kwalitatief als kwantitatief normaal, zoals men kan opmaken bij het voorstellen/begroeten en het maken van oogcontact. Hier kan men ook invullen of er reden is om visuele hallucinaties te vermoeden. Ook moet men noteren of er wel of geen contactgroei lijkt te zijn.

Interactie

Hoe neemt de patiënt deel in het gesprek? Neem te patiënt heel passief deel aan het gesprek of juist heel actief? Daarnaast kijkt men of de spraak ondersteund wordt met gebaren of dat er juist helemaal geen beeldende spraak aanwezig is.

Geheugen

Hierbij wordt er genoteerd of er mogelijk stoornissen in het kortetermijngeheugen of langetermijngeheugen zijn. Ook kan er sprake zijn van confabulaties (verzonnen ideeën om lacunes in het geheugen op te vullen), deze kunnen het best uitgevraagd worden met behulp van de hetero-anamnese.

Intelligentie

Hierbij noteert men de geschatte intelligentie, let er hierbij dus altijd op dat je daadwerkelijk noteert dat dit een geschatte intelligentie betreft! Je mag hierbij bijvoorbeeld nooit opschrijven dat een patiënt mentaal geretardeerd is, dit mag alleen als er een IQ bepaald is.

Taal en spraak

Gekeken wordt naar de woordenschat van de patiënt, de articulatie en het moduleren van de spraak. Het moduleren van de spraak houdt in dat de patiënt bijvoorbeeld enthousiaster praat wanneer het een onderwerp betreft wat hem of haar aanspreekt en zachter spreekt wanneer er over een

Access: 
Public
Samenvatting Artikelen Cognitieve aspecten van psychiatrische stoornissen

Samenvatting Artikelen Cognitieve aspecten van psychiatrische stoornissen

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Afwijkende somatosensorische perceptie in patiënten met Anorexia Nervosa”

Keizer, Smeets, Dijkerman, Elburg & Postma (2012)

 

Inleiding

 

De kernsymptomen van Anorexia Nervosa (AN) zijn (1) het ontkennen van een laag gewicht (2) een intense angst om zwaarder of dikker te worden terwijl hij/zij juist ondergewicht heeft en (3) een onrealistisch beeld van (de afmetingen van) het eigen lichaam. Dit artikel gebruikt de algemene term ‘mentale lichaamsrepresentatie’ in plaats van termen als ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ omdat het onderverdelen van de lichaamsrepresentatie in subcategorieën zoals ‘lichaamsbeeld’ en ‘lichaamsschema’ nog controversieel is. Een mentale lichaamsrepresentatie bevat informatie over de grootte en de vorm van alle lichaamsdelen, de positionering van de lichaamsdelen in de ruimte en de integratie van de lichaamsdelen tot één geheel. De lichaamsrepresentatie is betrokken bij zowel de perceptie als bij de motoriek in vele alledaagse gedragingen. Het wordt beïnvloedt door zowel top-down factoren (zoals semantische en affectieve informatie) als bottom-up factoren (door middel van sensorische input zoals visie of aanraking).

 

Onderzoek naar de lichaamsrepresentaties van AN patiënten is vooral gedaan met behulp van visuele taken. Dergelijk onderzoek heeft naar voren gebracht dat AN patiënten hun lichaamsgrootte overschatten. De mentale representatie van hun lichaam komt dus niet overeen met hun werkelijke lichaamsgrootte. De foutieve metrische lichaamsgerelateerde informatie die opgeslagen is in hun geheugen kan gevormd of beïnvloed worden door onjuiste concepten of overtuigingen. Vanwege het multimodale karakter van een lichaamsrepresentatie kan het zijn dat deze onjuiste evaluaties niet alleen beperkt zijn tot de visuele modaliteit, maar ook terugkomen in de tactiele modaliteit: zo overschatten AN patiënten vaak de afstand van twee simultane prikjes op hun huid. Top-down processen zoals een ontevredenheid met het lichaam kan een causale rol spelen in deze overschatting, maar ook bottom-up (sensorische) invloeden kunnen een rol spelen.

 .....read more

Access: 
Public
Juridische aspecten (Psychiatrische ziekten)

Juridische aspecten (Psychiatrische ziekten)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Onder bepaalde omstandigheden biedt de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) de mogelijkheid om patiënten, met een verstandelijke handicap of psychiatrische stoornis, gedwongen op te nemen en eventueel ook dwangbehandeling toe te passen. De wet is niet van toepassing wanneer de patiënt vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis zit.

In vele verschillende situaties kan een rechter de beslissing nemen over de opname van een patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis. Voorbeelden:

  • Inbewaringstelling: Dit kan in een crisissituatie waarvoor onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is.
  • Voorlopige machtiging: Hierbij is opname wel wenselijk, maar is er geen crisis.
  • Voorwaardelijke machtiging: De opname is niet noodzakelijk maar wordt gebruikt als stok achter de deur omdat de patiënt zich niet aan de behandelvoorschriften houdt.
  • Rechtelijke machtiging op eigen verzoek.
  • Observatiemachtiging: Hiermee kan iemand tegen zijn wil in worden opgenomen ter observatie.
  • Zelfbinding: Hierbij verklaart de patiënt dat hij wil worden opgenomen, verblijven en behandeld op het moment dat de crisis zich voordoet, ook al geeft hij op het moment van de crisis aan dat niet meer te willen.

 

Tijdens de procedure heeft de patiënt recht op rechtsbijstand en als er fouten worden gemaakt kan een schadevergoeding worden gevraagd. De patiënt kan tijdens de procedure een patiëntvertrouwenspersoon krijgen.

 

Opnemen van de psychiatrische patiënt

De voorlopige machtiging

  • Opnamecriteria:
    • Er moet sprake zijn van een ernstige stoornis in de geestvermogens (bevat zowel een verstandelijke handicap als een psychiatrische ziekte). Het handelen, moet vrijwel geheel onder invloed van de stoornis staan.
    • De persoon moet een reëel, ernstig en concreet gevaar vormen voor zichzelf, anderen, algemene veiligheid van personen en/of goederen.
    • Daarnaast moet het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kunnen worden afgewend.
  • Bereidheid van betrokkene tot opname kan alleen door betrokkene zelf gegeven worden. Als de patiënt bereidt is tot opname kan meestal worden overgegaan op vrijwillige opname. Uitzondering is als de patiënt wel wil worden opgenomen, maar niet behandeld wil worden. Over deze situatie verschillen de meningen van de rechters. Er kan dan wel een machtiging worden aangevraagd en afgegeven indien aan de opnamecriteria is voldaan. Voor omzetting van een vrijwillig in een onvrijwillig verblijf is ook een voorlopige machtiging nodig. Onvrijwillige opname betekent niet dat dwangbehandeling is toegestaan, dit is slechts is uitzonderlijke situaties het gebruik.
  • Indiening verzoek: de echtgenoot, bepaalde familieleden, voogd, curator of mentor kunnen het verzoek richten aan de officier van justitie, deze bepaalt of hij het bij de rechter indient. Ook kan de officier het ambtshalve uit zichzelf indienen. Als er sprake is van een noodsituatie, een conflict van plichten, mag de arts informatie verstrekken aan de officier van justitie met het oog op indiening van een verzoek ter verkrijging van een voorlopige machtig. Indien er een noodsituatie is mag dit niet in verband met het beroepsgeheim.
  • Geneeskundige verklaring: deze moet worden overgelegd door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is geweest of door de geneesheer-directeur. Uit deze geneeskundige verklaring blijkt dat
  • .....read more
Access: 
Public
Aanvulling collegeaantekeningen psychiatrische ziektes

Aanvulling collegeaantekeningen psychiatrische ziektes

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


 

 

 

 

HC: Psychofarmacologie van serotonerge en noradrenerge systemen

 

Nucleus accumbens belangrijk bij: depressie, schizofrenie, verslaving
Frontale cortex belangrijk bij: Alzheimer, schizofrenie
Nucleus caudatus/putamen belangrijk bij: Parkinson
Hippocampus belangrijk bij: epilepsie, schizofrenie
Thalamus belangrijk bij: epilepsie
Amygdala belangrijk bij: angst
Cholinerge systeem
Acetylcholine wordt aangemaakt en kan aangrijpen op muscarinerge en nicotinerge receptoren. Belangrijk bij de behandeling van de ziekte van Alzheimer.
GABAerge systeem
Bekend vanwege benzodiazepines (sedativa, anxiolytica) die hierop inwerken. De receptoren bestaan uit verschillende subunits waartussen een kanaal komt die wel of niet open kan gaan. Je kunt middelen gebruiken specifiek tegen de subunits. Zo kun je bijvoorbeeld wel de angst wegnemen, maar dit leidt dat niet tot sedatie.
 

Bij depressie is er een verminderde activiteit van 5HT en NA, bij angststoornissen is de activiteit verhoogd.

NA: vigilance, energy en interest – cellichamen in de locus coeruleus.

5HT: impuls regulatie en temperatuur – cellichamen in raphe nuclei.

DA: mobiliteit, reward, pleasure, drive, GI motiliteit.

 

Bij depressie zijn 5HT en NA verminderd dit zorgt voor verminderde energie, interesse en motivatie door het NA systeem. De vermindering van de 5HT zorgt voor verminderd libido, snellere agressiviteit, obstipatie en impuls regulatie. De gezamenlijke werking van 5HT en NA zorgen voor verminderde cognitie, stemming en emotie verandering, meer honger en verminderde regulatie van het dag/nacht ritme.

 

Pathofysiologie van depressie:

  1. Chronische afname van 5HT concentratie in de synapsspleet

  2. Upregulatie van postsynaptische effector-receptoren en presynaptische auto receptoren

  3. Chronische veranderingen:

- regulatie en groeifactoren

- neuro endocriene veranderingen

- neuro immunologische veranderingen

- psychosociale veranderingen: coping en cognitie

 

Behandeling van de depressie vindt plaats door de 5HT en NA activiteit te verhogen, dit kan door:

  1. Afgifte stimulatie -> precursor

  2. Heropname remming -> TCA’s, SSRI’s of SNRI’s

  3. Blokkade van presynaptische inhiberende auto receptoren -> a2 antagonist, 5HT1a antagonist

  4. Afbraakremming -> MAO-A-remmers

 

Bijwerkingen kunnen deze medicatie zijn te verklaren aan de hand van de gevolgen van overstimulatie door antidepressiva:

  1. Perifere noradrenerge symptomen: hypertensie, orthostatische hypotensie, tachycardie.

  2. Perifere serotonerge symptomen: hoofdpijn, misselijkheid, obstipatie/diarree, bloedingneiging.

 

Serotonerg syndroom: intoxicatie van 5HT, de symptomen moeten samenvallen met introductie of dosisverhoging serotonerge stof in de afgelopen 1-4 weken. Dit kan dus een overdosering zijn of door combinaties van centraal werkende serotonerge medicamenten. Tenminste 3 van de volgende verschijnselen moeten aanwezig zijn: verwardheid of hypomanie, agitatie, myoclonieën, hyperreflexie, zweten, tremor of rillen, ataxie, hyperthermie, diarree.

Het is belangrijk andere oorzaken uit.....read more

Access: 
Public
Colleges Psychopathologie en psychiatrische classificatie

Colleges Psychopathologie en psychiatrische classificatie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


College 1

Centraal in deze cursus staat het stellen van diagnoses, maar waar komen deze eigenlijk vandaan?

Een diagnose stellen gaat als volgt: Men noteert opvallende ervaringen en observaties.  Dit zijn indicaties van symptomen. Een cluster symptomen vormt een syndroom. Syndromen vormen een ziekte(beeld)/stoornis.

Symptomen; mensen gaan nadenken over die opvallende observaties en ervaringen. Ze willen er betekenis aangeven, de betekenis van het symptoom wordt beïnvloed door theorie, geschiedenis en de cultuur. Wat in onze cultuur als abnormaal gezien wordt, zou in China iets normaals kunnen zijn. Belangrijk is wel dat men niet andersom redeneert; de ziekte verklaart de symptomen, je zou dan belangrijke aspecten over het hoofd kunnen zien. De DSM- IV bepaald voor ons wat syndromen zijn. De heer Kraepelin was belangrijk voor onderscheid in de DSM, hij beschreef verschillende syndromen. Freud stelt dat een symptoom voortkomt uit een psychodynamisch conflict.

Psychotische stoornissen

 

DSM-IV syndromen

Psychotische symptomen

Hallucinaties          wanen         zie boek

Sterk afwijkende waarnemingen        Sterk afwijkende denkbeelden

 

Tevens kan men de mate van ernst aangeven, lopend van ernstig naar subklinisch; schizofrenie, schizofreniforme stoornis, kortdurende psychotische stoornis en geen diagnose.

Patiënten met psychotische stoornissen kunnen ook stemmingsverschijnselen hebben, dit kan als volgt worden weer gegeven:

Stemmingsstoornis

Stemmingsstoornis met psychotische kenmerken

Schizoaffectieve stoornis

Overige psychotische stoornissen

Psychotische stoornis

 

Overig onderscheid

  • Psychotische stoornis door middelengebruik

  • Kortdurende symptomen bij PTSS, borderline PS

  • Waanstoornis, gedeelde psychotische stoornis

  • Atypische psychose

Dissociatieve stoornissen

Wanneer men persoonlijke informatie niet kan herinneren spreekt men van dissociatie van geheugen. Wanneer men zich op verschillende momenten heel anders gedraagt, alsof het verschillende mensen zijn spreekt men van dissociatie van de zelf. Soms geven mensen aan het gevoel buiten zichzelf te staan of boven zichzelf te zweven, dit heet depersonalisatie. Tot slot kan men ook het gevoel hebben alsof de realiteit niet echt is, dit is derealisatie. Samen vormen dit de dissociatieve symptomen, deze symptomen vormen weer de DSM-IV syndromen.

Naast de diagnose dissociatieve stoornis kan men dissociatieve symptomen ook tegen komen bij paniekaanval bij angststoornis, PTSS en borderline PS.

 

 

College 2

De DSM-IV kent 5 assen, deze hebben de volgende betekenissen:

As I; klinische stoornissen

As II; persoonlijkheidsstoornissen

As III; somatiek (lichamelijke mankementen die medisch vastgesteld zijn)

As IV; psychosociale omstandigheden

As V; GAF score (algemeen functioneren).

 

Belangrijk bij diagnoses stellen is dat de diagnose betrouwbaar is, wat is eigenlijk een diagnostische fout? Er kunnen er twee zijn; foutief positief (diagnose gesteld maar daadwerkelijk geen ziekte) of foutief negatief (diagnose niet gesteld maar daadwerkelijk wel ziek). In de medische wereld

.....read more
Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2015-2016)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2015-2016)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2015-2016


HC: Inleiding psychiatrie

De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.

Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen aantoonbaar aan de hand van de MRI. Sommige hersendelen zijn namelijk overactief, andere juist minder.

Stigma: het is veel makkelijker om tegen de buitenwereld te zeggen dat je een gebroken been hebt met gips, dan om te zeggen dat je een depressie of psychose hebt. Mensen voelen zich gestigmatiseerd en dat.....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2014-2015)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2014-2015)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015


Thema 1: Inleiding, Diagnostiek en Classificatie

HC-01: Inleiding psychiatrie (08/06/2015)

De prevalentie van psychiatrische stoornissen in Nederland is erg hoog (1 op de 4). Ongeveer 35% van de bevolking maakt ooit een psychiatrische stoornis door. De hoogste prevalentie heeft de angststoornis (ongeveer 20%) gevolg door een depressie (circa 15%). Dit betekent ook dat elk specialisme te maken krijgt met patiënten met een psychiatrische stoornis.

Psychiatrische stoornissen ontstaan deels door erfelijkheid en deels door omgevingsfactoren. Bij sommige psychiatrische stoornissen is erfelijkheid een erg groot component in het ontstaan van de ziekte. Bij een psychose spelen genen bijvoorbeeld een grotere rol dan bij een angststoornis, die juist meer door omgevingsfactoren tot stand komt.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM-classificatiesysteem. In Nederland wordt gebruikt gemaakt van de DSM-IV-classificatie.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van de zuurstof van het hele lichaam. Met functionele MRI’s weet men intussen dat er in heel veel hersengebieden veel functionele en structurele veranderingen optreden bij psychiatrische stoornissen, dus er is een steeds moeilijker onderscheid tussen neurologie en psychiatrie. Grofweg wordt er onderscheidt gemaakt tussen de neurologie en psychiatrie aan de hand van: ''wat je niet kan zien, valt onder de psychiatrie. Wat anatomisch afwijkend is valt onder de neurologie''. Echter klopt deze uitspraak niet; bij een depressie bijvoorbeeld zijn er wel degelijk afwijkingen.....read more

Access: 
Public
Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2013-2014)

Notes bij Vraagstukken psychisch functioneren (2013-2014)

Bevat aantekeningen van de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2013-2014


HC 1 – Inleiding

Psychiatrische stoornissen komen heel vaak voor, namelijk wel 1:4. Als we daarbij stilstaan, dan is dat gigantisch. De life-time prevalentie is daarmee heel erg hoog. 30-40% van de mensen maakt ooit een psychiatrische stoornis door. Een angststoornis krijgt ongeveer 20% en 15-20% een depressie. Dit betekent ook dat elke arts heel veel patiënten met een psychiatrische stoornis zal tegenkomen. Patiënten met een appendicitis zonder psychiatrische stoornis hebben kans op complicaties (25%), maar als de patiënt schizofrenie heeft, is er een drie keer hogere kans op complicaties.

Erfelijkheid bij psychiatrische stoornissen is hoog, maar wisselend. De erfelijke component van verschillende stoornissen is anders: psychose is bijvoorbeeld meer erfelijk dan angststoornissen. Hieruit blijkt dat als men belast is met ‘slechte genen’, het gaat om kwetsbaarheid, want niet iedereen waarvan een ouder een psychiatrische stoornis heeft krijgt het ook. De andere component is de omgeving. Omgevingsinteracties zijn heel belangrijk.

De symptomen van depressie zijn te vinden in het DSM classificatie systeem. Nu werkt men nog met de DSM-IV in Nederland, maar in Amerika is al de SM-V. Hij is al in Nederlandse vertaling, maar we werken nu met de DSM-IV.

Het brein heeft ongeveer 86 miljard neuronen, maar het kunnen er ook meer zijn. Het brein is ontzettend belangrijk en het gebruikt 20% van het zuurstof van.....read more

Access: 
Public
Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015


College 1 – inleiding psychisch functioneren

02-03-2015

Hallucinaties

Wanneer iemand stemmen hoort, kan er in de hersenen aangetoond worden dat er specifieke gebieden geactiveerd worden. Een organisch substraat is steeds vaker aan te tonen bij psychiatrische aandoeningen.

Leerdoelen blok

  • psychiatrisch onderzoek: cognitief, affectief en conatief functioneren

  • diagnostiek: vertoringen psychische functies

  • classificatiesystemen: DSM

  • behandelopties bij kinderen, volwassenen en ouderen

Het psychiatrisch onderzoek

  • Observatie: eerste indruk, etc.

  • Exploratie: wat is er aan de hand? Hoe zit iemand in elkaar?

  • Testen: klopt het wat je denkt?

Status mentalis

Door middel van bovenstaande drie punten uit psychiatrisch onderzoek: eerste indrukken, cognitieve functies (denken), affectieve functies (voelen/affect), conatieve functies (doen, wat op het gedrag en de motivatie daaruit voortvloeit), persoonlijkheidstrekken.

Video 1

Eerste indrukken van patiënt, je kijkt naar: gedrag, oogcontact, uiterlijke verzorging, manier van contact maken en contactgroei, coöperativiteit (= meewerkend, antwoorden op vraag), mate van gespannenheid, ziektebesef, etc.

Bij psychiatrische aandoeningen kan iemand er van de buitenkant vaak heel normaal uitzien, maar van de binnenkant kan iemand heel complex zijn.

Je moet iemand altijd de tijd geven om zijn verhaal te doen, maar daarna ga je gestandaardiseerde vragen af. Dit kan vervelend zijn voor de patiënt, omdat dit aan kan voelen als een verhoor. Ook kijk je tijdens een gesprek naar coherentie. Dit betekent samenhang. Je luistert naar zijn verhaal en concludeert of het een samenhangend, lopend verhaal is.

Om erachter te komen of iemand slim/niet slim is, vraag je naar iemands opleiding.

Wijdlopig denken = iemand komt.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3031