TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #3


Oefenvragen van Mens tot Cel

Let op: in de PDFs die rechts op deze pagina gedownload kunnen worden zitten nog 2 tentamens! :-)

1. Wat is een eigenschap van lysosomen?

A: Zij hebben een dubbel membraan

B: Er vinden afbraakprocessen plaats

C: Zij zijn betrokken bij de productie van eiwitten

D: Zij produceren energie in de vorm van ATP.

2. Wat bedoelt men met transcriptie?

A: RNA synthese

B: DNA synthese

C: Eiwitsynthese

D: Aminozuursynthese

3. In welke fase van de celcyclus verkeerd de cel in een rust-status?

A: Metafase

B: Profase

C: Interfase

D: Anafase

E: Telofase

4. Welke nucleotide komt niet in het RNA voor, maar wel in het DNA?

A: Cytosine

B: Guanine

C: Uracil

D: Thymine

5. Welke arterie, van de onderstaande arteriae, is GEEN tak van de truncus coeliacus?

A: a. lienalis

B: a. gastrica sinistra

C: a. mesenterica superior

D: a. hepatica communis

6. Welke van de onderstaande structuren zijn gelegen in het ligamentum hepatoduodenale?

A: v. portae, ductus choledochus, a. hepatica propria

B: c. portae, ductus pancreaticus, a hepatica propria

C: v. hepatica, ductus choledochus, a. hepatica propria

D: v. hepatica, ductus choledochus, truncus coeliacus.

7. Wat is waar over de pancreas?

A: Het is verbonden met het omentum minus

B: Het ligt intraperitoneaal

C: Het is verboven met het omentum majus

D: Het ligt retroperitoneaal

8. In welke ductus bevinden zich GEEN galstenen?

A: Choledochus

B: Thoracicus

C: Cysticus

D: Hepaticus

9. In het epitheel dat een plaat van Peyer bedekt, bevinden zich de volgende gespecialiseerde cellen:

A: Goblet cellen

B: M-cellen

C: B-cellen

D: Paneth cellen

10. Welke van de onderstaande stellingen is juist?

A: Veneus bloed uit de milt komt uit in de vena porta

B: Splenomegalie ontbreekt bij een septische shock

C: Antilichaamproductie door de milt is verwaarloosbaar/gering

D: Hematopoiese in de milt treedt alleen op voor de geboorte.

11. Annelies is 1,70 meter land en zij weegt 80 kg. In het afgelopen half jaar is zij onbedoeld 5 kg lichaamsgewicht verloren. Wat kan men over de voedingstoestand van Annelies concluderen?

A: Annelies is goed gevoed

B: Annelies is overvoed

C: De voedingstoestand van Annelies is matig

D: De voedingstoestand van Annelies is slecht

Antwoorden bij oefenvragen van Mens tot Cel

1: B

2: A

3: C

4: D

5: C

6: A

7: D

8: B

9: B

10: A

11: C

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Oefenvragen van mens tot cel

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #3

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #3


Oefenvragen van Mens tot Cel

Let op: in de PDFs die rechts op deze pagina gedownload kunnen worden zitten nog 2 tentamens! :-)

1. Wat is een eigenschap van lysosomen?

A: Zij hebben een dubbel membraan

B: Er vinden afbraakprocessen plaats

C: Zij zijn betrokken bij de productie van eiwitten

D: Zij produceren energie in de vorm van ATP.

2. Wat bedoelt men met transcriptie?

A: RNA synthese

B: DNA synthese

C: Eiwitsynthese

D: Aminozuursynthese

3. In welke fase van de celcyclus verkeerd de cel in een rust-status?

A: Metafase

B: Profase

C: Interfase

D: Anafase

E: Telofase

4. Welke nucleotide komt niet in het RNA voor, maar wel in het DNA?

A: Cytosine

B: Guanine

C: Uracil

D: Thymine

5. Welke arterie, van de onderstaande arteriae, is GEEN tak van de truncus coeliacus?

A: a. lienalis

B: a. gastrica sinistra

C: a. mesenterica superior

D: a. hepatica communis

6. Welke van de onderstaande structuren zijn gelegen in het ligamentum hepatoduodenale?

A: v. portae, ductus choledochus, a. hepatica propria

B: c. portae, ductus pancreaticus, a hepatica propria

C: v. hepatica, ductus choledochus, a. hepatica propria

D: v. hepatica, ductus choledochus, truncus coeliacus.

7. Wat is waar over de pancreas?

A: Het is verbonden met het omentum minus

B: Het ligt intraperitoneaal

C: Het is verboven met het omentum majus

D: Het ligt retroperitoneaal

8. In welke ductus bevinden zich GEEN galstenen?

A: Choledochus

B: Thoracicus

C: Cysticus

D: Hepaticus

9. In het epitheel dat een plaat van Peyer bedekt, bevinden zich de volgende gespecialiseerde cellen:

A: Goblet cellen

B: M-cellen

C: B-cellen

D: Paneth cellen

10. Welke van de onderstaande stellingen is juist?

A: Veneus bloed uit de milt komt uit in de vena porta

B: Splenomegalie ontbreekt bij een septische shock

C: Antilichaamproductie door de milt is verwaarloosbaar/gering

D: Hematopoiese in de milt treedt alleen op voor de geboorte.

11. Annelies is 1,70 meter land en zij weegt 80 kg. In het afgelopen half jaar is zij onbedoeld 5 kg lichaamsgewicht verloren. Wat kan men over de voedingstoestand van Annelies concluderen?

A: Annelies is goed gevoed

B: Annelies is overvoed

C: De voedingstoestand van Annelies is matig

D: De voedingstoestand van Annelies is slecht

Antwoorden bij oefenvragen van Mens tot Cel

1: B

2: A

3: C

4: D

5: C

6: A

7: D

8: B

9: B

10: A

11: C

Access: 
Public
Oefententamens Van mens tot Cel

Oefententamens Van mens tot Cel

Oefenvragen voor het tentamen van Mens tot cel - jaar 1 geneeskunde Universiteit leiden


Let op: in de PDFs die rechts op deze pagina gedownload kunnen worden zitten nog 2 tentamens! :-)

Oefenvragen van Mens tot cel, Geneeskunde jaar 1, Universiteit Leiden

1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

A: interfase

B: profase

C: anafase

D: cytokinese

2. Een SNP (single nucleotide polymorphism) is een plaats in het genoom waar de genetische informatie op één nucleotide varieert tussen individuen. Zelden is een enkelvoudige SNP verantwoordelijk voor een ziektebeeld. Bij welke van onderstaande ziektes is dat wel het geval?

A: longkanker

B: cystic fibrosis

C: psoriasis

D: alzheimer

3. Cystic fibrosis is een autosomaal recessief overervende ziekte. Als beide ouders drager zijn van het gen (maar niet ziek zijn) is de kans op een kind met cystic fibrosis:

A: 0%

B: 25%

C: 50%

D: 100%.

4. Het overervingspatroon van psoriasis, constitutioneel eczeem en diabetes mellitus is:

A: multifactoriële overerving

B: autosomaal dominante overerving

C: autosomaal recessieve overerving

D: mitochondriële overerving.

5. Mevrouw A en meneer B willen graag kinderen. In de familie is Duchenne spierdystrofie aanwezig, een X chromosomaal recessief overervende aandoening. In welk van de volgende situaties treedt er een groot herhalingsrisico op Duchenne spierdystrofie op?

A: een zus van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

B: een broer van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

C: een broer van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

D: een zus van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie.

6. Nu het menselijk genoom in kaart is gebracht:

A: zijn testen voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

B: is prenatale diagnostiek voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

C: richt genomics onderzoek zich op de functie van tienduizenden genen

D: is de functie van tienduizenden genen bekend geworden.

7. Wat is de juiste volgorde van de eiwitsynthese, RNA synthese en DNA synthese?

A: replicatie, translatie, transcriptie

B: replicatie, transcriptie, translatie

C: translatie, transcriptie, replicatie

D: transcriptie, translatie, replicatie.

8. In een familie hebben drie kinderen in hetzelfde gezin (twee jongens, een meisje) dezelfde erfelijke aandoening. Verder heeft niemand in de familie de aandoening. Hoe erft deze aandoening waarschijnlijk over?

A: autosomaal dominant

B: autosomaal recessief

C: geslachtsgebonden dominant

D: geslachtsgebonden recessief.

9. Bij een eerste kind van een gezond echtpaar wordt een aandoening gediagnosticeerd die gewoonlijk autosomaal dominant overerft. Verder is er niemand in de familie bekend met deze aandoening. De ouders hebben geen minisymptomen en bij hen wordt geen mutatie aangetoond. Wat vertelt u over het risico bij een volgende.....read more

Access: 
JoHo members
Oefenvragen van mens tot cel

Oefenmateriaal van Mens tot Cel 1617

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #2

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #2


Oefenvragen van Mens tot cel, Geneeskunde jaar 1, Universiteit Leiden

1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

A: interfase

B: profase

C: anafase

D: cytokinese

2. Een SNP (single nucleotide polymorphism) is een plaats in het genoom waar de genetische informatie op één nucleotide varieert tussen individuen. Zelden is een enkelvoudige SNP verantwoordelijk voor een ziektebeeld. Bij welke van onderstaande ziektes is dat wel het geval?

A: longkanker

B: cystic fibrosis

C: psoriasis

D: alzheimer

3. Cystic fibrosis is een autosomaal recessief overervende ziekte. Als beide ouders drager zijn van het gen (maar niet ziek zijn) is de kans op een kind met cystic fibrosis:

A: 0%

B: 25%

C: 50%

D: 100%.

4. Het overervingspatroon van psoriasis, constitutioneel eczeem en diabetes mellitus is:

A: multifactoriële overerving

B: autosomaal dominante overerving

C: autosomaal recessieve overerving

D: mitochondriële overerving.

5. Mevrouw A en meneer B willen graag kinderen. In de familie is Duchenne spierdystrofie aanwezig, een X chromosomaal recessief overervende aandoening. In welk van de volgende situaties treedt er een groot herhalingsrisico op Duchenne spierdystrofie op?

A: een zus van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

B: een broer van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

C: een broer van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

D: een zus van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie.

6. Nu het menselijk genoom in kaart is gebracht:

A: zijn testen voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

B: is prenatale diagnostiek voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

C: richt genomics onderzoek zich op de functie van tienduizenden genen

D: is de functie van tienduizenden genen bekend geworden.

7. Wat is de juiste volgorde van de eiwitsynthese, RNA synthese en DNA synthese?

A: replicatie, translatie, transcriptie

B: replicatie, transcriptie, translatie

C: translatie, transcriptie, replicatie

D: transcriptie, translatie, replicatie.

8. In een familie hebben drie kinderen in hetzelfde gezin (twee jongens, een meisje) dezelfde erfelijke aandoening. Verder heeft niemand in de familie de aandoening. Hoe erft deze aandoening waarschijnlijk over?

A: autosomaal dominant

B: autosomaal recessief

C: geslachtsgebonden dominant

D: geslachtsgebonden recessief.

9. Bij een eerste kind van een gezond echtpaar wordt een aandoening gediagnosticeerd die gewoonlijk autosomaal dominant overerft. Verder is er niemand in de familie bekend met deze aandoening. De ouders hebben geen minisymptomen en bij hen wordt geen mutatie aangetoond. Wat vertelt u over het risico bij een volgende zwangerschap van deze ouders?

A: het gaat waarschijnlijk om een nieuwe mutatie, het herhalingsrisico is iets verhoogd

B: de ouders zijn waarschijnlijk beide drager, het herhalingsrisico is 25%

C: aangezien niemand in.....read more

Access: 
Public
TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #3

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #3


Oefenvragen van Mens tot Cel

Let op: in de PDFs die rechts op deze pagina gedownload kunnen worden zitten nog 2 tentamens! :-)

1. Wat is een eigenschap van lysosomen?

A: Zij hebben een dubbel membraan

B: Er vinden afbraakprocessen plaats

C: Zij zijn betrokken bij de productie van eiwitten

D: Zij produceren energie in de vorm van ATP.

2. Wat bedoelt men met transcriptie?

A: RNA synthese

B: DNA synthese

C: Eiwitsynthese

D: Aminozuursynthese

3. In welke fase van de celcyclus verkeerd de cel in een rust-status?

A: Metafase

B: Profase

C: Interfase

D: Anafase

E: Telofase

4. Welke nucleotide komt niet in het RNA voor, maar wel in het DNA?

A: Cytosine

B: Guanine

C: Uracil

D: Thymine

5. Welke arterie, van de onderstaande arteriae, is GEEN tak van de truncus coeliacus?

A: a. lienalis

B: a. gastrica sinistra

C: a. mesenterica superior

D: a. hepatica communis

6. Welke van de onderstaande structuren zijn gelegen in het ligamentum hepatoduodenale?

A: v. portae, ductus choledochus, a. hepatica propria

B: c. portae, ductus pancreaticus, a hepatica propria

C: v. hepatica, ductus choledochus, a. hepatica propria

D: v. hepatica, ductus choledochus, truncus coeliacus.

7. Wat is waar over de pancreas?

A: Het is verbonden met het omentum minus

B: Het ligt intraperitoneaal

C: Het is verboven met het omentum majus

D: Het ligt retroperitoneaal

8. In welke ductus bevinden zich GEEN galstenen?

A: Choledochus

B: Thoracicus

C: Cysticus

D: Hepaticus

9. In het epitheel dat een plaat van Peyer bedekt, bevinden zich de volgende gespecialiseerde cellen:

A: Goblet cellen

B: M-cellen

C: B-cellen

D: Paneth cellen

10. Welke van de onderstaande stellingen is juist?

A: Veneus bloed uit de milt komt uit in de vena porta

B: Splenomegalie ontbreekt bij een septische shock

C: Antilichaamproductie door de milt is verwaarloosbaar/gering

D: Hematopoiese in de milt treedt alleen op voor de geboorte.

11. Annelies is 1,70 meter land en zij weegt 80 kg. In het afgelopen half jaar is zij onbedoeld 5 kg lichaamsgewicht verloren. Wat kan men over de voedingstoestand van Annelies concluderen?

A: Annelies is goed gevoed

B: Annelies is overvoed

C: De voedingstoestand van Annelies is matig

D: De voedingstoestand van Annelies is slecht

Antwoorden bij oefenvragen van Mens tot Cel

1: B

2: A

3: C

4: D

5: C

6: A

7: D

8: B

9: B

10: A

11: C

Access: 
Public
Oefententamens Van mens tot Cel

Oefententamens Van mens tot Cel

Oefenvragen voor het tentamen van Mens tot cel - jaar 1 geneeskunde Universiteit leiden


Let op: in de PDFs die rechts op deze pagina gedownload kunnen worden zitten nog 2 tentamens! :-)

Oefenvragen van Mens tot cel, Geneeskunde jaar 1, Universiteit Leiden

1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

A: interfase

B: profase

C: anafase

D: cytokinese

2. Een SNP (single nucleotide polymorphism) is een plaats in het genoom waar de genetische informatie op één nucleotide varieert tussen individuen. Zelden is een enkelvoudige SNP verantwoordelijk voor een ziektebeeld. Bij welke van onderstaande ziektes is dat wel het geval?

A: longkanker

B: cystic fibrosis

C: psoriasis

D: alzheimer

3. Cystic fibrosis is een autosomaal recessief overervende ziekte. Als beide ouders drager zijn van het gen (maar niet ziek zijn) is de kans op een kind met cystic fibrosis:

A: 0%

B: 25%

C: 50%

D: 100%.

4. Het overervingspatroon van psoriasis, constitutioneel eczeem en diabetes mellitus is:

A: multifactoriële overerving

B: autosomaal dominante overerving

C: autosomaal recessieve overerving

D: mitochondriële overerving.

5. Mevrouw A en meneer B willen graag kinderen. In de familie is Duchenne spierdystrofie aanwezig, een X chromosomaal recessief overervende aandoening. In welk van de volgende situaties treedt er een groot herhalingsrisico op Duchenne spierdystrofie op?

A: een zus van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

B: een broer van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

C: een broer van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

D: een zus van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie.

6. Nu het menselijk genoom in kaart is gebracht:

A: zijn testen voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

B: is prenatale diagnostiek voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

C: richt genomics onderzoek zich op de functie van tienduizenden genen

D: is de functie van tienduizenden genen bekend geworden.

7. Wat is de juiste volgorde van de eiwitsynthese, RNA synthese en DNA synthese?

A: replicatie, translatie, transcriptie

B: replicatie, transcriptie, translatie

C: translatie, transcriptie, replicatie

D: transcriptie, translatie, replicatie.

8. In een familie hebben drie kinderen in hetzelfde gezin (twee jongens, een meisje) dezelfde erfelijke aandoening. Verder heeft niemand in de familie de aandoening. Hoe erft deze aandoening waarschijnlijk over?

A: autosomaal dominant

B: autosomaal recessief

C: geslachtsgebonden dominant

D: geslachtsgebonden recessief.

9. Bij een eerste kind van een gezond echtpaar wordt een aandoening gediagnosticeerd die gewoonlijk autosomaal dominant overerft. Verder is er niemand in de familie bekend met deze aandoening. De ouders hebben geen minisymptomen en bij hen wordt geen mutatie aangetoond. Wat vertelt u over het risico bij een volgende.....read more

Access: 
JoHo members

Van mens tot cel: TentamenTests - Studiebundel

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #1

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #1

Bevat een blokspecifiek oefententamen met antwoorden uit voorgaande collegejaren.


Oefententamen 1

1. Doormiddel van merkel lichaampjes kan men drukveranderingen en vervormingen voelen (de tastzin). Deze lichaampjes bevinden zich in de huid, maar in welk deel van de huid bevinden zich de merkel lichaampjes?

A: Epidermis
B: Dermis
C: Hypodermis

2. De darmen hebben verschillende liggingen, welk deel van de darmen ligt intraperitoneaal gelegen?

A: Colon ascendens
B: Colon sigmoideus
C: Rectum
D: Duodenum

3. Het colon ascendens en het duodenum liggen secundair retroperitoneaal en het rectum heeft sub peritoneale ligging. Paracelluair transport is transport van moleculen dat tussen de cellen door gaat. Welk eiwit heeft een belangrijke rol in dit paracelluaire transport?

A: Connexine
B: Integrine
C: Cadherine
D: Claudine

4. Claudine (tevens ook occludine, echter is dit niet een antwoordmogelijkheid) is een onderdeel van de tight junction. Paracelluaire transport vindt plaats langs/door de tight junctions. Nadat een bot gebroken is zijn er in het herstelproces verschillende stadia van elkaar te onderscheiden. Ook zijn er verschillende cellen aanwezig in bepaalde perioden nadat het bot gebroken is. Één type cel dat als eerste verschijnt op de plek van een botbreuk in het herstelproces is:

A: Fibroblast
B: Neutrofiele granulocyt
C: Osteoprogenitor cel
D: Chondroblast

5. Vul de juiste structuur in op de ontbrekende puntjes: … levert een bijdrage aan het maternale deel van de placenta.

A: Trophoblast
B: Epiblast
C: Decidua
D: Allantois

6. De trophoblast levert een bijdrage aan het foetale deel van de placenta. Tijdens de vorming van collageen wordt een bepaald aminozuur gehydroxyleerd, welk aminozuur wordt gehydroxyleerd bij de vorming van collageen?

A: Cysteine
B: Methionine
C: Proline
D: Glycine

7. De N. laryngeus recurrens heeft een belangrijke rol bij de aansturing en de coördinatie van het slikproces. Een enkelzijdige uitval van deze nervus heeft een kenmerkend klachtenpatroon. Welke klacht kan een enkelzijdige uitval van de N. laryngeus recurrens geven tijdens het slikken?

A: Gestoorde passage van de voedselbolus
B: Nasale regurgitatie
C: Aspiratie
D: Reflux van de maaginhoud

8. Bij aspiratie is er sprake van een verslikking. Dit komt doordat bij een enkelzijdige uitval van de N. laryngeus recurrens de stembanden niet worden aangestuurd en dus stil staan. Hierdoor kan de larynx zich niet goed sluiten. Geef de juiste omschrijving van het begrip ‘mediane halscyste’.

A: Een kieuwboog afwijking
B: Een uiting van een vergrote lymfeknoop
C: Een aanlegstoornis van de schildklier
D: Een maligne aandoening met vochtholte

9. Men spreekt van een ‘laterale halscyste’ wanneer er een afwijking in de kieuwboog is. De ondergrens van de longen verschilt bij inspiratie (inademen) en expiratie (uitademen). Op welke hoogte naast de wervelkolom bevindt zich de.....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #2

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #2


Oefenvragen van Mens tot cel, Geneeskunde jaar 1, Universiteit Leiden

1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

A: interfase

B: profase

C: anafase

D: cytokinese

2. Een SNP (single nucleotide polymorphism) is een plaats in het genoom waar de genetische informatie op één nucleotide varieert tussen individuen. Zelden is een enkelvoudige SNP verantwoordelijk voor een ziektebeeld. Bij welke van onderstaande ziektes is dat wel het geval?

A: longkanker

B: cystic fibrosis

C: psoriasis

D: alzheimer

3. Cystic fibrosis is een autosomaal recessief overervende ziekte. Als beide ouders drager zijn van het gen (maar niet ziek zijn) is de kans op een kind met cystic fibrosis:

A: 0%

B: 25%

C: 50%

D: 100%.

4. Het overervingspatroon van psoriasis, constitutioneel eczeem en diabetes mellitus is:

A: multifactoriële overerving

B: autosomaal dominante overerving

C: autosomaal recessieve overerving

D: mitochondriële overerving.

5. Mevrouw A en meneer B willen graag kinderen. In de familie is Duchenne spierdystrofie aanwezig, een X chromosomaal recessief overervende aandoening. In welk van de volgende situaties treedt er een groot herhalingsrisico op Duchenne spierdystrofie op?

A: een zus van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

B: een broer van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

C: een broer van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie

D: een zus van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie.

6. Nu het menselijk genoom in kaart is gebracht:

A: zijn testen voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

B: is prenatale diagnostiek voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen

C: richt genomics onderzoek zich op de functie van tienduizenden genen

D: is de functie van tienduizenden genen bekend geworden.

7. Wat is de juiste volgorde van de eiwitsynthese, RNA synthese en DNA synthese?

A: replicatie, translatie, transcriptie

B: replicatie, transcriptie, translatie

C: translatie, transcriptie, replicatie

D: transcriptie, translatie, replicatie.

8. In een familie hebben drie kinderen in hetzelfde gezin (twee jongens, een meisje) dezelfde erfelijke aandoening. Verder heeft niemand in de familie de aandoening. Hoe erft deze aandoening waarschijnlijk over?

A: autosomaal dominant

B: autosomaal recessief

C: geslachtsgebonden dominant

D: geslachtsgebonden recessief.

9. Bij een eerste kind van een gezond echtpaar wordt een aandoening gediagnosticeerd die gewoonlijk autosomaal dominant overerft. Verder is er niemand in de familie bekend met deze aandoening. De ouders hebben geen minisymptomen en bij hen wordt geen mutatie aangetoond. Wat vertelt u over het risico bij een volgende zwangerschap van deze ouders?

A: het gaat waarschijnlijk om een nieuwe mutatie, het herhalingsrisico is iets verhoogd

B: de ouders zijn waarschijnlijk beide drager, het herhalingsrisico is 25%

C: aangezien niemand in.....read more

Access: 
Public
TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #3

TentamenTests bij Van Mens tot Cel - Geneeskunde UL - #3


Oefenvragen van Mens tot Cel

Let op: in de PDFs die rechts op deze pagina gedownload kunnen worden zitten nog 2 tentamens! :-)

1. Wat is een eigenschap van lysosomen?

A: Zij hebben een dubbel membraan

B: Er vinden afbraakprocessen plaats

C: Zij zijn betrokken bij de productie van eiwitten

D: Zij produceren energie in de vorm van ATP.

2. Wat bedoelt men met transcriptie?

A: RNA synthese

B: DNA synthese

C: Eiwitsynthese

D: Aminozuursynthese

3. In welke fase van de celcyclus verkeerd de cel in een rust-status?

A: Metafase

B: Profase

C: Interfase

D: Anafase

E: Telofase

4. Welke nucleotide komt niet in het RNA voor, maar wel in het DNA?

A: Cytosine

B: Guanine

C: Uracil

D: Thymine

5. Welke arterie, van de onderstaande arteriae, is GEEN tak van de truncus coeliacus?

A: a. lienalis

B: a. gastrica sinistra

C: a. mesenterica superior

D: a. hepatica communis

6. Welke van de onderstaande structuren zijn gelegen in het ligamentum hepatoduodenale?

A: v. portae, ductus choledochus, a. hepatica propria

B: c. portae, ductus pancreaticus, a hepatica propria

C: v. hepatica, ductus choledochus, a. hepatica propria

D: v. hepatica, ductus choledochus, truncus coeliacus.

7. Wat is waar over de pancreas?

A: Het is verbonden met het omentum minus

B: Het ligt intraperitoneaal

C: Het is verboven met het omentum majus

D: Het ligt retroperitoneaal

8. In welke ductus bevinden zich GEEN galstenen?

A: Choledochus

B: Thoracicus

C: Cysticus

D: Hepaticus

9. In het epitheel dat een plaat van Peyer bedekt, bevinden zich de volgende gespecialiseerde cellen:

A: Goblet cellen

B: M-cellen

C: B-cellen

D: Paneth cellen

10. Welke van de onderstaande stellingen is juist?

A: Veneus bloed uit de milt komt uit in de vena porta

B: Splenomegalie ontbreekt bij een septische shock

C: Antilichaamproductie door de milt is verwaarloosbaar/gering

D: Hematopoiese in de milt treedt alleen op voor de geboorte.

11. Annelies is 1,70 meter land en zij weegt 80 kg. In het afgelopen half jaar is zij onbedoeld 5 kg lichaamsgewicht verloren. Wat kan men over de voedingstoestand van Annelies concluderen?

A: Annelies is goed gevoed

B: Annelies is overvoed

C: De voedingstoestand van Annelies is matig

D: De voedingstoestand van Annelies is slecht

Antwoorden bij oefenvragen van Mens tot Cel

1: B

2: A

3: C

4: D

5: C

6: A

7: D

8: B

9: B

10: A

11: C

Access: 
Public
Van Mens tot Cel: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
WorldSupporter and development goals
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2578 1