Psychological and Neurobiological Consequences of Child Abuse: Summaries, Study Notes and Practice Exams - UL
- 2601 keer gelezen
Lecture notes with Psychological Consequences Child Abuse at Leiden University - 2015/2016
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Kindermishandeling wordt geassocieerd met een verhoogd risico op de ontwikkeling van verschillende psychische problemen, waaronder major depressive disorder. Er is bewijs voor een sterke associatie tussen kindermishandeling en major depressive disorder. Hierbij is het belangrijk dat kindermishandeling niet alleen het risico op het ontwikkelen van een major depressive disorder verhoogt, maar het voorspelt ook de ernst en het verloop van de stoornis. Het is van belang om beter begrip te krijgen van de processen die het verband tussen kindermishandeling en depressie bemiddelen. Tot op heden hebben namelijk weinig studies gekeken naar psychologische processen die associaties tussen kindermishandeling en depressie bemiddelen. Deze studie onderzoekt drie potentiele mediatoren:
De variabelen zijn gekozen op basis van de volgende criteria:
Er zijn steeds meer aanwijzingen die de rol van emotieregulatie als mediator tussen kindermishandeling en het ontstaan van depressie ondersteunen. Tevens is er indirect bewijs dat kindermishandeling leidt tot problemen met de emotieregulatie, zoals problemen met begrip en het benoemen van affectieve toestanden, lage emotionele acceptie en het gebruik van onaangepaste emotieregulatie strategieën.
Verschillende onderzoekers suggereren dat vroege hechtingsstoornissen ervoor zorgen dat kindermishandeling bijdraagt aan het kwetsbaar zijn voor depressie op latere leeftijd. Er zijn aanwijzingen voor een relatie tussen kindermishandeling en onveilige gehechtheid in de volwassenheid. Hierbij is er sprake van twee onveilige hechtingsstijlen: vermijding en angst. Vermijden bestaat uit de neiging om nabijheid en intimiteit in relaties te ontwijken, terwijl angst verwijst naar gevoelens van onveiligheid en een tekort in hechte relaties.
Ervaringen van hopeloosheid kunnen leiden tot depressogenic inferential styles die worden gekenmerkt door de neiging om negatieve gebeurtenissen in het leven toe te schrijven aan interne, stabiele en wereldwijde oorzaken. Deze attributiestijl is een cognitieve risicofactor die interacteert met acute stressoren, die betrouwbaar depressieve reacties voorspellen na een stressvolle gebeurtenis.
In deze studie zijn de hierboven beschreven mediatoren gelijktijdig onderzocht in een groep mensen met een depressieve stoornis. Er zijn 3 hypotheses opgesteld:
Participanten zijn verworven via online forums en zelfhulporganisaties voor mensen met een depressie. Aan het onderzoek namen 340 participanten deel, die vloeiend Duits spraken, tussen de 18-65 jaar waren en een vermoedelijke.....read more
DNA-methylatie is een epi genetisch proces waarbij een methylgroep aan een histone wordt toegevoegd binnen het DNA-molecuul. Hierdoor veranderd de structuur van het DNA, waardoor er weefselspecifieke DNA-methylatie patronen worden gevormd. DNA-methylatie heeft een cruciale rol bij het bepalen van weefselspecifieke patronen van genexpressie.
Het feit dat DNA-methylatie een belangrijke rol speelt bij de specificatie van specifieke celtype programma’s, impliceert dat DNA-methylatie behouden wordt tijdens de levensduur van het weefsel. Hierdoor wordt er aangenomen dat DNA-methylatie patronen zeer bestand zijn tegen lichamelijk weefsel. Uit gegevens is naar voren gekomen dat DNA-methylatie betrokken zou kunnen zijn bij het verlenen van specifieke blootstelling van DNA en dat deze DNA-methylatie verschillen geassocieerd worden met stabiele fenotypen. Dit idee is van bijzonder belang voor de geestelijke gezondheidszorg en gedragsbiologie. Hier zijn genen-omgeving interacties vastgelegd en is de impact van de externe sociale omgeving op het gedrag en de ontwikkeling van de hersenen uitgebreid vastgesteld.
Workinghypothese: DNA-methylatie is een potentieel genomisch mechanisme voor aanpassing van duurzame genoomanalyse programma’s van de sociale omgeving
Er is een belangrijk onderdeel van de menselijke en dierlijke ontwikkeling bekend dat reageert op externe omgevingssignalen. Dit geldt met name voor mentale functies en gedrag, immuniteit en ontsteking en gezonde stofwisseling. Hierdoor wordt er gesteld dat DNA-methylatie zijn aandeel heeft in de vormig van de genoomfunctie in responsie op signalen uit de omgeving. Hierbij is de vroege periode in het leven bijzonder belangrijk. Sociale en fysieke milieu-signalen in de vroege periode zal het genoom dusdanig programmeren dat deze risico’s een levenslang voortzetten. Ervaring met ongunstige omgevingen in de vroege periode leveren signalen die immuniteit, hart reacties en mentale reacties beïnvloeden, die DNA-methylatie verandert in verschillende fysiologische systemen zoals hersenen en perifere systemen.
Moederlijke zorg speelt een cruciale rol in het toekomstige welzijn van haar nakomelingen. In deze studie is er onderzocht of natuurlijke variaties in moederzorg net na de geboorte, verschillen in DNA-methylatie aantonen die wellicht waargenomen fenotypische verschillen laten zien tussen de volwassennakomelingen. Deze volwassennakomelingen ervaarden of High licking (HL) en high grooming (HG) moederlijke zorg of Low licking (LL) en low grooming (LG) moederlijke zorg. Nakomelingen die LL moederlijke zorg ontvingen toonde een verhoogd gehalte van glucocorticoide in hun reactie op stress. Er is aangetoond dat variaties in moederlijke zorg leidt tot verschillen in epigenetisch programmeren. Die verschillen blijven zichtbaar in de volwassenheid. Ook is er gekeken of de veranderde DNA-methylatie omkeerbaar was, hier was geen sprake van. Vroege stress bij muizen veroorzaakt blijvende DNA-hypomethylatie in een belangrijk regulerend gebied van het arginine vasopressine gen, dat een rol speelt bij agressie, regulatie bloeddruk en.....read more
Seksuele disfunctie verwijst naar een reeks van problemen die in verband staan met een verminderd vermogen om seksueel te reageren of om seksueel genot te ervaren. Gebieden van disfunctioneren omvatten onder meer de volgende problemen: opwinding, pijn, orgasme en tevredenheid. Er is schaars onderzoek naar seksuele problemen in het kader van posttraumatische stress stoornis (PTSS), hoewel bijna 45% van degene die verkracht zijn na 3 maanden PTSS ervaren. De DSM-5 verwijst niet naar seksuele problemen binnen de diagnostische criteria van PTSS die wellicht aanwezig kunnen zijn. Het artikel bekeek de potentiele relevantie van seksuele problemen met betrekking tot elke diagnostische criteria voor PTSS:
Aangezien seksuele problemen geen deel uit maken van de standaard PTSS-behandeling, kunnen zij niet geïdentificeerd worden. Behandeling van seksuele problemen vindt normaliter plaats na een succesvolle PTSS-behandeling, terwijl het mogelijk is om deze twee behandelingen te integreren.
Seksuele problemen en hun behandeling zijn heterogeen. Er konden in het artikel echter vier gemeenschappelijke elementen van psychologische behandeling worden geïntegreerd voor comorbide PTSS en seksuele problemen:
Seksueel misbruik in de kindertijd wordt geassocieerd met een verscheidenheid aan negatieve korte- en langetermijneffecten zoals: depressie, angst, woede, slecht gevoel van eigenwaarde, drugsmisbruik, eetstoornissen en opnieuw seksueel slachtoffer worden. Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar het seksuele welzijn van vrouwen die in de kindertijd seksueel misbruikt zijn. Veel onderzoekers zijn geneigd om zich te concentreren op de negatieve gevolgen in plaats van op de vermindering van positieve indicatoren. Sommige vrouwen ervaren wellicht geen seksuele problemen ten gevolge van het seksuele misbruik. Echter, zouden zij wel een afname van de positieve aspecten van hun seksuele functioneren (bijv. Seksuele tevredenheid, seksuele beloningen of seksueel zelfbeeld) kunnen ervaren.
De gevolgen van seksueel misbruik kunnen worden uitgelegd met het conditioneringsmodel. In dit model wordt er gedacht dat de koppeling van negatieve cognitieve, emotionele en lichamelijke reacties met het seksueel misbruik wordt geconditioneerd. Na een verloop van tijd kunnen deze negatieve reacties worden veroorzaakt door een breed scala aan stimuli en leiden tot een reeks van gedragingen die gericht zijn op het vermijden van pijnlijke gedachten, gevoelens en herinneringen.
Dit model wordt vooral gebruikt om te begrijpen hoe seksueel misbruik kan bijdragen aan latere seksuele problemen. Traumatische seksualisering wordt in dit model gedefinieerd als: ‘een proces waarin de seksualiteit van een kind, zowel seksuele gevoelens als seksuele houdingen, wordt vormgegeven in een ongepast ontwikkelingsgebied en op een interpersoonlijke disfunctionele wijze als gevolg van seksueel misbruik’. Hierbij zal ernstiger seksueel misbruik leiden tot een grotere traumatische seksualisering en een grotere impact hebben op het seksueel functioneren.
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen die vroeger seksueel misbruikt zijn, vaker dan vrouwen die niet seksueel misbruikt zijn, een ongezonde of onaangepaste seksuele praktijken hebben, minder vaak seks hebben en meer ervaring hebben met seksuele problemen en disfuncties. In dit onderzoek is de associatie tussen seksueel misbruik in de kindertijd en een reeks van positieve en negatieve aspecten van seksueel functioneren van vrouwen onderzocht. Hierbij werd er gebruik gemaakt van drie typen cognitieve- en emotionele seksuele beoordelingen.
Seksueel misbruik in de kindertijd leidt tot een grotere erotofobie, meer negatieve seksuele zelf-schema’s en een lagere seksuele eigenwaarde. Dit kan ertoe leiden dat sommige vrouwen seks vermijden vanwege negatieve associaties. Personen met erotofobie hebben vaak negatieve emotionele reacties en evaluaties op de verscheidenheid van seksuele simili en gedragingen. Deze individuen houden zich minder bezig met erotisch gedrag, hebben minder heteroseksuele ervaringen gehad, hebben minder kans op het verwerven en het gebruik van anticonceptie en hebben een negatievere houding ten opzichte van hun seksualiteit dan mensen met eterotophilia.
De korte- en langetermijneffecten na seksueel misbruik is een breed scala aan psychische stoornissen, zoals: PTTS, depressie, angst, agressie en middelenmisbruik. Echter, niet bij iedereen is er sprake van een psychiatrische stoornis als gevolg van seksueel misbruik. Sommige personen behouden een normaal niveau van functioneren. Bij hen is er sprake van veerkracht, wat wordt aangeduid als een positieve aanpassing tijdens een grote tegenslag. Tot op heden is er geen consensus over de operationalisering van het begrip ‘veerkracht’. De meerderheid van de opgenomen studies in deze studie, definieert veerkracht als adaptief functioneren of als de afwezigheid van psychopathologische symptomen.
Beschermende factoren hangen samen met veerkracht en verwijzen naar de buffers van een individu. Onderzoek naar seksueel misbruik in het algemeen heeft empirisch bewijs gevonden voor zowel individuele- als milieubeschermende factoren. Individuele beschermingsfactoren zijn onder meer persoonlijke kenmerken zoals: openheid, extraversie, aangenaamheid, interne locus of control, eigenwaarden, optimisme etc. Milieubeschermende factoren die samen hangen met veerkracht zijn: sociale steun van familie, collega’s, docenten of andere significante volwassenen, goed ouderschap, ondersteuning etc.
Deze systematische studie van de literatuur heeft vier doelen.
De volgende criteria zijn in deze studie toegepast:
Er zijn twee methoden gebruikt om relevante studies op te kunnen nemen. Ten eerste is er de database gezocht met bepaalde combinaties van zoektermen. Ten tweede is er een sneeuwbaltechniek toegepast, waarbij de referentielijsten van alle relevante studies bekeken werden om verdere studies op te merken.
Volgens verschillende onderzoekers kunnen beschermende factoren onderverdeeld worden in drie brede categorieën.
PTSS is een veel voorkomend negatief gevolg van kindermishandeling waar veel volwassenen, die kindermishandeling hebben meegemaakt, last van hebben. Hierdoor is het van groot belang te onderzoeken hoe de mensen die lijden aan PTSS het beste behandeld kunnen worden. Het lastige hierbij is echter dat de mensen die lijden aan PTSS in veel effectonderzoeken van PTSS-behandeling, ondervertegenwoordigd zijn. Momenteel is er geen consensus in de literatuur over het feit of de huidige interventies van PTSS ten gevolge van trauma tijdens de volwassenheid, óók van toepassing zijn op PTSS ten gevolge van trauma tijdens de kindertijd. Deze studie is dan ook gericht op de effectiviteit van PTSS-behandelingen bij volwassenenslachtoffers van kindermishandeling.
Er is uitgebreid bewijs dat mensen die slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling, de neiging hebben om een hoge mate van complexe symptomen van PTSS te vertonen. Veel onderzoekers bevestigen deze bevinding, echter is de jury het er nog niet mee eens dat bij hen dus een andere benadering van de behandeling vereist is.
Er is consistent bewijs dat traumagerichte behandelingen leiden tot een aanzienlijk groter effect dan niet-traumagerichte behandelingen. De interventies die gericht zijn op het traumageheugen hebben het grootste effect, aangezien geheugenprocessen in de ontwikkeling een rol spelen in PTSS. Echter, slachtoffers van kindermishandeling met PTSS zijn ondervertegenwoordigd in de meeste studies. Hierdoor blijft het onduidelijk of traumagerichte behandelingen ook effect hebben op deze specifieke groep. Een van de belangrijkste doelstellingen van deze meta-analyse was om te onderzoeken of de algemene bevindingen uit de literatuur over de PTSS-behandeling kunnen worden gerepliceerd.
Het eerste doel van het onderzoek was het beoordelen van de effectiviteit van psychologische interventies voor PTSS bij volwassenslachtoffers van kindermishandeling. Hierbij werd er verwacht dat psychologische behandelingen een middelmatig tot aanzienlijke effectgrootte zouden hebben bij deze groep. Ten tweede is er geprobeerd te onderzoeken of traumagerichte behandelingen verschilden van niet-traumagerichte behandelingen met betrekking tot de relatieve werkzaamheid. Er werd een hoger rendement voor traumagerichte behandelingen verwacht. Tenslotte is er de relatieve werkzaamheid van individuele behandelingen versus groepsbehandelingen bekeken. De verwachting hierbij was dat de individuele behandelingen een groter effectgrootte zouden laten zien.
In deze meta-analyse werd er gebruik gemaakt van de volgende criteria:
Sceptics say we shouldn’t because:
In adults negative childhood experiences took place a long time ago, and are irrelevant for current well-being.
In adults numerous new experiences have overwritten the old, negative experiences.
Focus on negative experiences in the past will inhibit positive feelings in the present.
Personality/ emotional well-being has been programmed in the brain and cannot be easily changed.
Others say we should learn about the consequences. Freud for example said that the basis for neuroses lays in childhood and experiences in that time are of great importance. And Bowlby said the following: ‘The infant and young child should experience a warm, intimate and continuous relationship with his mother (or permanent substitute) in which both find satisfaction and enjoyment and not doing so may have significant and irreversible mental health consequences.'
The DSM is a classification system for psychological disorders based on standard criteria. When you compare the DSM IV and V there hasn’t changed much, the DSM still focuses on objective descriptions of symptoms with no theoretical framework. This means that there is no focus on the etiology of the disorders. The only disorder where the cause plays a role in the diagnosis is PTSD. There has to be a traumatic experience to develop PTSD. Symptoms of PTSD are: avoiding stimulants that may bring up memories from the traumatic event, reliving the event, overarousal and vigilance.
There are two main questions in the research about child maltreatment:
What are the causes of mental health problems in adulthood?
Among the causes are recent stressors, genetic vulnerability and childhood abuse and/or neglect. Childhood abuse and/or neglect, and other negative childhood experienes can be associated with depressive symptoms in adulthood.
How can events that happened 25 years ago have such a pervasive impact on a person’s emotional, cognitive, social well-being?
The question here is: what makes the symptoms come up after such a long time? Research showed that child maltreatment can be associated with changes in the brain and changes in the stress response for example.
The definition of childhood maltreatment is: ‘any act of commission or omission by a parent or other caregiver that results.....read more
Aantekeningen bij de colleges uit 2015/2016.
Diagnostisch onderzoek wordt gedaan aan de hand van de diagnostische cyclus. Onze intuïtieve klinische blik is niet te vertrouwen. In het dagelijks leven baseren we ons oordeel op basis van cognitieve vuistregels en heuristieken waar fouten in zitten. Die heuristieken zijn soms nuttig maar in het diagnostisch proces is een klinisch oordeel niet voldoende en soms zelfs sterk vertekend.
Het is geen statisch proces. Er is dus een mogelijkheid om terug te gaan in het proces.
Er zijn een aantal ‘fouten’ die een diagnosticus kan maken.
Anchoring/primacy effect: het in de oordeelsvorming bevoordelen van informatie die het eerst wordt verkregen.
Excessive data collection: het verzamelen van veel meer en vaak redundante gegevens dan nodig is.
Confirmation bias: Neiging om op zoek te gaan naar informatie die eigen veronderstelling ondersteunt. Bv je vermoedt ADHD en daardoor zie je de ASS kenmerken niet.
Framing: neiging om symptomen te interpreteren op basis van de wijze waarop het is gepresenteerd.
Availability bias: neiging om het eerste dat in je opkomt als waarheid te zien of informatie die het meest opvalt.
Culturele bias: verkeerd interpreteren van culturele aspecten. Bijvoorbeeld oogcontact.
Besliskunde is het systematisch beschrijven van een beslissingsprobleem, en het methodisch vinden van een correcte oplossing daarvan ( met als gevolg dan de kans op bias minder groot is).
Tijdens bias wordt er vaak niet gekeken naar wat er statistisch gezien het meest logisch is, maar gaat men af op een representatief prototype. Men houdt in het voorbeeld op de sheets geen rekening met het feit dat er veel meer mensen psychologie studeren (statistisch gezien) dan culturele antropologie.
Er is behoefte aan een diagnostisch beslismodel, omdat een klinisch oordeel niet altijd voldoende is en soms ook een vertekend beeld kan geven. Je kunt gedrag bekijken uit de beschikbare kennis. Wanneer men geen kennis op een bepaald gebied heeft wordt daar niet naar gekeken. Er wordt een oordeel gevormd op basis van cognitieve heuristieken.
Het is een voorbeeld van een empirische cyclus. Er wordt een hypothese geformuleerd rondom een probleem en rondom het klachtgedrag en deze wordt getoetst. De diagnostische cyclus wordt.....read more
Sceptics say we shouldn’t because:
In adults negative childhood experiences took place a long time ago, and are irrelevant for current well-being.
In adults numerous new experiences have overwritten the old, negative experiences.
Focus on negative experiences in the past will inhibit positive feelings in the present.
Personality/ emotional well-being has been programmed in the brain and cannot be easily changed.
Others say we should learn about the consequences. Freud for example said that the basis for neuroses lays in childhood and experiences in that time are of great importance. And Bowlby said the following: ‘The infant and young child should experience a warm, intimate and continuous relationship with his mother (or permanent substitute) in which both find satisfaction and enjoyment and not doing so may have significant and irreversible mental health consequences.'
The DSM is a classification system for psychological disorders based on standard criteria. When you compare the DSM IV and V there hasn’t changed much, the DSM still focuses on objective descriptions of symptoms with no theoretical framework. This means that there is no focus on the etiology of the disorders. The only disorder where the cause plays a role in the diagnosis is PTSD. There has to be a traumatic experience to develop PTSD. Symptoms of PTSD are: avoiding stimulants that may bring up memories from the traumatic event, reliving the event, overarousal and vigilance.
There are two main questions in the research about child maltreatment:
What are the causes of mental health problems in adulthood?
Among the causes are recent stressors, genetic vulnerability and childhood abuse and/or neglect. Childhood abuse and/or neglect, and other negative childhood experienes can be associated with depressive symptoms in adulthood.
How can events that happened 25 years ago have such a pervasive impact on a person’s emotional, cognitive, social well-being?
The question here is: what makes the symptoms come up after such a long time? Research showed that child maltreatment can be associated with changes in the brain and changes in the stress response for example.
The definition of childhood maltreatment is: ‘any act of commission or omission by a parent or other caregiver that results.....read more
This bundle contains relevent study materials with the second and third year of the Psychology Bachelor programme, in Dutch and English for Leiden University. Do you have your own lecture notes or summaries to share? Make your fellow students happy and upload them to your own WorldSupporter profile.
JoHo kan jouw hulp goed gebruiken! Check hier de diverse studentenbanen die aansluiten bij je studie, je competenties verbeteren, je cv versterken en een bijdrage leveren aan een tolerantere wereld
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution