Samenvatting artikelen Migranten en integratie, Deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1 - Economic Theory and International Migration

 

Door: Borjas (1989)

 

In de moderne literatuur wat betreft economie en migratie ligt de focus op drie gerelateerde kwesties:

1. Wat ligt ten grondslag aan de grootte en vaardigheden samenstelling van migrantenstromen naar een specifiek land?

2. Hoe passen immigranten zich aan de economie van het ontvangende land aan?

3. Wat is de impact van immigranten op de economie van het ontvangende land?

In dit artikel proberen ze een overkoepelende theorie te vinden voor al deze kwesties.

The immigration market

Het hoofdidee in theoretisch onderzoek wat betreft migratie op economisch gebied is dat er een ‘immigration market’ bestaat. Individuen staan voor de keuze om ergens te blijven, of om naar een ander land te gaan. Individuen wegen de verschillende landen af, om zo te kiezen voor een land dat het best bij hen past qua financiële plan, maar ook of men het land makkelijk in komt.

Landen die immigranten ontvangen (host countries), hebben beleid opgesteld wat betreft immigranten en hoe ze het land binnen kunnen komen. Het beleid kan zijn gebaseerd op vaardigheden, welvaart, bezit, politieke achtergrond en familierelaties met iemand in het land zelf. Deze verschillende vormen van beleid zorgen voor verschillen in migratie kosten door verschillende soorten mensen, en zorgt ervoor dat individuen zich verschillend oriënteren.

Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat landen waaruit mensen vertrekken dit proberen te reguleren. Sommige landen (bijvoorbeeld de Sovjet Unie) maken het mensen heel moeilijk het land te verlaten.

Neoklassieke economische modellen beweren dat mensen altijd proberen hun welzijn te vergroten; ze gaan dus op zoek naar een land waar dit kan. Deze keuze wordt, zoals bovenstaande tekst al suggereert, bepaald door de financiële middelen van het individu zelf, het immigratie beleid van het ontvangende land en het emigratie beleid van het land van herkomst. Je kunt eigenlijk zeggen dat ontvangende landen een ‘migratie offerte’ maken, en daaruit kunnen mensen vergelijken en uiteindelijk kiezen. Voor veel mensen zal het zo zijn dat het ‘winstgevender’ is om in het geboorteland te blijven. Andere individuen denken juist dat ze beter af zijn in een ander land. De immigratie markt ‘verdeelt’ individuen non-random over ontvangende landen. Het is een belangrijke bijdrage om uit te vinden hoe het sorteren precies gebeurt.

Deze economische benadering op immigratie laat zien dat zowel het geboorteland als het ontvangende land van invloed kunnen zijn op de samenstelling van immigratiestromen door hun beleid. Daarnaast kunnen veranderingen in economische activiteit van een land van invloed zijn, aangezien dit de ‘offerte’ van een land ten opzichte van andere landen verandert.

A model of immigration

De karakteristieken van de verdeling van immigranten zijn het beste te begrijpen als je gebruik maakt van maar twee landen. Meerdere landen maken het moel te complex en maken eigenlijk geen fundamenteel verschil. In het artikel maken ze een economisch model, waar in deze samenvatting de verschillende onderdelen worden besproken.

Allereerst wordt er een model weergeven die is beredeneert vanuit de inkomen-maximalisatie theorie. Deze theorie gaat er vanuit dat mensen verhuizen naar een land waar de inkomens hoger liggen. De gedragsassumptie die met de formule wordt gedaan is dat individuen inkomens vergelijken tussen landen, en naar het land gaan waar ze het meeste zullen gaan verdienen, maar dit inkomen wordt wel eerst gecorrigeerd door de migratiekosten die een verhuizing naar dat land met zich meebrengt.

Het meest belangrijke wat we uit deze formule kunnen concluderen is dat de kosten om te verhuizen voor elk individu in een land gelijk zijn. Deze assumptie wil niet zeggen dat dit bedrag altijd hetzelfde is. Het wil zeggen dat mensen met een hoger inkomen het vaak duurder vinden om te migreren. Deze correlatie kan komen doordat men meer geld mist als men op zoek gaat naar een baan, hoger verhuiskosten (want meer spullen) etc.

Drie belangrijke vragen worden gesteld naar aanleiding van dit model. Allereerst, welke factoren bepalen de grootte van migrantenstroom gegenereerd door de inkomstenmaximalisatie theorie? Ten tweede, welke geobserveerde typen van selectie worden veroorzaakt door endogenous migration decision (binnenlandse migratie)? Ten derde, welke niet-geobserveerde typen van selectie worden veroorzaakt door de endogenous migration decision?

The size of the migration flow

Individuen migreren als hun inkomen wordt vergroot door de migreren (in een de economische formule: als de index-variabele positief is). Er word een formule die de kans dat iemand verhuist weergegeven, en uit deze formule volgen vier assumpties:

  • Hoe hoger het gemiddelde inkomen in het land van bestemming, hoe hoger het aantal emigranten

  • Hoe hoger het gemiddelde inkomen in een land van herkomst, hoe lager het aantal emigranten

  • Hoe hoger de migratiekosten, hoe lager het aantal emigranten

  • Het aantal emigranten wordt hoger als de demografische variabele in het land van bestemming beter is dan in verhouding tot het land van herkomst.

Een deel van de beweringen die nu zijn gedaan zijn onbevredigend. Ze zijn simpelweg te voor de hand liggend.

Selection in Observed Charestics

De geobserveerde factor van de demografische variabelen is educatie. Ook educatie kan een economische formule worden toegekend. Uit de formule komt de assumptie voort dat educatie niet op gelijke waarde geschat wordt in het land van herkomst en het land van bestemming. Wat deze assumptie betreft is er zowel positieve als negatieve selectie. Bij positieve selectie is het zo dat men in het land van bestemming educatie op grotere waarde schat. Bij negatieve selectie is het juist andersom; het land ‘betaalt’ een lagere prijs voor de educatie die iemand gevolgd heeft.

Postive selection

Er is sprake van positieve selectie als men bovengemiddelde capaciteiten heeft in zowel het land van bestemming als het land van herkomst. In andere woorden, de verdiensten van zo’n persoon zijn zowel in het land van herkomst als het land van bestemming boven gemiddeld. Deze mensen worden vaak aangetrokken en beloond door in een land te komen. Dit is omdat mensen met een hoog inkomen de economie in een land meer stimuleren dan mensen met een laag inkomen. Daarnaast kan het werken als een magneet; meer mensen met een hoog inkomen willen naar een bepaald land.

Negative selection

Dit type van selectie doet zich voor als mensen het in het land van herkomst relatief slecht doen op de arbeidsmarkt. Hierbij is een voorwaarde dat er in het land van herkomst sprake is van grote inkomensongelijkheid.

Refugee sorting

Dit is een type van selectie waarbij emigranten het lager dan gemiddeld doen in het land van herkomst, maar het goed presteren in de arbeidsmarkt van het land van bestemming. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat men (positieve) politieke veranderingen ondervindt, waardoor een individu beter uit de verf komt.

Het simpele economische model dat nu is opgesteld laat zien dat de non-random verdeling van migranten kan worden voorspeld aan de hand van een aantal parameters. Er is geen theoretische reden om te zeggen dat immigrantenstromen altijd bestaan uit de beste en de slimste mensen. Onder sommige condities gebeurt juist het tegenovergestelde. Er is ook geen theoretische verantwoording om te zeggen dat de samenstelling van migrantenstromen constant is tussen landen en over tijd. Als economische of politieke condities veranderen, dan voorspelt de economische theorie dat de grootte, richting en samenstelling van de migrantenstromen verandert. In andere woorden, er is geen universele wet die alle immigrantenstromen kan bevatten.

Het model wat is opgesteld biedt mogelijkheid tot een groot aantal nieuwe onderzoeksmogelijkheden; het is ook niet langer nodig om ad hoc verklaringen te geven voor bijvoorbeeld het feit dat de inkomsten van immigranten uit verschillende landen in Amerika zo ver uiteen lopen. De economische theorie suggereert dat dit verschil kan worden uitgelegd aan de hand van economische en politieke factoren die als het ware een verdeling hebben gemaakt van migranten tussen landen.

The adaption of immigrants

De vraag hoe immigranten zich aanpassen aan de arbeidsmarkt is al veel onderzocht. In het economische model wordt veel gebruik gemaakt van de human capital theory (sociaal kapitaal theorie). Als immigranten arriveren in een land, dan hebben ze vaak een gebrek aan capaciteiten die waardevol worden geacht in een land (denk aan taal, weten waar je banen kunt vinden). Daarom is het zo dat de verdiensten van immigranten bij aankomst lager zijn dan die van mensen uit het land zelf. Maar, omdat immigranten een laag inkomen hebben, hebben ze vaak meer motivatie om te investeren in hun sociaal kapitaal ten opzichte van individuen die al in het land wonen. Immigranten investeren in het leren van de taal, en na het realiseren van de investeringen kunnen de inkomens van immigranten snel sterk stijgen. De verwachting van de sociaal kapitaal theorie is dan ook dat het leeftijd/inkomens profiel van immigranten steiler is dan het leeftijd/inkomens profiel van mensen uit het land zelf. De sociaal kapitaal theorie is ook gebruikt om het verschil tussen in gedrag tussen economische en non-economische immigranten te beschrijven. Het ligt er aan hoe permanent een verhuizing is in hoeveel mensen investeren in hun sociaal kapitaal.

De motivatie om te investeren in sociaal kapitaal wordt beïnvloed door het tijdsbestek waarover de terugkomst van deze investeringen zijn verzameld. Het is bijvoorbeeld zo dat de motivatie van vrouwen om te investeren in sociaal kapitaal lager is, omdat zij een kortere tijd op de arbeidsmarkt doorbrengen dan mannen. Dit geeft weer dat vluchtelingen die zullen blijven in een land meer zullen investeren in sociaal kapitaal dan immigranten die een grote kans hebben om terug te keren.

Tot nu toe wordt adaptie aan de arbeidsmarkt van immigranten vooral bekeken door de leeftijd/inkomensprofielen te vergelijken. Dit is volgens de schrijvers van het artikel niet helemaal de goede manier. Als men achteraf inkomens vergelijkt van migranten en mensen uit het land zelf is het vaak zo dat migranten beter verdienen. Volgens de onderzoekers kan dit misleidend zijn; de metingen die achteraf worden gedaan (cohort) zijn niet betrouwbaar.

Het cohort effect kan ontstaan door twee factoren. Allereerst is het zo dat de kans dat migranten teruggaan naar hun geboorteland aardig groot. In Amerika is het zo dat 30% van de migranten binnen 10 jaar terugkeert naar hun geboorteland. Het is niet aannemelijk dat de mensen die terugkeren random zijn gekozen uit de populatie van migranten. Het is voor de hand liggend dat mensen die falen in het land eerder terugkeren naar hun geboorteland dan mensen die succes hebben. Succesvolle migranten zijn dan over gerepresenteerd tijdens de vergelijking tussen migranten en mensen uit het land zelf.

Ten tweede is het zo dat veranderingen op de immigratiemarkt (door veranderd beleid bijvoorbeeld) zullen leiden tot een andere samenstelling van de migratiestromen. Deze veranderingen kunnen leiden tot meer negatieve of positieve selectie, en daardoor kan er achteraf een misleidende meting worden gedaan.

 

The impact of immigrants on the host country’s labor market

Veel van het politiek debat rondom immigratie vindt plaats rond het gezegde dat immigranten banen ‘afpakken’ van inwoners van het land zelf, en dat ze economische vooruitgang van sommige groepen belemmeren. Twee extreme denkbeelden komen vaak naar voren: aan de ene kant zijn er mensen die zeggen dat immigranten simpelweg de banen aannemen die mensen uit het land zelf niet willen doen. Aan de andere kant zijn er mensen die zeggen dat voor elke immigrant een individu uit het eigen land wordt vervangen. Deze extreme denkbeelden zijn vooral gebaseerd op overtuigingen die men zelf heeft, en niet op empirische analyses.

Een beschrijving van hoe immigranten invloed hebben op het inkomen en werkgelegenheid van individuen uit het land zelf kan alleen worden beschreven als het proces dat hier (inkomen & werkgelegenheid) aan ten grondslag ligt precies kan worden beschreven.

Het economische model dat in het artikel wordt beschreven laat zien dat het een empirische vraag is of immigranten een negatief of positief effect hebben op de arbeidsmarkt. Het model laat wel zien wat de relevante vraag in het politiek debat zou moeten zijn: hoe interacteren immigranten en mensen uit het land zelf met elkaar in het productie proces?

Uit verschillende eerdere studies is gebleken dat de invloed van immigranten op inkomsten en werkgelegenheid voor mensen uit het land zelf heel klein is. Als het aantal immigranten met 10% stijgt, dat daalt het gemiddelde inkomen van het land maar met 1 tot 0,5%. Immigranten hebben wel veel invloed op elkaar; als het aantal immigranten met 10% stijgt, dan daalt het gemiddeld inkomen van immigranten met tenminste 2 tot 3%.

Summary

De moderne literatuur wat betreft economie en migratie heeft zich gericht op drie gerelateerd vragen. Wat determineert de grote en samenstelling van immigratiestromen naar een specifiek land van bestemming? Hoe passen immigranten zich aan in het land? Wat is de invloed van immigranten op het land van bestemming? Dit artikel heeft geprobeerd een samenvatting te maken van de economische benaderingen op deze vragen.

Een algemeen thema dat terugkomt in het artikel is dat de ‘tweeling’ assumptie die de neoklassieke theorie doet (individuen maximaliseren hun welzijn en uitwisseling tussen de verschillende spelers leidt tot een evenwicht op de markt) leidt tot inzichten wat betreft alle drie de vragen. De economische theorie leidt derhalve tot unieke voorspellingen wat betreft het karakteriseren van immigrantenstromen.

2 - Educational Selectivity in U.S. Immigration: How Do Immigrants Compare To Those Left Behind?

 

Door: Feliciona (2005)

 

Immigrant Selectivity

Hedendaags onderzoek naar immigratie heeft te weinig laten zien hoe immigranten zich verhouden tot personen in hun land van afkomst. Er is amper kennis over ‘immigrant selectivity’ en de patronen van het selectieproces. Vooral de educatieve selectie van de immigrant is belangrijk. Dit is het de manier waarop immigranten met een opleiding zich verhouden tot diegenen die in het thuisland blijven. Omdat vooral hoogopgeleiden migreren naar een ander land, veroorzaakt dit een ‘brain-drain’ in veel ontwikkelingslanden. Daarnaast kan educatieve selectiviteit invloed hebben op de manier waarop immigranten en hun kinderen zich aanpassen in de Verenigde Staten. Door te kijken naar ‘educational selectivity’ kun je beter begrijpen waarom sommige immigranten en nakomelingen succesvoller zijn dan anderen. Het begrijpen van de relatieve positie van immigranten in hun land van afkomst is noodzakelijk om theorieën over assimilatie, en ‘upward en downward mobility’ in de Verenigde Staten te testen.

Volgens Feliciano zijn er verschillende vormen van selectie. Allereerst is er zelf-selectie, omdat niet iedereen wil en kan migreren. Daarnaast zijn er restricties op migreren naar het buitenland in sommige landen, politieke en economische factoren zoals de vraag naar arbeiders, de historische relatie tussen de Verenigde Staten en ‘sending countries’ en ten slotte worden alle legale immigranten geselecteerd door het immigratiebeleid van de Verenigde Staten. Volgens de schrijfster zijn de uitkomsten van deze selectieprocessen te weinig bestudeerd. Het doel van dit artikel is dan ook om licht te schijnen op het de manier waarop immigranten die naar de Verenigde Staten komen in educatief opzicht verschillen van diegenen die achterblijven.

Bestaande theorieën

Er zijn verschillende manieren van kijken naar deze verschillen. In nieuwe wetenschappelijke debatten komt steeds meer het idee naar voren dat immigranten een geselecteerde groep zijn en niet de bevolking in hun thuisland correct representeren. Dit zou komen doordat zij ambitieuzer zijn en een hogere opleiding hebben genoten. Het is veel minder waarschijnlijk dat arme, laagopgeleide mensen migreren dan hoogopgeleiden en mensen die in contact zijn gekomen met de levensstijl van de Verenigde Staten.

Er is een duidelijk verschil te zien in de manier waarop immigranten worden geselecteerd. Je kunt spreken van positieve selectie en negatieve selectie. Dit heeft te maken met de oorzaak van de migratie. Wanneer een immigrant wordt aangetrokken door ‘plus factors’ of ‘pull factors’ spreek je van positieve selectie. Wanneer een immigrant vertrekken door ‘minus factors’ of ‘push factors’ spreek je van negatieve selectie.

Volgens Feliciano is de mate waarin immigranten op educatief gebied verschillen van non-immigranten per land van afkomst anders. Verder zijn er meetbare factoren die gerelateerd zijn aan de mate van selectie. Volgens sommigen waren Europese immigranten een paar decennia eerder hoger opgeleid dan moderne immigranten uit Azië en Zuid-Amerika. Door naar deze verschuiving van nationaliteit te kijken kun je zien of nieuwe immigranten lager opgeleid zijn dan eerdere immigranten. Verder is er veel sprake van migratie die wordt gedreven door sociale netwerken zoals gezinshereniging.

Onderzoeksvragen en uitkomsten

Enkele vragen die Feliciano dus wil beantwoorden zijn: hoe verschillen immigranten van non-immigranten in educatief opzicht? Is er een verschil te zien tussen verschillende landen van afkomst? Hebben eigenschappen van het land van afkomst, redenen voor migratie en de afstand naar de Verenigde Staten invloed op immigranten selectie? Zijn moderne immigranten uit Azië en Latijns-Amerika hoger of lager opgeleid dan de Europese migranten uit het verleden? Is er verschil tussen immigranten uit hetzelfde land over een langere periode?

Feliciano laat zien dat immigranten over het algemeen hoger opgeleid zijn dan mensen in het land van afkomst, met uitzondering van Puerto Ricanen. Dit is te zien in tabel 1. Hoewel alle groepen immigranten positief geselecteerd zijn, de mate van positieve selectie verschilt sterk per land van afkomst. Zo is duidelijk te zien dat immigranten uit Azië vaker positief geselecteerd worden dan Zuid-Amerikanen of mensen uit de Caraïben.

Er zijn verschillende factoren te onderscheiden die de selectie van immigranten beïnvloeden. Hier volgen de factoren die Feliciano heeft geanalyseerd: het gemiddelde aantal jaren van educatie in land van herkomst, de afstand tussen de Verenigde Staten en land van herkomst, het gemiddelde jaar van migratie, de mate van inkomensongelijkheid in land van herkomst, en of de meeste migranten vertrokken vanwege politieke redenen. Ook heeft ze bekeken of leeftijd en geslacht van invloed zijn op de educatieve selectie.

In tabel 2 is te zien dat het voor immigranten uit landen met een relatief hoogopgeleide bevolking minder waarschijnlijk is om zo positief te worden geselecteerd als immigranten uit een laagopgeleide bevolking. Daarnaast wordt grotere afstand tot de V.S. geassocieerd met positievere selectie. Dit is een van de redenen waarom Aziaten vaker positief geselecteerd worden. Ook is te zien dat hedendaagse immigranten over het algemeen positiever worden geselecteerd dan immigranten van voor 1965. Feliciano laat ook zien dat huidige immigranten groepen, die vooral uit Azië en Zuid-Amerika komen, vaker bij de hoogst opgeleiden in hun land van herkomst horen dan eerdere groepen. Daarom zijn volgens de schrijfster alle uitspraken dat huidige immigranten minder selectief zijn dan hun Europese voorgangers niet waar.

Verder onderzoekt Feliciano of er in de loop der tijd een verschil optreedt in de mate van positieve selectie van één groep immigranten, namelijk Mexicanen. Haar hypothese hierbij is dat de positieve selectie na verloop van tijd zal afnemen. Hoewel het duidelijk is dat de positieve selectie duidelijk niet toeneemt over tijd, is het moeilijk om harde conclusies over daling of het gelijk blijven van selectie uit de data te trekken. Desondanks is het duidelijk dat Mexicaanse immigranten over het algemeen positief geselecteerd worden, maar de mate van positieve selectie is laag vergeleken met andere groepen.

Conclusie

Dit artikel heeft proberen antwoorden te geven op vragen over de verschillen tussen immigranten en achterblijvers, en is vooral gefocust op de educatieve verschillen. In het kort:

  • Er zijn grote verschillen in de mate van selectie op basis van opleidingsniveau afhankelijk van het land van herkomst en het jaar waarin iemand immigreert.

  • Bijna alle immigranten groepen zijn hoger opgeleid dan mensen die achterblijven in het land van herkomst (behalve Puerto Ricanen).

  • De afstand vanaf de Verenigde Staten is van invloed op het selectieproces, namelijk: hoe verder het land van herkomst, hoe positiever de selectie.

  • Immigranten uit hoogopgeleide landen zijn minder positief geselecteerd dan immigranten uit relatief laagopgeleide landen.

  • De mate van inkomensongelijkheid in het land van herkomst heeft geen significant effect op het selectieproces. De vraag of de immigranten vooral door politieke redenen zijn vertrokken speelt ook geen rol.

  • De veranderende regionale origine van immigranten in de laatste decennia (van voornamelijk Europeanen naar Zuid-Amerikanen en Aziaten) lijken geen grote invloed te hebben op het selectieproces.

  • Nieuwe ‘golven’ van immigranten uit Mexico zijn lager opgeleid in relatie tot de Mexicaanse bevolking dan eerdere immigranten.

Volgens Feliciano kun je immigranten niet begrijpen als je niet kijkt naar de selectieprocessen. Ondanks het feit dat veel geleerden hebben erkend dat immigranten niet zomaar willekeurig gekozen mensen zijn uit het land van herkomst, denkt de gemiddelde Amerikaanse autochtoon er wel zo over. Deze mensen krijgen een verkeerd beeld over zowel de immigranten, als de achterblijvers. Verder onderzoek moet volgens Feliciano de overblijvende, openstaande vragen die dit onderzoek achterlaat beantwoorden.

 

 

3 - Migration to European Countries

 

Door: Hooghe, Trappers, Meuleman & Reeskens (2008)

 

Er zijn al aardig wat theoretische benaderingen wat betreft het verklaren van migratiestromen. Economische theorieën beweren dat migratie een reactie is op de arbeidsmarkt en economische motivaties. Culturele theorieën beweren dat migratiestromen zich voordoen volgens een centraal cirkel patroon. Sociale netwerk analyses suggereren dat migranten een al bestaand migratie netwerk volgen.

Je hebt zowel pull als push factoren. Pushfactoren zijn de factoren die maken dat individuen het land verlaten. Pullfactoren zijn factoren die een land aantrekkelijk maken om naar toe te migreren. Op de pullfactoren ligt in dit artikel de nadruk: wat maakt migratie naar Europa aantrekkelijk?

In dit artikel probeert men een beter begrip te krijgen van de bovengenoemde drie theorieën door twee stappen te nemen in de analyse. Allereerst wordt er gebruik gemaakt van brede vergelijkebare data over migratiepatronen van 21 Europese landen. Dit is een veel bredere omvang dan de meeste onderzoeken op dit gebied. Daarnaast worden er verschillende modellen gemaakt over een periode van 25 jaar, en dat reduceert het risico dat de observaties zijn beïnvloed door tijdelijke fenomenen.

Hypotheses

Vanuit literatuuronderzoek doen de onderzoekers enkele hypotheses over pullfactoren die het aantrekkelijk maken om naar een land te migreren.

De economische benadering is vrij voor de hand liggend: migranten reageren op veranderingen op de arbeidsmarkt. Migratie wordt vanuit deze benadering gezien als een mechanisme dat zorgt voor een balans van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Deze hypothese kan worden geoperationaliseerd door de relatie te onderzoeken tussen bepaalde economische indicatoren en de stroom van immigranten naar een land. Een extra onderzoeksvraag is de vraag hoe efficiënt dit gaat. Er zal een tijdsbestek zitten tussen het tekort aan arbeiders in een land en de stroom van migranten. Hoe korter deze tijd, hoe efficiënter migratie is.

Het world system theory paradigm benadrukt de rol van culturele elementen. Hier wordt gesuggereerd dat mensen bewegen van perifere naar centrale landen. Migratie wordt in deze benadering gezien als een culturele hegemonie. Hier uit volgt de volgende hypothese:

Internationale migratie is vooral waarschijnlijk tussen koloniale landen en hun vroegere kolonies omdat culturele, taalkundige, administratieve en transport connecties al zijn gemaakt, en dat dit zich allemaal al heeft kunnen ontwikkelen in de koloniale tijd, zonder concurrentie van andere landen. Dit leidt tot bepaalde culturele systemen tussen landen.

Als laatste is er nog de social network theory (sociaal kapitaal theorie). Deze gaat uit van kettingmigratie. Dat wil zetten, dat wanneer er een bepaalde etnische gemeenschap is gevestigd in een land, dit zorgt voor een makkelijkere toegang voor andere leden van deze gemeenschap. Vaak worden nieuwkomers aangetrokken door de aanwezigheid van familieleden, die hen bepaalde mogelijkheden in een land kunnen bieden. Uit deze theorie volgt de volgende hypothese:

De grootte van de migratiestroom tussen twee landen is niet sterk gecorreleerd aan inkomstenverschillen en werkgelegenheid, omdat wat deze variabele ook zullen veroorzaken, ze worden overschaduwd door de verlaging van migratiekosten en risico’s door het opbouwen van een netwerk.

Testing the economic hypotheses

In de analyse is de afhankelijke variabele de immigratiestroom naar een land tussen 1980 en 2004. Daarnaast zijn er enkele basis controle variabele meegenomen. Allereerst wordt er rekening gehouden met het begrip tijd. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de populatie van een land; grote landen zullen nu eenmaal meer immigranten trekken dan kleine landen.

In het eerste model wordt de economische hypothese getest. In dit model proberen ze de migratiestroom te verklaren aan de hand van de volgende onafhankelijke variabelen:

  • Percentage werkloosheid

  • Economische groei

  • GPD per hoofd van de bevolking

  • Totale sociale uitgaven

Uit de analyse blijk dat de meeste hypothesen die voortkomen uit de economische theorie niet kloppen. GPD per hoofd is niet significant gerelateerd aan de instroom van migranten, wat suggereert dat migranten dus niet perse kiezen voor het rijkste land. Er is ook geen significante relatie tussen het percentage sociale uitgaven, wat suggereert dat men niet altijd kiest voor een land met goede zorgverzekeringen. Werkeloosheid is de enige variabele die significant is. Het effect is negatief: lage werkloosheid trekt migranten aan, wat dus kan betekenen dat migratie inderdaad functioneert als iets wat de arbeidsmarkt in balans houdt. De onderzoekers hebben ook gekeken naar hoe lang het duurt voordat de migratiestroom de onbalans corrigeert; dit was ongeveer 1 jaar. Economische groei is niet significant gerelateerd aan migratie.

Testing the world system approach: colonial past

Als de culturele verklaring correct is, dan zullen voormalige koloniale machten nog steeds migranten trekken vanuit voormalige koloniën. Uit de analyse blijkt allereerst dat afstand tussen landen geen significante invloed heeft op migranten. Uit de analyse blijkt verder dat het koloniale verleden van een land een belangrijke rol speelt in de migratiestromen. Deze bevinding ondersteunt de culturele benadering: hoe meer inwoners in de voormalige kolonie van een land, hoe meer migranten een land zal ontvangen.

Er is ook getest of de impact van een koloniaal verleden verandert in de loop van de tijd. Het bleek over de tijd stabiel te blijven; er was geen sprake van toename of afname.

World system hypothese: language

De hypothese die de world system theorie naar voren brengt moet op eigen wijze worden geoperationaliseerd. Culturele hegemonie wordt niet alleen gekenmerkt door een koloniaal verleden, maar ook met taal. De centrale positie van de UK, Frankrijk en Spanje refereert niet alleen aan de geschiedenis, maar ook aan het feit dat hun taal door een groot aantal mensen wordt gesproken. Het aantal mensen dat de taal spreekt kan worden gezien als indicator voor de dominantie van de taal. Landen waar de dominante taal wordt gesproken zullen meer immigranten aantrekken dan landen waar dit niet het geval is (zoals in Zweden of Polen), volgens de culturele benadering. Om dit te testen is het aantal personen dat officieel de taal spreekt van het immigratie land meegenomen als onafhankelijke variabele.

De analyse laat zien dat het inderdaad zo is dat Europese landen waar veel mensen buiten het land zelf ook de taal spreken, meer immigranten aantrekken. Het effect van taal is wel kleiner dat het effect van het koloniale verleden.

Network approach

Als laatste wordt de netwerkhypothese getoetst. De netwerkhypothese gaat ervan uit dat wanneer er eenmaal een aantal migranten zijn gesettled in een land en een gemeenschap vormen, er steeds meer migranten volgend. Dit omdat de etnische gemeenschap in een land het binnenkomen in een land makkelijker en voordeliger maakt. De netwerkhypothese wordt getoetst door de verwante van de migranten populatie in 2000 mee te nemen als onafhankelijk variabele. Uit de analyse blijkt dat de hypothese niet significant is. Het aantal al gesettelde migranten is niet van invloed op de stroom van migranten. Uit deze analyse blijkt dat er niet zoiets is als kettingmigratie.

An integrated model

De onderzoekers proberen nu een meer geïntegreerd model te maken van hun eerder bevindingen. Tijd en populatie van het ontvangende land worden weer meegenomen als controle variabele. Daarnaast wordt de economische variabele meegenomen; de variabele dat er 1 jaar na werkloosheid sprake is van meer migratie. Van het culturele model wordt ook een variabele meegenomen namelijk dat voormalige koloniale machten meer migranten trekken. Het netwerkmodel was niet significant, dus die wordt niet meegenomen.

Het model laat zien dat de variabele tijd geen significant effect heeft. De populatie van het ontvangende land blijft sterk significant; dus hoe meer inwoners hoe meer migranten. De laatste, meest interessante variabelen die zijn toegevoegd, bleken ook significant te zijn. De onderzoekers durven te concluderen dat Europese landen waar de werkloosheid laag is meer migranten ontvangen, en meestal duurt het 1 jaar door de stroom op de werkloosheid reageert. Daarnaast is het zo dat voormalige koloniale krachten meer immigranten trekken dan landen zonder koloniaal verleden.

4 - Social capital and the Dynamics of Temporary Labour Migration from Poland to Germany

 

Door: Kalter (2011)

 

Sinds de val van het IJzeren Gordijn en de politieke en economische liberalisatie in Polen, blijft het aantal werkmigranten stijgen. Daarnaast wordt het inkomensverschil tussen Duitsland en Polen steeds kleiner. Het lijkt erop dat migratie niet alleen wordt gedreven door economische factoren, maar ook door sociale.

In dit artikel wil de onderzoeker antwoord geven op twee vragen. Allereerst vraagt hij zich af of de migratie van anderen sinds 1989 een onafhankelijke invloed hadden op Polen om een werkbezoek aan Duitsland te brengen. Daarnaast vraagt hij zich af in hoeverre dit de geobserveerde dynamiek kan verklaren.

The Social Capital Hypothesis of Migration

Voor tientallen jaren voerde het neoklassieke economische model de boventoon voor het verklaren van migratie. In dit paradigma staan kosten en baten centraal. Men zou migreren omdat men daarmee meer zou kunnen verdienen.

Hierop is kritiek geleverd (SEU model); men kan ook gedreven worden door factoren die niet iets met geld te maken hebben. Daarnaast is de beslissing om te migreren vaak gebaseerd op subjectieve factoren, meer dan op objectieve factoren.

Ritchey heeft drie principes opgesteld die van invloed kunnen zijn op de sociale banden die gepaard gaan met migratie. De eerste is de affiniteitshypothese; de aanwezigheid van vrienden en familie is een waardevol aspect van het leven. Daarom is het makkelijker om te migreren als er als familie en vrienden wonen. De tweede is de informatie hypothese; familie en vrienden kunnen mogelijkheden signaleren voor de migrant. De derde is de faciliteer hypothese; sociale banden kunnen helpen om een woonplek te vinden en dit vermindert de kosten. Je zou hier kunnen spreken van sociaal kapitaal wat betreft migratie; ‘the social kapital hypothesis of migration’. Hoe meer mensen er migreren naar een land, hoe meer kennis er is over dat land. Het wordt voor volgelingen steeds makkelijker om over te komen.

Daarnaast is er nog een mechanisme dat hieraan relateert, en wat ook zeker van belang is voor de dynamiek wat betreft migratie. Bij elke vorm van migratie, is het voor de persoon in kwestie makkelijker om nog een keer te migreren. Dit wordt ook wel ‘cummulative causation’ genoemd; de kans dat iemand na één keer migreren nog een keer migreert wordt steeds aannemelijker.

 

 

Polish – German Migration and Empirical Evidence for the Social Capital Hypothesis to Date

Arbeidsmigratie is het meest voorkomend tussen Polen en Duitsland. Het is aangezet door het grote werkaanbod in Duitsland, vooral op het gebied van bouw en seizoenswerk op het land.

Naast economische veranderingen, heeft het sociaal kapitaal ook een fundamentele rol gespeeld in deze ontwikkelingen. Er zijn studies die dit hebben aangetoond, maar deze berustten vaak op slechte data en analyses. In dit artikel wil de auteur wel een aantal goed onderzochte uitspraken doen over social ties en migratie. Belangrijk is, is dat er vergelijkingen worden gemaakt tussen blijvers en verlaters. Hij kiest er voor om dit te doen in retroperspectief waarin wordt gekeken naar de complete geschiedenis van migratie samen met de migratie ervaring van familie en andere kennissen.

Data, Variables and Methods

In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van vergelijkbare informatie over de geschiedenis van vier Poolse gemeenschappen. Met de selectie van de groepen is het volgende in het achterhoofd gehouden: allereerst regio’s in de buurt van de Duits-Poolse grens moeten contrasteren met regio’s die verder weg zijn. Daarnaast moeten platteland gemeenschappen contrasteren met stedelijke gemeenschappen. Als derde moeten de bijzonderheden van etnische Duitsers vermeden worden door respectievelijke regio’s uit te sluiten.

Resultaten

In het artikel staat een figuur waarin de migratie ratio van de vier gemeenschappen is uitgezet in een grafiek.

Analysing the Risk of a First Trip

Uit de data blijkt dat het risico om voor de eerste keer te migreren is toegenomen na 1989. Als er leeftijd, gezinssamenstelling en gender wordt toegevoegd aan het model wordt de toename zelfs sterker. Als men educatie en werk toevoegt aan het model gebeurt er niks significant. Dit lijkt te suggereren dat tijdelijke migratie niet veel te maken heeft met de capaciteiten van een mens.

Dat je partner al een reis heeft gemaakt is niet significant van invloed, de ervaring van nabije familieleden is wel significant. Migratie-ervaring van gezinsleden spelen geen significante rol. De migratie in een gemeenschap speelt ook een significante rol; hoe hoger het aantal migranten in een gemeenschap, hoe groter de kans dat een ‘nog niet geïnfecteerd lid’ ook een werkreis maakt.

Om terug te komen op de eerste vraag die door de onderzoeker werd gesteld; ja, door het gebruiken van longitudinale data kan de assumptie dat mechanismen wat betreft sociaal kapitaal van invloed zijn op de werkmigratie van Poolse migranten. Nabije familieleden zijn van invloed, en de migratie ervaring van andere gemeenschapsleden.

Daarnaast lijkt de tweede vraag ook beantwoord; het effect van tijd is bijna 0 als men controleert voor de vier sociaal kapitaal variabelen. Dit suggereert dat sociaal kapitaal verantwoordelijk is voor de dynamiek over tijd. Maar de onderzoeker is zich ervan bewust dat dit niet allemaal zo simpel is als het lijkt. In het volgende stuk zal hij discussiëren waarom.

Limits of the Standard Approach

Het kan zo zijn dat de metingen die zijn gedaan door andere variabelen zijn veroorzaakt dan door sociaal kapitaal. In dit onderzoek wordt ook de ratio van migratie in een gemeenschap gemeten. Men kan zich afvragen of een veranderende ratio echt komt door een netwerkeffect.

Men moet proberen een zo’n compleet mogelijk beeld te krijgen van factoren die een rol kunnen spelen. Daarnaast moet men nagaan wat voor gevolgtrekkingen men kan doen met de sociaal kapitaal theorie. Eén voor de hand liggende gevolgtrekking is dat sociaal kapitaal een sterker effect heeft wanneer de migratie moeilijk is. Daarom heeft de onderzoeker ‘een eerste reis met werkvergunning’ uitgezet tegen ‘werken zonder legale werkvergunning’. Als verwacht speelt de familie-indicator in het tweede geval een grotere rol. Deze interactie laat zien dat er waarschijnlijk wel degelijk sprake is van een sociaal kapitaal mechanisme.

Maar aan de andere kant speelt de migratie ratio van de gemeenschap een grotere rol bij legale werkreiss. Dit gaat tegen de verwachtingen in. Het kan ook zo zijn dat de ratio iets anders beschrijft dan een sociaal mechanisme, maar dat het staat voor iets anders. Het effect kan ook komen door het werkaanbod in Duitsland of het meet tijd op een andere manier.

Met de bovenstaande correcties moet men toch terugkomen op of sociaal kapitaal de dynamiek over tijd verklaart. In andere woorden: de sociaal kapitaal variabelen zijn relevant voor het begrijpen van de keuze om te migreren naar Duitsland, maar ze verklaren niks met betrekking tot de dynamiek over tijd.

Analysing the Risk of Further Trips

In het artikel is ook gekeken naar het risico dat men heeft om nog een keer naar Duitsland te gaan als men er al eens is geweest. Als men kijkt naar het effect van tijd, dan is de invloed bijna nul. Dus de stijging van het aantal arbeidsmigranten vanaf 1989 kan niet worden toegeschreven aan het feit dat men al eerder een reis naar Duitsland heeft gemaakt.

Daarnaast is er gekeken naar de kwaliteit die mensen hebben en hun werk in Polen. De bijdrage van deze variabele aan het risico om nog een reis te maken is klein.

Er is ook gekeken naar de sociaal kapitaal mechanismen; hieruit blijkt dat het aantal leden in het huishouden dat al een keer is gemigreerd het risico verhogen op het maken van een reis.

Als laatste is er gekeken naar of iemand al een keer in Duitsland heeft gewerkt. Hoe vaker men dit al heeft gedaan, hoe hoger het risico dat iemand nog een reis maakt. Het is redelijk om te zeggen dat elke reis in het verleden de hoeveelheid kennis, skills en andere middelen vergroot die nuttig zijn op de Duitse banenmarkt, en daarmee verlaagd het de kosten van een reis en vergroot het succes van een volgende reis.

5 - A Theory of Migration

 

Door: Lee (1966)

 

In het artikel wordt geprobeerd een algemeen schema op te stellen met betrekking tot migratie, waarin verschillende soorten migratie kunnen worden geplaatst. Daarnaast worden er een aantal conclusie afgeleid met betrekking tot de grootte van migratie, de ontwikkeling van tegengestelde stromen en de karakteristieken van migranten. Allereerst beginnen we met een definitie van migratie.

Definitie migratie

Migratie is wereldwijd gedefinieerd als een permanente of semipermanente verandering van verblijfsplaats. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de afstand van de verplaatsing, of het vrijwillig of onvrijwillig plaatsvindt, en of het gaat om externe of interne migratie. Dus een verhuizing naar het appartement tegenover je heeft dezelfde waarde als een verhuizing van India naar Amerika. Tijdelijke migratiesoorten, zoals verhuizen in de zomer naar de bergen, vallen niet onder deze definitie. Het maakt niet uit hoe lang, hoe moeilijk of makkelijke; elke soort van migratie heeft een oorzaak, een bestemming en tussenliggende obstakels. Als tussenliggend obstakel nemen de schrijvers van het artikel altijd de afstand van de verplaatsing mee als iets wat altijd aanwezig is.

Factoren die een rol spelen in migratie

De onderzoekers maken onderscheid tussen vier factoren die kunnen meespelen in migratie:

1. Factoren geassocieerd met de huidige verblijfsplaats

2. Factoren geassocieerd met de nieuwe verblijfsplaats

3. Tussenliggende obstakels

4. Persoonlijke factoren

De eerste drie kun je in een schema zetten (zie artikel). Wat betreft de huidige verblijfsplaats, kunnen er factoren zijn die de mensen daar houden (+) en factoren die de mensen afstoot (-). Andere factoren, weergeven als 0, zijn factoren die significant verschillend zijn tussen mensen. Een goed schoolsysteem kan bijvoorbeeld aantrekkelijk zijn voor ouders met jonge kinderen, maar voor oudere mensen geldt dit niet.

Er zijn tussen het land van de huidige verblijfsplaats en het land van de nieuwe verblijfsplaats natuurlijk verschillen. Over de huidige verblijfsplaats kan men vaak een goed oordeel geven over de gang van zaken. Dit is anders wat betreft de nieuwe verblijfsplaats; men weet pas echt hoe het er aan toe gaat als men er woont. De nieuwe verblijfsplaats kent altijd onbekende factoren.

Een simpele rekensom van +’en en –‘en is vaak niet de aanleiding voor migratie. Er moet een balans zijn tussen de bevordering die de migratie gaat opleveren, en het feit dat het wel een tijd gaat duren voor er echt geprofiteerd kan worden. Daarnaast zijn er allerlei tussenliggende obstakels, zoals een grote afstand. Daarnaast kunnen er ook fysieke obstakels zijn, zoals de Berlijnse muur destijds. Daarnaast kunnen er ook allerlei persoonlijke factoren een rol spelen.

Het besluit om te migreren is nooit helemaal rationeel, en voor sommige personen weegt het rationele aspect veel minder zwaar dan het irrationele aspect.

Volume migratie

Hieronder volgen een aantal hypothese over de omvang van migratie onder verschillende condities, de ontwikkeling van de stroom en de terugkerende stroom, en de karakteristiek van migranten.

1. Het omvang van migratie binnen een bepaalde landstreek varieert met de mate van diversiteit van de gebieden die zijn opgenomen in die landstreek.

Als migratie een resultaat is van een afweging tussen positieve en negatieve factoren, dan is een hoge mate van diversiteit een factor die zorgt voor een hoge mate van migratie. Dit zien we in landen die de grenzen hebben opengesteld. Onder zulke condities wordt het aantrekkelijk om te migreren.

2. De omvang van migratie varieert met de diversiteit van mensen.

Wanneer er een gelijkheid is tussen mensen, in termen van ras, etnische afkomst, scholing, inkomen of traditie, dan verwacht men een kleinere omvang van migranten dan wanneer er grote verschillen zijn.

Het is een algemene bevinding dat groepen immigranten zich vaak specialiseren in een bepaalde beroep en zich verspreiden over het land naar plekken waar ze nodig zijn. De diversiteit brengt onvermijdelijk met zich mee dat de sociale status van sommige groepen boven die van andere staan. Discriminatie van etnische groeperingen is eerder een regel dan een verwachting, en de mate van discriminatie verschilt van plaats tot plaats. Etnische diversiteit verdwijnt meestal als minderheden assimileren, maar een kenmerk van de moderne samenleving is dat er dan op een andere manier onderscheid wordt gemaakt.

3. Het volume van de migratie is gerelateerd aan de moeilijkheid van het overwinnen van de tussenliggende obstakels.

Een van de grootst meespelende factoren in het besluit om te migreren is de moeilijkheid van de tussenliggende obstakels. Het verwijderen van immigratie beperkingen heeft er voor een grote stroom van migranten gezorgd in bepaalde landen.

4. De omvang van migratie fluctueert met de economie.

Economie beïnvloedt de omvang van migratie, en vooral in de vergelijking tussen de huidige verblijfsplaats en de nieuwe verblijfsplaats. Als er sprake is van economische expansie, werven bedrijven medewerkers van buitenaf. Maar zulke expansies zijn niet evenredig verdeeld, en delen van het land blijven in een staat van stagnatie.

5. Tenzij er strenge controles worden uitgevoerd, hebben zowel omvang als snelheid van migratie de neiging om toe te nemen.

De omvang van migratie neemt door een aantal redenen toe, waaronder de stijging van diversiteit in gebieden en de vermindering van tussenliggende obstakels. Industrialisatie en Westernization zorgen onder andere voor toename van diversiteit in een gebied. Het is ook zo dat de verschillen in economische status binnen een land steeds verder uit elkaar lopen, zowel in ontwikkelde als onontwikkelde landen. Daarnaast worden de verschillen tussen ontwikkelde en onontwikkelde landen niet kleiner, maar juist groter. Daarnaast zorgt de blik die mensen hebben op deze diversiteit voor het groeien van de omvang van migratie. In ontwikkelde samenlevingen is men gericht op specialisatie, wat zorgt voor verschillen.

Daarnaast zorgt de verbeterde communicatie voor het verminderen van tussenliggende obstakels. Communicatie wordt beter, en transport in relatie tot het inkomen wordt gekomen.

Daarnaast zorgt migratie zelf ook voor een toename van migratie. Mensen die ooit al alle banden met hun thuisland hebben verbroken in hun jeugd, zullen dit snelle nog een keer doen. Daarnaast zien ze tussenliggende obstakels niet meer echt als obstakels, en zijn ze beter in staat negatieve en positieve factoren te evalueren.

6. De omvang en de snelheid van de migratie variëren met de stand van zaken in een land of gebied.

In een land met een opkomende economie worden de verschillen tussen gebieden geaccentueerd door industriële ontwikkeling en educatie. Maar daarnaast worden de tussenliggende obstakels voor migratie vaak verminderd door verbeterde technologie en een andere politiek stelsel. In ontwikkelde landen verwacht men dus een hoog aantal migranten.

Stroom en terugkerende stroom

1. Migratie vindt voornamelijk plaats in goed gedefinieerde stromen.

Het is een algemene observatie dat migranten vaak goede gefineerde routes afleggen naar specifieke bestemmingen. Dit komt waarschijnlijk omdat mogelijkheden vaak specifiek bepaald zijn, en omdat migranten bepaalde routes moeten volgen. Daarnaast is de kennis die men heeft in land van herkomst belangrijk en hoe er met migranten wordt omgegaan in het land van oorsprong van belang. Eerdere migranten maken een weg vrij voor latere migranten, en zo worden er effectieve paden gecreëerd.

2. Voor elke grote migratie stroom die er bestaat, ontstaat er ook een terugkerende stroom.

Een terugkerende stroom kan ontstaan voor verschillende redenen. Eén daarvan is dat positieve factoren kunnen verdwijnen, of dat de positieve en negatieve factoren van het land van herkomst en bestemming een verandering ondergaan. Een migratiestroom zorgt voor contact tussen land van herkomst en bestemming, en datgene wat men heeft geleerd in het nieuwe land kan mee worden genomen naar het land van herkomst. Migranten kunnen zich bewust worden van mogelijkheden in hun land van oorsprong, waar ze zich eerst niet bewust van waren. Daarnaast hebben sommige migranten niet de intentie om voor altijd in een land te blijven, maar blijven ze totdat ze genoeg geld hebben verdiend.

3. Het rendement van de stroom (ratio van stroom tot de terugkerende stroom) is hoog als de belangrijke factoren van de ontwikkeling van een migratiestroom worden verminderd met de factoren met het land van herkomst.

4. Het rendement van de stroom en terugkerende stroom is laag als het land van herkomst hetzelfde is als het land van bestemming.

5. Het rendement van migratiestromen zal hoog zijn als tussenliggende obstakels hoog zijn.

Als mensen kiezen om bepaalde (grote, zware) tussenliggende obstakels te nemen, dan doen ze dit om bepaalde redenen. Daarom zullen ze niet zo gauw terugkeren, omdat ze weten wat hen te wachten staat.

6. Het rendement van een migratiestroom varieert met economische condities, hoog in tijden van voorspoed en laag in tijden van depressie.

Karakteristieken van migranten

1. Migratie is selectief

Migranten zijn niet een random selectie van de populatie in hun land van herkomst. De reden waarom migratie selectief is, is omdat personen anders reageren op de plus en min factoren in land van herkomst en bestemming. Daarnaast is er een verschil in mogelijkheden tussen personen om tussenliggende obstakels te overwinnen.

2. Migranten die vooral responderen op positieve factoren zijn meestal positieve geselecteerd.

Deze personen staan vaak niet onder druk om te migreren, maar doen dit omdat ze mogelijkheden worden aangeboden in een ander land die ze kunnen overwegen. Denk aan hoogopgeleide personen die een betere baan krijgen aangeboden.

3. Migranten die reageren op de negatieve factoren zijn vaak negatief geselecteerd, of wanneer de negatieve factoren de overhand hebben, zelfs helemaal niet worden geselecteerd.

Vaak zijn het mensen die economisch hebben gefaald in eigen land waar de negatieve factoren het sterkst tot uiting komen, en worden aangezet tot migratie.

4. Als je alle migranten samenneemt, is de selectie bimodaal.

Het maakt niet uit welk land je bekijkt, sommige migranten geven gehoor aan de plus factoren en zijn daarom positief geselecteerd, en sommige reageren op de negatieve factoren en zijn daarom negatief geselecteerd. Als er daarom een grafiek wordt gemaakt, krijgt men vaak een J- of een U-vorm, vooral als men educatie op de assen zet.

5. Het aantal positief geselecteerden neemt toe met moeilijkheidsgraad van de tussenliggende obstakels.

Alhoewel de selectie vaak random of negatief is, kunnen tussenliggende obstakels er voor zorgen dat bepaalde zwakke of incapabele mensen worden uitgesloten. Daarnaast is het zo dat hoe groter de afstand van de migratie, hoe meer superieur de migranten worden. Onopgeleide personen leggen vaak maar kleine afstanden af.

6. De mate van de neiging om te migreren op bepaalde momenten in het leven is belangrijk tijdens de selectie van migranten.

Mensen kunnen door trouwen of juist scheiden geneigd zijn om te migreren. Vaak gebeurt dit op bepaalde leeftijden, en daarom zijn ze een belangrijk onderdeel voor het vormen van een leeftijdsgrafiek.

7. De karakteristieken van migranten hebben de neiging om te interacteren tussen het land van herkomst en het land van bestemming.

Migranten hebben al enkele karakteristieken van het land van bestemming overgenomen voordat ze er zijn, maar ze zullen nooit helemaal los kunnen komen vaan het thuisland. Migranten nemen karakteristieken over van het land over omdat dit de plus factoren zijn waarvoor ze zijn verhuisd. De vruchtbaarheid of ook wel intelligentie van migranten ligt vaak tussen de vruchtbaarheid van het land van bestemming en het land van herkomst in. Dit is de paradox van migratie; het verhuizen van mensen zorgt voor vermindering van de kwaliteit van een bevolking, zowel in het land van herkomst als het land van bestemming.

 

 

6 - Theories of International Migration: A Review and Appraisal

 

Door: Massey, Arango, Graeme, Kouaouci, Pellegrino & Taylor (1993)

 

In de afgelopen 30 jaar is veel veranderd wat betreft migratie. Europa zond voor jaren lang migranten uit, maar dit is tegenwoordig omgekeerd; op dit moment ontvangen de meeste Europese landen vooral. De meeste ontwikkelde landen op de wereld zijn landen geworden met een multiculturele samenleving. Op dit moment is er nog geen samenhangende theorie over internationale migratie, alleen gefragmenteerde theorieën. Het doel van dit artikel is om de losse theorieën samen te brengen tot één theorie.

The initation of international migration

Er zijn een aantal theorieën die proberen te verklaren waarom internationale migratie begint. Het verschil tussen de theorieën is vaak het niveau van de verklaring; de een zoekt de verklaring op individueel niveau, de ander op gezinsniveau en de ander op internationaal niveau. Allereerst wordt nu elke theorie apart besproken, om ze daarna te kunnen combineren.

Neoclassical economics: Macro theory

Volgens deze theorie wordt internationale migratie veroorzaakt door de geografische verschillen in vraag en aanbod van werk. Door een verschil in lonen gaan mensen uit een laag loon land naar een land waar de lonen hoger zijn. De theorie kent een aantal assumpties:

1. De internationale migratie van werknemers wordt veroorzaak door verschillen in loon tussen landen.

2. Als het verschil in lonen tussen landen er niet is, dan zal migratie stoppen.

3. Internationale stromen van human capital (hoogopgeleide werknemers) zijn een reactie op verschillen in mate van verschil in human capital, en deze kan anders zijn dan het verschil in lonen.

4. De arbeidsmarkt is de primaire oorzaak voor internationale stromen; andere soorten markten hebben geen effect op internationale migratie.

5. Regeringen kunnen migratiestromen reguleren door arbeidsmarkten aan te passen.

 

 

Neoclassical economics: Micro theory

Deze theorie gaat uit van een individuele keuze. Individuele rationele actoren besluiten om te migreren na een kosten-baten optelsom, en daarmee verwachten dat een verhuizing hen geld oplevert. Ook de microtheorie heeft een aantal formuleringen opgesteld:

1. Internationale verhuizingen komen voort uit internationale verschillen in zowel salaris als werkgelegenheid.

2. Individuele human capital karakteristieken die de kans vergroten op een baan kunnen zorgen voor een verhoging van de kans dat men migreert.

3. Individuele karakteristieken, sociale condities of technologieën die zorgen voor het verlagen van de kosten van migratie, zorgen voor een toename op de kans dat men migreert.

4. Door 2 & 3 kunnen mensen in hetzelfde land hele andere redeneringen hebben om te verhuizen.

5. Migratiestromen tussen landen zijn een simpele som van individuele verplaatsingen die zijn gedaan aan de hand van een kosten en baten berekening.

6. Internationale migratie komt niet voor als er geen verschillen zijn in landen qua loon. Migratie blijft zich net zo lang voordoen totdat de verwachte opbrengsten (het product van salaris en werkgelegenheid) internationaal zijn gelijkgetrokken, tot dan blijft het zich voordoen.

7. De grootte van het verschil tussen salaris en werkgelegenheid tussen land determineert de grootte van de internationale migratie stromen.

8. De keuze om te migreren komt voor uit een verschil in arbeidsmarkt; andere markten hebben geen directe invloed op migratie.

9. Als de conditie in het land van bestemming psychologisch aantrekkelijk zijn, dan kunnen de migranten kosten negatief zijn. In dit geval, kan een negatief inkomensverschil migranten toch op hun plaats houden.

10. De regering kan migratie vooral reguleren door beleid dat invloed heeft op de verwachte baten die migranten. Ze kunnen bijvoorbeeld het risico verhogen om werkloos te worden in het land van bestemming, of in het land van herkomst de lonen verhogen.

The new economics of migration

Deze theorie gaat er van uit dat het besluit om te migreren niet wordt genomen door geïsoleerde individuen, maar door een groter geheel van mensen die aan elkaar relateren.

Ook deze theorie heeft een aantal assumpties gedaan:

1. Families, huishoudens, of ander cultureel gedefinieerde groepen zijn de units van mensen die je moet analyseren, niet het autonome individu.

2. Een verschil in loon is geen onmisbare conditie om te migreren; huishoudens kunnen een hele andere sterke drijfveren hebben om te migreren, zelfs als het verschil in loon afwezig is.

3. Internationale migratie en lokale werkgelegenheid sluiten elkaar niet uit. Er zijn juist huishoudens die zowel migratie en lokale werkgelegenheid met elkaar verbinden. Een toename aan mensen die terugkeren naar de lokale economie kan voordelig zijn; ze zijn eerder bereid risico’s te nemen en te investeren. Economische ontwikkeling in het land van herkomst hoeft dus niet de druk van migratie te verlagen.

4. Internationale migratie hoeft niet te verdwijnen als loonverschillen afwezig zijn. Drijfveren om te migreren kunnen nog steeds aanwezig zijn als andere markten in het land van herkomst nog niet goed functioneren.

5. De verschillen tussen inkomens zullen er ook niet voor zorgen dat gezinnen zullen verhuizen die op een andere loonschaal zitten.

6. Regeringen kunnen migratie niet alleen beïnvloeden door beleid wat betreft werkgelegenheid aan te passen, maar ook wat betreft verzekeringen, kapitaal markten en toekomstige markten. Regeringen die goede verzekeringen aanbieden, vooral wat betreft werkeloosheid, kunnen van grote invloed zijn.

7. Beleid dat vorm geeft aan inkomensverschillen in een land kunnen ook een drijfveer zijn om te migreren.

8. Beleid en economische veranderingen dat vorm geeft aan de verdeling van inkomen, beïnvloed internationale migratie onafhankelijk van het effect dat dit heeft om het gemiddelde inkomen. Het kan zelfs zo zijn dat wanneer de overheid in een land waar voornamelijk mensen weggaan met hun beleid zorgt voor een hoger gemiddeld inkomen, maar daarmee arme gezinnen achterstellen, de migratie juist toeneemt. Andersom kan migratie afnemen als rijke huishoudens geen aandeel hebben in het verhoogde gemiddelde inkomen.

Dual labor market theory

De theorieën die nu vooral aan de orde zijn gekomen zijn vooral gebaseerd op beslissingen op individueel niveau. De dual labor market theory gaat er vanuit dat internationale migratie vooral voortkomt uit de werkgelegenheid in moderne geïndustrialiseerde samenlevingen.

De assumpties van deze theorie zijn de volgende:

1. Internationale werkmigratie wordt vooral aangewakkerd door de werving van werknemers in ontwikkelde landen.

2. De behoefte aan arbeidsmigranten ontstaat vooral door een structurele behoefte gecreëerd door de economie, en dit uit zich in wervingsactiviteiten, niet in aanbieden van een hoger loon. Internationale verschillen in lonen spelen geen cruciale rol, werkgevers bieden vooral werk aan en houden de lonen constant.

3. Lage lonen in landen die immigranten ontvangen gaan niet omhoog als er minder arbeidsmigranten zijn; ze worden laag gehouden door sociale en institutionele mechanismen en kunnen niet reageren op vraag en aanbod.

4. Lage lonen kunnen wel dalen wanneer er een toename is aan arbeidsmigranten, omdat de sociale en institutionele mechanismen niet kunnen laten stijgen maar wel laten dalen.

5. Regeringen kunnen internationale migratie niet beïnvloeden door beleid dat inkomstenverschillen kleiner maakt; immigranten vervullen een behoefte die structureel is ingebouwd in moderne, postindustriële economieën, en om dit te beïnvloeden zijn er grotere veranderingen nodig.

World systems theory

Volgens de world systems theory is migratie een natuurlijk gevolg van de ontwrichting als gevolg van de ontwikkeling van het kapitalisme. Het volgt de politieke en economische organisatie van de wereldeconomie. De world systems theory doet zes hypotheses:

1. Internationale migratie is een natuurlijk gevolg van de kapitalistische mark in de ontwikkelde wereld; het binnendringen van de wereldeconomie in landen buiten deze economie is de katalysator van internationale migratie.

2. De internationale stroom van werk volgt de internationale stroom van producten, maar in de omgekeerde richting.

3. Internationale migratie is vooral logisch tussen landen tussen landen met een koloniaal verleden, omdat culturele, taalkundige, administratieve en transport verbintenissen al eens zijn gemaakt.

4. Omdat internationale migratie een gevolg is van kapitalisme, kunnen regeringen migratie beïnvloeden door te investeren in het buitenland en de internationale stroom van kapitaal en goederen sturen. Maar dit is ongebruikelijk, omdat dit moeilijk te beïnvloeden is.

5. Politiek en militaire interventies bij de overheid van kapitalistische landen om de wereldmarkt te doen groeien kunnen, als ze falen, vluchtelingen stromen veroorzaken.

6. Internationale migratie heeft weinig te maken met inkomsten of werkgelegenheid verschillen tussen landen; het komt voort uit de dynamiek van de markt en de structuur van de globale economie.

The perpetuation of international movement

Immigratie kan worden veroorzaakt door verschillende redenen: mensen willen hun inkomen verhogen, krijgen een andere baan aangeboden etc. De redenen dat mensen migreren kunnen sterk uiteenlopen over tijd en ruimte. Maar door deze migraties krijgt migratie een onafhankelijke functie; migratie netwerken verspreiden zich, instituties die internationale verhuizingen ondersteunen worden ontwikkeld, en de sociale betekenis van werk verandert in de ontvangende samenlevingen. Het algemene gegeven dat hier uit volgt is dat deze transformaties een volgende migratie makkelijker maken, ook wel cumulative causation genoemd.

Network theory

Migrantennetwerken zijn een set van interpersoonlijke banden die migranten, voormalige migranten en niet-migranten verbindt tussen het land van herkomst en bestemming, door vriendschap of gedeelde gemeenschap. Ze verhogen de waarschijnlijkheid van een internationale verhuizing omdat ze de kosten en de risico’s verlagen. Netwerk connecties kunnen worden geraadpleegd om werk te vinden in het land van bestemming. Hoe meer migranten er zijn, hoe groter het sociaal kapitaal, en hoe lager de kosten worden om te migreren.

De theorie doet enkele assumpties:

1. Internationale migratie groeit met de tijd totdat netwerkconnecties zo erg zijn verspreid dat iedereen die wil migreren dit ook kan doen zonder moeilijkheden; daarna krimpt migratie weer.

2. De grootte van migratiestroom is niet sterk gecorreleerd met inkomsten of werkgelegenheid verschillen tussen landen; het wordt overschaduwd door de kosten van een migratie en de bijbehorende risico’s.

3. Als internationale migratie wordt geïnstitutionaliseerd door het ontwikkelen van netwerken, dan wordt de migratie onafhankelijk van de factoren die het oorspronkelijk hebben veroorzaakt.

4. Als netwerken groeien en de kosten en risico’s van migratie dalen, dan wordt de stroom minder selectief in socio-economische voorwaarden en wordt het meer representatief voor het land waar de migranten vandaag komen.

5. Overheden hebben moeite om migratiestromen te controleren als ze eenmaal zijn begonnen; de groei van netwerken ligt buiten hun controle, en zal buiten welk politiek beleid dan ook blijven doorgroeien.

6. Bepaald migratie beleid, zoals beleid dat migranten weer samenbrengt met familie, werkt averechts; ze versterken het netwerk alleen maar door bepaalde leden speciale rechten te ontlenen.

Institutional theory

Als er eenmaal sprake is van internationale migratie, dan ontstaan er instituten die de onbalans tussen het aantal migranten die een land wil toetreden en het aantal visa dat verstrekt wordt. Deze onbalans, en de barrières die bepaalde landen hebben om mensen buiten te houden, zorgen ervoor dat er een economische niche ontstaat die internationale migratie promoot voor winst, waardoor er een zwarte markt ontstaan in migratie. Maar er ontstaan ook instituties die dit op een legale manier proberen te doen.

Ook vanuit deze theorie zijn er weer twee assumpties:

1. Als er organisaties ontstaan die internationale migratie promoten, ondersteunen en steunen dan wordt de migratiestroom steeds meer en meer geïnstitutionaliseerd en onafhankelijk van de factoren die de stroom ooit hebben veroorzaakt.

2. Overheden hebben moeite om de stromen te reguleren als deze eenmaal zijn begonnen, omdat het proces van institutionalisering moeilijk te reguleren is. Aangezien er winst wordt gemaakt als men ingaat op de vraag naar het toetreden van een land, werkt streng beleid illegale praktijken in de hand.

Cumulative causation

Cumulative causation is het proces waarbij migratie er voor zorgt dat een volgende migratiestroom meer waarschijnlijk maakt. Sociale wetenschappers hebben tot nog toe zes socio-economische factoren gevonden waardoor dit komt: de distributie van inkomen, de distributie van een land, de organisatie van de landbouw, de regionale distributie van sociaal kapitaal en de sociale betekenis van werk.

Als je internationale migratie ziet als een cumulatief sociaal proces, dan kun je enkele assumpties doen:

1. Sociale, economische en culturele veranderingen die ontstaan na het zenden en ontvangen van mensen geeft de beweging van mensen een krachtige resistentie tegen regulatie, aangezien het proces van cumulative causation buiten het bereik van de overheid ligt.

2. In tijden van werkloosheid vinden overheden het moeilijk om mensen uit eigen land weer aan het werk te krijgen op plekken waar eerst immigranten werkten. Er heeft een waardeverandering plaatsgevonden die er voor heeft gezorgd dat het wordt gezien als ‘immigranten baantjes’. Hirdoor wordt het noodzakelijk om meer immigranten naar een land te laten komen.

3. Het sociale label ‘immigrantenbaan’ komt door een concentratie van immigranten op een bepaald werkterrein. Wanneer immigranten een bepaald terrein zijn toegetreden wordt het moeilijk om individuen uit het land zelf weer op dat gebied aan het werk te krijgen.

Migration systems theory

De voorgaande theorieën bieden de mogelijkheid tot identificatie van een stabiel internationaal migratiesysteem. Een internationaal migratie systeem bevat meestal één of een aantal ontvangende landen en een set van specifieke landen die een groot aantal migranten stuurt.

De migratie systeem theorie doet nog enkele interessante assumpties:

1. Landen binnen zo’n systeem hoeven niet dicht bij elkaar te liggen, omdat de migratiestromen een reflectie zijn van politieke en sociale relaties en niet van fysieke. Maar nabijheid van landen kan wel faciliteren in het ontstaan van relaties tussen landen, het is geen garantie voor een relatie.

2. Multipolaire systemen zijn mogelijk, waar bij een set aan verscheidene landen migranten ontvangt van een aantal overlappende landen.

3. Landen kunnen behoren tot meerdere migratiesystemen, maar dit is het meest voor de hand liggend voor landen die migranten sturen.

4. Als politieke en economische condities veranderen, dan doen de systemen dit ook. Er is geen gefixeerde structuur, door de veranderingen kunnen landen in een systeem komen of er juist uitgaan.

De theorieën die hier zijn besproken verklaren migratie op een aantal verschillende levels, maar verschillende verklaringen hoeven elkaar niet uit te sluiten. De schrijvers van het artikel zijn voorstanden van een brede positie op een meervoudig niveau wat betreft migratie, en dat het uitzoeken welke verklaringen nuttig zijn een empirische taak is.

7 - Gezin en Grens

 

Door: Bonjour (2007)

 

Inleiding

Migratiebeleid heeft verschillende vormen aangenomen sinds de jaren vijftig. Dit artikel spitst zich toe op het gebied van gezinsmigratie in deze periode tot op heden. Het lijkt een lastige kwestie om te bepalen of een vreemdeling wel of niet in Nederland mag wonen. Gelukkig wordt deze beslissing genomen door allerlei mensen die betrokken zijn bij het migratiebeleid. Dit zijn onder andere ambtenaren, juristen en politici. Sinds de jaren zeventig zijn gezinsmigratie en de maatschappelijke gevolgen hiervan onderwerp van debat. Er is echter weinig wetenschappelijke aandacht voor beleidsvorming op dit gebied. Benadering van gezinsmigratie verschilt, vaak wordt het gezien als volgmigratie, in tegenstelling tot asiel en arbeidsmigratie. Betty de Hart (1997; 2003) en Sarah van Walsum (2002; 2004; 2005) hebben in hun studies echter aandacht besteed aan de historische ontwikkeling van de maatschappelijke context van de ontwikkeling van gezinsmigratiebeleid. Een belangrijk aspet van migratiebeleid is het onderscheid moeten maken tussen mensen. Er moeten criteria en categorieën worden opgesteld op grond waarvan wordt bepaald wie toegang wordt verleend tot het land. Het proces van insluiting en uitsluiting gaat dus samen met het opstellen van een migratiebeleid, waarbij veel mensen in het grijze gebied vallen tussen de insiders en outsiders. Deze categorie moet voortdurend opnieuw worden geëvalueerd. Het in- en uitsluiten is een belangrijk fenomeen binnen gezinsmigratie. Vooral bij gezinsmigratie is er een spanningsveld tussen deze twee neigingen. Bij deze specifieke vorm van migratie gaat het om het verblijf van partners, kinderen en familieleden van mensen die een legale status hebben. De familieleden die een aanvraag doen, 'de buitenstaanders', mogen worden geweigerd wanneer dit volgens de staat een voordeel voor de maatschappij tot gevolg heeft. Aan de andere kant hebben de legale inwoners ook een verwachting van zorg voor welzijn van het gezin ten opzichte van de staat. Dit zorgt voor het maken van een afweging tussen de belangen van de algehele maatschappij en die van de persoon die de aanvraag doet. Hierbij wordt de manier op in hoeverre de aanvrager onderdeel van de maatschappij is in ogenschouw genomen. Sinds de jaren vijftig kunnen er drie fases in het migratiebeleid worden onderscheiden. De eerste is de periode van de gastarbeiders vanaf de jaren vijftig tot de jaren zeventig. De tweede fase is de fase van eind jaren zeventig tot begin jaren negentig; de fase van het minderhedenbeleid. De derde en laatste fase loopt van de jaren negentig tot heden; in deze fase staat individualisering centraal.

Fase 1: jaren vijftig tot zeventig

Na de tweede wereld oorlog ontstond er in Nederland een tekort op de arbeidsmarkt wat leidde tot het binnenkomen van arbeidsmigranten uit het Middellandse Zeegebied in de midden jaren vijftig. Dit waren in het begin vooral Spanjaarden en Italianen, maar tegen het eind van de jaren zestig vormden Marokkanen en Turken de meerderheid. Hoeveel migranten Nederland binnenkwamen, hing af van de vraag op de arbeidsmarkt. In deze periode was het migratiestandpunt dat er geen sprake zou zijn van vestiging van de migranten. Hierom werd gebruik gemaakt van de term gastarbeiders. Het was slechts een economische noodzaak en daarom een tijdelijk verblijf. Bovendien was de aanname dat de arbeidsmigranten zelf ook liever tijdelijk in Nederland zouden verblijven en op den duur weer terug zouden gaan naar het land van herkomst.

Nederland had een strenger beleid dan omringende landen in Europa wat betreft gezinshereniging. In het begin van deze arbeidsmigratie werden vooral arbeiders geworven die ongehuwd waren. Dit had te maken met gezinshereniging. Er golden strenge regels wat betreft het over laten komen van partners en gezinnen. Er waren echter meer mensen nodig, dus werd besloten ook gehuwde arbeidsmigranten binnen te laten. In eerste instantie werd hen verteld dat ze hun gezin achter moesten laten, maar dat gezinshereniging wel was toegestaan wanneer zij over een geschikte huisvesting beschikte, minstens een jaarcontract hadden en tenminste twee jaar (voor EEG-burgers) of drie jaar (voor niet EEG-burgers) in Nederland hadden gewerkt. In het parlement werd weinig aandacht besteed aan gezinshereniging in de jaren vijftig en zestig. De Christelijke partijen en de VVD vonden echter dat het ontwrichten van gezinnen niet thuis hoort in de Nederlandse moraal en wilden verandering in het beleid van gezinshereniging. Dit wierp zijn vruchten af in de loop van de jaren zestig. De wachttijd om het gezin of partner over te laten komen naar Nederland werd niet afgeschaft, maar wel verkort naar 1 jaar. Het grootste argument tegen het helemaal afschaffen van de wachttijd was de woningnood in Nederland. In de jaren vijftig en zestig waren de arbeidsmigranten duidelijk geen onderdeel van de Nederlandse samenleving, vandaar ook de naam gastarbeiders. Maar omdat de wachttijd werd verkocht naar 1 jaar konden de gastarbeiders niet volledig als outsiders worden gezien.

Er kwam een verandering in de balans tussen de uitsluitende en de insluitende tendens. Was het in de jaren vijftig en zestig nog meer uitsluitend, in de loop van de jaren zeventig werd duidelijk dat tijdelijke arbeidsmigratie aan het veranderen was in permanente vestiging. Dit was ook duidelijk in de toename van het aantal volledig buitenlandse gezinnen, en dus een langere verblijfsduur. Toen in begin jaren zeventig de oliecrisis de kop opstak, werd het arbeidsmigratie beleid verscherpt. Dit betekende niet het einde van de arbeidsmigratie. Vooral de Turken en Marokkanen besloten zich voor onbeperkte tijd te vestigen en beroep te doen op gezinshereniging. In deze periode kwamen er veel vrouwen en kinderen naar Nederland om zich bij hun man en vader te voegen. De arbeidsmigratie van de jaren vijftig en zestig ontwikkelde zich tot vestigingsmigratie. De Nederlandse regering reageerde vertraagd op deze ontwikkeling en verwachtten nog steeds dat er een natuurlijk selectieproces zou plaats vinden. Hierbij zouden degenen dit zich het beste konden aanpassen aan Nederland het langst blijven. Het vestigingsproces werd als ongewenst beschouwd, maar alsnog werd gezinshereniging niet gestopt. In 1979 werd het Vreemdelingenbeleid pas aangepast. Nu werd het verblijf van arbeidsmigranten meer verondersteld van niet-tijdelijke aard te zijn. KVP-kamerlid Hermsen pleitte voor “mentale beïnvloeding, voorlichting en vorming” om terugkeer naar het eigen land te bevorderen. Maar de migrant had nog steeds zelf de keuze om terug te gaan of om zijn gezin over te laten komen naar Nederland Nederland ging in tegenstelling tot Duitsland en Frankrijk mild om met het idee om de migranten terug te laten keren. In deze landen werden ze gedwongen om terug te keren. In Nederland werd wel overwogen een financiële bonus toe te geven wanneer de migrant zou terugkeren naar eigen land, maar dit werd een halt toegeroepen voordat het werd uitgevoerd.

In de jaren zeventig veranderde er weinig wat betreft het beleid. Wel werden in 1979 de voorwaarden voor gezinshereniging gelijk gesteld voor zowel vrouwen als mannen. Voorheen moesten vrouwen aan strengere eisen voldoen als zij hun man over wilden laten komen. In de jaren zeventig was Nederland nog steeds geen immigratieland, was het verblijf van arbeidsmigranten nog steeds tijdelijk en werden zij beschouwd als gasten. Echter, het recht op gezinshereniging stond vast. Dit nam begin jaren tachtig enorm toe in omvang en resulteerde in een wijziging het migratiebeleid.

Fase 2: eind jaren zeventig tot begin jaren negentig

Premier Lubbers presenteerde in 1983 de Nota Minderhedenbeleid. Centraal hierin was het principe van gelijke behandeling, cultureel pluralisme en een collectievere benadering van de maatschappelijke integratie. Het uitgangspunt hierbij was dat erkend werd dat migranten die in Nederland waren hier permanent zouden zijn. Er moest een beleid ontwikkeld worden om de participatie van de minderheden te bevorderen in Nederland. Hier ging het met name om het gebied van arbeid, huisvesting en onderwijs. Ook zouden de migranten wanneer dit mogelijk was dezelfde rechten op sociaal-economisch en politiek gebied krijgen als Nederlandse burgers. Het beleid was erop gericht om minderheden ruimte te bieden voor culturele expressie.

Het nieuwe vreemdelingenbeleid had twee gevolgen. Als eerste werd de juridische positie van gevestigde migranten vernieuwd en verbeterd. Als tweede werd een begrenzend toegangsbeleid gezien als noodzakelijk om het minderhedenbeleid te laten slagen. Volledige integratie was het hoofdzakelijke beleidsdoel geworden nu het permanente verblijf van migranten in Nederland was erkend. Doordat er geen dwang dreigde om terug te keren naar het eigen land, zouden de migranten beter kunnen hechten en aarden in Nederland. Wel moest het aantal nieuwe migranten tot een minimum worden beperkt.

Dit ging echter niet altijd samen. Om te kunnen hechten en aarden werd geacht dat het bevorderlijk was te leven binnen de eigen familie en dus werd gezinshereniging nog steeds positief benaderd. Aan de andere kant waren de migranten die overkwamen middels gezinshereniging juist degenen die de regering tot een minimum wilde beperken. Toch had dit liberalisering van de regelgeving voor gezinsmigratie tot gevolg. In het begin van de jaren tachtig werd gezinshereniging makkelijk gemaakt voor migranten die in Nederland gevestigd waren door een versoepeling in inkomensvereiste die voorheen slechts voor Nederlanders was bedoelt. Ondanks dat velen werkeloos waren door de recessie konden ze toch hun familie laten overkomen door het versoepelen van de regeling. Er ontstond wel discussie over de tweede generatie migranten; de kinderen van de voormalige arbeidsmigranten. Zo zouden zij geen goede professionele en sociale vooruitzichten hebben, omdat zij al scholing in land van herkomst hadden genoten. Het was beter als kinderen zo jong mogelijk naar Nederland kwamen. De leeftijdsgrens was kon echter niet lager dan meerderjarig worden gesteld. Midden jaren tachtig werd de meerderjarigheidsgrens in Nederland verlaagd van 21 naar 18 jaar.

Een omstreden onderwerp was gezinsvorming wanneer kinderen van migranten een buitenlandse partner over wilden laten komen. De regering zag deze groep als kansarm en maakte duidelijk dit ongewenst te achten. In 1983 werd de 1445-maatregel ingevoerd. Tweede migratie migranten konden een vestigingsvergunning krijgen wanneer zij over voldoende inkomen beschikten, namelijk 1445 gulden. Primaire migranten werden nog steeds vrijgesteld van het inkomensvereiste. Na minder dan twee jaar werd deze regel afgeschaft. De omvang van de instroom via gezinsvorming bleek kleiner dan verwacht en de voorwaarden werden gelijk gesteld voor zowel eerste als tweede generatie migranten. Het is duidelijk dat in de jaren tachtig een verschuiving van benadering ten opzichte van migranten plaatsvond. Eerder werden zij gezien als outsiders (gasten), nu werden zij gezien als insiders (definitieve leden van de samenleving). Leven in gezinskring werd als belangrijk geacht voor de maatschappelijke integratie van migranten. Andere potentiële migranten werden geweerd zodat gevestigde migranten tot de insiders gingen behoren.

Fase 3: de jaren negentig tot heden

In de jaren negentig werd ruimte gemaakt voor een strenger beleid. Het collectivisme van ervoor maakte plaats voor een meer individualistischere benadering. De opinie op de verhouding tussen migrant, samenleving en staat was veranderd. Het was duidelijk dat de maatschappelijke positie van migranten was verslechterd in plaats van verbeterd. In 1989 werd het Allochtonenbeleid gepresenteerd. Geadviseerd werd zich te rechten op individuele zelfredzaamheid in plaats van zich te richten op bevordering van culturele netwerken. De nadruk werd gelegd op burgerschap, een actieve maatschappelijke deelname en een positieve bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving.

De voorwaarden voor gezinshereniging werden begin jaren negentig strenger gemaakt. De vrijstelling van inkomensvereiste was niet langer geldig en vluchtelingen en vestigingsvergunngshouders moesten nu minimaal 70 procent van het sociaal minimum voor echtparen verdienen voordat zij familieleden over mochten laten komen. Wel bestond er een vrijstelling voor mensen ouder dan 57.5, blijvend arbeidsongeschikten en alleenstaande ouders van kinderen onder de vijf jaar. In 2000 zorgde de nieuwe Vreemdelingenwet dat de inkomenseis naar 100 procent van het sociaal minimum voor echtparen ging. Tevens werd in 1993 besloten dat aanvraag tot gezinshereniging moest worden gedaan binnen drie jaar naar vestiging in Nederland. Ook werd de blauwe kaart afgeschaft. Dit was een speciale verblijfsstatus en bescherming tegen uitzetting voor gezinsleden van Nederlanders, vluchtelingen en vestigingsvergunninghouders.

Het ging allemaal om individuele verantwoordelijkheid. De persoon die de familie wilde laten overkomen was zelf verantwoordelijk op financieel gebied, maar ook verantwoordelijk om een bijdrage te leveren aan het integratie-proces. De nadruk werd gelegd op de bevordering van integratie van nieuwe burgers en niet zozeer om het beperken van immigratie. Duidelijk echter was de verschuiving in de benadering van het migratievraagstuk. Een andere belangrijke verandering was de andere blik op culturele kwesties. Baukje Prins analyseert het publieke debat over de multiculturele samenleving in een 'nieuw realisme'. Hierin wordt nadruk gelegd op tolerantie, secularisme, individuele vrijheid en gelijkheid van mannen en vrouwen. Deze liberale waarden zijn kenwaarden van de Nederlandse identiteit en cultuur en moeten worden verdedigd tegen andere culturen die minder liberaal zijn, zo wordt gepresenteerd. De nadruk wordt gelegd op vraagtekens bij het samengaan van de islamitische cultuur met de normen en waarden van de Westerse beschaving zoals Nederland die geniet. De positie van het nieuwe realisme werd in de loop van de jaren negentig sterker en zijn elementen overgenomen in het politieke debat. Dit is terug te zien in de term allochtonen, die de term minderheden verving. Ook was duidelijk dat er een onderscheid werd gemaakt tussen Westerse en niet-Westerse allochtonen. Onder Westerse allochtonen worden burgers van EU-lidstaten en landen zoals de Verenigde Staten, Japan en Australië geschaard. Deze immigratie en integratie werd gezien als niet problematisch, terwijl toegang van niet-Westerse allochtonen als minder positief gezien. De nadruk kwam te liggen op of de persoon over de capaciteit beschikte om te integreren in de Nederlandse maatschappij door de verschuiving naar individuele verantwoordelijkheid. Westerse allochtonen zouden dit, zo werd verondersteld, makkelijker kunnen dan niet-Westerse allochtonen. Dit zou te maken hebben door hun liberale waarden en culturele achtergrond die vrij gelijk zou zijn aan die van Nederland.

Het nieuwe realisme is in de Nederlandse politiek verder versterkt door Pim Fortuyn en het succes van zijn partij (LPF). Het eerste kabinet Balkenende dat aan de macht kwam in 2001 zou een 'benadering van de spankracht' toepassen op het migratievraagstuk. Hierbij zou de regering eisen stellen aan nieuwkomers op het gebied van inkomen maar ook van kennis van de Nederlandse taal. Hierbij wordt de invloed van het nieuwe realisme goed zichtbaar; de eventuele overbelasting werd in culturele termen gesteld.

In 2004 kwamen er strengere regels wat betreft gezinsmigratiebeleid.. Er werd een onderscheid gemaakt tussen gezinshereniging en gezinsvorming. Inkomensvereiste en leeftijdsgrens bleven ongewijzigd voor gezinshereniging. Voor gezinsvorming echter werd deze verhoogd naar 120 procent en 21 jaar. Ook werden degenen ouder dan 57,5 jaar en alleenstaande ouders niet langer vrijgesteld. Er werd daarnaast een eis gesteld aan het basisniveau van kennis van de Nederlandse maatschappij en bovendien de Nederlandse taal voordat iemand toegang verleend kreeg. Dit is de Wet Inburgering in het Buitenland (WIB) en is gericht op huwelijksmigranten. Sinds 2006 (15 maart) is deze wet van kracht. De WIB richt zich echter alleen op niet-Westerse allochtonen. deze is alleen nodig bij migranten die een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) nodig hebben om in Nederland te worden toegelaten. Dit geldt bijvoorbeeld niet voor mensen uit de Verenigde Staten, Australië en Japan; zij hoeven geen toets af te leggen. De regering is expliciet over de doelgroep van de WIB en stelt zelfs dat een groot deel van de niet-Westerse allochtonen ongunstige kenmerken heeft voor een goede integratie in de Nederlandse maatschappij. Ook werd verwezen naar problemen bij migranten uit culturen waarin grote verschillen zijn zoals gedwongen huwelijken en ondergeschikte positie van vrouwen. Toch werd de nadruk voortdurend gelegd op het feit dat integratie het hoofddoel was, en niet de beperking van instroom van nieuwe migranten het hoofddoel was.

Kort door de bocht gezien kunnen insiders dus gezien worden als degenen die de Westerse waarden delen. Dit zijn autochtonen en Westerse allochtonen. De buitenstaanders zijn de niet-Westerse allochtonen, degenen die deze waarden niet delen. De voorwaarden voor een Nederlands burger waren tot de jaren negentig vrij soepel wanneer zij gezinsleden over wilden laten komen. De opvatting was dat Nederlandse burgers niet gedwongen moesten worden om te kiezen tussen in Nederland te blijven of bij het gezien in een ander land te zijn. Maar sinds het tweede kabinet Balkenende is dit strenger geworden, als Nederlands burger heb je geen absoluut recht op het in Nederland wonen met je gezin.

Geconcludeerd heeft er een grote verandering plaatsgevonden sinds de jaren vijftig. Het principe van gezinseenheid werd minder hoog gewaardeerd. Daarnaast is de individuele verantwoordelijkheid voorop komen te staan. Als tweede is duidelijk dat het nieuwe realisme van invloed is op de het regeringsbeleid. De Nederlandse samenleving moet worden beschermd door slechts de migranten te sorteren die het beste en makkelijkst zouden integreren in de Nederlandse maatschappij. Dit houdt in dat niet-Westerse allochtonen het moeilijk hebben om naar Nederland te migreren.

 

 

8 - Why Migration Policies Fail

 

Door: Castles (2004)

 

Sinds de jaren vijftig is controle op migratie een hot topic in Engeland en in de rest van Europa ook sinds halverwege de jaren zeventig. Migratiebeleid loopt echter niet altijd zoals gepland en er lijkt wel sprake te zijn van een globale migratie crisis. Vaak zijn er bepaalde doelen opgesteld, maar zijn de daadwerkelijke uitkomsten niet zoals gepland. De regering kan veel zaken niet onder controle houden zoals het binnenkomen van asielzoekers, migranten die zonder vestigingspapieren in een land wonen, en het vormen van nieuwe etnische groepen binnen een maatschappij. Het beleid van een land ten aanzien van migratie is zeer belangrijk, alleen zijn de resultaten vaak niet als gewenst.

Falend migratiebeleid

Er worden in het artikel een aantal voorbeelden van falende migratiebeleiden in verschillende landen genoemd. Een uitgebreid voorbeeld is het migratiebeleid in de Verenigde Staten. De regering in de Verenigde Staten is al jaren bezig om illegale instroom en illegale werkers te stoppen. Oorspronkelijk werden Mexicaanse arbeiders sinds de jaren veertig geworven om te werken in de agricultuur en andere sectoren. In 1964 is dit programma gestopt, maar was er nog steeds veel werk en te weinig werknemers. Hierdoor ging de binnenkomst van illegale migranten door op grote schaal. In 1986 stelde Amerika de US Immigration Reform and Control Act (IRCA) op die ervoor zorgde dat het als overtreding werd gezien wanneer je iemand aannam als werknemer die onbevoegd was. Ook werden er regelingen getroffen voor zo'n 2.7 miljoen migranten die aan konden tonen dat ze al voor een bepaalde periode in de Verenigde Staten hadden gewerkt. Hierdoor ging hun loon omhoog, omdat ze niet langer als illegalen hoefden te werken. Echter, hierdoor was er alsnog vraag naar illegale werkers die voor een laag loon konden werken. In 1994 werd Operation Gatekeeper ingevoerd. Hierbij werden extra controles uitgevoerd bij de grens van Amerika en Mexico, hoge hekken gebouwd, etc. De kost hiervoor waren ontzettend hoog en ook had dit veel doden tot gevolg, omdat de migranten nu via gevaarlijke gebieden probeerde de grens over te steken. In de jaren negentig ontwikkelden zich ook andere vormen van illegale arbeidsmigratie, met name van China. In de Verenigde Staten wordt geschat zo'n 9 miljoen ongedocumenteerden te hebben. Andere voorbeelden over falende migratiebeleiden die genoemd worden zijn onder andere Australië Het land had een naoorlogs immigratiebeleid opgesteld wat er voor zou zorgen het land 'wit' en Brits te houden, maar het tegenovergestelde is gebeurd. Australië is een van de meest diverse samenlevingen. In Duitsland leidde het werven van gastarbeiders voor tijdelijk verblijf tot gezinsherenigingen en permanente vestiging. Ook in Frankrijk, Nederland en Engeland leidde het naoorlogse migratiebeleid tot migratie op grote schaal.

 

 

Waarom mislukt een migratiebeleid?

Uit voorgaande voorbeelden blijkt dat het niet gaat om de zwakte van het land die doorslaggevend is of een migratiebeleid succesvol is of mislukt. Het wordt meestal pas duidelijk dat een migratiebeleid mislukt na een bepaalde periode. Wanneer deze gebaseerd is op een korte termijn blik van het migratieproces is de kans groot dat deze zal mislukken. Daarnaast is het noodzakelijk om het migratieproces als een lange termijn sociaal proces te zien met zijn eigen dynamiek. Er komen factoren bij die vaak niet kunnen worden voorspeld. Een falend migratiebeleid hoeft niet altijd negatief te zijn; vaak leidt dit tot samenlevingen opener zijn. Men kan een migratiebeleid mislukt noemen wanneer een beleid zijn gestelde doelen niet behaald, maar eigenlijk is het geen absoluut gegeven wanneer een beleid succesvol is of wanneer het faalt. Sommige doelstellingen kunnen behaald worden, maar waarschijnlijk niet alle doelen.

Migratieprocessen en samenhangende factoren

Het proces van migratie heeft te maken met verschillende factoren en invloeden tussen verschillende landen. Belangrijke factoren zijn factoren die voortkomen uit de sociale dynamiek van het migratieproces, factoren die samenhangen met globalisatie, trans-nationalisme en Noord-Zuid relaties, en factoren tussen politieke systemen.

De sociale dynamiek van het migratieproces

Er zijn twee belangrijke meningen die van invloed zijn in het vormen van een migratiebeleid. Ten eerste is er een economisch geloof in bepaald markt gedrag dat gebaseerd is op het neo-klassieke kosten-baten systeem. Het gaat hierom dat mensen zullen migreren wanneer dit hun individuele winst oplevert. De tweede mening is het bureaucratisch geloof dat regels die gemaakt zijn om migranten te categoriseren en hun toegang te kunnen reguleren en te bepalen zal leiden tot cluster gedrag. Deze beide meningen spreken van het idee dat migratie aan en uit gezet kan worden. Ook vergeten zij enkele zaken. Er werd gedacht in verschillende landen dat gastarbeiders op den duur het land wel weer zouden verlaten, en dit was niet het geval. Zij brachten echter hun families het land in en vestigden zich. In Duitsland is dit zelfs voor de eerste wereldoorlog gebeurd met Poolse immigranten en hetzelfde gebeurde na de tweede wereldoorlog weer. Migratie is een sociaal proces. Jonge arbeidsmigranten laten hun familie overkomen naar het land waar zij werkend. Daarnaast zijn er migranten netwerken die hun helpen een plek te vinden in een nieuw land en geven zij hulp om werk te vinden en andere zaken. De familie en community spelen een belangrijke rol. De beslissing om naar een ander land te gaan wordt zelfden door een persoon gemaakt, doorgaans door de hele familie. Vaak worden meerdere familieleden tegelijk naar een ander land gestuurd om kansen en inkomst te vergroten.

Ook is in economische migratie de persoon die naar een ander land gaat vaak een jonge man of vrouw die op zoek is naar tijdelijk werk. Het idee is om terug te keren naar het eigen land wanneer genoeg is gespaard, dit leidt echter vaak tot daadwerkelijke vestiging in het land. Met name wanneer de personen kinderen krijgen die naar school gaan en vrienden maken.

 

Daarnaast is er een hele industrie omtrent migratie waaronder advocaten, banken, werknemers, vertalers en huisbazen. Wanneer migratie wordt gekort betekent dit ook dat deze industrie waarschijnlijk door zal gaan, maar op een andere, illegale, manier. Immigranten zijn uiteindelijk gewoon op zoek naar een betere oplossing voor zichzelf en hun familie. Het is belangrijk om dit te beseffen.

Een laatste punt is dat minder ontwikkelde landen vaak arbeidsemigratie als oplossing van werkloosheid in eigen land zien. Migratie kan een vervanging worden voor ontwikkeling in plaats van een aanvulling voor het land. Veel landen zijn structureel afhankelijk van arbeidsmigratie, met name voor banen die anderen niet willen doen.

Globalisatie, trans-nationalisme en Noord-Zuid relaties

Internationale migratie bestaat binnen trans-nationale dimensies. Internationale migranten worden gedefinieerd als zij die buiten het geboorteland voor minstens 12 maanden hebben gewoond. Sinds 1975 het aantal migranten heeft zich verdubbeld en zestig procent van migranten wonen in ontwikkelde landen. Hier is bijna 10 procent migrant, in tegenstelling tot 1 in zeventig in ontwikkelingslanden. De migratie van het zuiden naar het noorden groeit het snelst.

Tegenwoordig is de belangrijkste grens die tussen het Noorden en het Zuiden, waarbij het noorden de machtige naties van Noord Amerika, West Europa, Japan en Oceanie worden gezien. Het zuiden wordt gezien als Afrika, Azië en Latijns Amerika. De Noord-Zuid verdeling is een gebruikelijke term voor een groeiend verschil in inkomen, sociale conditie, mensenrechten en veiligheid. Dit kan druk opleveren waardoor men naar betere levenscondities op zoek gaat en migreert. Vaak zijn er meerdere motivaties die aan de migratie ten grondslag liggen, zoals bijvoorbeeld armoede en schending van mensenrechten.

Globalisatie betekent beweging van grondstof, kapitaal, mensen en ideeën Globalisatie beweegt zich over grenzen heen. De meeste samenlevingen willen maar wat graag grondstof en kapitaal van een ander land hebben, maar niet zo graag de mensen en hun ideeën Daarom wordt er alles aangedaan om hoog opgeleide mensen uit ontwikkelingslanden aan te trekken. Globalisatie transformeert het karakter van migratie. Men reist verder, wat een grotere etnische diversiteit tot gevolg heeft. Vroeger emigreerde men slechts tijdelijk en meestal naar een land dichtbij.

Tot de jaren zestig werden migranten meestal gezien als gevestigden, of als tijdelijke arbeiders die apart gehouden werden van de samenleving en niet integreerden. Maar in de jaren zeventig vormden zich gemeenschappen (communities). Dit leidde tot multiculturalisme, welke het mogelijk maakt om trans-nationale gemeenschappen te vormen en buiten de grenzen te leven. Uiteindelijk is slechts drie procent van de wereldpopulatie migrant. De meesten van deze groep ziet zichzelf als reiziger.

Factoren tussen politieke systemen

Sommige regeringen hebben migratie gestimuleerd terwijl anderen een regulering hebben opgesteld, omdat ze inzagen dat migratie niet kon worden tegengehouden. Samenlevingen die arbeiders naar andere landen sturen voor emigratie hebben speciale departementen opgesteld, zoals in India (India's Office of the Protector of Emigrants) and in de Filippijnen (the Phillipine's Overseas Employment Administration). Het wordt echter moeilijk voor regeringen om migratie effectief te reguleren wanneer nationale economieën en locale gemeenschappen afhankelijk worden van het sturen van migranten. Dit kan leiden tot politiek conflict, omdat dit kan laten zien dat de regering in eigen land aan het falen is en geen goede leef- en werkomgeving kan creëren.

Een conflict tussen belangen van immigratielanden hebben ook te maken met structurele afhankelijkheid. Zelfs autoritaire immigratielanden kunnen te maken krijgen met een conflict van belangen. Een voorbeeld hiervan zijn de staten in de Perzische Golf en Africa die olie produceren. Er zijn desalniettemin twee factoren die kunnen leiden tot verandering. Ten eerste, afhankelijkheid van buitenlandse arbeid. De tweede factor is de feminisering van buitenlandse arbeidskrachten ten gevolge van het werven van huishoudelijk medewerkers, onderwijzeressen en medisch personeel. Dit kan potentieel gezinsvorming als gevolg hebben. Ook willen werkgevers de beste werknemers hebben. Stappen die de economie mogelijk kunnen doen destabiliseren worden natuurlijkerwijs ontweken.

Belangengroepen zijn een belangrijk onderdeel in het maken van een beleid. Sommigen zien migratie als een voordeel en anderen als een nadeel. In sommige arbeidsgebieden wordt voorkeur gegeven aan migranten en worden locale arbeiders geweerd. Vakbonden doen hier vaak niets aan, omdat zij zich meer richten op het organiseren van de nieuwe binnenkomers. Weer anderen willen het liefst geen immigranten in hun woonwijk hebben, omdat ze bang zijn dat het de huiscondities zal verslechteren. Sociale bewegingen, de media en de politiek hebben allemaal een belangrijke rol in het vormen van de reacties van mensen op migratie. In veel migratiebeleiden zitten geheime agenda's die voordoen bepaalde doelen te willen behalen, maar eigenlijk het tegenovergestelde doen.

Migranten die al langere tijd in een land wonen, krijgen meestal bepaalde rechten in liberale staten. Dit maakt het moeilijker om hen als tijdelijke buitenstaanders binnen de samenleving te zien. Dit heeft druk tot sociale opname en uiteindelijk toegang tot het burgerschap tot gevolg. Het is belangrijk om bepaalde rechten op den duur te geven aan de migranten. Zelfs in liberale westerse landen vindt veel racisme en discriminatie plaats en hebben migranten amper rechten. Sociale rechten zijn een belangrijk onderdeel van de verzorgingsstaat. Discussie bestaat over of sterke verzorgingsstaten naar geslotenheid neigen met betrekking tot migranten.

De Europese Unie en het migratiebeleid

In 1957 is in het verdrag van Rome vastgesteld dat er vrijheid van beweging van arbeiders bestaat tussen lidstaten van de European Economic Community (EEC). De migranten die buiten deze lidstaten vallen werden gezien als een nationale discussie en dus een nationaal 'probleem'. Het verdrag van Amsterdam in 1997 definieerde een beleid gericht op migratie, asiel en de vrije beweging van personen, visas etc wanneer de grenzen van de EU werden overgestoken. Beleidsprincipes van de meeting in 1999 van de Europese Commissie in Tampere bestaan uit vier belangrijke elementen. Dit zijn een efficiënter beheer van migratiestromen, partnerschap met landen van herkomst, een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, en een eerlijke behandeling van mensen uit derdewereldlanden. Er was een coördinerend mechanisme nodig binnen de EU om de problemen omtrent migratie aan te pakken bij de wortel. De actieplannen bestonden uit voorstellen voor maatregelen voor samenwerking met de betrokken landen op drie geïntegreerde categorieën. Dit zijn buitenlands beleid, ontwikkeling en bijstand, en migratie en asiel. De actieplannen waren de eerste poging van de Europese Unie om een uitgebreide en samenhangende aanpak op te stellen waarin ook de landen van herkomst worden betrokken. Er was echter kritiek op deze actieplannen. De actieplannen gaan alleen terloops over preventieve maatregelen zoals het oplossen van conflicten, ontwikkeling en armoedebestrijding in de landen van herkomst. Daarnaast waren de actieplannen niet gebaseerd op uitvoerig overleg met de betrokken regeringen. Een ander punt van kritiek betreft het gebrek aan samenwerking met de NGO's, zowel in de landen van herkomst als in landen van de Europese Unie. Alhoewel er goede samenwerking met de grotere internationale organisatie bestond, was dit niet voldoende uitgebreid tot kleinere NGO's. Het grootste punt van kritiek was dat het een verzameling beleidsdoelstellingen was die bijna allemaal al opgenomen waren in verschillende beleiden binnen de EU en Europese Commissie. Dit ging met name over de gebieden van buitenlandse betrekkingen, handel en ontwikkelingsdoelen.

Veel economen stellen dat de meest effectieve manier van het stimuleren van ontwikkeling is door beleid gericht op de vrije handel en om minder ontwikkelde landen te betrekken in de mondiale economische verhoudingen. Op korte termijn zal dit tot meer migratie leiden, maar op de lange termijn zal dit voor een grotere gelijkheid en verminderde druk van de Zuid-noord migratie zorgen. De belangrijke kwesties zijn of de bevolking binnen de EU bereid is om de grotere veranderingen te accepteren die nodig zijn om mondiale ongelijkheid aan te pakken. En daarnaast of de lidstaten en beleidsorganen van de EU in staat zijn om maatregelen in te voeren om fundamentele verandering tot stand te brengen.

 

 

 

9 - Citizenship Rights for Immigrants

 

Door: Koopmans et al. (2012)

 

De rechten van immigranten die zich ergens vestigen zijn onderwerp van dit artikel. Het gaat erom of deze rechten meer inclusief zijn geworden over de afgelopen jaren en of deze rechten op elkaar lijken in verschillende landen. De invloed van het lid zijn van bijvoorbeeld de EU wordt onderzocht. Daarnaast de rol van de rechterlijke macht, de partij die aan de macht is en de grootte van het immigranten electoraat. Data vanuit 10 Europese landen tussen 1980 en 2008 moet ons inzicht geven. Dit laat zien dat rechten meer inclusief werden tot aan 2002, maar daarna stagneerden. Groei van het immigranten electoraat leidde tot uitbreiding, maar countermobilisatie door rechtse partijen zorgde voor vertraagde liberalisatie.

Op het beschrijvend niveau werd dus bewijs gevonden in de meeste landen van de liberalisering in de meeste beleidsterreinen, behalve bij huwelijksmigratierechten, en behalve in Denemarken en Frankrijk. Na 2002 werd deze trend zoals genoemd gedeeltelijk teruggedraaid. Vijf van de tien landen verplaatsten zich meer in de richting van een restrictiever beleid. Dit hield niet in dat de landen ook daadwerkelijk dezelfde lijn volgden, zoals geïmpliceerd door convergentie theorieën. Slechts in twee van de acht gebieden van rechten van allochtonen werd bewijs van convergentie gevonden. Het ging hierbij om anti-discriminatie en de bescherming tegen uitzetting. Daarnaast werd bewijs gevonden van sterke divergentie in vier gebieden: toegang tot werkgelegenheid in de publieke service, culturele rechten in het onderwijs, andere culturele en religieuze rechten, en huwelijksmigratie rechten. Over het algemeen werden de verschillen in de rechten van immigranten tussen de landen groter in plaats van kleiner in de periode van 1980 tot 2008. Cross-nationale verschillen konden niet verklaard worden vanuit de ontwikkeling van de rechten van immigranten. Deze ontwikkeling verschilt niet tussen EU-landen en niet EU-lidstaten. Het enige land dat een aanzienlijk restrictiever beleid aannam is Denemarken, en Denemarken een lang bestaand EU-lid.

De EU-richtlijnen inzake antidiscriminatie wetgeving worden vaak aangehaald als bewijs voor een liberaliserende invloed van de EU op het immigrantenrechten beleid. Dit lijkt te kloppen, met hierbij ook Zwitserland en Noorwegen. Als men dit als ondersteunend bewijs voor de door de EU geleide liberale convergentie telt, heeft men ook te maken met het feit dat in twee andere gebieden binnen de werkingssfeer van de EU beleid divergentie wordt gevonden. Dit zijn werkgelegenheid in de publieke sector en huwelijksmigratie rechten. Het is onduidelijk wat de drijvende kracht is achter liberalisering. Landen met sterke tradities van rechterlijke toetsing verschillen niet van landen met een zwakke of geen rechterlijke beoordeling. De mate waarop nationale rechtbanken zich aan het onderwerp van immigrantenrechten hebben gewaagd heeft noch een liberaliserende, noch een beperkende werking gehad.

Daarentegen laten de resultaten zien dat de rol van electorale factoren belangrijk is in het verklaren van veranderingen in de rechten van immigranten. Ondersteuning werd gevonden voor twee van de drie door de het nationaal politieke proces perspectief voorgestelde mechanismen. Ze helpen in het leren te begrijpen waarom sommige landen immigranten rechten meer hebben geliberaliseerd dan andere landen. Ook biedt het inzicht waarom onlangs velen van deze landen weer naar een meer restrictief beleid zijn verplaatst. De analyses van deze studie lijken te wijzen in de richting van de groei van de allochtone kiezers als een belangrijke drijvende kracht achter de uitbreiding van rechten. In 2008 bestond tussen de 3 en 12 procent van het nationale electoraat uit immigranten en hun tweede generatie nakomelingen. Binnen de locale electoraat was dit tussen 6 en 18 procent. Zelfs in landen met een restrictieve naturalisatie en geen stemrecht voor vreemdelingen, kunnen immigranten na verloop van tijd een aanzienlijk deel van het electoraal innemen zolang hun groep groot genoeg is. Dit is het geval in bijvoorbeeld Zwitserland. Dit maakt de liberalisering van de immigrantenrechten tot op zekere hoogte een zichzelf versterkend proces. Naarmate meer immigranten stemrecht krijgen, zullen politieke partijen meer geneigd zijn om hen tegemoet te komen in hun belangen. Dit kan weer liberalisering van naturalisatie en stemrechten tot gevolg hebben, hetgeen het aantal immigranten dat gaat stemmen nog verder zou kunnen verhogen.

Aan de andere kant kan deze electorale druk ten gunste van de liberalisering worden tegengegaan door succesvolle rechts-populistische partijen die proberen om autochtonen te mobiliseren en te laten stemmen tegen de uitbreiding van immigrantenrechten. Zulke populistische partijen zouden vooral succesvol zijn in het uitlokken van beperkingen op het gebied van naturalisatie en culturele rechten. Hun grotere succes in de jaren negentig en nog meer in de nasleep van 11 september 2001, heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de beperkende wending in het allochtonen beleid met betrekking tot hun rechten. Dit zien we terug in veel landen, en vooral in Nederland. Hier is sprake van een dramatische scheur in het succes van populistisch rechts in het eerste decennium van deze eeuw. Blijkbaar worden linkse en rechtse overheden op dezelfde wijze beïnvloedt door de verleiding van allochtone kiezers en competitie van populistisch rechts.

Het combineren van de twee centrale electorale politieke mechanismen zorgt ervoor dat we vier configuraties kunnen onderscheiden. Zweden, het Verenigd Koninkrijk, en tot 2002, Nederland. Zij zijn voorbeelden van de eerste configuratie, gekenmerkt door zeer zwakke populistische rechtse partijen en een groot deel allochtone kiezers. Dit zorgt voor het optimale scenario voor liberalisering. Hierin hebben gevestigde partijen veel te winnen en weinig te verliezen door de uitbreiding van de rechten van immigranten.

In Nederland is deze situatie enorm veranderd na de politieke moord op twee vocale critici van het multiculturalisme en de Islam. Dit waren de politicus Pim Fortuyn in 2002 en Theo van Gogh in 2004. De daaropvolgende doorbraak van rechts-populistische partijen verklaart waarom Nederland een leidende rol heeft gespeeld in de restrictieve wending in immigrantenrechten beleid in de afgelopen 10 jaar. Bij gebrek aan een dergelijke doorbraak van het populistisch rechts, hebben Zweden en het Verenigd Koninkrijk voortgezet op een meer inclusief pad. Het electorale succes van populistisch rechts in de verkiezingen van 2010 kan echter ook het signaal van omkering in Zweden betekenen.

Lijnrecht tegenover deze configuratie vinden we Oostenrijk, Denemarken en Noorwegen. Zij worden gekenmerkt door sterke rechts-populistische partijen en een relatief klein aantal allochtone kiezers. Dit scenario leidt het minst waarschijnlijk tot een liberalisering van immigrantenrechten. Door mainstream partijen is er te weinig te winnen en te veel te verliezen. Alle drie de landen toonden een lager dan gemiddeld niveau van liberalisering. Oostenrijk was in 2008 het meest restrictieve land en Denemarken was het enige land dat beperkingen oplegde op immigrantenrechten over de hele periode van 1980 tot 2008. De redenen waarom deze landen maar kleine aantallen allochtone kiezers hebben verschillen.

In Oostenrijk komt dit uit beperkende naturalisatie en stemrechtbeleid in weerwil van een grote allochtone bevolking. Denemarken en Noorwegen hadden aanvankelijk een relatief liberaal naturalisatie en stemrechtenbeleid. Maar ze hebben een kleine allochtone bevolking.

De vier overige landen hadden meer dubbelzinnige instellingen op electorale kansen. Duitsland combineerde een laag allochtoon kiezer aandeel met een zeer zwak populistisch rechts. Als gevolg van het ontbreken van een sterke rechts-populistische electorale druk heeft Duitsland een relatief sterke liberalisering van allochtonenrechten gehad.

Zwitserland heeft het tegenovergestelde patroon met het sterkste populistisch rechts van de 10 landen, maar ook een hoog allochtoon kiezer aandeel. Net zoals in Duitsland heeft deze ambigue instelling geleid tot meer liberalisering dan in landen zoals Denemarken en Oostenrijk. In 1980 had Zwitserland veruit het meest restrictieve beleid van de 10 landen, in 2008 had het dit nog steeds, samen met Oostenrijk.

Frankrijk en België hebben scores rond het gemiddelde op beide populistische partijkracht en allochtone kiezer aandelen. In het geval van Frankrijk hangt dit samen met een hoge mate van stabiliteit met betrekking tot de rechten van immigranten. In België hang dit samen met een sterke liberalisering. Terwijl het Franse patroon van stabiliteit de druk op de kiezer weerspiegelt om te compenseren tussen de populisten en immigranten, overtreft de sterke liberalisering van België het verklaringsmodel. Dit geldt met name voor het Vlaamse deel van het land. Het populistische rechter is hier veel hoger dan in het Franstalige deel van het land. Ook al zijn deze electorale factoren belangrijk om veranderingen in de geschiedenis te begrijpen, er was ook een groot deel van de tijd een een continu beleid van de landen op de immigrantenrechten.

 

10 - Naturalisatietoetsen en Concepten van Staat en Natie

 

Door: Michalowski (2010)

 

Naturalisatietoetsen zouden ons iets moeten kunnen vertellen over hoe moeilijk of hoe makkelijk het is voor een immigrant om het staatsburgerschap te verwerven. Wanneer er een naturalisatietoets bestaat voor een bepaald land, word dit al gauw als teken gezien dat het land gesloten is. Het wel of niet hebben van een naturalisatietoets is een aanwijzing voor de geslotenheid van het regime of als het teken van een liberaal regime. Echter, naturalisatietoetsen kunnen zowel in open als in restrictieve burgerschapsregimes bestaan. Ze zouden beïnvloed worden door het nationale zelfbeeld. Volgens Rogers Brubaker (1992) zijn de concepten van de natie zoals die worden beleefd door de maatschappij resistenter tegen veranderingen van naturalisatiebeleid. De inhoud van naturalisatietests zou gezien kunnen worden als in hoe overheden het staatsburgerschap geconceptualiseerd wordt. Daarnaast kan hieruit wellicht opgemaakt worden welke positie zij innemen in de regelgeving van religieuze en culturele variatie. Het is daarom interessant te kijken naar welk nationaal zelfbegrip gecommuniceerd wordt door de Duitse en Nederlandse naturalisatietests.

Naturalisatietests worden gezien als liberaal of onliberaal. Dit is gebaseerd op een thematische en liberaal-normatieve classificatie van de inhoud van deze tests. In dit onderzoek hebben allebei de classificaties een groot verschil aangetoond tussen de inhoud van de Duitse en de Nederlandse tests. Het is vooral moeilijk om de aan- of afwezigheid van vragen over wat goed is te interpreteren.

De Nederlandse tests was vooral thematisch gericht op publieke goederen, economie en publieke dienstverlening en niet op geschiedenis, politiek en geografie. Dit kan worden verklaard, omdat deze inburgeringstest ook wordt gebruikt voor immigranten die net aankomen en de naturalisatietoets moeten doen. Zij zouden meer baat hebben bij het leren over zaken die je in het leven tegen komt in tegenstelling tot kandidaten voor naturalisatie.

Veel mensen zagen de invoering van integratietesten die verplicht werden gesteld als het einde van het multiculturalisme en een nieuwe tijd van assimilatie. Weer anderen stonden hier sceptisch tegenover en zagen niet dat het invoeren van deze toetsen een grote verandering op zouden leveren. Nederland is immers nog steeds een van de meest multiculturele landen in Europa.

De analyse liet zien dat een groot deel van de vragen in de test een stevige publieke moraal laten zien. Het is volgens de meeste politieke partijen in Nederland erg belangrijk een stevige en duidelijke opvatting te hebben. De Nederlandse naturalisatietests richt zich echter wel erg gedetailleerd op hoe de publieke opvatting in Nederland eruit moet zien. Dit werd niet verwacht omdat multiculturalisme bevorderd zou moeten worden. Daarnaast werd dit niet verwacht omdat de multiculturele staat toebehoort aan alle burgers, en niet slechts aan een dominante groep.

Nederland heeft een sterke geschiedenis in sociaal engineering gericht op families die aan de rand van de samenleving staan. Daarna richtte de samenleving zich op etnische minderheden (Jan Rath, 1991, 1997). De vragen in de naturalisatietest over hoe het zou horen, kunnen gezien worden als de voortzetting van zulke eerdere pogingen.

De Duitse naturalisatietest is meer procedureel dan de Nederlandse. De rol van de Duitse burgerschapstest in het reguleren van het multiculturalisme is minder aanwezig, zo niet afwezig. Duitsland heeft geen sterke geschiedenis wanneer het komt tot het reguleren van minderheden en culturele verschillen. Lang is geweigerd dat het land ook een migratieland is. Daarnaast laten ideeën van Kulturnatie zien dat het geen staat is die culturele verschillen kan onderdrukken. Het laatste decennium is Duitsland meer betrokken geweest bij de regulatie van het integreren van immigranten.

Geconcludeerd kan worden dat de inhoud van naturalisatietests kunnen bestaan in zowel restrictieve als open burgerschapsregimes. Er is geen verband tussen het open of restrictief zijnde van de burgerschapsregimes en de inhoud van de tests, en of deze liberaal of niet liberaal zijn.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2153