Hoorcollegeaantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

HC 1: Introduction & The Darwinian Framework

Emotie

Emoties zijn verschillende gemoedstoestanden die zich al vroeg in het leven laten zien. Emoties hebben typische expressie en zijn hardcoded (in onze genen). Emoties zijn complex en saillant. Er bestaan veel verschillende theorieën over emoties Men vraagt zich af waar emoties zich van onderscheiden en hoe universeel ze zijn.

Emotie wordt gezien als een overkoepelende term en heeft verschillende aspecten. Het Emotie Schema bestaat uit de phenomenal experience, de fysiologische patronen en de verbale en nonverbale expressie:

  • Phenomenal experience: Je kunt je goed voelen zonder dat je je er mee bezighoudt. Het gaat meer om het fenomeen dat je voelt, dan dat je er iets van af weet. Je voelt bijvoorbeeld angst.

  • Fysiologische patronen: Dit is ook een aspect van emotie waar je je niet mee bezighoudt. Je bent bang dus je trilt, je staat er verder niet bij stil. Dit is dus meer de fysieke ervaring ervan. Soms overlappen dit proces met de phenomenal experience, maar dat hoeft niet. Andere voorbeelden zijn het verhogen van je hartslag en het verwijden van je pupillen.

  • Verbale en nonverbale expressie: Voorbeelden hiervan zijn gezichtsuitdrukkingen of het schreeuwen bij angst.

Er zijn zes basis emoties: angst, woede, walging, vreugde, verdriet en verassing. Emoties zijn erg complex, ook de gezichtsuitdrukking ervan . Er zijn namelijk tal van onderliggende gezichtspieren die dit mogelijk maken.

Measuring emotions

Eliciting emotions, is het uitlokken of versterken van emoties. Dit wordt vaak gedaan door middel van plaatjes, muziek of met beloningen.

De Stroop taak wordt soms ook gebruikt met woorden met enige emotionele lading. Bijvoorbeeld de woorden ‘liefde’ en ‘dood’ met verschillende kleuren om te kijken hoe lang de proefpersoon is afgeleid door het woord zelf voordat deze de juiste kleur opnoemt. Ook is er een methode die gebruik maakt van elektriciteit laten geleiden door de huid, deze maakt geen verschil tussen emoties maar wel tussen de sterkte van emoties.

Ekman & Friesen: Cross cultural studies

Paul Ekman wilde weten of iedereen dezelfde emotionele expressie heeft en daarvoor ook dezelfde gezichtspieren gebruikt. Zijn eerste onderzoek om deze vraag te beantwoorden lukte niet doordat de plaatjes om de emoties te omschrijven niet goed waren.

1971: New Guinea study

Onderzoekers zochten mensen in Nieuw Guinea die nooit contact hebben gehad met westerse mensen. Deze worden gebruikt om de interpretatie van emoties te vergelijken met westerlingen om te kijken of emoties universeel zijn. In plaats van dat ze met woorden over de emoties wilden praten, werd er een verhaal verteld en daarna werden er foto’s getoond van bepaalde emoties. Zo konden ze zien of ze dezelfde emoties zouden kiezen bij zo’n verhaal als westerlingen. Hieruit blijkt inderdaad dat de basis emoties universeel zijn voor een groot deel.

* Cross cultural accuracy : Dit geeft weer in hoeverre emoties op dezelfde manier worden geïnterpreteerd door culturen heen. Bij 100% accuracy is het compleet universeel.

* In-group advantage: Het delen van een cultuur zorgt er voor dat je bepaalde emoties op een bepaalde manier herkent door de manier waarop het in je cultuur wordt ervaren. Door de display rules en decoding rules in je cultuur. Display rules, zijn de regels binnen een cultuur voor het tonen van emoties in bepaalde situaties. Decoding rules zijn de regels die gebruikt worden om de display rules te ontcijferen.

Elfenbein & Ambady (2002) hebben een meta-analyse gedaan van 97 studies naar de universaliteit van emoties. Emoties bleken universeel in beperkte mate. De nauwkeurigheid van herkenning van emoties in andere culture bleek erg lastig. Ze hebben een model gemaakt om te verklaren waarom er moeite is met het herkennen van emoties in het gezicht in andere culturen. Er zijn vele ruisfactoren en ook de display rules en decoding rules zijn hier van belang.

Russel (1974) vond ook een lage overeenkomst betreffende de classificatie van emoties.

Darwins approach

Darwin had vijf methodes om emoties te onderzoeken.

* Door het observeren van kinderen, want bij kinderen zijn de emoties nog puur en simpel. Ze hebben nog geen inhibitie om bepaalde emoties voor zich te houden. Ze zijn niet veranderd door leren.

* Het observeren van de “gestoorden”, de emoties van dit soort mensen zijn ongecontroleerd volgens Darwin. Volgens hem moeten hun emoties dan ook puur zijn omdat ook die bij hen niet onder controle zijn.

* Het opnemen en bestuderen van uitdrukkingen op foto’s

* Hij wilde ook kunstwerken en sculpturen observeren maar dat viel tegen, want dat wordt mooier gemaakt dan het werkelijk is.

* Als laatst het vergelijken van uitdrukkingen en gestalten door culturen heen omdat het universeel zou moeten zijn.

Darwin’s principles

1. Het principe van nuttige gewoontes. Emoties zijn volgens hem niet voor communicatie maar voor het makkelijker maken van een bepaalde handeling voor zo’n handeling die er bij hoort.

Susskind geeft hier een voorbeeld van bij de emoties walging en angst. Bij walging sluit je alles af, om de input te verminderen van hetgeen waar je om walgt. Bij angst optimaliseer je de manier van informatie ontvangst. Bij een schrikreactie opent de persoon de ogen. Zodat hij beter kan zien of de stimulus echt gevaarlijk is. Dus deze emoties en gezichtsuitdrukkingen zijn voor het optimaliseren of verminderen van opgevangen input. Dit slaat vooral op het informatie proces van de ogen en de neus.

2. Het principe van antithese Soms zijn er twee totaal verschillende emoties die elkaar opvolgen. Iemand die eerst agressief doet maar merkt dat hij geen partij is voor de ander, kan daarna opeens heel onderdanig doen.

3. The principle of actions:

Dit is het principe van expressieve gewoontes door het zenuwstelsel.

Het zenuwstelsel wordt alleen geactiveerd wanneer een soort van drempel is geraakt.

Kritiek op Darwin:

Fridlund: er wordt te weinig aandacht geschonken aan de communicatieve factor van de emoties. Er moet meer worden gekeken naar expressies.

Russell: Is de emotie zelf wel het zelfde? Hoe beschrijf je dat? Kan dat wel op een universele manier?

Sommige emoties hebben waarschijnlijk een evolutionaire geschiedenis. Het is nog steeds onduidelijk in hoeverre emoties gelijk zijn aan de expressies er van.

Eigenschappen van emoties:

  • Er bestaat een relatief duidelijk onderscheid tussen emoties, maar er zijn gemengde emoties mogelijk. (Ekman)

  • Er bestaan subtiele verschillen tussen proefpersonen binnen onderzoek naar emotie.

  • Emoties zijn universeel tussen culturen, maar de expressie verschilt.

  • Emoties hebben een evolutionair doel. (Darwin)

  • Emoties hebben een hoog criterium (drempelwaarde), maar zeer expressief gedrag (communicatie)

Conclusies:

  • (Sommige) emoties hebben waarschijnlijk een evolutionaire geschiedenis.

  • Emoties en (sommige) gezichtsuitdrukkingen hebben mogelijk een adaptieve waarde (doel).

  • Er is bewijs voor enkele universele gezichtsuitdrukkingen.

  • Het is onduidelijk of expressie gelijk staat aan emotie.

  • Sommige emoties lijken meer fundamenteel dan andere, maar het is onduidelijk welke.

 

HC 2: The James-Lange theory

Lichamelijke reacties

De James-Lange theorie verschilt van het populaire geloof dat emotie het gevolg is van perceptie. Wat we ervaren hangt volledig af van ons lichaam. De theorie gaat er van uit dat we eerst een fysieke reactie hebben en dáár op reageren. Dus we zijn bijvoorbeeld bang omdat we trillen, niet andersom.

 

We hebben in elke emotie zekere en manifeste factoren:

  • Een oorzaak, een sensatie impressie, deze wordt vaak geholpen door het geheugen of een bepaalde associatie

  • Een effect, dit zijn de veranderingen in de mentale en fysieke functies.

Lange denkt dat de mentale en fysieke gevolgen van een bepaalde emotie het gevolg zijn van vasomotorische veranderingen. Een vasomotorische verandering is een verandering in de wijdte van de bloedvaten. Deze verandering beïnvloedt de bloedtoevoer. Dus als er een vasomotorische storing is, die de toevoer van bloed verandert in verschillende organen, dan zou dát de primaire oorzaak zijn van affecties. Dit zou een primair gevolg zijn, die aangeeft dat iemand klaar moet gaan staan voor wat er komen gaat. De andere gevolgen zoals subjectieve sensaties en verstoorde motoriek zijn dan secundaire gevolgen. Iemand kan dan bijvoorbeeld kiezen voor een vecht of vlucht reactie.

De theorie van James-Lange is getest:

  • Er is een onderzoek gedaan naar de invloed van lichaamsverandering op hoe grappig iets wordt ervaren. De proefpersonen moesten een pen in hun mond houden. Ze hielden de pen vast tussen hun lippen of tussen hun tanden, dit zorgde ervoor dat er een lach op hun gezicht verscheen. De deelnemers die de pen tussen hun tanden vast hielden vonden de tekenfilm grappiger dan de deelnemers met de pen tussen hun lippen. Hierdoor werd er geconcludeerd dat lichaamsveranderingen zorgen voor veranderingen in emotie.

  • Daarnaast is gebleken dat cognitieve inhibitie van het lichaam zorgt voor zwakkere emoties. Dit was een conclusie van een onderzoek naar onder andere huidgeleiding en de subjectieve ervaring van pijn.

  • Verder is gebleken dat botox, een stof die wordt ingespoten en ervoor zorgt dat je gezichtsspieren verslappen/verlammen een effect hebben op de regulatie van emoties. Het zorgt namelijk voor een verandering van de neurale activiteit, welke gerelateerd is aan de regulatie van emoties. Hierdoor ontstaat het ‘zombie-effect’, waarbij de (expressie van) emotie wordt afgevlakt.

 

Cannon had kritiek op James- Lange zijn theorie:

  • Het scheiden van het centrale zenuwstelsel met interne organen (viscera) verandert niet het emotionele gedrag van dieren.

  • De relatie tussen emotionele staten en de staat van de interne organen zijn niet altijd hetzelfde. Cannon zegt dat als de emoties van deze vasomotorische veranderingen komen, angst, woede, en blijheid allemaal hetzelfde aan zouden moeten voelen.

  • Viscera zijn ongevoelige structuren, dit wil zeggen dat wij niet voelen wat de interne organen allemaal doen. Zoals het verteren van eten.

  • De viscera zijn ook te traag om emoties te kunnen opwekken. Een emotie kan heel snel komen en gaan. Terwijl de viscera wel een paar seconden nodig hebben om de veranderingen naar het brein te communiceren.

  • Een kunstmatige inductie van viscerale veranderingen in het lichaam die gelijk zouden zijn aan de veranderingen die een heftige emotie teweeg brengt, zorgt niet voor die emotie. Bijvoorbeeld het injecteren van adrenaline zorgt voor veranderingen binnen het lichaam die normaal zijn bij bepaalde emoties. Alleen het injecteren van de adrenaline is niet genoeg om de emotie op te wekken.

Kortom: de relatie tussen het lichaam en de emotie is niet 1:1, er is dus geen directe verbinding tussen lichaam (viscera) en brein (emotie).

Toen de beweringen van Cannon werden onderzocht, bleek het alleen maar waar te zijn dat de associatie tussen het lichaam en de emotie niet 1:1 is. De theorie van James-Lange bleef toch bestaan, omdat niet alle fysiologische veranderingen hetzelfde patroon per emotie volgen. Daarnaast was een adrenaline injectie afhankelijk van de context voor wat voor soort emotie er zou komen. De bewering van Cannon dat het scheiden van de viscera van het centrale zenuwstelsel bleek fout te zijn. Ook klopte zijn bewering niet dat vasomotorische veranderingen te langzaam zijn om een bron van emotie te zijn.

Schachter kwam met zijn Neo-Jamesian benadering. Hij zegt dat emotie een combinatie is van een fysiologische verandering in het lichaam en de cognitieve interpretatie van die fysiologische verandering. Schachter en Singer (1962), zochten naar de cognitieve invloed op emoties. Zij dachten namelijk dat cognitie de grootste invloed had op emotie. Zij hadden in hun onderzoek mensen geïnjecteerd met adrenaline en sommigen geïnformeerd over de bijwerkingen, en anderen niet. Uit hun onderzoek kwam dat als opwinding geen verklaring had, dan werd deze ingevuld door de situatie. Uiteindelijk blijkt opwinding niet zo onspecifiek als Schachter dacht, maar het kan wel emoties versterken. Dus emotie is opwinding + cognitieve interpretatie/beoordeling. Volgens Schachter is er dus een cognitief component dat de emotionele ervaring kan veranderen, dat zorgt voor de beoordeling van de situatie.

Categoriseren van emoties

Volgens Ortony & Turner is er geen objectieve manier om te onderzoeken welke basisemoties er zijn. De neurowetenschap kan niet volledig emoties dissociëren en er bestaan meningsverschillen welke emoties belangrijker zijn. Daarom is de term basisemotie een subjectieve term. Basisemoties bestaan dus eigenlijk niet, ook omdat het woord emotie al een vage term is. Hierdoor kan er ook geen sprake zijn van categorieën, maar eerder van dimensies.

Volgens Plutchik’s psychoevolutionaire theorie zijn er acht basisemoties, die tegengesteld zijn aan elkaar en variëren in intensiteit. De overige emoties zijn afgeleid of zijn gemixt van die basisemoties. Ze worden in kaart gebracht door adaptief gedrag.

Wat het onderzoek naar emoties moeilijk maakt is het gebrek aan consensus over de terminologie. Er zijn namelijk verschillende termen voor gelijke emoties. Dit maakt de taal variabel.

In onderzoek naar emoties word er vaak de vraag gesteld of emotie een natuurlijk fenomeen is of dat het slechts een woord is dat we hebben bedacht.

 

Emotie dimensies

Er zijn vier soorten dimensies voor emoties: vreugde, acceptatie, angst en boosheid.

De onderliggende dimensies hiervan zijn: opwinding (‘arousal’) (hoog vs. laag) en waarde (‘valence’) (positief vs. negatief). Daarnaast zijn er nog de onderliggende dimensies: doelen (belonen vs. straffen) en actieve vs. passieve houding ( voor een opbrengst zorgen vs. verzuimen). Een laatste dimensie is gelijkheid (nabijheid), de kans om een doel te behalen, toegevoegd aan dit model van dimensies door Plutchick.

 

Multi Dimensional Scaling (MSD) is ouder dan 50 jaar. Het is een belangrijke methode voor het vinden van de onderliggende structuur of dimensie(s).

 

Conclusies:

  • Emoties zijn een interactie tussen het lichaam en de cognitie.

  • Het is onduidelijk of expressie gelijk staat aan emotie en daarmee of lichaam gelijk staat aan emotie.

  • Sommige emoties lijken meer een basisemotie te zijn dan anderen, maar het is onduidelijk welke dat zijn en waarom.

  • Dimensies zijn beter dan categorieën.

HC 3: Neuroscientific approaches

De verwerking van emotie vindt plaats in het limbisch systeem. Dit is een oud en universeel systeem. Tussen het limbisch systeem van dieren en mensen bestaan relatief weinig verschillen. Reptielen hebben echter geen limbisch systeem.

Niet alle delen van het limbisch systeem zijn direct betrokken bij emoties. Er zijn ook meer delen van de hersenen die zich bezighouden met de verwerking van emoties.

 

Theorieën over emoties:

  • Scherer

Volgens Scherer zijn er vijf componenten in het brein die zorgen voor de representatie van emoties, deze vormen samen een netwerk: informatieverwerking, neurofysiologische regulatie, executieve acties zoals planning en voorbereiding, expressie, en subjectief gevoel.

  • Le Doux

Volgens Le Doux zijn er twee emotionele paden in de hersenen, namelijk de ‘high road’ (cognitief) en de ‘low road’ (ruw). De high road is de langste route van de twee. Eerst wordt een stimulus geïdentificeerd, daarna wordt deze emotioneel geëvalueerd en als laatst wordt er actie ondernomen. Dit duurt relatief lang. De low road heeft een kortere weg in het brein. Deze gaat direct via de thalamus en de amygdala naar actie. Door deze route kun je dus sneller reageren als het nodig is. De amygdala is dus een onderdeel van de snelle route. De amygdala kan onder andere snel iets als een bedreiging evalueren (dus als een bedreiging herkennen). Deze snellere route wordt de ‘short cut’ theorie genoemd. Le Doux noemt deze route ook wel ‘quick and dirty’, wat snel en ruw betekent.

Deze theorie is getest met vele onderzoeken zoals een ‘attentional blink’ onderzoek.

 

Amygdala

De amygdala is een zeer complexe structuur. Het heeft meer te maken met de emotie angst, dan met emotie in het algemeen. Dit gedeelte is betrokken bij het emotioneel impliciet leren en emotioneel expliciet leren, het reageren op sociale reacties en het letten op gevaar. Angst conditionering (impliciet) is niet meer mogelijk bij een beschadigde amygdala, expliciet leren nog wel. Bij een beschadigde hippocampus is het juist andersom.

Le Doux stelt dat de amygdala gevaar kan herkennen en daarop snel een lichamelijke reactie kan geven. Ook ziet hij de amygdala als het hart van het netwerk van de hersenen waar emotie en de verwerking ervan van afhankelijk is. Dit netwerk komt overeen met de theorie van Scherer.

Stimulatie van de amygdala zorgt ook voor de verwijding van de pupil.

 

Schade aan de amygdala

Schade aan de amygdala kan zorgen voor verlies van angstgevoelens, dit word ook wel het Klüver-Bucy syndroom genoemd. Schade aan de amygdala zorgt ook voor een verslechterde herkenning van angst in gezichtsuidrukking. Er worden nog wel emotionele cues opgevangen en de persoon met schade aan de amygdala ervaart ook nog steeds emoties.

Schade de amygdala zorgt ook voor:

  • Geen verzorging en mishandeling van nageslacht.

  • Geen affectie naar of hechting met ouders (kinderen).

  • Onvoorspelbaar agressief gedrag (volwassenen).

  • Een verhoogde neiging om gevaar te benaderen (apen).

  • Geen associatie tussen stimuls en angst (volwassenen).

 

Phineas Gage

Omdat er altijd werd gedacht dat rationeel denken en emoties zo verschillend zijn, was bijzonder om te zien dat toen Phineas Gage hersenbeschadiging opliep in één gebied, beide kwaliteiten verdwenen. Zijn persoonlijkheid was erg veranderd en sinds de beschadiging had hij ontzettend moeite met vooruit plannen. Hij had schade in het gebied in de hersenen dat de Orbitofrontale cortex (OFC) heet. Dit gebied houdt zich bezig met rationaliteit en emoties. Een laesie in de orbitofrontale cortex kan zorgen voor emotionele instabiliteit, impulsief gedrag, euforie, emotionele labilitieit en slecht inzicht. Dit heet ook wel het Orbitofrontal Syndrom. Daarnaast bestaat er ook het het Acquired Sociopathy Syndrom. Dit zijn verworven verstoringen in het maken van beslissingen, sociaal gedrag, doelgericht gedrag en minder inzicht.

Orbitofrontale beschadiging bij mensen zorgt dat ze minder zweten van spanning of andere emoties. Deze mensen hebben vrijwel geen emoties meer. Verslechterd emotioneel denken zorgt ook voor verslechterd rationeel denken.

Damasio’s somatic marker theory:

Men maakt een keuze uit Actie 1 of Actie 2 , deze zijn vaak in strijd met elkaar dus je kan niet beiden tegelijk doen (bijvoorbeeld feesten en leren). Je kan een keuze maken door niet alleen de acties maar ook de gevolgen van de acties in gedachten te nemen. Dit is de standaard manier van keuzes maken. Zo werkt het echter niet volgens Damasio. Het gaat hem om het gevoel dat je krijgt bij een keuze. Dus je kijkt niet zo zeer rationeel naar de gevolgen, maar naar het gevoel dat je krijgt na zo’n actie. Dus dagelijkse keuzes worden gemaakt op basis van emotie. Die gevoelens die je opslaat van zo’n keuze zijn de somatische markers. De somatische marker is de interactie tussen de OFC en de amygdala. OFC is verantwoordelijk voor het maken van beslissingen en verwachtingen en de amygdala markeert de emotionele uitkomst. De amygdala kan gezien worden als een soort emotioneel geheugen. Het is niet alleen verantwoordelijk voor angst conditionering en expliciet emotioneel leren, maar ook voor het herkennen van sociale reacties (‘social responses’). Verder richt het ook de aandacht op bedreigende gebeurtenissen. Dit gebeurt gewoonlijk in samenwerking met OFC. De OFC is dus betrokken bij het maken van (sociale) beslissingen. Emoties zijn noodzakelijk voor het maken geschikte beslissingen.

 

Iowa Gambling test;

Je krijgt een aantal kaarten decks, er zijn goede en slechte. Als proefpersoon weet je dat niet. Bij de goede decks maak je minder winst maar ook minder verlies. Bij de slechte decks maar je meer winst maar ook meer verlies. Deze test wordt gebruikt om de somatic marker theory te testen.

Er zijn nog meer hersengebieden die te maken hebben met emotie zo heeft de nucleus accumbens te maken met plezier en beloning. En het ventrale tegmentale gebied heeft te maken met motivatie en moederlijke zorg.

Emoties en neutrotransmitters

De volgende neurotransmitters zijn van invloed op emoties:

  • Noradrenaline

  • Acetylcholine

  • Dopamine

  • Cortisol

  • Serotonine

  • Oxytocine

 

Oxytocine wordt vrijgelaten door de pijnappelklier. Als er geen oxytocine in de amygdala zit, veroorzaakt dit een gebrek aan sociale herkenning bij muizen. Oxytocine werkt op de amygdala om angst te verminderen en agressie te moduleren. Verder inhibeert oxytocine het neurale afvuren in connecties in plekken in de hersenstamstam, die angst reacties medieren. Oxytocine reguleert dus de emotionele reacties.

 

Conclusie van dit HC:

  • Damasio en Le Doux suggeren dat we emoties hebben om snel te reageren en om gebeurtenissen te herinneren.

  • De amygdala en OFC spelen in dit proces een belangrijke rol.

  • Oxytocine, maar ook andere hormonen/neurotransmitters hebben invloed op neurale activiteit in deze gebieden.

 

HC 4: Emoties en neurofysiologie

Neurofysiologie

De neurofysiologie onderzoekt hoe het brein en het lichaam communiceren via het zenuwstelsel. 1500 voor Christus werd het eerste onderzoek gedaan naar fysiologie na verwondingen aan het hoofd. Dit werd gedaan door Edwin Smith Papyrus.

Het zenuwstelsel bestaat uit twee systemen: het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en de ruggengraat. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit de zenuwen, die in contact staan met de ruggengraat. De zenuwen, die gevoelig zijn voor prikkels, sturen die prikkels door naar het perifere zenuwstelsel. Vanuit het perifere zenuwstelsel worden er vervolgens bewegingen aangestuurd van de spieren en de organen. Dit kan zorgen voor somatische bewegingen (een vrijwillige beweging) of een viscerale beweging (een onvrijwillige beweging).

Verder bestaat het zenuwstelsel uit het parasympathische zenuwstelsel (waarbij de organen zorgen dat het lichaam tot rust komt en herstelt) en het sympathische zenuwstelsel (waarbij de organen ervoor zorgen dat het lichaam in actie komt). Er is een balans nodig tussen beide zenuwstelsels. Sommige organen krijgen input van beide systemen, anderen maar van eentje. Zo hoort de slagader alleen tot het sympathische zenuwstelsel en hoort de blaas bij beide systemen. Er kan bijvoorbeeld inhibitie van de blaas plaatsvinden door de frontale kwab.

Psychofysiologie

De psychofysiologie focust zich op gedrag. Zo wordt er gekeken naar hartslag, bloeddruk of de grootte van de pupillen. De James-Lange theorie stelt al dat lichamelijke veranderingen de cognitie beïnvloeden. Maar cognitie kan ook het lichaam beïnvloeden. Zo kan een placebo (in plaats van een medicijn) er al voor zorgen dat de motorische bewegingen en de stemming verbeteren.

 

Waarom fysiologie

Fysiologie in neurowetenschap en psychologie zorgt ervoor dat we gaan begrijpen hoe de hersens het lichaam controleren. Fysiologische metingen worden namelijk als objectieve metingen van cognitie gezien. Subjectieve metingen zijn onbetrouwbaar.

 

Een voorbeeld hiervan is een onbewuste stimulus. Een onbewuste stimulus kan het fysiologisch systeem al veranderen. Zo zorgde een onbewust plaatje van een slang ervoor dat het fysiologisch systeem veranderde van mensen, die bang waren voor slangen. Hetzelfde gold voor mensen die bang waren voor spinnen.

Emoties en fysiologie

  • Pupil (‘pupilometry’) Via fysiologie zijn er emoties te herkennen. Zo zijn er spieren die de pupil kunnen vergroten en verkleinen. Een vergrootte pupil zorgt voor het in gang zetten van het sympathische systeem en voor opwinding. Het verkleinen van de pupil zorgt voor het in gang zetten van het parasympathisch systeem. Zo zorgde omgekeerde plaatjes voor een grotere pupil (daar is meer moeite voor nodig om die te begrijpen).

De grootte van de pupil hangt ook af van interpretatie (niet alleen van opwinding). Opwinding is geen verklaring voor alles. Zo kan een plaatje voor de ene een neutrale stimulus zijn en voor de ander een enge stimulus. Bij hetzelfde plaatje kan de pupil bij de een dus worden vergroot en bij de ander niet. Daarnaast speelt de omgeving ook een rol. Tot slot hangt de reactie nog af van het type stimulus. Verder reflecteert de pupil de innerlijke staat van het brein. Cognitie beïnvloed fysiologische reacties.

De pupil wordt gedreven door het cholinerge parasympatische zenuwstelsel en het adrenerge sympatische zenuwstelsel.

  • Huidgeleiding

De weerstand van de huid hangt af van bepaalde klieren, die geactiveerd kunnen worden door het sympathisch systeem. In het sympathisch systeem kan bijvoorbeeld de ventromediale frontale cortex er voor zorgen dat er gevoelig wordt gereageerd op emotionele stimuli. Bij beschadiging lukt dat niet. Daarnaast is de amygdala een belangrijk onderdeel in het lichaam voor emoties. Een beschadigde amygdala voorkomt bijvoorbeeld impliciet leren (van bijvoorbeeld een angst stimulus). Verder onderzoek heeft aangetoond dat reacties van de huid toenemen bij angst, boosheid of seksuele opwinding. Ook sympathische opwinding zorgt hiervoor. Tot slot hangt de reactie ook af van de taak die moet worden gedaan.

Belangrijk is dat de reactie afhankelijk is van set van taken die moeten worden uitgevoerd. Verder kan de reactie gelateraliseerd zijn.

  • Hartslag

De hartslag hoort bij zowel het parasympathisch systeem als het sympathisch systeem. De hartslag kan versnellen (bij bijvoorbeeld opwinding of angst) of vertragen. In een onderzoek werd gevonden dat de hartslag versnelt als er plaatjes werden getoond van negatieve emotionele expressies. Daarnaast vertraagt de hartslag wanneer er wordt gewacht op iets dat komen gaat en bij irrelevante informatie. De mediale prefontale cortex is gecorreleerd met de hartslag.

Het is gebleken dat emotionele films de hartslag variabiliteit verminderen.

  • Spieren

De reactie van de spieren gaat in twee fases: in de vroege fase wordt er bepaald of er wordt aangepakt of vermeden. In de late fase wordt er onderscheid gemaakt in de zes basisemoties.

 

Conclusies van dit HC

  • Fysiologische signalen zijn nuttige indicatoren van emotionele toestanden.

  • Het parasympatische en sympatische zenuwstelsel hebben een complexe bijdrage. Belangrijk hierbij is dat opwinding geen aandachtsfocus is.

  • Reacties zijn afhankelijk van de taak en de stimulus.

 

HC 5: Emoties en de interactie met cognitie

Arnold’s appraisal (taxatie/interpretatie) theorie:

Volgens Arnold is appraisal de belangrijkste term. Appraisal is volgens haar een relationeel aspect. Want perceptie is gewoon de objectieve waarneming, je hebt appraisal nodig om een stimulus iets positiefs of negatiefs te vinden. Het is volgens Arnold geen bewuste interpretatie en ook geen verstandelijk oordeel. Het is eerder een snelle en ruwe evaluatie. Het is een betrekkelijk oordeel, iets is bijvoorbeeld goed of slecht voor je. Emoties gaan volgens Arnold gepaard met fysiologische veranderingen. Deze emoties zijn subjectief, er wordt een neiging gevoeld tot het benaderen van iets positiefs of een neiging gevoeld tot het vermijden van iets negatiefs. Het is niet eenmalig, dit emotionele proces blijft doorgaan.

 

Onderzoek heeft aangetoond dat appraisal lichamelijke reacties en subjectieve emoties verandert.

 

Interpretatie van Lazarus:

Volgens Lazarus wordt je beïnvloed door je kenmerken, zoals je intenties, je kennis, je karakter etc. Appraisal heeft voor Lazarus een relationele betekenis. Er is een situatie, wat perceptuele input, daarna pas appraisal, de belangrijkste factor. Appraisal loopt volgens Lazarus in twee stappen: eerst de primaire en vervolgens de secundaire appraisal. De primaire appraisal bestaat uit het schatten of iets goed of slecht voor je is. Je kijkt dan dus naar de emotionele waarde van de stimulus. De secundaire appraisal wordt ook wel coping genoemd. Dit bestaat uit het schatten wat je mogelijkheden zijn om met de situatie/stimulus om te gaan, om de situatie te beheersen. Op deze manier kan emotionaliteit veranderen

 

Zajonc’s kritiek:

In tegenstelling tot Lazarus beweert Zajonc dat emoties onafhankelijk zijn van cognitieve processen. Zajonc gelooft niet dat de fenomenale ervaring voorafgaat aan emotie, maar suggereert wel dat appraisal voorafgaat aan de fenomenale ervaring. Hij ziet appraisal als een niet cognitief proces. Hij is tegen de stelling dat voor appraisal bewustzijn en nadenken nodig is.

Zajonc is het dus niet eens met de opmerking, dat emotie na cognitie komt. Een voorkeur heeft geen gevolgtrekking nodig.

 

Lazarus zat fout omdat:

  • Affectieve reacties zijn primair, dus de emoties komen eerst, de cognitie volgt (James- Lange).
  • Affectieve reacties kunnen worden gescheiden van inhoud, ze kunnen namelijk voorkomen zonder inhoud (stimuli).
  • Affectieve reacties zijn onontkoombaar (ze zijn te snel voor cognitie).
  • Affectieve reacties zijn moeilijk om te zetten in woorden.
  • Affectieve reacties hoeven niet af te hangen van cognitie.

 

Appraisal is dus (waarschijnlijk) niet cognitief, maar een impliciet (onbewust) onderbuikgevoel.

Mandler’s theorie van emotie:

Volgens Mandler verstoort fysiologische arousal de interpretatie van een stimulus. Opwinding (arousal) is in zijn ogen de verassing, de discrepantie tussen een verwachting en de werkelijke gebeurtenis. Ongedifferentieerde opwinding onderbreekt de hersenprocessen en forceert een zoektocht en bewuste interpretatie van een gebeurtenis. Dit resulteert in emotionele ervaring, expressie en actie. De rol van emoties is volgens Mandler het benadrukken van belangrijke gebeurtenissen, het activeren van probleemoplossing en het zijn van een drijfkracht voor actie.

Soms kan perceptie een actie starten, dit is dan het startsein voor interpretatie. Dit is de shortcut die Le Doux noemt in dit systeem. De perceptie van een stimulus zorgt dan meteen voor een handeling, waarna pas interpretatie volgt.

 

De theorie van Mandler zou ook getest kunnen worden, bijvoorbeeld met een computerspel. Belangrijk voor dit spel zijn beloningen(positief) en/of straffen(negatief), waarbij dus verwachtingen een rol spelen. Bij een onverwachtse gebeurtenis, zowel positief als negatief, is er sprake van een verhoging van de hartslag. Uit onderzoek bleek dat bij negatieve verassingen de hartslag het meest omhoog ging. Ook werd er een correlatie gevonden tussen de verhoging van de hartslag en de subjectieve intensiteit van de ervaring.

 

Dus appraisal zorgt voor de interpretatie en de interpretatie evalueert de valentie van een gebeurtenis (positief of negatief). Dit gaat vooraf aan emotie en vindt vooral plaats wanneer er sprake is van een hoge arousal. Alleen in bijzondere gevallen wordt de shortcut genomen.  

 

De benadering van Oatley & Johnson-Laird:

Deze theorie gaat uit van een continu proces van doelen stellen, plannen maken en actie uitvoeren. Elk doel heeft een monitorend mechanisme dat de relevante gebeurtenissen ervoor evalueert. Wanneer er grote verandering plaatsvindt betreffende het halen van een doel of subdoel, zendt het mechanisme dit uit naar het hele cognitieve systeem zodat het zich kan voorbereiden en kan reageren op deze verandering. Mensen ervaren deze signalen naar het cognitieve systeem en deze voorbereiding daarvan als emoties.

Zij zien emoties als toestanden vanuit evaluaties (bewust of onbewust) van doel gerelateerde gebeurtenissen. Emoties induceren cognitieve ruminatie (bewust nadenken over doelen). Verder hebben ze invloed op cognitieve organisatie processen zoals aandacht en geheugen. Ook zorgen ze voor een gereedheid om te handelen.

 

Er bestaan verschillende emoties die verschillende dingen communiceren naar aanleiding van een verandering ten opzichte van de doelstelling:

  • Blijheid: Doorgaan met het plan.
  • Verdriet: Zoeken naar een nieuw plan of naar hulp.
  • Angst: Stoppen met het plan en aandacht richten op de omgeving.
  • Boosheid: Nog harder proberen, aanvallen.

 

Conclusies betreffende appraisal:

  • Arnold: Een onbewust gevoel zegt je welke emotionele respons geschikt is.
  • Lazarus: Breidt de theorie van Arnold uit met antecedenten en coping.
  • Zajonc: Appraisal is niet cognitief.
  • Mandler: Cognitie wordt alleen aangepast als de fysiologische arousal significant (groot genoeg) is.
  • Oatley & Johnson-Laird: Appraisal past je actieschema aan.

 

Wisselwerking Cognitie en Emotie:

Cognitie heeft invloed op emoties en de ervaring van gebeurtenissen. Zo kan een aandachtsbias ervoor zorgen emotionele repsonsen worden versterkt tot een mate van pathologie (fobie, depressie etc.). Ook kunnen herinneringen (constant) een bepaalde emotionele stemming oproepen (PTTS). Kort- en lange termijn emoties zijn onder andere afhankelijk van bewuste ervaringen, herinneringen en aandacht.

 

Bewustzijn:

Izard stelt dat bewustzijn gezien kan worden als een soort meta-cognitie. Het is een meting van zelf gecontroleerde evaluatie van cognitie die tot een actie, een respons of een emotie verandering kan leiden.

Een actie of een respons gebeurt automatisch en onbewust. Cognitie heeft de rol van verwerken van bijvoorbeeld een actie of een gebeurtenis en het stelt emoties vast.

 

Over een bewuste emotie heb je bewust nagedacht, bijvoorbeeld wanneer je verdriet hebt wanneer iemand is overleden. Van een onbewuste emotie ken je de oorzaak niet, bijvoorbeeld wanneer je depressief bent door subliminale stress.

 

LeDoux stelt dat je emotie gerelateerde fysiologische arousal kunt hebben zonder bewust te zijn van de emotionele stimulus.

Damasio stelt dat een gevoel een bewustzijn is van een lichamelijke toestand als reactie op een emotionele stimulus of gedachte.

 

Er bestaan enkele experimenten die te maken hebben met hoe emoties ons bewustzijn beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn ‘motion-induced blindness’, binoculaire rivaliteit en het Dijksterhuis experiment.

 

Conclusies bewustzijn en emoties:

  • Emotionele stimuli verhogen bewustzijn.
  • Stimuli die overeenkomen met de stemming hebben meer kans om bewust te worden.
  • Emotionele stimuli kunnen invloed hebben op gedrag en fysiologie zonder bewustzijn.
  • Het onderbuiksgevoel, de onbewuste opslag van emotionele valentiebias, leidt tot betere complexe beslissingen dan bewuste ruminatie.

 

Geheugen:

Gebeurtenissen die hoger scoren op arousal worden beter herinnerd en worden daarom ook beter opgehaald uit het geheugen.

 

In een onderzoek van Chainey liet men afbeeldingen met een positieve, negatieve of neutrale waarde aan twee proefpersoongroepen. De ene groep moest de afbeeldingen zo goed mogelijk onthouden. De ander groep hoefde niets te onthouden, zij kregen spontaan een herinneringstaak. Beide groepen onthielden het minst goed de afbeeldingen met neutrale waarde. Verder bleek dat de groep die spontaan een herinneringstaak kreeg en dus niet bewust de afbeeldingen moesten onthouden het beste presteerde.

 

Conclusies geheugen en emoties:

  • De amygdala faciliteert de geheugenopslag van emotionele stimuli/gebeurtenissen.
  • Emotionele stimuli verbetert het geheugen.
  • Incidentele/impliciete/onbewuste emotie verwerking heeft meer kans op het verbeteren van geheugenopslag (Dijksterhuis).
  • Het onderdrukken van emoties schaadt het geheugen

 

Aandacht/Opwinding:

Aandacht verbetert mentale representaties. Het wijst neurale bronnen toe aan relevante processen/representaties. Aandacht selecteert de meest relevante en belangrijk vurende neuronen en versterkt daarvan de werking, wat de prestatie verbetert.

Aandacht is een cognitief proces waarbij er sprake is van selectief concentratie op enkele aspecten terwijl andere aspecten genegeerd/geremd worden. Bij het toewijzen (to allocate) van aandacht kan onderscheid worden gemaakt tussen top-down en bottum-up. Top-down aandacht is zelf gecontroleerd. Bij bottom-up aandacht is er sprake van afleiding door iets dat saillant is, iets dat in het oog springt. Aandacht is niet hetzelfde als arousal.

             

De shortcut van LeDoux lijkt niet te kloppen. Hij stelt dat de amygdala zonder tussenstop in de visuele cortex, een significante stimulus kan herkennen en motorische opdrachten kan geven. Experimenten tonen aan dat enge dieren niet sneller de aandacht trekken doordat ze eng zijn, maar doordat hun fysieke kenmerken zorgen voor een verbeterde herkenning. Voorbeelden hiervan zijn hun grootte, stekeligheid, contrast, kleur en hun contrast met de achtergrond.

 

Conclusies van dit HC:

  • (Sommige) emoties zijn afhankelijk van automatische appraisal.
  • Emoties hebben (soms) een verstorende functie, kunnen plannen en intenties heroriënteren en kunnen geheugenopslag verbeteren.
  • Emoties vergroten bewustzijn.
  • Impliciete emotie verwerking verbetert geheugenopslag.
  • Arousal is de algehele activatie, aandacht is selectief.
  • Automatische aandacht voor emotionele stimuli worden meestal gedreven door basis kenmerken zoals contrast.

HC 6: Emoties, gevoelens, stemmingen en persoonlijkheden

Terminologie:

  • Emoties: Korte veranderingen van het gedrag en/of het autonome zenuwstelsel als reactie op interne of externe stimuli.
  • Gevoelens: Subjectieve representaties van emoties.
  • Stemmingen: Emoties van lage intensiteit, maar van lange duur.
  • Attitudes: Relatief langdurige overtuigingen en voorkeuren.
  • Persoonlijkheidkenmerken: Complexe neigingen (‘biases’) waarvoor we aanleg hebben betreffende affectieve verwerking en reacties.
  • Temperament: Minder complexe, genetische bepaalde affectieve verwerking en reacties.
  • Affectieve stijl: Algemene reactie veroorzaakt door een attitude.

 

Interne emoties

We zijn in staat om onze eigen hartslag te voelen. Mannen zijn hier beter in dan vrouwen. Des te beter je bent in het detecteren van je eigen hartslag, des te intenser je beleving van emoties is en des te hoger je score op schalen van angst.

 

De Insula Cortex speelt hierbij een belangrijke rol. Verschillen in interceptie zijn gerelateerd aan de Insula Cortex. Dit hersengebied is ook belangrijk voor pijnperceptie van jezelf en anderen. De omvang van de Insula Cortex correleert met zelf gewaardeerd lichaamsbewustzijn.

Is dit misschien de somatische marker van emoties?

 

Gevoelens

Gevoelens hebben het eerste en het laatste half uur van de dag een negatieve toon en op maandagen. Dit hebben ze ook de eerste drie maanden, dit in tegenstelling tot de maanden wanneer zelfmoord pogingen heet meeste voorkomen (april en mei). Ook is er de ‘blauwe maandag’. Dit is de maandag van de laatste week van januari. Het is dan erg donker buiten en vaak geen vooruitzicht op vakantie.

 

LeDoux benoemde verschillen tussen gevoelens en gedachten. Zo worden gevoelens geïnduceerd door andere stimuli en gebeurtenissen dan gedachtes. Ook gebruiken gevoelens meer en andere hersensystemen dan gedachtes.

 

Emoties worden vaak verward met gevoelens, ze zijn echter niet hetzelfde.

Zo stelt Damasio dat gevoelens intern worden gemaakt en emoties veroorzaakt worden door externe processen. Verder is er bewustzijn nodig voor gevoelens, maar kunnen emoties onbewust voorkomen.

 

Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een eerste en tweede rang van gevoelens. De eerste rang is als de fysiologische reactie (amygdala), de gebeurtenis en de emotie plaats vindt (orbitofrontale cortex). De tweede rang is als de cognitieve appraisal (interpretatie) plaats vindt en er dus gevoelens bij komen kijken (Insula cortex).

Stemmingen

Stemmingen zijn ook wel gemoedstoestanden, het zijn zwakke en langdurige toestanden van emoties. Ze hebben invloed op je gedachtes, je cognitie en op je alledaagse denken. Dit laatste gebeurt sterk bij stemmingstoornissen zoals depressie. Er is geen constante stimuli nodig voor een stemming, het is meer een soort constant aanwezig achtergrondgevoel.

 

Stemmingen kunnen opgewekt worden door bijvoorbeeld het luisteren naar muziek en de songtekst en het kijken naar videofragmenten. Andere voorbeelden zijn hypnose, het geven van cijfers/beoordelingen en het lezen van statements.

 

Er zijn belangrijke tussen stemmingen en emoties. Zo duren stemmingen veel langer dan emoties en is de intensiteit ervan lager. Emoties beïnvloeden beslissingen, maar stemmingen beïnvloeden cognitie.

 

Er is sprake van het stemmingscongruentie effect wanneer er overeenkomst (congruentie) is tussen de stemming waarin je informatie leert en de stemming waarin je deze weer ophaalt. Wanneer deze dus overeenkomen, is het ophalen van opgeslagen informatie gemakkelijker en gaat het dan ook vaak sneller.

 

Stemming is gerelateerd aan creativiteit. Een neutrale stemming gaat namelijk samen met weinig creativiteit en een positieve stemming gaat samen met veel creativiteit. Dit is gebleken uit een experiment waarbij woordassociaties verzonnen moesten worden.

 

Verder is stemming van invloed op welke informatieverwerkingsstrategie er wordt gebruikt. Als je positief gestemd bent, gebruik je eerder assimilatie (flexibel, creatief en onderzoekend zijn). Als je negatief gestemd bent, gebruik je eerder accommodatie (oncreatief, gefocust en analytisch zijn).

 

Levine & Burgess (1997) hebben een onderzoek gedaan naar stemmingsinductie. Positief gestemde deelnemers hadden over het algemeen een beter geheugen (behalve details) dan negatief gestemde deelnemers (die juist beter details hadden onthouden).

 

Uit een onderzoek van Schwarz & Clore (1983) is gebleken dat mensen bij goed (zonnig) weer ook een goed humeur rapporteerden. Wanneer er werd gevraagd om een verklaring hiervoor weten veel mensen het echter niet aan het weer maar aan hun algemene levenstevredenheid. Bij slecht weer was hun humeur vaak ook slecht wat ze weten aan hun slechte levenstevredenheid. Het bleek dat wanneer er voor het benoemen van hun humeur aan dacht werd besteed aan wat voor weer het was, men hun humeur wel associeerden met het weer.

 

Weinig dopamine, serotonine of naradrenaline veroorzaken zwakke, negatieve stemmingen. Veel dopamine, cortisol of noradrenaline veroorzaakt sterke stemmingen. Deze stemmingen kunnen zowel sterk negatief als sterk positief zijn (manie), of enkel sterk negatief.

 

Er bestaan zowel effectieve als niet effectieve manieren om stemmingen te reguleren. Onderdrukking van de stemming zorgt voor het terugkeren en versterken hiervan. Rumineren zorgt voor een verlenging van de stemming. Beide zijn dus niet effectief. Afleiding is effectief enkel wanneer het positief is, dan zorgt het voor een verwijdering van de stemming. De meest effectieve manier is acceptatie en appraisal van de lichamelijke toestand.

 

Attitudes

Attitudes zijn de bewuste expressie van valentie ten opzichte van externe stimuli.

 

Persoonlijkheid (kenmerken)

Dit is de aanleg om op een bepaalde manier te reageren op emotionele gebeurtenissen en ze op een bepaalde manier te verwerken.

 

Gray (1982) stelt dat er drie fundamentele systemen zijn die hierbij een rol spelen:

  • FFS: (Fight or Flight System). Dit systeem wordt geactiveerd bij angst als directe oplossing. Als er sprake is van Fight, dan maakt het lichaam zich klaar voor een confrontatie. Als er sprake is van Flight, dan maakt het lichaam zich klaar om te vluchten.
  • BIS: (Behavioral Inhibition System). Dit systeem wordt geactiveerd om conflicten te controleren. Het zorgt voor een inhibitie van conflicterend gedrag zodat er adequaat gereageerd kan worden op het conflict (de uitdaging), zodat je doelen bereikt kunnen worden. Het zorgt voor onderdrukking van bepaalde reacties.
  • BAS: (Behavioural Approach System. Dit systeem maakt de afweging tussen beloning en straf en zoekt naar de beste benadering. Bij een hogere kans op beloning kiest het voor benadering (fight) en bij een hogere kans op straf kiest het voor vermijding (flight).

 

Wanneer het BIS erg actief is zorgt het dus voor inhibitie, waarbij belangrijke begrippen focus, beslissing en uitbuiting zijn. Uitbuiting heeft te maken met afwachten, acetylcholine en het parasympathisch zenuwstelsel. Men wordt ook gevoelig voor straf en het ontbreken van beloning.

Wanneer het BAS erg actief is zorgt het dus voor risico nemen en toenadering zoeken. Exploreren heeft hier te maken met verandering, FFS, noradrenaline en het sympathisch zenuwstelsel. Men wordt ook gevoeliger voor beloning.

 

Met behulp van factoranalyse zijn duizenden termen voor persoonlijkheidkenmerken teruggebracht naar zestien (Catell), die uiteindelijk zijn teruggebracht tot ‘the big five’. Deze vijf persoonlijkheidsdimensies zijn: extraversie, mildheid (agreeableness), ordelijkheid (conscientiousness), emotionele stabiliteit en openheid.

Extraversie is gerelateerd aan het BAS, emotionele stabiliteit (neurotiscisme is het ontbreken ervan) is gerelateerd aan het BIS.
 

Temperament

Temperament is minder complex dan persoonlijkheid en is een onderdeel van persoonlijkheid. Het is een stabiel en sterk genetisch component.

 

Cloninger noemt drie soorten temperament typen:

  1. Harm avoidance (verlegenheid en zorgen maken)
  2. Novelty seeking (omgeving verkennen/exploreren)
  3. Reward dependance (gericht op sociale goedkeuring)

 

Thomas & Chess (1977) noemen drie soorten temperament typen onder kinderen:

  1. Gemakkelijk kind (snelle aanpassing aan omgeving en goed humeur)
  2. Moeilijk kind (slechte aanpassing aan omgeving, slecht humeur, lastig te troosten)
  3. Kind dat ‘langzaam opwarmt’ (humeur is wisselend en met moeite te troosten)

Affectieve stijl

Je affectieve stijl heeft te maken met appraisal (negatief of positief) en je reactie op affectieve situaties. Deze reactie is van invloed op de ervaring (Jamesian).

 

Davidson (1998) heeft individuele verschillen gevonden in de affectieve stijl. Deze verschillen zijn gebaseerd op:

  • Drempel (hoe snel of langzaam wordt een reactie opgewekt)
  • Piek/amplitude/sterkte (de intensiteit van de reactie)
  • De duur (de tijd tot de piek in intenstiteit)
  • Herstel (de tijd tot het verdwijnen/vervagen van de reactie)

 

Je affectieve stijl is erg afhankelijk van de situatie.

De PANAS (Positive And Negative Affect Schedule) is een vragenlijst waarop mensen kunnen aangeven hoe vaak ze een bepaalde emotie hebben ervaren gedurende de laatste week.

 

De affectieve stijl correleert met de reacties van de amygdala op valentie stimuli als het gaat om intensiteit.

Verlegen, teruggetrokken en minder sociaal competente mensen worden geassocieerd met een hogere activiteit in de rechter prefrontale cortex. Mensen met een tegenovergestelde affectieve stijl worden geassocieerd met een hogere activiteit in de linker prefrontale cortex. Wanneer de activiteit in de rechter prefrontale cortex hoog is, is er sprake van meer cortisol afgifte.

De linker middenfrontale cortex is meer betrokken bij positief affect en de rechter middenfrontale cortex is meer betrokken bij negatief affect.

HC 7: Emoties, empathie en imitatie

De sociale construct theorie van emotie van Averill:

Volgens de benadering van de sociaal constructivist is er teveel nadruk gelegd op de evolutionaire, lichamelijke en hersengerelateerde verklaringen van emotie. Ze negeren namelijk de culturele verschillen. Bijvoorbeeld het verschil tussen het Westen (ik-zelf)en de Japanse (wij-zelf) benadering van het ‘zelf’.

 

Averill stelt dat er voorbij wordt gegaan aan de sociale functie van emoties, deze functie wordt ondergewaardeerd in de andere theorieën/modellen van emotie. Mensen kunnen namelijk verschillende sociale rollen aannemen in de maatschappij en andere sociale contexten. Deze sociale rollen liggen ten grondslag aan emotie classificaties.

 

Volgens Averill is een sociale rol een sociaal voorgeschreven set van responsen die gevolgd moeten worden door een persoon in een bepaalde situatie. Een emotie is een tijdelijke wet voor de rol.

 Appraisals zijn volgens Averill geen evolutionaire gevolgen van geïnduceerde emoties, maar zijn geleerd door culturele regels betreffende het interpreteren van gebeurtenissen. Dit is volgens hem vergelijkbaar met een moreel oordeel (sommige gebeurtenissen roepen woede op in de ene cultuur maar niet in de ander, geschiktheid).

Objectief gezien zijn emoties acties (belangrijke gedragingen die een bepaald doel proberen te bereiken) maar ze worden subjectief ervaren en sociaal behandeld als driften of passies.

De conclusie van Averill is dat emoties per cultuur verschillen en de triggers ervan worden beïnvloed door de cultuur, waardoor ze kunnen variëren. Ook de expressie ervan is afhankelijk van de cultuur. Verder heeft emotioneel gedrag een individuele en sociale rol.

Empathie:

Empathie is het vermogen om andermans emotionele toestand waar te nemen, te delen en te begrijpen. Er kan onderscheid gemaakt worden in twee delen:

  • De persoon die empathie laat zien: die voelt wat de ander voelt.
  • De persoon die de empathie ontvangt: de voelt zich begrepen, geaccepteerd en erkend.

 

Sympathie en empathie zijn niet hetzelfde. Sympathie is de affectieve reactie op andermans situatie (er is echter wel nog een mate van emotionele afstand). Empathie is de emotionele imitatie van anderen, er wordt een emotionele verbinding gemaakt met de ander.

 

Empathie zorgt voor evolutionaire voordelen. Het begrijpen van de behoeftes van nakomelingen zorgt voor een snelle en effectieve reactie. Verder zorgt het begrijpen van andere ouders voor hulp en zorg.

 

Empathie is belangrijk in de relatie tussen therapeut en patiënt omdat het zorgt voor wederzijds begrip, wat van groot belang is.

 

De Waal (2008) heeft onderscheid gemaakt tussen twee soorten empathie:

  • Emotionele empathie: Dit is ‘emotionele besmetting’. Je steekt anderen aan met je emoties en zij gaan daar in mee.
  • Cognitieve empathie: Dit is emotionele empathie in combinatie met appraisal. Er komt hier een (soms automatische en onbewuste) keuze bij. Zal ik mijn emotionele reactie behouden of veranderen?

 

Geveinsde emoties (de glimlach) zijn bewust gecontroleerd. Echte emoties gebeuren automatisch en zijn moeilijk te onderdrukken. Mensen zijn erg goed in het herkennen van geveinsde vs. echte emoties. Een goede aanwijzing hiervoor zijn de ogen. Echte emoties zorgen namelijk voor een verandering in de oogregio, geveinsde emoties niet.

 

Imitatie:

Emoties zijn moeilijk om niet te imiteren. Ook is de imitatie van emoties niet altijd zichtbaar. Het is subliminaal, maar nog steeds meetbaar met EMG.

De initiatie van emotionele reacties en imitaties gebeurt onbewust. We imiteren emoties om leuk gevonden te worden en om in een groep te passen. Dit is echter niet de hoofdreden. We kopiëren namelijk gedrag om efficiënt dingen te leren. Het is een strategie om energie te besparen, zeker als we bezig zijn met iets ander.

 

Conclusies van dit HC:

  • Emoties hebben een sociale functie (Averill).
  • Empathie is het voelen van andermans emoties.
  • Emoties zijn (onbewust) besmettelijk.
  • Fysiologische signalen zijn (onbewust) besmettelijk.
  • Automatische imitatie verbinden mensen met elkaar
  • Efficiëntie heeft een hogere kans om het basis mechanisme te zijn dat onderliggend is aan imitatie.

 

HC 8: Emoties en sociale interactie

Sociale interactie is erg belangrijk voor mensen in het dagelijks leven. Succesvolle sociale interactie hangt af van de expressie van emoties. Ook hangt het af van de perceptie en het begrip van emotionele aanwijzingen (cues).

In dit college wordt er ingegaan op wanneer er geen sprake is van succesvolle sociale interactie, wanneer er sprake is van falen.

Autisme

Iemand met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) heeft moeite met de expressie van emoties.

Ze hebben ook moeite met de gebaren die daarbij horen. Ze gebruiken wel instrumentele en deiktische gebaren maar weinig tot geen expressieve gebaren.

Verder hebben mensen met deze stoornis moeite met het herkennen en begrijpen van emoties van anderen en zichzelf. Dit fenomeen wordt ook wel alexithymie genoemd. Kenmerken hiervan zijn:

  • Moeite met het identificeren van emoties

Mensen met Asperger hebben enkele moeite met het identificeren van expressie van verdriet. Ook hebben ze geen moeite met het identificeren van expressie van een robot.

  • Moeite met het onderscheiden van gevoelens en lichamelijke sensaties (dus geen appraisal)
  • De focus ligt op de stimulus reactie (weinig denken)
  • Zwakke verbeeldingskracht
  • Verminderde prestatie als het gaat om herkennen van andermans emoties
  • Het niet kunnen inleven in andermans gevoel (geen empathie)

 

Er is niet aangetoond dat de beperking in het herkennen van emoties verklaard kan worden door een beperking in cognitie, dit is niet voldoende getest.

Wel is er een experiment uitgevoerd met kinderen met High Functioning ASS, dit zijn kinderen met autisme die geen cognitieve beperkingen hebben. Deze kinderen scoorden alleen slechter op het herkennen van verdriet bij mensen (niet bij robot ‘Flobi’).

 

Het Capras Syndroom is bewijs voor de dissociatie tussen cognitieve beperking en emotionele/empathie beperking. Dit syndroom heeft te maken met de vertrouwdheid/bekendheid (familiariteit) die mensen voelen naar anderen toe. Aan de uiterlijke kenmerken herkennen ze iemand, maar hun gevoel zegt dat het toch iemand anders is. Ze zien de persoon als een kloon, hij lijkt heel erg op de persoon waar ze vertrouwd mee zijn, maar is het niet. De cognitie zegt dus wel vertrouwd, maar de emotie zegt niet vertrouwd. Bij mensen met dit syndroom is de huidgeleiding reactie anders. Wanneer iemand vertrouwd is voor je, is de huidgeleiding hoger dan bij een vreemde. Bij mensen met dit syndroom is er geen verschil.

 

Prosopagnosie is eigenlijk het tegenovergestelde van het Capras Syndroom. Er is sprak van een beperking in het identificeren van gezichten. Ze kunnen anderen enkel identificeren op basis van geur, manier van lopen etc. en laten wel een passende (dus normale) huidgeleiding reactie zien. De emotie zegt dus nu wel vertrouwd, maar de cognitie zegt niet vertrouwd.

 

Vanaf de striate cortex wordt de visuele input via twee paden naar het limbisch systeem gestuurd, het covert en het overt pad. Bij Capras is het covert pas defect, bij Prosopagnosie het overt pad.

 

Er bestaan drie theorieën met betrekking tot Autisme Spectrum Stoornissen:

  1. Beschadiging van de Insula Cortex (cingulate cortex):

De Insula is betrokken bij empathie en het herkennen van emoties door zelfbewustzijn van het lichaam. Bij alexithymie is er sprake van minder activiteit in de linker anterior insula cortex (LAIC).

  1.  Minder oxytocine:

Oxytocine verbetert emotionele herkenning van participanten zonder ASS enkel bij moeilijke items. (‘reading the mind in the eyes paradigma’)

Valentie detectie werd na het toedienen van oxytocine beter bij mensen met high functioning ASS. (het overgooien spel)

  1. Beperking in het spiegelneuronen netwerk:

Dit netwerk is belangrijk imitatie en dus voor efficiënt leren. Ook is het dus belangrijk voor empathie en groepsvorming (kameleon effect). Bij het tonen van gezichten is er activiteit in de onderliggende hersengebieden bij mensen zonder ASS, bij mensen met ASS is er hier geen activiteit.

 

Mensen met ASS hebben dus een beperking in het limbisch systeem, vooral als het gaat om de Insula Cortex en oxytocine. Verder zijn imitatie en acties van empathie beperkt.

 

Extreme emoties en stoornissen

Emoties helpen ons snel te beslissen, maar hebben ook een communicatieve functie. Ongepaste emotionele perceptie en expressie resulteert in sociale isolatie.

 

Boosheid/woede kan leiden tot (gevaarlijke) pathologische stoornissen:

  • Verworfen sociopathie syndroom (Acquired/Developmental Sociopathy Syndrom):

Philip Garrido is hier een voorbeeld van. Er is onder andere sprake van een algehele demping van sociale ervaring en er zijn verstoringen in het doelgerichte gedrag, beslissingen maken en sociale gedrag.

  • Antisociale Persoonlijkheidstoornis:

Kenmerken hiervan zijn onder andere het falen in het voldoen aan de sociale normen, impulsiviteit, slecht gereguleerde emotionele reacties, agressiviteit, een gebrek aan berouw, misleiding, pathologisch liegen en onverantwoordelijk.

Oorzaken hiervan kunnen zijn:

  • Teveel testosteron
  • Te weinig cortisol (wat waarschijnlijk weer leidt tot teveel testosteron)
  • Disfunctie van serotonine (wat invloed heeft op het gemoed)
  • Abnormale ontwikkeling van het limbisch systeem (Cavum septumpellucidum)
  • Schade aan de frontale kwab (gemiddeld zo'n 11% minder grijze stof)

 

Angst kan onder andere leiden tot fobieën, obsessive compulsive disorder en PTSS.

Gray noemt een disbalans van het BIS systeem als oorzaak. Bij hyperactiviteit van dit systeem is er sprake van extreme angst, bij hypoactiviteit van dit systeem is er sprake van een gebrek aan angst. Benzodiazepines (zoals valium) versterken de werking van de neurotransmitter GABA. Dit zorgt voor inhibitie van gedrag en beïnvloedt de balans in het FFS systeem. Benzodiazepines zorgen voor een snellere verwijdering van symptomen dan SSRI’s, maar zijn zeer verslavend en langetermijn gebruik kan voor cognitieve beperkingen zorgen.

 

Walging kan leiden tot compulsieve stoornissen, die erg tijdrovend zijn.

 

Verdriet kan leiden tot depressie of pathologische rouw (waarbij men bedgebonden blijft).

Dit kan verklaard worden door een disbalans van het autonome zenuwstelsel. Deze disbalans komt door een disbalans in de noradrenaline en acetylcholine.

  • Noradrenaline verhoogt de hedonistische toon (arousal)
  • Serotonine vermindert stress (zorgen)
  • Dopamine motiveert en anticipeert (beloning)

Alle drie deze neurotransmitters zijn biochemisch afhankelijk van elkaar.

Acetylcholine heeft een tegenovergestelde werking van noradrenaline, het heeft een inhiberende werking. Depressieve mensen hebben een verhoogde hoeveelheid choline (de voorloper van acetylcholine) in hun basale ganglia. Dit zorgt dus voor minder adrenaline en dus een verminderde hedonistische toon.

 

Plezier kan onder andere leiden tot verslaving en manie. Manie is het tegenovergestelde van een depressieve episode en is onderdeel van bipolaire stoornis. Er is sprake van teveel noradrenaline. Behandeling bestaat uit Lithium, dat noradrenaline vermindert. De exacte werking hiervan is echter onduidelijk.

 

Conclusie van dit HC:

  • Sociale interactie is cruciaal voor het menselijk welzijn.
  • Beperking in sociaal emotionele verwerking en expressie heeft gevolgen voor sociale interactie
  • Autisme: beperkte empathie, herkenning van expressie. (Insular Cortex, oxytocine, spiegel neuronen netwerk)
  • Antisociale persoonlijkheidstoornis. (Frontale cortex en limbisch systeem, testosteron en serotonine)
  • Extreme emoties zijn gelijk aan stoornissen

HC 9: Determinanten van emotionele stoornissen

Feiten over emotionele stoornissen

Een emotionele depressie of angststoornis komt bij 20% van de populatie voor. Er zijn meer vrouwen dan mannen met een dergelijke stoornis. De prevalentie voor angst stoornissen is 28%. Negentig procent van alle mensen met een angststoornis heeft tenminste één episode of klinische depressie in hun leven. Een emotionele stoornis brengt vijf risicofactoren met zich mee.

Dit brengt hoge kosten met zich mee. Er wordt veel onderzoek gedaan om de oorzaak van depressie en angst te begrijpen en de beste behandeling te vinden.

Risicofactoren voor angst en depressie

Stressvolle levensgebeurtenissen

Het Diathese-Stress Model van psychopathologie houdt in dat er sprake moet zijn van een predispositie of gevoeligheid (genetisch, sociaal etc.) en van stress voor de ontwikkeling van psychopathologie.

 

Stressvolle gebeurtenissen kunnen dus leiden tot emotionele stoornissen. Dit gebeurt in fases. Zo is er een alarmfase waarin de gebeurtenis komt, de weerstandsfase waarin er tegenstand wordt geboden, en de uitputtingsfase. In de uitputtingsfase gaat het meestal fout.

 

Het Hypothalamic-pituitary-adrenal (HPA) system:

Mensen met een angststoornis hebben vaak een overactief HPA. Dit komt door verminderde niveaus van glucocorticoïden receptoren in het brein. Theoretische modellen suggereren dat stressvolle gebeurtenissen de drempel voor stress activatie verlagen door invloed op het neurobiologisch systeem.

 

Stressvolle gebeurtenissen kunnen zorgen voor een verandering van de HPA en voor een lagere drempel van stress activatie. Een verandering in de HPA kan schadelijk zijn voor later in het leven. Dit hangt af van de amygdala, die invloed heeft op de activiteit van de HPA, en hoe gevoelig je bent voor stressvolle gebeurtenissen.

 

Temperament/persoonlijkheid

Temperament is moeilijk te meten. Het is lastig om een verband hiervoor aan te tonen. Dit heeft ermee te maken dat emotionele stoornissen al aanwezig is, dus het temperament voor het begin hiervan kan niet gemeten worden. Een oplossing hiervoor kan zijn dat temperament al bij een jonge leeftijd wordt gemeten, voordat er sprake is van een stoornis. Dan kan er gekeken worden of mensen een stoornis ontwikkelingen en of temperament hiervoor een voorspeller is.

Twee affectieve dimensies spelen een rol in de ontwikkeling van emotionele stoornissen:

  • Neuroticisme-negatieve affectiviteit (N-NA):

Bij N-NA is er sprake van een staat waarin boosheid, angst en walging voorkomt. Een laag NA betekent kalmte, een hoog NA betekent neuroticisme en angst.

  • Extraversie-positieve affectiviteit (E-PA):

Bij E-PA is er sprake van een positieve staat, zoals enthousiasme, energiek en zelfvertrouwen. Bij een laag PA is er sprake van droevigheid, bij een hoog PA is er sprake van extraversie.

De NA en PA zijn onafhankelijk van elkaar en de NA is een belangrijke factor voor angst en depressie.

 

Neurobiologisch mechanisme

Emotionele stoornissen worden gekenmerkt door onderbrekingen in het neurale circuit, dat onderliggend is aan emotie. Het is wederom lastig om een verband/oorzaak aan te tonen. Angststoornissen gaan vaak wel gepaard met een verhoogde activatie van de amygdala.

Emotionele stoornissen zie je meestal terug aan de asymmetrie van het brein. Bij schade aan de linkerkant is er sprake van een depressie, schade aan de rechterkant betekent euforie. Vooral schade aan de linker prefrontale cortex resulteert in een depressie. Prefrontale asymmetrie is dan ook risicofactor voor het ontwikkelen van een depressie.

EEG en PET laten een verminderde activiteit/ verminderde bloedstroom zien de linker prefrontale cortex bij mensen met een gediagnosticeerde depressie. Wanneer het gaat om de rechter prefrontale cortex is juist een verhoogde activiteit gerelateerd aan hogere depressie scores.

Cognitieve factoren

Cognitieve factoren spelen een causale rol in de ontwikkeling van emotionele stoornissen. Zo zijn er fouten (biases) in zelfperceptie en in het motivatie proces. Mensen zien zichzelf bijvoorbeeld meer positief. Deze zelfperceptie gaat vaak fout bij een depressie.

 

Fouten kunnen ontstaan in aandacht, beoordeling en interpretatie, en geheugen. Zo is er voor aandacht de aandachtsfout, waarin er meer gelet wordt op negatieve informatie. Dit kan onbewust en automatisch gaan. Dit gebeurt vooral veel bij mensen met een depressie of angststoornis. Er is voornamelijk veel bewijs voor een bias tot bedreigende stimuli bij angststoornissen.

 

 Dit kan gemeten worden door de Stroop taak, waarbij er langzamer werd gereageerd op de kleur als er een woord negatieve informatie bevat. Bij een Emotionele Strooptaak trekt dan ook de betekenis de aandacht, er is hier geen sprake van een conflict tussen kleur en betekenis van het woord.

 

Daarnaast bestaat de obsessieve-compulsieve stoornis. Hierbij wordt er gestreefd naar perfectie en wordt er strak aan regels gehouden. Ook dit is geassocieerd met een angststoornis. Dit heeft ermee te maken dat als deze mensen fouten maken, zij dit catastrofaal vinden en denken dat dit grote consequenties heeft voor hen en voor anderen. Hierdoor checken zij veel dingen en handelen ze dus obsessief en compulsief.

 

Fouten worden altijd gemaakt door mensen, omdat we maar beperkte kennis hebben. We weten soms niet de oplossing of hebben een vaardigheid niet aangeleerd. Volledige kennis over iets zal resulteren in weinig aandacht, omdat sommige dingen vaak een automatisme zijn geworden (zoals lopen). Dit soort zaken (snel en flexibel gedrag) is vaak verstoord in een stoornis. De vraag is ook of we in staat zijn om fouten te zien.

Uit de Go/ No-Go taak blijkt dat als er een fout wordt gedetecteerd, dit het gedrag verandert. Er ontstaat een reflectie die gerelateerd is aan de fout, vaak negatief (error-related-negativity, oftewel ERN). De posterior mediale frontale cortex zorgt voor het inzien van de eigen fouten. Vervolgens kan er gecorrigeerd worden, geleerd worden, of langzamer aan gedaan worden.

 

Er is sprake van een verhoogde ERN bij een obsessieve-compulsieve stoornis, en een verlaagde ERN bij mensen die lijden aan borderline. Hierbij is er sprake van impulsiviteit en snelle gemoedsveranderingen. Een verlaagde ERN komt verder voor bij ernstige depressies en bij schizofrenie. Een verhoogde ERN komt ook voor bij het Tourette syndroom en bij angststoornissen. ERN is een belangrijke factor als het gaat om gevoeligheid en risico voor emotionele stoornissen

 

Conclusies van dit HC:

  • DSM 4 heeft een categorische benadering ten opzichte van de dimensionele benadering van de DSM 5
  • Emotionele stoornissen komen veel voor en brengen veel kosten met zich mee
  • Er bestaan verschillende risico factoren voor de ontwikkeling van angst en depressie

 

  • HPA speelt een belangrijke rol in stressgerelateerde fysiologische responsen.
  • Hyperactiviteit van HPA resulteert in een continue afgifte van cortisol met negatieve gevolgen voor de gezondheid
  • Patiënten met angst en depressie worden vaak gekarakteriseerd met hyperactiviteit van HPA

 

  • Temperament, vooral N-NA wordt geassocieerd met gevoeligheid (vulnerability)
  • Er bestaat een complexe cyclus tussen temperament en stressvolle levensgebeurtenissen

 

  • Emotionele circuits in de hersenen zijn vaak betrokken bij angst en depressie
  • Frontale asymmetrie, verhoogde amygdala activiteit en verminderde top-down controle

 

  • Cognitieve fouten (biases) zijn vaak aanwezig in emotionele stoornissen
  • Veranderingen van aandachtsfouten (attentional biases) suggereren een causale rol voor bias in emotionele stoornissen

 

  • Symptoom gedreven benadering: prestatie controle/fout detectie
  • ERN verhoogd bij angststoornissen, verminderd bij stoornissen gerelateerd aan impulsiviteit
  • ERN is mogelijk een belangrijk kenmerk voor gevoeligheid (vulnerability)

 

 

HC 10: Determinanten van veerkracht en welzijn

Bij positieve psychologie wordt de vraag gesteld wat het leven het meest waard maakt om te leven. Welzijn staat niet gelijk aan blijheid/geluk, het is belangrijk dat er dus een onderscheid is tussen beide.

Er lijkt een correlatie te zijn tussen subjectief welzijn (SJW) en koopkracht. Er is een grote groei in onderzoek naar determinanten van SJW, we weten echter nog relatief weinig hierover.

 

Veerkracht is de capaciteit van mensen om tegenspoed te overkomen. Hoewel er grote individuele verschillen zijn, is veerkracht is eerder de norm dan een uitzondering. Studies tonen aan dat sociale steun en een hechte familie een belangrijke rol spelen hierbij. Er zijn echter weinig longitudinale studies uitgevoerd. Een hoog positief affect (E-PA, zie college 9) en een hoge interne locus van controle dragen ook bij aan de veerkracht van iemand.

Verder kan blootstelling aan stress een beschermend effect hebben wanneer men wordt blootgesteld aan een nieuw trauma. Uit onderzoek van Regehr et al. (2000) bleek dat herhaalde blootstelling aan traumatische gebeurtenissen zorgde voor een verhoogde interne locus van controle.

Een vermijdende coping stijl is een risicofactor voor het ontwikkelen van PTSS. Een actie georiënteerde coping strategie is juist een factor die zorgt voor veerkracht.

 

Het MAOA (Monoamine Oxidase) gen wordt gezien als het ‘warrior’ of het ‘worrier’ gen.

Slechte behandeling (maltreatment) in combinatie met een lage expressie van het gen zorgt voor een verhoogde kans op een conductie stoornis, asociaal gedrag en gewelddadige misdrijven. Slechte behandeling (maltreatment) in combinatie met een hoge expressie van het gen zorgt voor een verlaagde kans op het ontwikkelen hiervan.

Het Dopamine COMT gen heeft te maken met langzaam en snel werkende enzymen. Onder normale omstandigheden is de langzame werking voordelig. Het wordt geassocieerd met hoger IQ en betere executieve functies. Echter bij stress wordt de dopamine in de frontale cortex verhoogd, dan is de snelle werking voordelig.

Rutter (2007) stelt dat veerkracht niet op een karaktertrek lijkt, omdat de belangrijkste invloeden ervan waarschijnlijk buiten de persoon zelf liggen.

Echter, mensen met een hoog E-PA hebben een hogere kans op het hebben van een groter netwerk van vrienden etc.

 

Uit onderzoek van Bruner en Postman (1947) is gebleken dat hoge angst geassocieerd kan worden met de bedreiging bias. Mensen met een bedreiging vermijdende/onderdrukkende coping stijl scoren laag op angst, maar hoog op defensiefheid (defensiveness).

 

Uit de dot-probe taak kwam dat hoge angst waakzaamheid voor bedreiging laat zien. Lage angst liet geen bias zien. Onderdrukkers lieten een sterke bias voor het vermijden van angst zien.

 

Geluk bestaat uit drie componenten (Seligman, 2002):

  • Positief affect
  • Betekenis
  • Betrokkenheid (engagement) of ‘flow’

 

Het gevoel van controle is cruciaal voor SJW en positieve geestelijke gezondheid. Het heeft zelfs een positief effect wanneer de controle denkbeeldig is

Uit een onderzoek van Rodin; Rodin en Langer kwam dat het zorgen voor een plant voor 6 maanden het SJW van mensen in een verzorgingstehuis vergrootte. Verder is uit onderzoek van Schulz en Hanusa gebleken dat de controle over de kalender/tijdindeling het SJW verhoogde.

Depressieve mensen laten geen illusie van controle zien en overschatten andermans controle.

 

Mensen zijn erg inaccuraat in het voorspellen van wat hen blij of verdrietig zal maken. WE onderschatten ons vermogen om ons aan te passen. De impact bias is de neiging om de lengte of de intensiteit van toekomstige gevoelens te overschatten.

Interne en externe factoren zijn belangrijk voor geluk (happiness), maar individuele verschillen moduleren de effecten.

 

De neurotransmitter dopamine speelt een belangrijke rol bij het beloningsysteem van de hersenen. Dit wordt afgegeven in de prefrontale cortex en resulteert in cognitieve flexibiliteit. Het speelt ook een belangrijke rol in de controle van fouten (error monitoring). Hogere niveaus van dopamine resulteren ook in verhoogde ERN’s (zie college 9).

Er is weinig onderzoek gedaan naar de rol van de controle van foute en ERN. Larson (2010) stelt dat een verlaagde ERN zorgt voor een hoge tevredenheid met het leven.

 

Mindfulness meditatie liet op de EEG een verhoogde linkszijdige prefrontale activatie zien. De groep liet vooral een betere functionering van het immuunsysteem zien.

 

Emoties voorzien ons van cruciale sociale sleutels (social keys) om mee te doen aan toenadering of vermijding gedrag.

 

Verschillende psychiatrische stoornissen worden geassocieerd met disfuncties in (delen van) de prefrontale cortex: Schizofrenie, psychopathie, depressie, OCD, autisme etc.

Deze stoornissen worden ook gekarakteriseerd door ernstige stoornissen in sociaal gedrag: agressie, sociaal terugtrekken, sociale angst, problemen met empathie etc.

Een sociaal cognitief perspectief is dus essentieel om ons begrip van psychiatrische stoornissen te verbeteren.

 

Gezichtsuitdrukkingen zijn belangrijke input voor sociale interactie en communicatie. Een recht gerichte blik is mogelijk een teken van het begin van een interactie. De uitdrukking zorgen voor informatie over emoties en mentale toestanden.

 

Individuen met psychopathie laten eerder een toenadering reactie dan een vermijdingsreactie zien op boze gezichten. Een hoge status wordt geassocieerd met een toenadering tot boosheid. Een lage status met vermijding van boosheid. Mensen met psychopathie schrijven zichzelf een hoge status toe en zoeken dus toenadering tot boosheid en daarmee bedreiging.

 

Mensen met psychopathie worden gekarakteriseerd door een falen om efficiënt hun gedrag aan te passen als reactie op aversieve gebeurtenissen. Dit suggereert een tekort in fouten controle (error monitoring). Echter onderzoek heeft laten zien dat automatische fouten detectie processen intact lijken te zijn. Maar meer gecontroleerde processen zoals het leren van fouten lijkt gecompromitteerd.

Wat cruciaal is, is dat de kernsymptomen van psychopathie zich laten zien tijdens de interactie met anderen.

 

Conclusies:

  • In overeenkomst met lab studies, laten individuen met psychopathie geen verstoringen in het automatisch verwerken de eigen fouten zien.
  • Belangrijk is dat recente studie echter laten zien dat er specifieke verstoring zijn in de controle (monitoring) van andermans acties
  • Er is neuropsychologische steun voor suggesties dat psychopathie geassocieerd is met stoornissen in der verwerking van sociale informatie
  • De verminderde neurale activiteit na de observatie van zowel correcte als niet correcte reacties bij mensen met psychopathie is een duidelijke indicatie dat de prestatie controle (performance monitoring) is verstoord in sociale contexten.
  • Dit kan mogelijk een belangrijke rol spelen in de abnormale verwerving van sociaal gedrag, waarschijnlijk ook het veranderen van fases van gedragsaanpassing en sociaal leren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
942