Samenvatting Hoofdlijnen Inleiding in de rechtswetenschap Rechten jaar 1

Grondslagen van het recht, Hoofdlijnen

Inhoud Hoofdlijnen

  1. H1. Recht
  2. H2. Indelingen in het recht
  3. H3. Rechtsbronnen
  4. H14. Strafrecht: algemeen
  5. H15. Strafrecht: de delictsomschrijving
  6. H16. Strafrecht: wederrechtelijkheid en schuld
  7. H5. De organisatie van de staat: rechterlijke organisatie
  8. H17. Strafprocesrecht: algemeen
  9. H18. Voorbereidend onderzoek en eindonderzoek in strafzaken
  10. H9. Privaatrecht: vermogensrecht
  11. H10. De overeenkomst
  12. H11. Onrechtmatige daad
  13. H12. Sancties in het vermogenrecht
  14. H4. De organisatie van de staat: wetgevende en bestuurlijke
  15. H7. Bestuursrecht
  16. H8. Rechtsbescherming tegen de overheid en bestuursprocesrecht
  17. H20. Internationaal recht
  18. H21. Recht der internationale organisaties
  19. H22. Internationale procedures inzake mensenrechten

H1. Recht

Sociale regels

  • Groepsregels: bepalen hoe de leden van de groep zich hebben te gedragen
  • Morele regels: bevatten normen en waarden die betrekking hebben op fundamentele levensvragen
  • Regels van beroepsethiek: geeft aan hoe het beroep op een juiste en zorgvuldige manier uitgeoefend moet worden

Rechtsregels en sociale regels staan niet altijd naast elkaar.

Functies van het rechtssysteem

  1. Het scheppen van sociale orde.
  2. Het bevorderen van niet-gewelddadige conflictbeslechting
  3. Het garanderen van de individuele ontplooiing en autonomie van burgers.
  4. Het bewerkstellingen van een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van schaarse goederen in de samenleving.
  5. Het kanaliseren van sociale verandering. Veranderingen op een geordende manier teweegbrengen.

Functies van staatsorganen

  • Wetgeving: de belangrijkste functie is het vaststellen van algemene regels.
  • Bestuur: de algemene regels realiseren –uitvoeren en toepassen-
  • Rechtspraak: overtredingen beoordelen

Soorten rechtsregels

  • Gedragsnormen: kunnen een gedraging gebieden/verbieden of toestaan.
  • Sanctienorm: een regel die aangeeft wat degene die zich niet aan een gedragsnorm houdt te wachten staat. Gedragsnormen en sanctienormen zijn dus vaak aan elkaar gekoppeld.
  • Bevoegdheidsverlenende normen: geven staatsorganen de macht om rechten en plichten vast te stellen of bepaalde handelingen te verrichten.

Positiviteit, gelding en effectiviteit van recht

  • Positiviteit: het recht dat in een bepaalde gemeenschap door mensen vastgelegd of erkend is. Met het kenmerk dat het door mensen is vastgesteld onderscheidt het zich van het ideale recht. Het ideale recht is het recht dat men wenst en nastrevenswaardig vindt.
  • Gelding: als een rechtsregel gelding heeft dan houdt dit in dat een rechtsregel op een bepaalde plaats en tijd voor een bepaalde groep personen aanspraak op gehoorzaamheid heeft.
  • Effectiviteit: hiermee wordt bedoeld dat het recht in het algemeen daadwerkelijk gehoorzaamd wordt dan wel daadwerkelijk toegepast of gehandhaafd wordt.

 

Twee betekenissen van recht

  • Objectief recht: dit bestaat uit de verzameling van alle Nederlandse rechtsregels.
  • Subjectief recht: het gaat hier om de bevoegdheid of aanspraak. Het geeft een ‘mogen’ aan. Anderen moet4en het subjectieve recht respecteren.

H2. Indelingen in het recht

 

Codificatie: een poging alle rechtsregels op een rechtsgebied op systematische wijze in een wetboek (codex) op te nemen. Dit heeft grote voordelen: het geeft overzicht, de rechtsregels zijn onderling geordend: de onderlinge samenhang komt naar voren.

Rechtsgebieden

  • Privaatrecht: regelt de juridische relatie tussen burgers

    • Betrokken gebruiken het recht om hun eigen belangen te behartigen
    • De betrokkenen staan op gelijke voet
    • Het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit boek bestaat uit 10 boeken. Daarnaast heb je nog het Wetboek van Koophandel en de Faillisementswet.
  • Publiekrecht: heeft betrekking op de verhoudingen tussen overheidsorganen onderling en tussen overheidsorganen en burgers.
    • het staats- en bestuursrecht en het strafrecht
    • de overheid treedt op ter behartiging van het algemeen belang
    • de burger is ondergeschikt aan de overheid

Grondrechten

  • Klassieke grondrechten: zijn rechten die de burger een sfeer garanderen waarbinnen de overheid niet zonder overtuigende en wettelijk omschreven rechtvaardiging kan en mag optreden. Je kan het ook typeren als: vrijheden.
  • Sociale grondrechten: zijn grondrechten die geen staatsonthouding eisen, maar juist van de overheid vragen om op te treden.

Dwingend recht: rechtsregels waar de betrokkenen niet van mogen afwijken
Aanvullend recht: rechtsregels waar betrokken juist wel van mogen afwijken, bv. Door een overeenkomst te sluiten

Materieel recht: regels die aangeven welke rechten, plichten en bevoegdheden degenen tot wie de regel zich richt aan die regel kunnen ontlenen. Het gaat dus om regels die betrekking hebben op de inhoud van de rechten, plichten en bevoegdheden. De regels geven aan welke rechten en plichten er zijn.
Formeel recht: de regels waarmee materiële rechten kunnen worden gehandhaafd, kunnen worden waargemaakt. De regels die aangeven hoe men zijn recht kan halen bij de rechter.

Internationaal recht: rechtsregels die staten of internationale organisaties hebben vastgesteld of die internationaal erkend zijn en aangeven hoe deze zich ten opzichte van elkaar of tegenover hun onderdanen hebben te gedragen.
Nationaal recht: het recht dat binnen nationale staten tot stand komt en gelding heeft. Men spreekt hiervan als er sprake is van een grondgebied, van een volk en van een overheid die effectief gezag binnen de nationale staat uitoefent.

 

 

H3 Rechtsbronnen

Criteria voor het herkennen van rechtsregels

  • Kijken naar de aard van de regel
  • Kijken naar het onderwerp van de regel
  • Kijken naar de herkomst van de regel

Een wet is de belangrijkste rechtsbron. Een wet is een besluit dat algemene regels bevat, afkomstig van een overheidsorgaan dat bevoegd is tot het geven van zulke regels. De wet moet bekend gemaakt zijn wilt hij geding hebben.

Formele rechtsbronnen

  • De wet
  • Jurisprudentie
    • Het geheel van rechterlijke uitspraken
  • Ongeschreven recht
    • Rechtsregels die niet gevormd zijn door een wetgever en die ook niet door andere juridische autoriteiten worden voortgebracht.
      • Gewoonterecht: ontstaat langzaam en men gaat zich dan volgens die regels gedragen
      • Ongeschreven rechtsbeginselen: een regel waarin een waarde is geformuleerd die als maatstaf functioneert voor gedragingen. Voorbeelden van waarden: gelijkheid, eerlijkheid, redelijkheid etc.

Verschil jurisprudentie en wet

  • Rechterlijke uitspraken worden niet bekend gemaakt in een officieel blad. Wel zijn er tijdschriften die belangrijke jurisprudentie publiceren.
  • Rechterlijke uitspraken zijn afkomstig van een orgaan dat wettelijk geen wetgevende taak heeft. De rechter is ook niet bevoegd verklaard rechtsregels vast te stellen.
  • Rechterlijke uitspraken zijn in beginsel alleen bindend voor de partijen in dit concrete geval. Of te wel: een rechterlijke uitspraak mist algemeenheid.

H5. De organisatie van de staat: rechterlijke organisatie

 

Rechterlijke macht volgens de Grondwet

  • Rechterlijke macht: de aanduiding van organen die belast zijn met de uitoefening van een van de drie staatsfuncties (trias politica). Dit staat in artikel 112 en 113.
  • Artikel 116 lid 1 Gw bepaalt dat de wet de gerechten aanwijst die behoren tot de rechterlijke macht.
  • Die aanwijzing staat in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). De gerechten die hoor tot behoren zijn, de gewone rechterlijke macht:
    • De rechtbanken (11) à kantonrechters
      • Enkelvoudige kamers (1 rechter) à politierechter
      • Meervoudige kamers (3 rechters)
    • De gerechtshoven (4)
      • Over het algemeen kamers met 3 raadsheren. In Arnhem en Amsterdam zelfs 5 leden.
    • De Hoge Raad (in Den Haag)
      • Belangrijkste taak: de bevorderin van de rechtseenheid oop het gebied van burgerlijke, straf- en belastingrecht door middel van de cassatierechtspraak.
      • Over het algemeen kamers met 5 leden.
      • Procureur-generaal: nemen van conclusies in strafzaken, civiele zaken en belastingzaken. Dit houdt in het geven van een onafhankelijk rechtsgeleerd advies aan de Hoge Raad, over de rechtsvraag. Ook is hij bevoegd tot het instellen van het buitengewone rechtsmiddel van cassatie in het belang der wet.
  • Andere rechterlijke machten:

    • Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Den Haag)

      • Adviserende functie in de wetgeving en een belangrijke rechtsprekende taak op het gebied van het bestuursrecht.
  • Centrale Raad van Beroep (Utrecht)

    • Behandelt in hoger beroep o.a. geschillen over sociale zekerheid.
    • Meervoudige en enkelvoudige kamers.
    • De verwachting is dat binnenkort de Centrale Raad van Beroep ophoudt te bestaan.

De bevoegdheid van rechters

  • Absolute competentie: dat is de vraag bij welk type rechterlijke instantie en bepaalde categorie van zaken moet worden aangebracht. Bv: rechtbank bij diefstal.
  • Relatieve competentie: welke van die instanties (als er meer zijn in het land) bevoegd is om de zaak in concreto te behandelen.

Absolute competentie in eerste aanleg

  • Strafzaken

    • De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle strafzaken.
    • Vrijwel alle overtredingen worden berecht door de kantonrechter.
  • Burgerlijke zaken
    • De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken.
    • Voornamelijk vorderingen tot en met 25.000 euro worden door de kantonrechter beslist.
    • Mogelijkheid tot het voeren van een kort geding, dit wordt gedaan door de voorzieningenrechter. Deze rechter geeft een voorlopig oordeel.
  • Bestuursrechtelijke zaken

    • De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis te nemen van beroepen tegen beschikkingen van de belastinginspecteur.
    • Soms treedt de Afdeling bestuursrechtspraak op als rechter.

Relatieve competentie in eerste aanleg

  • Strafzaken

    • De rechter binnen wiens rechtsgebied het feit is begaan is bevoegd.
    • Daarnaast ook de rechter binnen wiens rechtsgebied de verdachte woont.
    • Hetzelfde geldt voor de rechter van het rechtsgebied waar hij zich bevindt.
    • Ten slotte de rechter van het gebied waarbinnen hij zijn laatste vaste verblijfsplaats heeft gehad.
    • De eerstgenoemde gaat voor als er gelijktijdig een vervolging wordt ingesteld.

 

  • Burgerlijke zaken

    • De hoofdregel is dat een zaak moet worden aangebracht bij de rechter binnen wiens rechtsgebied de gedaagde woont.
    • Aantal uitzonderingen: geen bekende woonplaats? Dan de locatie van verblijf. Gaat het over een recht op een onroerende zaak? Dan is de rechter binnen wiens gebied de zaak ligt ook bevoegd. De eiser heeft dan de keuze.
  • Bestuursrechtelijke zaken

    • Gaat het om een besluit van een gedecentraliseerd bestuursorgaan, dan is de rechter binnen wiens rechtsgebied de zetel van dat bestuursorgaan valt bevoegd. Men noemt dit de zetelaanknoping.
    • Gaat het om een besluit van de centrale overheid, dan is de rechter binnen wiens rechtsgebied de indiener van het beroepsschrift woonachtig is bevoegd. Dit heet de woonplaatsaanknoping.

Rechtsmiddelen: voorzieningen die erop gericht zijn dat een zaak waarover een rechterlijke instantie zich reeds heeft uitgesproken, wordt heroverwogen door diezelfde of een andere rechterlijke instantie.

  • Gewone rechtsmiddelen:

    • Verzet

      • Kan worden toegepast in burgerlijke zaken wanneer een uitspraak bij verstek is gegaan. Dat is aan de orde in een zaak waarin een van de partijen niet verschenen is en de uitspraak dus niet op tegenspraak is gedaan.
      • In het bestuursrecht: opkomen tegen een beslissing van de rechtbank
      • In het strafrecht: een verdachte kan verzet doen tegen een strafbeschikking van de officier van justitie.
    • Hoger beroep/ appèl
      • Een zaak wordt opnieuw beoordeeld door een rechter of een rechterlijk college dat hoger staat in de rechterlijke hierarchie.
      • Devolutieve werking: de gehele zaak wordt opnieuw behandeld. Alle feitelijke en juridische aspecten kunnen aan de orde komen.
      • Hoger beroep is niet altijd mogelijk!
    • Beroep in cassatie
      • Hier komen alleen rechtsvragen aan de orde.
      • De Hoge Raad gaat uit van de feiten.
      • Door middel van indienen van een schriftuur kan beroep in cassatie worden ingesteld.
      • Beroep in cassatie is alleen mogelijk als er geen uitspraak is gedaan in Hoger Beroep.
  • Buitengewone rechtsmiddelen:
    • Herroeping (in civiele zaken)
      • Een uitspraak wordt opnieuw voorgelegd aan de rechter.
    • Derdenverzet (in civiele zaken)
      • Komt toe aan derden die benadeeld zijn door een in een burgerlijke zaak gewezen vonnis in een geschil tussen andere partijen.
    • Herziening (in strafzaken)
      • Hiermee kan worden opgekomen tegen een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke uitspraak ten voordele van de gewezen verdachte.

 

 

  • Cassatie in belang der wet

    • Wanneer partijen geen beroep in cassatie instellen, dan kan de PG cassatie in het belang der wet instellen.

Het Openbaar Ministerie
Het OM is volgens onze wetgeving een onderdeel van de rechterlijke macht. Dit staat in H. 6 Gw en de Wet RO. Het OM is echter niet met rechtspraak belast. Het OM wordt ook wel tot de uitvoerende of bestuurlijke macht gerekend.

  • Hoofdtaak: de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van strafvonnissen.
  • Ook enkele taken op het gebied van privaatrecht.
  • Aan het hoofd staat het College van procureurs-generaal (3 tot 5 leden)dit College bepaalt het algemene beleid van het OM. Het vormt samen met de ondersteuende ambtenaren het parket-generaal.
  • Arrondissementsparket à uitvoeren van de taken. Aan het hoofd hiervan staat een hoofdofficier van justitie. Verder zijn er  officieren van justitie in verschillende rangen werkzaam.
  • Ressortsparket à behoort tot de gerechtshoven. Aan het hoofd hiervan staat een hoofd advocaat-generaal, die leiding geeft aan andere advocaten-generaal.
  • Landelijk parket à uitoefening van landelijke raken op het gebied van criminaliteitsbestrijding. Officieren van justitie horen hierbij.

Belangrijke uitganspunten van rechtspraak

  • Toegang tot de rechter à de rechter moet een uitspraak doen.
  • Onafhankelijkheid van de rechter
  • Onpartijdigheid van de rechter
  • Openbaarheid van de rechtspraak
  • Hoor en wederhoor
  • Hoger beroep en cassatie
  • Motiveringsplicht van de rechter à argumenten aangeven
  • Juristenrechtspraak
  • Collegiale of anus iudex-rechtspraak

H6. NOG DOEN

H14. Strafrecht: algemeen
 

Sanctie: negatieve reacties die worden opgeroepen ten aanzien van iemand die het onrecht begaat.

Strafrechtelijke sancties

  • De overheid heeft het exclusieve recht tot het insgtellen van een strafrechtelijke vervolging, wanneer (mogelijk) een gedraging heeft plaatsgevonden die in de wet getypeerd is als een strafbaar feit (delict). Het strafrecht maakt dus een deel uit van het publiekrecht.

 

  • 2 soorten:
    • Straffen: bewuste leedtoevoeging
    • Maatregelen: bv. plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis. Het oorspronkelijke doel hiervan is bescherming van de samenleving.

Sancties in andere rechtsgebieden

  • Privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties zoals schadevergoeding of intrekken van vergunning.

Wanneer strafrecht?

  • Ernstige inbreuken (zoals moord, diefstal etc.)
  • Ordeningsrecht: ordenen van de samenleving (zoals in de economie, milieu etc.)
  • Internationaal recht

Materieel strafrecht

  • Belangrijke bron: Wetboek van Strafrecht
  • Voorwaarden voor strafbaarheid
  • Voorwaarden voor vervolgbaarheid
  • Voorwaarden uitvoerbaarheid sanctie
  • Soort sanctie

Formeel strafrecht/ strafprocesrecht

  • Omvat de regels en beginselen inzake de procedures die betrekking hebben op het toepassen van het materiele strafrecht in concrete gevallen. Dit zijn de regels die gelden ten aanzien van de bevoegdheden van de politie en het OM in verband met opsporing en vervolging.
  •  De rechten die burgers hebben wanneer zij als verdachte geconfronteerd worden met maatregelen van de overheid.
  • Bepalingen die de gang van zaken op terechtzitting regelen.
  • Hoofdzakelijk in het Wetboek van Strafvordering

Legaliteitsbeginsel

Het legaliteitsbeginsel (in het strafrecht ook bekend als het nulla poena-beginsel) houdt in dat overheidshandelen gebaseerd moet zijn op een vooraf aanwezige wettelijke bepaling. Het voorkomt dat de wetgever met terugwerkende kracht regels kan opleggen. Het beginsel wordt beschouwd als een essentieel onderdeel van de democratie en de rechtsstaat.[1] De invulling van het legaliteitsbeginsel verschilt per rechtsgebied, zo kan er een onderscheid worden gemaakt tussen het staatsrechtelijkestrafrechtelijke en bestuursrechtelijke legaliteitsbeginsel.

Strafrechtelijke legaliteitsbeginsel

  • Materieel-strafrechtelijke legaliteitsbeginsel:
    • Wettelijke basis voor strafbaarheid (lex scripta)
      • Alleen feiten die in een wettelijke bepaling zijn opgenomen, zijn strafbaar. Wettelijk duidt hier op wetten in materiële zin.
  • Geen vage of onduidelijke strafbepalingen (lex certa)
  • Geen analoge toepassing van strafbepalingen
  • Geen strafbepalingen met terugwerkende kracht

Delicten

  • 2 soorten:
    • Misdrijven: boek 2 van Sr, gedragingen die altijd en overal in brede kring als afkeurenswaardig worden gezien.
    • Overtredingen: boek 3 van Sr, gedragingen die pas door hun diskwalificatie door de wetgever hun afkeurenswaardige karakter zouden krijgen.

H15. Strafrecht: de delictsomschrijving

 

  • De onderdelen van een delictsomschrijving heten: bestanddelen/elementen van het strafbare feit. Op basis van feiten moet in een concrete strafzaak uitgemaakt worden aan welke bestanddelen voldaan is, zodat bepaald kan worden welke strafbepaling van toepassing is. De sanctienorm ‘wordt gestraft met..’ behoort niet tot de bestanddelen van het strafbare feit.
  • Personen: natuurlijke personen of rechtspersonen (bv. verenigingen, stichtingen)
  • Gedrag, geen gevoelens of gedachten (alleen in bepaalde gevallen).
  • De psychische gesteldheid van de dader
    • Opzet (doldus): de dader zich de mogelijkheid van de niet beoogde gevolgen heeft gerealiseerd en die gevolgen hem onverschillig laten.
    • Schuld (culpa)
      • Bewuste schuld: nonchalant omgegaan met gevaar (optimisme)
      • Onbewuste schuld
  • Andere bestanddelen

H16. Strafrecht: wederrechtelijkheid en schuld

 

Het is mogelijk dat een feit, ook al valt het onder een delictsomschrijving, toch niet strafbaar is omdat de wederrechtelijkheid ontbreekt: het gedrag is niet in strijd met het objectieve recht (geschreven zowel als ongeschreven).

De voorwaarden voor het bestaan van een strafbaar feit zijn:

  1. Menselijke gedraging/gedraging (commissie: doen of omissie: nalaten)
  2. die valt binnen de delictsomschrijving
  3. is wederrechtelijk
  4. is aan schuld te wijten.

 

Twee categorieën van strafuitsluitingsgronden

  • Rechtvaardigingsgronden
    • De wederrechtelijkheid ontbreekt hier. Het feit is dan niet strafbaar.
    • Algemene wettelijke
      • Overmacht (art. 40 Sr.) Eisen:
        • Actuele en concrete situatie
        • De gedraging moet niet alleen bedoeld zijn om het belang dat tegenover de wettelijk plicht staat te dienen, maar ook daartoe geschikt zijn.
        • Voldoen aan de eis van de proportionaliteit
        • Voldoen aan de eis van subsidiariteit.
        • Bijzondere eis: Garantenstellung.
      • Noodweer (art. 41 lid 1 Sr.)  Eisen:
        • Het moet gaan om een aanranding.
        • De aanranding moet een wederrechtelijk karakter hebben.
        • Bijzondere eis: Garantenstellung
        • Culpa in causa: wie verwijtbaar in een vechtpartij terechtkomt en daar bij wijze van verdediging rake klappen uitdeelt, kan zich niet op noodweer beroepen.
      • Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr.)
        • Voldoen aan de eis van de proportionaliteit.
        • Voldoen aan de eis van subsidiariteit.
        • Niet van toepassing in geval van oorlogsmisdrijven, genocide of foltering.
      • Bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr.)
        • Bevoegd gegeven bevel
        • Gegeven door iemand die in een zeggenschapsrelatie staat tot de gene die in zijn opdracht het strafbare feit begaat.
        • Voldoen aan de eis van de proportionaliteit.
        • Voldoen aan de eis van subsidiariteit.
        • Garentenstellung
        • Er mag geen sprake van culpa in causa zijn.
  • Bijzonder wettelijke
  • Buitenwettelijke
    • Het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid
      • Komt alleen maar aan de orde wanneer er gronden zijn om aan te nemen dat zij ontbreekt. Het verweer dat de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt houdt in dat er hoewel de gedraging formeel wedderechtelijk is, er toch geen sprake is van een handelen in strijd met het recht zodanig, dus inclusief het ongeschreven recht. Het ongeschreven recht speelt hier dus een rol, namelijk als argument om de strafbaarheid te beperken.
  • Schulduitsluitingsgronden
    • De schuld ontbreekt hier. De dader is niet strafbaar. Medeplichtigen kunnen nog wel strafbaar zijn.
    • Algemene wettelijke schulduitsluitingsgronden:
      • Ontoerekenbaarheid (art. 39 Sr.)
        • De strafbaarheid is uitgesloten wanneer de dader een psychische afwijking heeft.
      • Overmacht (art. 40 Sr.)
      • Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr.)
        • Wanneer het strafbare feit gepleegd is als gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij de dader, die op zijn beurt het gevolg is van aanranding.
      • Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr.)
  • Bijzondere wettelijke schulduitsluitingsgronden
  • Buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond
    • Afwezigheid van alle schuld (AVAS)

Een strafrechtelijke sanctie kan slechts worden opgelegd indien voldaan is aan de voorwaarden voor de strafbaarheid zoals die in het materiele strafrecht zijn vastgelegd. De vaststelling of aan die voorwaarden voldaan is, moet plaatsvinden in een strafproces dat aan de daarvoor geldende regels en beginselen voldoet. In zo’n strafproces moet de rechter eerst een aantal vragen beantwoorden om vast te stellen of aan de formele voorwaarden voor het voeren van een strafproces is voldaan. Deze vragen zijn opgenomen in art. 348 Sv. Als dit zo is dan moet de rechter zich buigen over de vragen met betrekking tot de strafbaarheid, de zogenoemde materiële vragen. Deze staan in art. 350 Sv.

Materiële vragen

  • De vragen moeten worden beantwoord aan de hand van de tenlastelegging van de officier van justitie. Dat is een opgave van een feitelijk gebeuren dat aan de rechter wordt voorgelegd ter toetsing aan de delictsomschrijving.
  • Vraag 1: is het feit, zoals ten laste gelegd, bewezen? Bij ontkenning à vrijspraak.
  • Vraag 2: is het feit strafbaar?
    • Voldoet het aan ALLE bestandsdelen van de delictsomschrijving?
    • Is het wederrechtelijk?
  • Is de dader strafbaar?

H17. Strafprocesrecht: algemeen

 

Fasen in het strafproces

  • Voorbereidend onderzoek

    • Het accent ligt hier op het verzamelen van bewijsmateriaal.
    • Opsporing: het onderzoek in verband met strafbare feiten met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Het strafproces begint hiermee.
    • Vervolging: als een officier van justitie een rechter inschakelt.
  • Eindonderzoek
    • Op de openbare rechtszitting wordt het verzamelde bewijsmateriaal door de rechter onderzocht. Naar aanleiding daarvan doet de rechter uitspraak.

Formeel en materieel strafrecht

  • Materieel strafrecht: geeft aan welke gedragingen strafbaar zijn, welke strafrechtelijke sancties er zijn, onder welke voorwaarden sancties kunnen worden opgelegd en uitvoerbaar zijn.
  • Formeel strafrecht: omvat de regels en beginselen inzake de procedures die betrekking hebben op het toepassen van het materiële strafrecht in concrete gevallen.

Functies van het strafprocesrecht

  • Instrumentele functie: gericht op misdaadbeheersing en beoogt daarmee potentiële slachtoffers te beschermen tegen inbreuken op hun rechten door wetovertreders.
    • Bevoegdheid om allerlei onderzoekshandelingen te verrichten
    • Bevoegdheid sancties op te leggen en ten uitvoer te leggen
  • Waarborgfunctie: gericht op het bieden van bescherming aan de burger tegen al te vergaande inbreuken op zijn vrijheden en rechten. De verdachte heeft straf processuele rechten en bevoegdheden.

 

Bronnen van strafprocesrecht

  • Wetten in formele zin
    • Wetboek van Strafvordering (Sv)
  • Verdragen, besluiten van de EU en internationale jurisprudentie
    • EVRM belangrijk
  • Nationale jurisprudentie
  • Ongeschreven rechtsbeginselen
    • Vertrouwensbeginsel: het door de overheid bij de burger gewekte vertrouwen dient gehonoreerd te wonen
    • Verbod van détournement de pouvoir: een bevoegdheid mag niet gebruikt worden voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven.
    • Proportionaliteit en subsidiariteit
      • Proportionaliteitsbeginsel: het gebruik en de wijze van uitoefening van een bevoegdheid dient in redelijk verhouding te staan tot het doel.
      • Subsidiariteitsbeginsel: binnen het scala van ter beschikking staande middelen moet het minst ingrijpende middel worden gekozen.

Personen en instanties in het strafproces

  • De verdachte (art 27 Sv)
    • Drie criteria: schuld aan een strafbaar feit, redelijk vermoeden en feiten of omstandigheden.
    • Naarmate het strafproces vordert neemt zijn positie als gelijkwaardige procespartij toe.
    • Een verdachte dient voor onschuld gehouden te worden, zolang zijn schuld niet volgens de wet wordt bewezen. De verdachte hoeft zijn onschuld niet te bewijzen.
    • Een verdachte kan niet gedwongen worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
    • De verdachte mag kennisnemen van de processtukken.
    • De verdachte heeft recht op rechtsbijstand door een raadsman.
  • De raadsman
    • Door de verdachte gekozen advocaat die hem rechtsbijstand verleent.
  • Opsporingsambtenaren

    • Officieren van justitie, de meeste ambtenaren van politie, officieren en aangewezen andere militairen van de Koninklijke Marechaussee.
  • Het Openbaar Ministerie
    • Opsporing en vervolging van strafbare feiten.
  • De met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht
    • In eerste aanleg zijn dat rechters die deel uitmaken van de rechtbank. Daaronder vallen de (alleensprekende) kantonrechter (oordeelt vooral over overtredingen), de politierechter (oordeelt over eenvoudige zaken, met ten hoogste een straf van 1 jaar) en de meervoudige kamer, die vooral over misdrijven overdelen.
  • Het slachtoffer
    • Heeft recht op:
      • Spreekrecht
      • Recht op informatie
      • Inbreng van documenten
      • Kennisneming van processtukken
      • Rechtsbijstand

Andere onderzoekshandelingen

  • De informatieve voorfase

    • Oren en ogen openhouden, praatje aanknopen, in de gaten houden van mensen
  • Bijzondere opsporingsbevoegdheden
    • Stelselmatige observatie/infiltratie/afluisterapparatuur etc.

H18. Voorbereidend onderzoek en eindonderzoek in stafzaken

 

Voorbereidend onderzoek

  • Dwangmiddelen

    • Voorbeelden:
      • Vrijheid beperkende dwangmiddelen (arresteren)
      • Fouillering
      • Inbeslagneming
      • DNA-onderzoek
      • Betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner
      • Huiszoeking
    • Dwangmiddelen maken het mogelijk om bewijsmateriaal te verzamelen
    • Dwangmiddelen kunnen inbreuk maken op grondrechten van burgers.
    • Kenmerken van dwangmiddelen:
      • Toepassing kan plaatshebben tegen de wil van degene tegen wie het dwangmiddel is gericht. Door toestemming kan het dwangkarakter vervallen.
      • Meer ingrijpende dwangmiddelen mogen in beginsel slechts worden toegepast in geval van ernstige delicten.
      • Hoe ingrijpender het dwangmiddel, hoe hoger de autoriteit is die bevoegd is om het dwangmiddel toe te passen.
        • Officier van justitie à inverzekeringstelling geven (max 3 dagen)
        • Rechter-commissaris à bevel tot bewaring (max 2 weken)
        • Rechtbank à gevangenhouding (max. 90 dagen, tenzij terrorisme)
      • Als er snel gehandeld moet worden dan mogen er meer dwangmiddelen worden toegepast en zijn er meer personen bevoegd tot het toepassen ervan.
  • De dagvaarding

    • 3 functies:
      • Het oproepen van de verdachte om op een bepaalde tijd voor een bepaalde rechter te verschijnen.
      • Het informeren van de verdachte over enkele rechten, zoals het recht om getuigen en deskundigen te laten oproepen voor de zitting.
      • Het informeren van de verdachte van welk strafbaar feit hij wordt beschuldigd: de tenlastelegging. Dit is een omschrijving van de gedraging van de verdachte, onder vermelding van tijd en plaats. Dit vormt de kern van de dagvaarding en de grondslag van het eindonderzoek. De rechter moet beslissen op de grondslag van de tenlastelegging. De officier van justitie kan deze wijzigen.

 

 

 

 

Het eindonderzoek

  • Volgorde van het onderzoek ter terechtzitting:
    1. Uitroepen van de zaak.
    2. De officier van justitie leest de tenlastelgging voor.
    3. Eventueel worden getuigen en deskundigen gehoord.
    4. De verdachte wordt ondervraagd.
    5. De officier van justitie maakt zijn vordering bekend en voert bewijs aan. Dit wordt het requisitoir genoemd. Hij moet de sanctie omschrijven die hij gepast vindt.
    6. De verdachte (of raadsman ervan) kan een pleidooi houden.
    7. De officier van justitie kan daarop nogmaals het woord voeren (repliek)
    8. De raadsman kan weer een weerwoord geven (dupliek).
    9. De verdachte heeft het recht om als laatste te spreken.
    10. De rechter sluit het onderzoek ter terechtzitting.
    11. Vonnis wordt direct of binnen 14 dagen uitgesproken.

 

De beslissing van de rechter

  • De formele vragen
  1. Is de dagvaarding geldig?
  2. Is de rechter bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit?
  3. Is de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering?
  4. Zijn er redenen voor schorsing van de vervolging?
  • De inhoudelijke vragen
  1. Is bewezen dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan? Zo ja, zie vraag 2. Zo nee, vrijspraak.
    1. Zijn er wettige bewijsmiddelen?
    2. Zijn er voldoende bewijsmiddelen? (1 getuige is onvoldoende)
    3. Is de rechter ervan overtuigd dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan?
    4. Is het bewijsmateriaal rechtmatig verkregen?
  2. Is het bewezen ten laste gelegde feit een strafbaar feit? Zo ja, zie vraag drie. Zo nee, ontslag van rechtsvervolging.
    1. Valt het bewezenverklaarde ten laste gelegde feit onder een wettelijke strafbepaling?
    2. Is er een rechtvaardigingsgrond aanwezig?
  3. Is de verdachte strafbaar? Zo ja, zie vraag vier. Zo nee, ontslag van rechtsvervolging.
    1. Is er een schulduitsluitingsgrond aanwezig?
  4. Moet er een straf of maatregel worden opgelegd? Zo ja, welke? Zo nee, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.

 

Rechtsmiddelen

De mogelijkheden om een einduitspraak opnieuw voor de rechter te leggen als de verdachte en het OM het er niet mee eens zijn.

  • Gewone rechtsmiddelen

    • Hoger beroep
    • Beroep in cassatie: beroep aantekenen bij de Hoge Raad tegen een uitspraak van een lagere rechter. De Hoge Raad houdt dan enkel rekening met de wijze waarop de lagere rechter de wet heeft toegepast. Een cassatierechter treedt dus niet in beoordeling van de feiten zelf.
  • Buitengewone rechtsmiddelen
    • Cassatie in het belang der wet: wordt door de P.G bij de Hoge Raad ingesteld tegen een in kracht van gewijsde uitspraak teneinde een rechtsoordeel van de Hoge Raad te krijgen. Of als gewone cassatie niet mogelijk is.
    • Herziening: als er een nieuw feit bekend is geworden. De Hoge Raad beoordeelt de aanvraag tot herziening en het gerechtshof doet de zaak verder af. Er mag geen hogere straf worden gegeven.

H9. Privaatrecht: vermogensrecht

 

De onderdelen van het materiële privaatrecht

  • Burgerlijk recht

    • Personen-en familierecht (niet op geld waardeerbare belangen)

      • Hierbinnen vindt men o.a. regels met betrekking tot de mens als natuurlijke persoon, huwelijk, echtscheiding, rechten omtrent minderjarigen en rechtshandelingen en het gezag over kinderen.
    • Vermogensrecht (op geld waardeerbare belangen)
      • Eerste onderverdeling:
        • Absolute rechten:
          • Werkt tegenover iedereen.
          • Een belangrijke is het eigendomsrecht.
          • Kan slechts eisen van andere dat zij bepaalde handelingen niet verrichten. Hij mag geen prestaties van anderen eisen.
          • Het object is een bepaalde prestatie.
          • Volledige rechten
            • Het meest omvattende recht dat men op een goed kan hebben.
            • Het zijn de rechten op voortbrengselen van de geest (auteursrecht, octrooirecht, merkenrecht, kwekersrecht) en het eigendomsrecht.
          • Beperkte rechten
            • Een recht dat is afgeleid van een meer omvattend recht. Dit kan een volledig recht zijn, maar ook een beperkt recht dat meer omvattend is dan het daarvan afgeleide beperkte recht (het is dan bezwaard).
            • Gebruiksrechten: erfdienstbaarheid, vruchtgebruik, opstal en erfpacht.
            • Zekerheidsrechten; pand en hypotheek
  • Wanneer een volledig of een beperkt recht betrekking heeft op een zaak, dan spreekt men van een zakelijk recht.

    • Relatieve rechten/persoonlijke rechten:

      • Werkt ten opzichte van een of meerdere bepaalde personen.
      • In veel gevallen kunnen wel prestaties van andere worden geëist.
      • Het object is meestal een goed.
  • Onderverdelingen:
    • Erfrecht
      • Regelt na het verlijden van iemand de overgang van diens vermogen of nalatenschap. Neergelegd in boek 4 van BW.
  • Goederenrecht

    • Geeft regels omtrent de goederen oftewel vermogensbestanddelen. Het heeft betrekking op de rechtsverhouding tussen mens en goed. Het goederenrecht is over het algemeen dwingend van karakter en laat weinig ruimte over voor zelf invulling.
  • Verbintenissenrecht
    • Geeft ook regels over vermogensbestanddelen maar dit recht regelt niet zozeer de rechtsverhouding van de mens tot een goed maar de rechtsverhouding van mens tot mens. Het betreft hier de rechtsbetrekkingen tussen schuldeisers en schuldenaars, ook wel crediteuren en debiteuren genoemd. Het verbintenissenrecht is vaak aanvullend recht.
  • Handelsrecht (economisch privaatrecht)

    • Het voeren van een bedrijf (boekhouding)
    • Verschillende ondernemingsvormen, zoals vennootschappen en stichtingen
    • Waardepapieren, zoals aandelen
    • Vervoer (vervoersrecht)
    • Verzekeringen (verzekeringsrecht)
    • Faillissement (faillissementsrecht)

Rechtsfeiten (zie schema blz. 153)

  • Feiten die rechtsgevolgen hebben.
  • Onderverdeling in:
    • Feiten met rechtsgevolg die geen gedragingen zijn van personen (blote rechtsfeiten)
      • Gebeurtenissen
      • Toestanden
      • Tijdsverloop
  • Feiten met rechtsgevolg die bestaan uit handelingen van personen

Handelingen met rechtsgevolg

  • Rechtshandelingen: zijn gericht op het doen ontstaan of tenietgaan van rechtsgevolgen.

    • Eenzijdige rechtshandeling: wanneer het beoogde rechtsgevolg door een enkele partij zonder medewerking van een ander tot stand kan worden gebracht. Bv. opstellen testament. Schenking behoort hier NIET toe.
    • Meerzijdige rechtshandeling: het rechtsgevolg kan ontstaan door overeenstemming van twee of meer personen.
  • Feitelijke rechtshandelingen: de handelingen die weliswaar niet gericht zijn op een rechtsgevolg, maar wel rechtsgevolg hebben à onrechtmatige daad

 

 

 

 

 

H10. De overeenkomst

 

Omschrijving van de overeenkomst

  • ‘Een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan’ (art. 6: 213 lid 1 BW)
  • Verbintenisscheppende of obligatoire overeenkomst: de overeenkomst schept verbintenissen – rechten en verplichten worden in het leven geroepen-.
  • Verbintenis: een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen krachtens welke de één (schuldenaar, debiteur) tot een prestatie is verplicht en de ander (schuldeiser, crediteur) tot die prestatie is gerechtigd.

Indeling van deze overeenkomsten

  • Wederkerige overeenkomsten

    • ‘Een overeenkomst is wederkerig, indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt.’
    • Uit de overeenkomst vloeien voor beide partijen verplichtingen voort. Bv. de koopovereenkomst.
  • Niet-wederkerige of eenzijdige overeenkomsten
    • Roept voor slechts een van de partijen verplichtingen in het leven. Bv. schenkingsovereenkomst. Ook al spreekt men hier over een eenzijdige overeenkomst is er toch sprake van een meerzijdige rechtshandeling. Voor schenking is namelijk niet alleen vereist dat een partij wil schenken, maar ook dat de begiftigde wil ontvangen.

Andere soorten overeenkomsten

  • Bewijsovereenkomst
  • Goederenrechtelijke overeenkomst
    • Meerzijdige rechtshandeling waarbij degene die moet leveren en degene die moet ontvangen overeenkomen dat een bepaald goed daadwerkelijk overgaat van de een op de ander. Vooral bij onroerende goederen.
  • Familierechtelijke overeenkomst

    • Er kan geen tweede soortgelijke overeenkomst worden aangegaan.
    • De verplichtingen zijn zeer persoonlijk van aard.
    • Deze kan niet zomaar worden ontbonden.

De totstandkoming van de overeenkomst

  • Aanbod en aanvaarding

    • Aanbod is een (eenzijdige) rechtshandeling.
  • Handelingsbekwaamheid
    • In beginsel kan iedereen rechtshandelingen verrichten (handelingsbekwaam) De wet maakt echter uitzonderingen (handelingsonbekwaam: minderjarigen (zijn uitzonderingen) , meerderjarige onder curatele gestelden (bv. drankmisbruik, geestesstoornis)) Deze overeenkomsten zijn dan wel rechtsgeldig maar vernietigbaar.
  • Wil, verklaring of vertrouwen

    • Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
    • Er kunnen problemen ontstaan, doordat de wil en de verklaring van partijen niet steeds samenvallen. Dit kan worden opgelost door twee tegenover elkaar staande oplossingen:
      • Wilsleer: er is slechts sprake van een contractuele gebondenheid voor zover de gegeven verklaring steunt op een daarmee corresponderende wil.
      • Verklaringsleer: men is gebonden aan hetgeen men heeft verklaard (of deze verklaring nu overeenstemt met hetgeen men wil of niet).
  • Wilsgebreken: dwaling, bedrog, bedreiging en misbruik van omstandigheden
    • Dwaling

      • De overeenkomst is tot stand gekomen op basis van verkeerde veronderstellingen. Moet echter wel aan 2 eisen voldoen:
        • Causaal verband

          • De eigenschappen waarover de verkeerde voorstelling bestond voor de dwalende partij waren essentieel voor het sluiten van de overeenkomst.
  • Kenbaarheidsvereiste

    • Houdt in dat de wederpartij wist of behoorde te weten dat de eigenschappen essentieel waren voor het sluiten van de overeenkomst.
    • Bedrog
      • Hierin sprake van wanneer iemand opzettelijk door middel van kunstgrepen een onjuiste voorstelling geeft van omstandigheden of eigenschappen en zo een ander brengt tot het verrichten van een rechtshandeling.
    • Bedreiging
      • Als wordt gedreigd met een nadeel in persoon of goed, zoals het verlies van het leven of van een goede naam of van vermogen.
    • Misbruik van omstandigheden
      • Als men door (willens en wetens) gebruik te maken van de omstandigheden waarin de wederpartij verkeert, deze brengt tot het verrichten van een rechtshandeling die deze buiten die omstandigheden in verband met de aan de rechtshandeling verbonden nadelen niet zou hebben verricht.

Het beginsel van contractvrijheid:

  • Dit beginsel houdt in dat partijen vrij zijn om zelf te bepalen wat de inhoud van een overkomst zal zijn. Overeenkomsten hoeven niet schriftelijk te worden vastgelegd.
  • Aanvullende werking van het recht
    • ‘Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.’
  • Beperkende werking van het recht

    • Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid: gemaakte afspraken van partijen worden doorkruist.

 

 

 

Tekortkomingen bij de nakoming van een overeenkomst

  • Wanprestatie (art. 6:74 lid 1 BW)

    • Een tekortkoming heeft voor de debiteur juridische gevolgen in geval van een toerekenbare tekortkoming. Is er sprake van een toerekenbare tekortkoming, dan spreekt men van wanprestatie.
    • De debiteur is aansprakelijk.
  • Schuld en risico (art. 6:75 BW)
    • Deze aan de schuld (1) van de debiteur is te verwijten. In dat geval spreekt men van schuldaansprakelijkheid.
    • Deze voor risico of rekening is van de debiteur krachtens de wet (2), een rechtshandeling (3) of in het verkeer geldende opvattingen (4). In deze gevallen is het niet van belang of de tekortkoming valt te wijten aan de schuld van de debiteur. Men spreekt hier van risicoaansprakelijkheid.
  • Toerekenbare tekortkoming
    • Een tekortkoming kan de schuldenaar of debiteur worden toegerekend wanneer deze aan diens schuld is te wijten. Niet alleen met opzet.
    • De tekortkoming kan de schuldenaar ook worden toegerekend krachtens de wet. Gaat ook een vorm van risicoaansprakelijkheid.
  • Overmacht
    • In geval van overmacht draagt de crediteur het risico van de schade en heeft deze geen vordering tegenover de debiteur op grond van diens tekortkoming. Van overmacht is bv. sprake bij een onvoorzienbare situatie.
  • Verzuim en ingebrekestelling (art. 6:74 lid 2 en 82 BW)
    • Schadevergoeding is in de regel pas mogelijk indien de schuldenaar in verzuim is. De schuldenaar komt in de regel in verzuim na ingebrekestelling.

H11. Onrechtmatige daad

 

‘Feitelijke handelingen met rechtsgevolg’ wordt onderverdeeld in rechtmatige dagen en onrechtmatige daden (BW, boek 6, titel 3)

Voorwaarden voor een actie uit onrechtmatige daad

  • Er moet sprake zijn van een onrechtmatige daad
    • Inbreuk op subjectief recht (vaak vermogensrecht)
    • Strijd met een wettelijke plicht
    • Strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt
  • Deze daad moet aan de dader kunnen worden toegerekend
    • De dader heeft schuld aan de daad.
    • De oorzaak van de daad komt op grond van de wet voor zijn rekening.
    • De oorzaak van de daad komt op grond van de in het verkeerd geldende opvattingen voor zijn rekening.
  • Eiser moet schade geleden hebben
    • Vermogensschade (art. 6:96 BW): alle schade die op geld waardeerbaar is.
    • Immateriële schade (art. 6:106 BW)
    • Schade verminderende factoren

 

 

 

  • Er moet causaal verband zijn tussen daad en schade (dientengevolge)
    • Als de schade ook ingetreden zou zijn zonder dat de daad gepleegd was, is er, uitzonderingen daargelaten, geen aansprakelijkheid. Deze minimumeis van oorzakelijk verband, ook wel condicio sine que non genoemd, dient ter beperking van de mogelijkheid tot aansprakelijkheidstelling.
    • De leer van toerekening naar redelijkheid houdt in dat de omvang van de verplichting tot schadevergoeding afhankelijk gesteld wordt van de vraag welke schade in redelijkheid aan de dader kan worden toegerekend.
  • Relativiteit
    • Voor aansprakelijkheid wegens een onrechtmatige daad is vereist dat een handelen of nalaten in het algemeen onrechtmatig is en daarnaast dat de geschreven of ongeschreven norm die geschonden is, de strekking heeft om het belang van de benadeelde te beschermen. Het handelen of nalaten moet dus jegens degene die schade lijdt, onrechtmatig zijn.

Als er een ‘rechtvaardigingsgrond’ aanwezig is verliest de daad haar onrechtmatige karakter.

Aansprakelijkheid voor gedragingen van anderen

  • Kinderen tot 14 jaar
    • Een gedraging van dit kind kan niet als onrechtmatige daad worden toegerekend. De ouder of voogd heeft hier een risicoaansprakelijkheid.
  • Kinderen van 14 en 15 jaar
    • Zelf aansprakelijk en de ouders en voogden hebben een extra aansprakelijkheid (art. 6:169 lid 2 BW)
  • Ondergeschikten        
    • Werkgevers zijn binnen bepaalde grenzen aansprakelijk voor de fouten van hun ondergeschikten. De werknemer is echter ook nog steeds aansprakelijk.
  • Anderen die in opdracht handelen
  • Vertegenwoordigers

H12. Sancties in het vermogensrecht

 

Sancties van rechtswege

  • Nietigheid van een rechtshandeling
    • Heeft niet het beoogde rechtsgevolg. Nietigheid heeft tot gevolg dat de beoogde rechtsgevolgen niet intreden.
  • Verplichting tot schadevergoeding

Buitenrechtelijke sancties

  • Vernietiging van een rechtshandeling
    • Verschil tussen vernietiging en nietigheid is dat vernietiging slechts gedurende een beperkte periode mogelijk is.
  • Ontbinding van een wederkerige overeenkomst
  • Boete op grond van een boetebeding
  • Eigenrichting
    • Hier is sprake van wanneer een burger eigenmachtig optreedt ter handhaving van zijn recht. Bv. wegsnijden overhangende takken van de buren.

 

Sancties via de rechter

  • Nakoming van een verbintenis
  • Schadevergoeding
  • Reële executie
    • De rechter kan een schuldeiser machtigen om zelf datgene te bewerkstellingen waartoe de schuldenaar verplicht was, of ongedaan te maken wat de schuldenaar had moeten nalaten.
  • Dwangsom
    • Een financiële prikkel om te zorgen dat de verliezende partij verplichtingen uit een rechterlijk vonnis niet zijde betaling van een geldsom, nakomt.
  • Gijzeling
    • Dit gebeurt door een deurwaarde. De gegijzelde wordt ondergebracht in een huis van bewaring.
  • Vernietiging van een rechtshandeling
  • Ontbinding van een wederkerige overeenkomst

 

H4. De organisatie van de staat: wetgevende en bestuurlijke organisatie

 

Trias politica

  • Wetgevende functie: het stellen van algemene regels.
  • Rechtsprekende functie: geschillen aan de hand van de algemene regels beslist.
  • Uitvoerende functie: alles wat niet tot de wetgevende of rechterlijke functie behoort. Tegenwoordig bestuur genoemd.
  • Gematigde opvatting: door ‘controle en evenwicht’ tussen de overheidsorganen te bewerkstellingen, wordt voorkomen dat een orgaan onbeperkt en ongecontroleerd macht zou kunnen uitoefenen. Zo wordt bv. de wetgevende functie mede uitgeoefend door de regering, een orgaan dat tot de uitvoerende macht behoort. Ook de rechter beperkt zich niet alleen tot rechtspraak. In sommige gevallen werkt hij mee aan de uitvoerende functie.
  • Moderne terminologie: i.p.v. ‘machten’ spreken we nu van ‘organen’ en i.p.v. ‘functies’ spreken we nu van ‘bevoegdheden’.
  • Openbaar lichaam: een georganiseerd gemeenschapsverband: een gemeenschap van burgers die wordt gebonden door de besluiten van de organen of ambten die tot het openbare lichaam behoren. Openbare lichamen zijn onder meer de staat, de provincie, de gemeente en de waterschappen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Horizontale spreiding: verschillende soorten bevoegdheden worden over verschillende soorten organen op gelijk niveau verdeeld.

Verticale spreiding: hierbij worden door hogere organen een of meer soorten bevoegdheden toebedeeld aan lagere organen. Door arbeidsverdeling kan de taak beter worden uitgevoerd. 2 manieren:

  • Decentralisatie

    • Door de wetgever worden wetgevende en bestuurlijke bevoegdheden overgedragen aan organen van lagere openbare lichamen (de lagere of decentrale overheid). Deze bevoegdheden worden door de lagere organen in beginsel zelfstandig uitgevoerd.
    • Gedecentraliseerde lichamen behoeven voor hun besluiten geen verantwoording af te leggen aan het hogere orgaan en evenmin ontvangen zij instructies die in acht moeten worden genomen bij het nemen van besluiten. Wel oefent de centrale overheid toezicht uit op de wijze waarop de gedecentraliseerde organen hun bevoegdheden uitoefenen.
    • Territoriale decentralisatie
      • Houdt in dat de bevoegdheidsuitoefening van de organen van lagere openbare lichamen beperkt is tot een bepaald gebied. Bv. de gemeente en de provincie.
    • Functionele decentralisatie
      • Hier zijn de bevoegdheden zijn niet gekoppeld aan een bepaald territoir, maar is de bevoegdheidsuitoefening toebedeeld met het oog op de behartiging van een bepaald deelbelang of doel. Zij kunnen wél hun wetgevende en bestuurlijke bevoegdheden uitoefenen op het gehele Nederlandse grondgebied. Bv. Nederlandse Orde van Advocaten.
  • Mengvorm

    • Een mengvorm vormen de waterschappen. Hun bevoegdheid is gebonden aan een bepaald territoir maar ze voeren hun bevoegdheden uit met het oog op een bepaald doel, namelijk de zorg voor de waterkering en de waterhuishouding.
  • Kortom: het door de wetgever opdragen of overdragen van bevoegdheden aan organen van lagere openbare lichamen, die deze bevoegdheden aan organen van lagere openbare lichamen, die deze bevoegdheden op eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid en zelfstand, dus niet ongeschikt aan een hoger orgaan, uitoefenen.
  • Deconcentratie

    • Hier worden door de wetgever bevoegdheden toegekend aan organen of ambten die hiërarchisch ondergeschikt zijn aan hogere organen of ambten.
    • Net als bij decentralisatie oefenen de organen hun bevoegdheden op eigen naam en onder eigen verantwoording uit.
    • Het verschil met decentralisatie is dat een gedeconcentreerd orgaan ondergeschikt is aan een hoger overheidsorgaan en verantwoording verschuldigd is aan dat orgaan. Deze hogere orgaan kan instructies geven. Bv. belastinginspecteur en minister van Financiën.  
    • Wijze waarop lagere organen bevoegdheden kunnen verkrijgen:
      • Attributie: hier wordt een nieuw bevoegdheid gecreëerd en opgedragen aan een ander orgaan.
      • Delegatie: hier wordt een bestaande bevoegdheid aan een ander orgaan overgedragen.
  • Kortom: door de wetgever worden bevoegdheden opgedragen aan lagere organen, die deze bevoegdheden op eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid uitoefenen, maar die hiërarchisch ondergeschikt zijn aan hogere organen en daaraan verantwoording schuldig zijn voor de wijze waarop zij de verkregen bevoegdheden uitoefenen.

 

Centrale overheid

  • Koning

    • De koning als staatshoofd moet worden onderscheiden van de koning als privépersoon en de koning als ‘constitutionele’ koning. Als privépersoon is de koning in beginsel gelijk aan iedere burger, behalve dat hij vrijstelling van belastingverplichtingen heeft.
  • De regering (koning, ministers en staatssecretarissen)
    • De constitutionele koning met één of meer ministers en/of één of meer staatssecretarissen. 
    • De regering vormt het hoogste nationale bestuursorgaan van de centrale overheid. Zij bepaalt en vormt het beleid.
    • Waar in de Grondwet over ‘koninklijk besluit’ wordt gesproken, wordt steeds over een besluit van de regering gesproken.
    • De ministers geven leiding aan een ministerie. De minister geeft vorm aan het beleid en de wetgeving op zijn gebied waarbij hij ondersteund wordt door de onder hem werkzame ambtenaren en diensten.
    • De ministeries zijn georganiseerd in afdelingen en directies, die op hun beurt gegroepeerd kunnen zijn in directoraten-generaal, met als ambtelijk hoofd een directeur-generaal.
    • De ministers vormen tezamen de ministerraad, die wordt voorgezeten door de minister-president.
    • Staatssecretarissen maken geen deel uit van de ministerraad, al kunnen zij met een raadgevende stem deelnemen aan de vergaderingen.
    • In externe verhoudingen, bv. ten opzichte van het parlement, heeft de staatssecretaris dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als de minister en is hij voor zijn optreden politiek verantwoordelijk.
    • In interne (departementale) verhoudingen is de staatssecretaris ondergeschikt aan de minister.
    • Staatssecretarissen maken wel deel uit van het kabinet.
  • Staten-Generaal (het parlement (Eerste en Tweede Kamer))
    • De Staten-Generaal (of het parlement) bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer en vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk. Eens in de 4 jaar worden door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, de 150 leden voor de Tweede Kamer verkozen. Ook de 75 leden van de Eerste Kamer worden eenmaal in de 4 jaar gekozen, maar hun verkiezing geschiedt door middel van getrapte verkiezing. Nadat de provinciale staten gekozen zijn, kiezen de nieuwe leden van de staten de leden van de Eerste Kamer.
    • Het parlement heeft een wetgevende en controlerende taak. Als medewetgever brengt het samen met de regering wetten tot stand, als controlerend orgaan ziet het toe op het door de regering voorgestelde en uitgevoerde beleid.
    • Het politieke primaat ligt bij de Tweede Kamer. De functie van de Eerste kamer is wat beperkter.
    • De verhouding tussen regering en parlement wordt bepaald oor het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid: niet de koning, maar de minister is verantwoording verschuldigd aan beide Kamers. Dit wordt gecomplementeerd door het vertrouwensbeginsel: indien de minister niet langer het vertrouwen van een of beide Kamers geniet, dient hij af te treden. Na het ontstaan van een vertrouwensconflict tussen het gehele kabinet en parlement heeft de regering het recht om eenmaal de Kamer te ontbinden, dit heet het ontbindingsrecht. Hiermee kan de verhouding tussen regering en parlement als gematigd dualistisch worden getypeerd. Zij hebben elk hun eigen taak en vormen elkaars tegenspelers. Maar ten slotte heeft het parlement het laatste woord.

Voert de regering slechts uit wat het parlement voorstelt, of volgt omgekeerd het parlement de regering, dan is er sprake van een monistisch stelsel.

  • Rechten van de Eerste & Tweede Kamer

    • Recht van initiatief: het recht om wetsvoorstellen in te dienen (art. 82 lid 1 Gw). Alleen in uitzonderlijk geval maakt de Tweede Kamer hier gebruik van. Dit heeft alleen de Tweede Kamer.
    • Het recht van amendement: de bevoegdheid om een wijzigingsvoorstel in te dienen op een wetsvoorstel dat bij de Kamer aanhangig is (art. 84 Gw). Dit heeft alleen de Tweede Kamer.
    • Vragenrecht en recht van interpellatie: hierbij kunnen aan de minister of staatssecretaris vragen worden gesteld over elk onderwerp waarvoor de desbetreffende ambtsdrager verantwoordelijk is.
  • Parlementaire enquêterecht: de Kamer kan zelfstandig een onderzoekinstelling.
  • Budgetrecht: de bevoegdheid om de jaarlijkse begroting van de regering goed te keuren of te verwerpen
  • Raad van State
  • De Raad van State behoort tot de Hoge Colleges van de Staat. Hij oefent binnen de centrale overheid een adviserende en controlerende functie uit.
  • Voorzitter van de Raad van State is de koning, die in feite echter steeds vervangen wordt door de vicepresident van de Raad van State.
  • 2 hoofdtaken: een adviserende taak aan de regering en een rechtsprekende taak.
  • Andere Hoge Colleges van de Staat zijn de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman.

 

Organisatie van decentrale overheid

  • De decentrale overheid is het totaal van provincies, gemeenten, waterschappen en de gemeenschappelijke regelingen.
  • Preventie toezicht: toezicht vooraf. Bepaalde besluiten van gemeentelijke of provinciale bestuursorganen moeten bijvoorbeeld aan de minister ter goedkeuring worden gelegd.
  • Repressief toezicht: toezicht achteraf. Wanneer de regering van mening is dat een besluit in strijd is met het recht of met het algemeen belang kan de regering het betreffende besluit vernietigen of schorsen.
  • Provinciale staten: kiezen het dagelijkse bestuur van de provincie: de gedeputeerde staten.
  • Gemeenteraad: is bevoegd gemeentelijke verordeningen vast te stellen. De raad kiest en benoemt de wethouders, die samen met de burgermeester het college van burgemeester en wethouders vormen. Dit college fungeert als het dagelijkse bestuur van de gemeente. De burgemeester is belast met handhaving van de openbare orde. (art. 172 – 175 Gem.wet)
  • De gemeente heeft belangrijke taken op het terrein van de volkshuisvesting en ten aanzien van onderwijs, recreatie en cultuur.

 

 

 

 

 

H7. Bestuursrecht (Awb)

 

Bestuurshandelingen

  • Feitelijke handelingen

    • Bestuursorganen treden in veel gevallen feitelijk op, met name ter behartiging van algemene belangen.
    • Bekende voorbeelden: de aanleg van straten of riolen, het verzorgen van groenvoorzieningen, ophalen van vuilnis.
  • Rechtshandelingen
    • Privaatrechtelijke rechtshandelingen
      • In deze gevallen treedt de overheid op als privaatrechtelijke contractspartij en doet dat in beginsel op gelijke voet als andere deelnemers aan het privaatrechtelijk verkeerd.
      • Bv. het verkopen van grond door een gemeente
    • Publiekrechtelijke rechtshandelingen
      • Het publiekrecht geeft regels ten aanzien van de verhouding tussen de burger en de overheid. Ook handelt dit over de verhouding tussen overheidsinstanties onderling. 
      • Meerzijdige publiekrechtelijke rechtshandelingen          
        • In dit geval gaat het om het juridische verkeer tussen verschillende bestuursorganen. Bv. recreatieschap vormen.
      • Eenzijdige publiekrechtelijke rechtshandelingen

Besluiten: algemeen

  • Het moet gaan om een schriftelijke beslissing.
  • De beslissing moet worden genomen door een bestuursorgaan.
  • Het besluit moet een basis hebben in een publiekrechtelijke regeling en aan het bestuursorgaan moet de bevoegdheid tot het nemen van die besluit toekomen.

 

 

 

Besluiten van algemene strekking

  • Besluiten van algemene strekking hebben een algemeen karakter qua onderwerp of omdat zij gericht zijn op een ruime kring van geadresseerden.
  • Bv. wetten in materiële zin of gemeentelijke verordeningen of bestemmingsplannen.
  • Beleidsregels: regels die een bestuursorgaan opstelt ter invulling van een ruim omschreven bestuursbevoegdheid, bv. iedereen gelijk behandelen.

Besluiten in een concreet geval: beschikkingen

  • Een beschikking is een besluit van een bestuursorgaan in een individueel of specifiek te omschrijven geval, dat gericht is op een rechtsgevolg.
  • Beschikkingen met een sanctiekarakter
    • Last onder bestuursdwang: herstelsanctie die inhoudt een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om bij het in gebreke blijven van de overtreder zelf de van de normafwijkende feiten in overeenstemming te brengen met de norm.

Bestuursbevoegdheden: grondslag en maatstaven

  • Grondslag in het recht.
  • Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (a.b.b.b.)
    • Gebod van onpartijdigheid: het bestuur moet onbevooroordeeld, objectief en eerlijk optreden.
    • Zorgvuldige voorbereiding: de feiten en belangen moeten zorgvuldig worden onderzocht.
    • Détournement de pouvoir: verbod van oneigenlijk gebruik van overheidsmacht. Het bestuursorgaan mag zijn bevoegdheid niet voor een ander doel gebruiken.
    • Zorgvuldige belangenafweging
    • Evenredigheidsbeginsel: de overheid moet ervoor zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen van een overheidsbesluit voor een burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang van het besluit 
    • Motiveringsbeginsel: de overheid moet haar besluiten goed motiveren: de feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn
    • Rechtszekerheidsbeginsel: legaliteitsbeginsel (wetmatigheid, geen terugwerkende kracht en normen moeten voldoende duidelijk zijn)
    • Bestuursrechtelijk vertrouwensbeginsel: burgers en instellingen moet in vertrouwen kunnen afgaan op de overheid.
    • Gelijkheidsbeginsel: De overheid moet gelijke gevallen op gelijke wijze behandelen

 

 

 

 

 

H8. Rechtsbescherming tegen de overheid en bestuursprocesrecht

 

Bestuursrechtelijke rechtsbescherming

  • Voorprocedures: de burger moet een bezwaarschriftenprocedure of een administratieve beroepsgang starten. Allereerst een bezwaarschriftenprocedure. Een bezwaarschrift dient men in bij hetzelfde bestuursorgaan dat het oorspronkelijke besluit heeft genomen. Bij administratief beroep gaat men in beroep bij een ander, meestal hoger bestuursorgaan.
  • Toetsing: de doelmatigheid en de rechtmatigheid van het bestreden besluit worden opnieuw bezien.
    • Bestuurlijke heroverweging: de vraag of het besluit bij nader inzien wel opportuun en verstandig was.
    • Verlengde besluitvorming: in deze fase wordt derhalve een ruim bestuurlijk en juridische beoordelingskader gehanteerd.
  • Behoorlijke procedure
  • Beroep op bestuursrechter: wanneer de belanghebbende het niet eens is met de uitkomst van de voorprocedure.
  • Spoedvoorzieningen: snelle rechterlijke uitspraak als daar vraag naar is.

 

Rechtsbescherming door de burgerlijke rechter

  • Degenen die ernstige hinder ondervinden van feitelijk optreden door de overheid zullen de burgerlijke rechter moeten inschakelen.
  • Wanneer een betrokkene vindt dat bestuursorganen geen privaatrechtelijke verplichtingen aan mag gaan zal ook bij de burgerlijke rechter komen.
  • Wanneer de bestuursrechter niet bevoegd is voor bestuursbesluiten.

 

Nationale ombudsman

  • Is geen rechter, maar behandelt klachten over het feitelijk optreden door bestuursorganen en bij die organen werkzame ambtenaren. Nationale ombudsman kan ook uit eigen initiatief optreden.
  • Wet Nationale ombudsman

 

 

 

 

H20. Internationaal recht

De staten zijn soeverein. Dat wil zeggen dat zij juridisch in beginsel niet aan een hoger gezag onderworpen zijn. In juridische zin zijn de staten dan ook gelijk aan elkaar. Zij zijn vrij om hun eigen beleid te bepalen.

 

Kenmerken van de internationale samenleving

  • Rechtsvorming

    • Bij de vorming van het recht zijn staten gebonden aan bestaande verplichtingen. Bovendien mogen zij niet afwijken van het dwingende volkenrecht, het ius cogens.
  • Rechtshandhaving
    • Het geweld door staten is uitgesloten. Alleen in uitzonderingsgevallen zijn staten nog gerechtigd om d.m.v. geweld het recht te handhaven. In eerste plaats gaat het daarbij om het gebruik van geweld met toestemming van de Veiligheidsraad van de VN in het kader van de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Ten tweede behouden staten krachtens art. 51 VN-Handvest het recht op individuele of collectieve zelfverdediging. Ten derde is gewapende interventie om een einde te maken aan ernstige en massale schending van mensen rechten toegestaan, dit wordt een humanitaire interventie genoemd.
  • Interdependent
    • Staten hebben met elkaar te maken en zijn voor het bevorderen van een vreedzaam en welvarend samenleven van hun burgers van elkaar afhankelijk.

 

Staten

  • Een territoir
  • Bewoond door bevolking
  • Die onderworpen is aan een effectief (werkend) gezag (soevereiniteit)

 

Internationale organisaties

  • Organisaties die in het leven zijn geroepen door staten.
  • Ook wel gouvernementele organisaties of volkenrechtelijke organisaties genoemd.
  • Niet hetzelfde als Amnesty, Greenpeace etc. dat zijn non-gouvernementele organisaties.

 

Individuen

  • Eerst gold het internationale recht vooral tussen staten, later kwamen daar de internationale organisaties bij. Nu is het individu ook een subject van het internationale recht.
  • Individuen kunnen zowel verplichtingen als rechten aan het internationale recht ontlenen. Ook kunnen ze voor de rechter gedaagd en veroordeeld worden.
  • Het Statuut van het Internationaal Strafhof berecht individuen die schendingen van het internationaal recht zijn begaan.

 

Bronnen van internationaal recht

  • Internationale verdragen 

    • De algemene regels van het verdragenrecht zijn neergelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht.
    • Schriftelijke & mondelingen verdragen.
    • Overeenkomsten tussen staten & overeenkomsten tussen staten en internationale organisaties. & overeenkomsten tussen internationale organisaties.
    • Verschillende benamingen voor verdragen: conventie, tractaat, handvest, akte, statuur, protocol (aanvulling/aanpassing op een verdrag).
    • Indeling in verdragen:
      • Bilaterale verdragen, dat wil zeggen verdragen tussen 2 staten.
      • Multilaterale verdragen, dat wil zeggen verdragen waarbij meer dan twee staten partij zijn.
      • Regionale verdragen: deze zijn bestemd om in een bepaalde regio van de wereld te gelden.
      • Mondiale verdragen: deze beogen in principe een wereldwijde strekking.
  • Als de partijen het eens zijn over de tekst van het verdrag, dan wordt het verdrag gesloten. Ten blijke daarvan wordt het verdrag ondertekend. Dit betekent nog niet dat de staat aan het verdrag gebonden is. Een verdrag is pas juridisch verbindend voor een bepaalde staat wanneer de staat het verdrag heeft geratificeerd (bekrachtigd) of op een andere manier tot uitdrukking heeft gebracht dat hij het verdrag als bindend beschouwt en wanneer het verdrag inwerking is getreden.
  • Internationaal gewoonterecht

    • Het gewoonterecht is in het internationale recht van een veel grotere betekenis dan in het nationale recht.
    • Voorwaarden voor het bestaan van gewoonterecht:
      • Algemene praktijk.
      • Opinio iuris: de overtuiging moet bestaan dat het recht eist dat overeenkomstig de algemeen gevolgde praktijk gehandeld wordt. Dit kan op allerlei manieren blijken.
  • Algemene rechtsbeginselen
    • Ongeschreven, al kunnen zij wel in een verdrag neergelegd worden.
    • In een eerste plaats zijn het de beginselen die aangetroffen worden in de meeste nationale rechtsstelsels. Daarnaast vallen hieronder beginselen die ontwikkeld zijn in het kader van de internationale rechtsorde
  • Jurisprudentie en de doctrine als hulpmiddelen voor het vaststellen van de inhoud van rechtsregels (aanvullende rechtsbronnen). Zij komen aan bod wanneer het gebruik van een van de andere bronnen geen duidelijke oplossing biedt.
    • Jurisprudentie: uitspraken van internationale rechters. Ook beslissingen van nationale rechters op het gebied van internationaal recht vallen hieronder.
    • Doctrine: opvattingen van belangrijke schrijvers.

 

  • Besluiten van internationale organisaties

    • Besluiten met interne werking: bv. de vaststelling van het budget van een organisatie en van de contributie die de lidstaten op basis daarvan moeten betalen.
    • Besluiten met externe werking: hebben betrekking op de handelwijze van staten buiten het kader van de organisatie. Bv. bindende besluiten van de EU of VN.

 

Verhouding internationaal en nationaal recht

  • Twee tegengestelde opvattingen over de verhouding:
    • Het monisme

      • Gaat ervan uit dat het internationale recht en het nationale recht één rechtssysteem vormen.
      • De meeste aanhangers gaan ervan uit dat het internationale recht, als het meest omvattende recht, van hogere rang is dan het nationale recht.
      • Het internationaal recht heeft interne werking.
      • Er is sprake van rechtstreekse werking.
      • Internationaal recht moet altijd voorrang krijgen op nationaal recht.
    • Het dualisme
      • Het internationale recht en het nationale recht zijn twee gescheiden rechtssferen.
  • Nederlandse rechtsorde heeft een gematigd monistisch karakter.

 

Internationale geschillenbeslechting

  • Mogelijkheden beslechting van geschillen tussen staten op een vreedzame wijze:
    • Onderhandelingen: partijen moeten er gezamenlijk uitkomen.
    • Feitenonderzoek: een derde wordt in geschakeld om de feiten waarop het geschil betrekking heeft boven water te krijgen.
    • Bemiddeling: een derde partij wordt actief betrokken in die zin dat hij de partijen voorstellen doet voor het vinden van een oplossing.
    • Conciliatie: houdt in dat de partijen aan een onafhankelijke commissie van onderzoek vragen op basis van de door haar vastgestelde feiten een niet-bindend voorstel te door voor de beslechting van het geschil.
    • Arbitrage: een arbitragetribunaal neemt een bindende beslissing.
    • Rechterlijke beslissing
    • Een beroep op regionale organen of akkoorden
    • Andere vreedzame middelen naar eigen keuze

 

Het Internationaal Gerechtshof (IGH)

  • Een van de hoofdorganen van de VN. Het zetelt in het Vredespaleis in Den Haag.
  • Bestaat uit 15 rechters, die voor een periode van 9 jaar werken.
  • Alleen staten kunnen een geschil aan het Hof voorleggen en dat alleen als zij de rechtsmacht van het Hof hebben erkend. Staten kunnen dus niet tegen hun wil worden onderworpen aan een uitspraak van het Hof.
    • Aanvaarding van de rechtsmacht van het Hof kan op verschillende manieren gebeuren:
      • Compromis: door partijen gesloten overeenkomst waarbij afgesproken wordt een geschil aan het IGH voor te leggen.
      • Compromissoire clausule: een verdrag neemt dit op, waarbij bepaald wordt dat geschillen die rijzen met betrekking tot dat verdrag zullen worden voorgelegd aan het IGH.
      • Facultatieve clausule: krachtens een eenzijdige verklaring de rechtsmacht van het Hof aanvaarden inzake geschillen met een wederpartij, die eenzelfde verklaring heeft afgelegd.
      • Gedrag van een staat: wanneer een staat voor het Hof gedaagd wordt en verschijnt is dat voldoende voor de rechtsmacht van het Hof ten aanzien van die partij, ook al is de aanvaarding van de rechtsmacht niet op een andere wijze gebleken.
  • Procedure
    • Schriftelijke fase
    • Mondelinge fase
    • Uitspraak. Wanneer een partij zich niet houdt aan een uitspraak, is de andere partij gerechtigd om een beroep te doen op de Veiligheidsraad.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H21. Recht der internationale organisaties
 

Kenmerken

  • International organisaties zijn permanente, door staten bij een verdrag opgerichte instituties, gericht op de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen.
  • Het gaat om door staten opgerichte organisaties. Zij worden daarom ook wel gouvernementele internationale organisaties genoemd.
  • Internationale organisaties hebben bepaalde doelstellingen. Denk aan de VN (vrede en veiligheid, ontwikkelingen, mensenrechten etc.).

 

Indelingen

  • Onderscheid op basis van bevoegdheid ten aanzien van lidstaten. Intergouvernementele vs. Supranationale organisaties.

    • Intergouvernementele organisaties kunnen niet tegen hun wil gebonden worden aan besluiten van de organisaties. Supranationale organisaties wel. De staten hebben namelijk en deel van hun soevereiniteit overgedragen aan de organisatie.
    • Bij intergouvernementele organisaties is instemming van alle lidstaten nodig voor een besluit. Bij supranationale organisaties gaat het op basis van meerderheid (bv. de Eu of VN).
  • Onderscheid op basis van de doelstellingen. Algemene vs. Functionele organisaties.
    • Een algemene organisatie heeft ruim omschreven doelstellingen, zoals de VN.
    • Functionele organisaties hebben veel beperktere doelstellingen, zoals de Internationale Maritieme Organisatie.
  • Onderscheid op basis van geografie. Mondiale vs. Regionale organisaties.
    • Voorbeelden van mondiale: Internationale Arbeidsorganisatie. Alle staten kunnen lid worden.
    • Voorbeelden van regionale: EU, de Benelux, de Raad van Europa. Zij staan open voor staten in een bepaalde regio van de wereld.

 

De Verenigde Naties (VN)

  • De VN is opgericht om vorm te geven aan de internationale verhoudingen na WO2. Vrijwel alle staten in de wereld zijn lid van deze organisatie.
  • Heeft een algemeen karakter.
  • VN heeft verschillende doelstellingen. Handhaving van de internationale vrede en veiligheid staat voorop. Verder houdt de VN zich bezig met de ontwikkeling van vriendschappelijke betrekkingen tussen de naties, de internationale samenwerking op economisch, sociaal, cultureel en humanitair terrein, het respect voor de rechten van de mens en de harmonisatie van het opreden van de naties ter verwezenlijking van deze doelstellingen.
  • De VN is verbonden met gespecialiseerde internationale organisaties zoals UNESCO, IBRD etc.
  • Hoofdorganen:
    • De Algemene Vergadering (art. 9-22 Handvest)
      • Alle lidstaten hebben hier zitting.
      • De AV mag zich in principe met alle binnen de doelstellingen van de VN gelegen zaken bezighouden.
      • AV neemt soms resoluties aan, waarin belangrijke beginselen worden vastgelegd, die laten in bindende verdragen worden uitgewerkt.
      • AV levert ook een bijdrage aan de ontwikkeling van het internationale recht, door het vaststellen van de tekst van verdragen, waarover in VN-verband onderhandeld is.
    • De Veiligheidsraad (art. 23-32 Handvest)
      • Heeft de taak handhaving van de internationale vrede en veiligheid.
      • Vijftien lidstaten van de VN maken hier deel van uit. Vijf permanente leden en 10 niet-permanente leden. Zij worden voor een periode van 2 jaar door de AV gekozen.
      • Bij inhoudelijke besluiten heeft elk permanent lid een vetorecht. Een van hen kan dus een besluit van de raad tegenhouden.
      • Peace-enforcement: het opleggen van vrede door een groot bezettingsleger te sturen.
      • Peace-keeping: inzet van vredestroepen onder VN-vlag, die de conflictpartijen met hun instemming uit elkaar houden.
    • Het Secretariaat (art. 97-101 Handvest)
      • Zorgt voor ambtelijke ondersteuning van de taakvervulling van de talrijke onderdelen van de VN.
      • De Secretaris-Generaal geeft de leiding. Hij kan ook op het terrein van de internationale vrede en veiligheid zelf initiatieven nemen. Ook speelt hij een belangrijke rol bij vredesoperaties.
    • Het Internationaal Gerechtshof (H20)
    • De Economische en Sociale Raad
      • Houdt zich bezig met de bevordering van samenwerking op economisch, sociaal en humanitair gebied.
      • De ECOSOC is niet permanent in functie maar komt enkele keren per jaar bijeen.

 

De Raad van Europa

  • Een regionale internationale organisatie van democratische Europese staten die na WO2 tot stand kwam.
  • Het lidmaatschap staat open voor Europese staten die de beginselen van de rechtsstaat en de rechten van de mens respecteren. 47 leden.
  • De taken liggen op het terrein van de samenwerking op sociaal, cultureel en juridisch gebied. Op die gebieden zijn er tal van verdragen tot stand gekomen.
  • Activiteiten op het gebied van de rechten van de mens hebben door de Raad vorm gekregen. Dat blijkt uit o.a. EVRM en Europees Sociaal Handvest.
  • 3 organen: het Comité van Ministers, de Parlementaire Vergadering en het Secretariaat.

 

De Europese Unie (EU)

  • Anders dan de Raad van Europa heeft de EU als belangrijkste taak het tot stand brengen van een integratie tussen de lidstaten op sociaaleconomisch gebied. Ook houdt de EU zich steeds meer bezig met politieke integratie.
  • 28 staten zijn lid.
  • Op grote hoogte supranationaal karakter.
  • EGKS, EEG en EURATOM zijn voorgangers van de EU. Bij het Verdrag van Maastricht werd de EU opgericht.
  • Het bevorderen van de vrede, de waarden en het welzijn staat voorop als doelstelling. Vervolgens wordt gebruiken van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarbinnen het vrij verkeer van personen is gewaarborgd. Daarnaast het tot stand brengen van een interne markt en de sociaaleconomische ontwikkeling. Ten vierde gaat de EU over de economische en monetaire unie en ten vijfde over de vreedzame en rechtvaardige internationale verhoudingen.
  • 3 beginselen omtrent de verhouding tussen de EU en de lidstaten:
    • Beginsel van de bevoegdheidstoedeling: de Unie handelt slecht binnen de grenzen die haar door de lidstaten zijn toebedeeld.
    • Subsidiariteitsbeginsel: op gebieden die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, treedt deze slechts op wanneer de met het beleid beoogde doelstellingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt.
    • Evenredigheidsbeginsel: eist dat inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan nodig om de doelstellingen van de verdragen te verzekeren.
  • Het Werkingsverdrag (art. 20) stelt een burgerschap van de Europese unie in. Dit brengt onder meer mee dat EU-burgers in elke lidstaat waar zij verblijven het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen hebben.
  • Taken:
    • Sociaaleconomische integratie
      • Interne markt: een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd. Er mogen dus geen in- en uitvoerrechten bestaan.
      • Het Werkingsverdrag bevat ook grondslagen voor een gemeenschappelijk beleid op een aantal specifieke terreinen, bv. de landbouw, het vervoer, de volksgezondheid, het milieu etc.
      • Verder bevat het Werkingsverdrag bepalingen over het energiebeleid.
      • Van groot belang is verder het gemeenschappelijk economische en monetair beleid, zoals de gemeenschappelijk munt.
    • Handelspolitiek, gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en ontwikkelingssamenwerking
      • Ook te vinden in Werkingsverdrag.
    • Vrijheid, veiligheid en recht
      • Geregeld in het Werkingsverdrag.
  • Bevoegdheden:
    • 3 categorieën van bevoegdheden van de EU in relatie tot die van de lidstaten in het Werkingsverdrag:
      • EU is exclusief bevoegd: de lidstaten hebben geen bevoegdheden meer. Bv. op het gebied van douane-unie en het mededingingsbeleid is dat zo.
      • Gedeelde bevoegdheid: de Eu en de lidstaten hebben ieder hun bevoegdheden. Bv. het sociaal beleid, de consumentenbescherming en de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht heeft dit.
      • EU heeft een aanvullende bevoegdheid: de lidstaten zijn zelf bevoegd en de EU vult aan. Bv. op het gebied van cultuur, onderwijs en sport.
  • Besluitvorming:
    • Supranationaal: lidstaten kunnen tegen hun wil gebonden worden aan besluiten van organen van de EU. Dit geldt in toenemende mate voor de samenwerking op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht.
    • Voor het buitenlands en veiligheidsbeleid blijft de intergouvernementele besluitvorming het uitgangspunt: lidstaten kunnen niet tegen hun wil gebonden worden aan het besluiten van organen van de EU op deze gebieden.
  • Instellingen van de EU:
    • Het Europees Parlement
      • Wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten.
      • Oefent politiek toezicht uit op de Commissie, die zelfs tot aftreden kan worden gedwongen.
      • Belangrijke rol bij de samenstelling van de Commissie.
      • Medewetgevende bevoegdheid, samen met de Raad.
      • Budgetrecht: recht om de begroting vast te stellen. Samen met de Raad. Het Parlement beslist uiteindelijk over de vaststelling.
    • De Europese Raad
      • Samengesteld uit de staatshoofden en regeringsleider van de lidstaten, zijn voorzitter en de voorzitter van de Commissie.
      • De taak is het geven van impulsen voor de nodige ontwikkeling van de Unie en het vaststellen van geven politieke beleidslijden en prioriteiten. Geen wetgevingstaak.
    • De Raad
      • Samengesteld uit ministers of staatssecretarissen van de lidstaten.
      • Samen met het Parlement verantwoordelijk voor vaststelling van de wetgeving en het budgetrecht.
      • Ontwikkelt het gemeenschappelijk beleid.
    • De Europese Commissie
      • Bestaat uit 28 leden, een uit elke lidstaat.
      • Speelt een centrale rol in het kader van de EU. Voor de besluitvorming heeft zij meestal het recht van initiatief, met name ook op regelgevend terrein.
      • Niet betrokken bij de besluitvorming over de voorgestelde wettelijke maatregelen.
      • Houdt toezicht op de naleving van het Europees recht.
      • Houdt toezicht op ondernemingen in het kader van het mededingingsrecht.
    • Het Hof van Justitie van de Europese Unie
      • Verzekert de eerbieding van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen.
      • Bestaat uit 1 rechter per lidstaat.
      • Procedures waarmee het Hof bijdraagt aan de ontwikkeling van het recht:
        • Een eventuele schending van het Europees recht door een lidstaat voorleggen. De Commissie kan dit ook.
        • Uitspreken over de rechtmatigheid van handelingen van de Europese instellingen.
        • Uitspreken over de uitleg van een regel van het Europees recht: de prejudiciële procedure. Het doel van deze procedure is om binnen het geheel van de EU een eenvormige uitleg van het Europees recht te verzekeren.
        • Kennis te nemen van geschillen over door de instellingen toegebrachte schade.
    • De Europese Centrale Bank
      • Samen met het ESCB vormen ze de centrale pijlers van het gemeenschappelijk monetair beleid van de EU.
    • De Rekenkamer
      • Uit elke lidstaat 1 onafhankelijk lid.
      • Heeft tot taak de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de EU te onderzoeken.

 

Europees recht

  • Het recht dat betrekking heeft op de vérgaande vormen van Europese integratie. Het recht dat te maken heeft met de Raad van Europa valt niet onder de door het boek gehanteerde term Europees recht.
  • 2 categorieën:
    • Primair Europees recht: omvat de verdragen die de basis vormen van de Europese Unie, zoals het EU-verdrag, het Werkingsverdrag etc.
    • Secundair Europees recht: het recht dat door de instellingen- vooral de Raad en het Parlement gezamenlijk- tot stand is gebracht op basis van de door het primaire Europees recht gegeven bevoegdheden.
  • Bindende besluiten die door de instellingen kunnen worden genomen:
    • Verordeningen
      • Een regeling, een soort wet in materiële zin, die rechtstreek toepasselijk is in de lidstaten. Het aantal is zeer groot.
    • Richtlijnen
      • Onderscheidt zich van de verordening doordat hij zich richt tot lidstaten.
    • Besluiten
      • Geen algemene regel maar een beslissing in een concreet geval op basis van primair of secundair Europees recht.

 

Europees recht en nationale rechtsorde

  • Voor de rechtstreekse werking (kunnen burgers zich erop beroepen?) is het Van Gend en Loos-arrest baanbrekend geweest. Dit arrest is illustratief voor de criteria die het Hof aanlegt om uit te maken of een bepaling rechtstreekse werking heeft. Gelet moet worden op de geest, inhoud en bewoordingen van de bepalingen.
  • Voor de voorrang (hoe te beslissen in geval van conflict tussen nationaal recht en internationaal recht?) is het Costa/ENEL-arrest een goed voorbeeld. Hieruit werd geconcludeerd dat het Europees recht voorrang had op het nationaal recht.

 

H22. Internationale procedures inzake mensenrechten
 

De Universele Verklaring van de rechten van de mens

  • In 1948 door de Algemene Vergadering van de VN aanvaard.
  • Bevat klassieke mensenrechten: het accent ligt op het waarborgen van een vrijheidssfeer van de burger tegenover inbreuken daarop. Zij worden ook wel aangeduid als politieke rechten en burgerrechten. Bv. het recht op leven, vrijheid en veiligheid/ het verbod van slavernij/het recht op privacy/het recht op eigendom etc.
  • Bevat sociale mensenrechten: gaat om de waarborging van de noodzakelijke voorwaarden voor de menselijke ontplooiing. Ook wel economische, sociale en culturele rechten genoemd. Zij zullen veelal een actief optreden van de overheid vereisen. Bv. het recht op sociale zekerheid/het recht op onderwijs etc.

Internationale mensenrechtenverdragen

  • De verdragen kunnen op meer manieren worden ingedeeld.
    • Aan de hand van hun inhoud. Die kan algemeen of specifiek zijn.
    • Aan de hand van de vraag wie subject is van de daarin opgenomen rechten. Veel verdragen hebben betrekking op rechten van ‘een ieder’.
    • Verdragen die gericht zijn tegen bepaalde vormen van discriminatie.
    • Verdragen die betrekking hebben op 1 specifiek mensenrecht of enkele onderling verbonden specifieke mensenrechten.
  • Werking
    • Ten aanzien van de klassieke mensenrechten neemt de Nederlandse rechter in het algemeen aan dat we te maken hebben met eenieder verbindende bepalingen in de zin van art. 93 GW. Dat betekent dat zij rechtstreeks werken in de nationale rechtsorde.
    • Ten aanzien van de sociale mensenrechten wordt in het algemeen aangenomen dat zij niet rechtstreeks kunnen werken: de implementatie is afhankelijk van nadere uitwerking door de wetgever.

 

Internationaal toezicht op mensenrechten

  • Toevertrouwd aan een orgaan dat is samengesteld uit onafhankelijke deskundigen, commissie of comité geheten. Daarnaast moet er worden voldaan aan deskundigheid en integriteit.
  • Vormen van toezicht:
    • Rapportageprocedure waarbij de verdragsstaten verplicht worden zelf te rapporteren aan een internationaal toezichthoudend orgaan over de wijze waarop zij de naleving van de mensenrechten in hun land gerealiseerd houden.
    • Statenklachtrecht, waarbij de ene verdragsstaat tegen de andere een klacht kan indienen bij een internationaal orgaan wegens een schending van diens verplichtingen.
    • Particuliere klachtrecht, geeft aan individuen, groepen van individuen of rechtspersonen het recht bij een internationaal orgaan een klacht in te dienen tegen een verdragsstaat wegens een eventuele schending van de mensenrechten.

 

Toezichtprocedures

  • Het EVRM kent 3 toezichtprocedures:
    •  Het particulier klachtrecht

      • Fase 1: onderzoek naar de ontvankelijkheid van de klacht (artikel 35 EVRM) Ontvankelijkheid ziet met name op de formele eisen waaraan door een klager moet zijn voldaan, wil zijn klacht behandeld worden. In deze fase wordt ook ene onderzoek ingesteld naar de vraag of het Hof competent (bevoegd) is om de klacht te behandelen. Is de klacht niet ontvankelijk dan is de procedure afgelopen.
    • Het statenklachtrecht
      • Wordt zelden gebruik van gemaakt.
    • De rapportageprocedure
      • Wordt niet vaak gebruik van gemaakt.
      • Op basis hiervan kan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de verdragsstaten verzoeken een uiteenzetting te geven van de wijze waarop zij de bepalingen uit het EVRM waarborgen in de nationale wetgeving.
  • 3 organen zijn belast met het internationale toezicht op de naleving van het verdrag:
    • Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
      • Dit is het belangrijkste orgaan.
    • Het Comité van Ministers van de Raad van Europa
      • Heeft een beperkte rol.
    • De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa
      • Speelt een bescheiden rol.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Inleiding in de rechtswetenschap UvA

College Achtergronden Inleiding in de rechtwetenschap Rechten jaar 1

College Achtergronden Inleiding in de rechtwetenschap Rechten jaar 1

Inleiding in de rechtswetenschap

HC1 Achtergronden – Wat heeft recht te maken met het moraal?

 

Gustav Radbruch (1878-1949)

  • 5 minuten rechtsfilosofie

Natuurrecht

  • Oude en rijke traditie (o.m. Cicero, Thomas van Aquino, Grotius, Finnis)
  • Basisschema (sterk versimpeld): onderscheid menselijke wetten (veranderlijk naar tijd en plaats) en natuurwetten=rechtvaardigheid (onveranderlijk naar tijd en plaats)
  • Lex iniusta non est lex (een onrechtvaardige wet, is geen wet)

H.L.A Hart (1907-1992)

  • Zwakke plek van Hart: rechtspraak in moeilijke gevallen
    • Eenvoudige gevallen: relevant recht kan ‘automatisch’ worden toegepast.
    • Moeilijke gevallen: onduidelijk is wat het relevante recht precies inhoudt; rechter moet recht ‘maken’ of ’vinden’ voordat zij het kan toepassen. Bij moeilijke gevallen is geen toepasselijke regel (‘recht is onderbepaald’). Recht kan niet ‘gevonden’ worden. Daarom maakt de rechter een nieuwe regel, op grond van haar eigen rechtsbesef, en past deze vervolgens toe.

 

  • A-morele definitie van recht is belangrijk omdat:
    • Beschrijvende waarde
    • Houdt discussie helder
    • Houdt discussie relatief eenvoudig

Wat zegt de (beschrijvende) rechtspositivist nu precies?

  • Moraal heeft geen invloed op de totstandkoming van recht L
  • Bestaand recht is altijd moreel juist L
  • Bestaand recht verdient altijd gehoorzaamheid L
  • Iets kan recht zijn, ongeacht de morele (on)aanvaardbaarheid ervan J

Kortom: de (beschrijvend) rechtspositivistische definitie van recht bevat geen verwijzing naar moraal of gehoorzaamheidsplicht.

Verschil recht en andere sociale normstelsels

  • Overeenkomst: primaire regels: gedragsvoorschriften. Deze bestaan in hechte gemeenschappen, in complexen samenlevingen niet omdat: onzekerheid, statisch, gebrekkige handhaving dus inefficiënt
  • Verschil: secundaire regels : dit zijn regels die bepalen:
    • Welke regels als rechtsregels gelden (herkenningsregel)
    • Wie regels mogen wijzigen en hoe (veranderingsregels)
    • Wie beslist over overtreding en handhaving van regels en hoe (berechtingsregels)

M.a.w.: recht bestaat niet alleen uit primaire regels, maar óók uit secundaire regels

Ronald Dworkin (1931-2013)

  • The Model of Rules
  • Aanval van Dworkin tegen Hart:
    • Recht bestaat niet alleen uit regels, maar ook uit rechtsbeginselen
    • Rechtsbeginselen zijn:
      • ‘vage’ standaarden
      • richtinggevend
      • de fundamentele morele waarden van de rechtsorde (in essentie, aldus Dworkin, ‘gelijke zorg en respect’)
  • In moeilijke gevallen is rechter verplicht een beslissing te nemen die de best verdedigbare uitleg en weging is van rechtsbeginselen. Dit is ook de praktijk.
  • De rechter maakt geen nieuw recht, maar  vindt (de beste uitleg van) bestaand recht.
  • Recht en moraal kunnen dus niet gescheiden worden. Immers, rechtsbeginselen zijn fundamentele

 

HC2 Achtergronden – Rechterlijke rechtsvorming in de democratische rechtsstaat

 

Motto: Rechtspreken is kiezen

Is rechtsvorming door de rechter wel zelfsprekend?

  • Democratie?
  • Trias politica?
  • Rechtszekerheid?
  • Voldoende terzake kundig?
  • Anderzijds: common law stelsels (het meeste recht is tot stand gekomen door rechtsspraak, zoals in de VS)

 

Waarom is rechtsvorming onvermijdelijk?

  • Meerduidigheid (verschillende interpretaties) in taal.
  • Wetgever kan onmogelijk alles voorzien (technologie ontwikkelt zich).

 

Waarom is autonome rechtsvorming toegenomen?

  • G.J. Wiarda geeft als verklaring: Drie typen van rechtsvinding (1963)
    • Veranderde taakopvatting
  • .....read more
Access: 
Public
College Hoofdlijnen Inleiding in de rechtswetenschap jaar 1 Rechten

College Hoofdlijnen Inleiding in de rechtswetenschap jaar 1 Rechten

Inleiding in de rechtswetenschap

HC1 Hoofdlijnen – Systeem van recht en rechtsbronnen

 

Wat zijn de middelen van het recht?

  • Rechtsnormen: normen + recht
  • Type normen:
    • Gedragsnormen: moet iets doen, nalaten, geven
    • Sanctienormen
    • Bevoegdheidsnormen
      • Feitelijke handelen: mogelijkheid om iets te doen of nalaten
      • Rechtshandelingen: mogelijkheid om gewilde rechtsgevolgen in het leven te roepen

1. Rechtsnormen zijn vaak ‘standaardinstelling’

2. Rechtsnormen vaak te herleiden tot bevoegdheidskwestie

  • Bevoegdheid een typische juridische constructie
  • Meeste gedrags-en sanctienormen staan in verband met bevoegdheid

3. Uiteindelijke mogelijkheid: autoriseren van geweld

  • Achter vrijwel elke juridische constructie staat de mogelijkheid van autoriseren van geweld
  • Autoriseren betekent hier dat iemand bevoegd is tot geweld (niet gerechtvaardigd in morele zin, maar bevoegd) Bv. Tegen iemand in de gevangenis mag geweld worden gebruikt door mensen die daar bevoegd voor zijn. Maar ook bestuursrecht en privaatrecht doen dit.

 

Waar komen de rechtsnormen vandaan?

  • Wetgeving
    • Algemene bindende voorschriften vastgesteld door een daartoe bevoegd orgaan
    • Wet in formele zin en wet in materiële zin (wederom een probleem van bevoegdheid)
    • De voordelen van wetgeving:
      • Democratisch
      • Rechtszekerheid: kenbaar, duidelijk en algemeen
      • Systematisch
      • Rationeel en wetenschappelijk onderbouwd
      • Vermogen om grote maatschappelijke kwesties aan te pakken
  • Jurisprudentie
    • De voordelen van jurisprudentie:
      • Naar aanleiding van concrete gevallen
      • Juridische argumenten voor en tegen zijn overwogen
      • Juridische experts
      • Stap voor stap
      • Vaak rekening met EVRM en EU recht
    • De nadelen van jurisprudentie:
      • Ondemocratisch
      • Gevaar voor willekeur
      • Rechtsonzekerheid
      • Rechtsongelijkheid
      • Klasse justitie
  • Ongeschreven recht
  • Internationaal recht

Gewoonte recht

  • Recht dat tot stand komt na eeuwen gebruik
  • Voordelen:
    • Verankerd in onze samenleving
    • Juridisch in pricipe breed gedragen
  • Nadelen:
    • Ondemocratisch
    • Verouderd
    • Vaak bestendiging ongelijkheid
    • Fragmentatie

Wat maakt dat jurisprudentie een formele rechtsbron is?
Gebruik door rechtsautoriteiten in praktijk.

Wat maakt dat gewoonterecht een formele bron van het recht is?
Gebruik door rechtsautoriteiten in de praktijk.

 

HC2 Hoofdlijnen – Strafrecht

Sociale orde: wat je van je medemens kan verwachten

Klassieke functie van strafrecht: het handhaven van de sociale orde
Nieuwe functie van het strafrecht: de bestaande orde die er nu is verbeteren (ordeningsrecht)

Formele bronnen van het strafrecht

  • Wet
  • Jurisprudentie
  • Ongeschreven recht
  • Internationaal/supranationaal recht (met name EVRM)

 

Invoering Wetboek van Strafrecht (Wet van 3 maart 1881, inwerkingtreding 1886)

  • Codificatie
  • Motieven:
    • Rechtszekerheid, structuur, helderheid, rationeel, milder, ‘modern’
    • Voornamelijk: doorvoeren centralisatie van overheids- en rechtsmacht

 

Legaliteitsbeginsel

  • Geen strafbaar feit en straf zonder voorafgaande wet (in de materiële zin)
    • Wet in de formele zin: een wet die is vastgesteld door regering en statengeneraal (nationale wetgever). Deze wet hebben de meeste mensen voor ogen.
    • Wet in materiële zin: een wet die verwijst naar de aard van de wet. Dit is algemeen. Bepaald
  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting Achtergronden Inleiding in de rechtswetenschap Rechten jaar 1

Samenvatting Achtergronden Inleiding in de rechtswetenschap Rechten jaar 1

Grondslagen van het recht – Achtergronden

Inhoud Achtergronden

  1. H2. Recht en moraal
  2. H3. Rechterlijke rechtsvorming
  3. H8. Gelijkheid
  4. H7. Vrijheid
  5. H6. Rechtvaardigingen van straf
  6. H4. Internationaal recht als grondslag en beperking van soevereiniteit

 

H. 2 Recht en Moraal

Gegeven de aard van de mens en zijn wil om in samenlevingsverband te overleven, ieder rechtssysteem noodzakelijkerwijs een minimale morele inhoud moet hebben. Ieder rechtssysteem zal regels moeten bevatten die het gebruik van geweld aan banden leggen, eigendom beschermen en overeenkomsten mogelijk maken.

De heerser moet niet alleen gebonden zijn aan het recht, het recht moet ook rechtvaardig zijn.

Natuurrecht: een geheel van normen dat niet door mensen is gemaakt, maar dat altijd en overal al geldt, voorafgaand aan iedere positivering door menselijke wetgevers.

Onrecht is moreel gesproken slecht recht, maar daarom nog niet minder recht.

Normatief rechtspositivisme: de wet is een bevel, dat hebben wij te volgen; dat ligt het in het wezen der wet. Het ‘wezen der wet’ wordt door zulke positivisten meestal begrepen in termen van het garanderen van orde.

Beschrijvend rechtspositivisme: dit positivisme meent dat de vraag of het recht bestaat, los staat van de vraag of dat recht gehoorzaamd moet worden.

Antipositivisten: stellen dat het onmogelijk is om vast te stellen wat geldend recht is zonder een beroep te doen op morele overwegingen. Maar zij zijn niet noodzakelijkerwijze natuurrechtaanhangers. De morele overwegingen waar zij aan referen, liggen volgens hen besloten in het bestaande recht.

Ieder rechtssysteem zoekt een evenwicht tussen twee concurrende behoeften: de behoefte aan vaste, duidelijke regels en de behoefte aan openheid.

Open normen: normen die door de wetgever bewust algemeen zijn geformuleerd, zodat de rechter ze in de hem voorgelegde concrete gevallen nader kan invullen.

Rechters hebben als taak in civielrechtelijke zaken: vaststellen wat volgend het geldende recht de rechten en verplichtingen van de partijen zijn. Rechters hebben als taak in strafrechtelijke zaken: vaststellen of volgens het geldende recht een verdachte moet worden veroordeeld, dan wel moet worden vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

De Hoge Raad moet de rechtseenheid bewaken door te beoordelen of de lagere rechters zich al dan niet schuldig hebben gemaakt aan schending van het recht. Hij moet dus controleren of de lagere rechters het geldende recht naar behoren hebben toegepast. De rechter mag wel de geschreven en ongeschreven rechtsbeginselen bij zijn oordeelsvorming betrekken.

Rechtsbeginselen: vormen de normatieve grondslagen van het rechtssysteem. Daarmee wordt bedoeld dat rechtsbeginselen de waarden of morele overtuigingen uitdrukken die in het recht besloten liggen.

H3. Rechterlijke rechtsvorming

 

Twee soorten problemen die een rechter soms heeft:

  • Feitenproblemen: het is onduidelijk wat er precies is gebeurd
  • Rechtsvindingsproblemen: de activiteit waarbij de rechter de voor partijen geldende rechtsnorm vaststelt in een concreet geval.

Rechtsvorming: de verandering in het recht die het gevolg is van de beslissing van de rechter in een moeilijk geval.

Wiarda: drie typen van rechtsvinding

  • Heteronome – gematigd heteronome– autonome rechtsvinding
  • Heteronome rechtsvinding: eenvoudige wetstoepassing. Daarvan is sprake wanneer de rechter, nadat
  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting Hoofdlijnen Inleiding in de rechtswetenschap Rechten jaar 1

Samenvatting Hoofdlijnen Inleiding in de rechtswetenschap Rechten jaar 1

Grondslagen van het recht, Hoofdlijnen

Inhoud Hoofdlijnen

  1. H1. Recht
  2. H2. Indelingen in het recht
  3. H3. Rechtsbronnen
  4. H14. Strafrecht: algemeen
  5. H15. Strafrecht: de delictsomschrijving
  6. H16. Strafrecht: wederrechtelijkheid en schuld
  7. H5. De organisatie van de staat: rechterlijke organisatie
  8. H17. Strafprocesrecht: algemeen
  9. H18. Voorbereidend onderzoek en eindonderzoek in strafzaken
  10. H9. Privaatrecht: vermogensrecht
  11. H10. De overeenkomst
  12. H11. Onrechtmatige daad
  13. H12. Sancties in het vermogenrecht
  14. H4. De organisatie van de staat: wetgevende en bestuurlijke
  15. H7. Bestuursrecht
  16. H8. Rechtsbescherming tegen de overheid en bestuursprocesrecht
  17. H20. Internationaal recht
  18. H21. Recht der internationale organisaties
  19. H22. Internationale procedures inzake mensenrechten

H1. Recht

Sociale regels

  • Groepsregels: bepalen hoe de leden van de groep zich hebben te gedragen
  • Morele regels: bevatten normen en waarden die betrekking hebben op fundamentele levensvragen
  • Regels van beroepsethiek: geeft aan hoe het beroep op een juiste en zorgvuldige manier uitgeoefend moet worden

Rechtsregels en sociale regels staan niet altijd naast elkaar.

Functies van het rechtssysteem

  1. Het scheppen van sociale orde.
  2. Het bevorderen van niet-gewelddadige conflictbeslechting
  3. Het garanderen van de individuele ontplooiing en autonomie van burgers.
  4. Het bewerkstellingen van een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van schaarse goederen in de samenleving.
  5. Het kanaliseren van sociale verandering. Veranderingen op een geordende manier teweegbrengen.

Functies van staatsorganen

  • Wetgeving: de belangrijkste functie is het vaststellen van algemene regels.
  • Bestuur: de algemene regels realiseren –uitvoeren en toepassen-
  • Rechtspraak: overtredingen beoordelen

Soorten rechtsregels

  • Gedragsnormen: kunnen een gedraging gebieden/verbieden of toestaan.
  • Sanctienorm: een regel die aangeeft wat degene die zich niet aan een gedragsnorm houdt te wachten staat. Gedragsnormen en sanctienormen zijn dus vaak aan elkaar gekoppeld.
  • Bevoegdheidsverlenende normen: geven staatsorganen de macht om rechten en plichten vast te stellen of bepaalde handelingen te verrichten.

Positiviteit, gelding en effectiviteit van recht

  • Positiviteit: het recht dat in een bepaalde gemeenschap door mensen vastgelegd of erkend is. Met het kenmerk dat het door mensen is vastgesteld onderscheidt het zich van het ideale recht. Het ideale recht is het recht dat men wenst en nastrevenswaardig vindt.
  • Gelding: als een rechtsregel gelding heeft dan houdt dit in dat een rechtsregel op een bepaalde plaats en tijd voor een bepaalde groep personen aanspraak op gehoorzaamheid heeft.
  • Effectiviteit: hiermee wordt bedoeld dat het recht in het algemeen daadwerkelijk gehoorzaamd wordt dan wel daadwerkelijk toegepast of gehandhaafd wordt.

 

Twee betekenissen van recht

  • Objectief recht: dit bestaat uit de verzameling van alle Nederlandse rechtsregels.
  • Subjectief recht: het gaat hier om de bevoegdheid of aanspraak. Het geeft een ‘mogen’ aan. Anderen moet4en het subjectieve recht respecteren.

H2. Indelingen in het recht

 

Codificatie: een poging alle rechtsregels op een rechtsgebied op systematische wijze in een wetboek (codex) op te nemen. Dit heeft grote voordelen: het geeft overzicht, de rechtsregels zijn onderling geordend: de onderlinge samenhang komt naar voren.

Rechtsgebieden

  • Privaatrecht: regelt de juridische relatie tussen burgers
    • Betrokken gebruiken het recht om hun eigen belangen te
  • .....read more
Access: 
Public
Oefententamens Inleiding in de Rechtswetenschap, UvA

Oefententamens Inleiding in de Rechtswetenschap, UvA

Zowel het boek Grondslagen van het recht deel 1: Hoofdlijnen als het boek Grondslagen van het recht 2. Achtergronden (Rosier) zijn goed te gebruiken bij het invullen van deze oefenvragen en als nuttig achtergrondmateriaal.


Tentamenvragen Hoofdlijnen 

Vraag 1

Jurisprudentie geldt in Nederland als formele rechtsbron. Waarom?

1. Omdat dit in de Grondwet is vastgelegd

2. Omdat dit in het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden is vastgelegd

3. Omdat dit in art. 38 van het Statuur van het Internationaal Gerechtshof is vastgelegd

4. Omdat rechtsautoriteiten jurisprudentie in de rechtspraktijk als rechtsbron gebruiken

Vraag 2

Waarom ontkomt de rechter er soms niet aan om nieuwe rechtsregels te vormen?

1. Vanwege het bestaan van open normen

2. Omdat zich soms gevallen voordoen waarop geen enkele bestaande regel van toepassing is

3. Omdat rechtsregels elkaar soms tegenspreken

4. Zowel a, b als c zijn juist

Vraag 3

Wat is een verschil tussen jurisprudentie en wetgeving als bron van recht?

1. Rechterlijke uitspraken worden niet van overheidswege bekendgemaakt in een officieel blad

2. Rechterlijke uitspraken zijn niet afkomstig van een orgaan met een (grond)wettelijke bevoegdheid

tot wetgeving

3. Rechterlijke uitspraken gelden in beginsel alleen voor partijen in het onderhavige geval

4. Zowel a, b als c zijn juist

Vraag 4

“Het strafprocesrecht (I) bevat ook rechten (II) voor de verdachte waarop het Openbaar Ministerie

geen inbreuk mag maken.” De termen recht (I) en rechten (II) betekenen respectievelijk:

1.(I) Objectief recht en (II) subjectief recht.

2.(I) Objectief recht en (II) objectief recht.

3.(I) Subjectief recht en (II) objectief recht.

4.(I) Subjectief recht en (II) subjectief recht.

Vraag 5

Wat wordt met name onder formeel recht verstaan?

1.Rechtsregel die de bevoegdheden van een staatorgaan regelen.

2.Rechtsregels waaraan geen sancties verbonden zijn.

3.Rechtsregels waarmee materiële rechten kunnen worden gehandhaafd.

4.Rechtsregels die geen inhoudelijke voorschriften bevatten.

Vraag 6

Waarin verschilt het publiekrecht van het privaatrecht?

1.Het publiekrecht geldt alleen voor rechtspersonen; het privaatrecht ook voor natuurlijke

personen.

2.In het publiekrecht komt alleen dwingend recht voor, in het privaatrecht alleen regelend recht.

3.Het privaatrecht regelt rechtsbetrekkingen tussen burgers; publiekrecht alleen die tussen

overheden.

4.In het publiekrecht staat de gezagsrelatie overheid‐burger centraal; in het privaatrecht zijn de

betrokkenen nevengeschikt.

Vraag 7

Is de volgende stelling juist of onjuist?

“Tegenover een subjectief recht staat altijd een rechtsplicht”

1.Deze stelling is juist.

2.Deze stelling is onjuist.

Vraag 8

Is de volgende stelling juist of onjuist?

“Tegenover een rechtsplicht staat altijd een subjectief recht.”

1.Deze stelling is juist.

2. Deze stelling is onjuist.

Vraag 9

De eerste zin van art. 7:454 lid 1 BW luidt: “De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot

de behandeling van de patiënt.” Wat voor regel is dit?

1.Een dwingendrechtelijke regel van publiekrechtelijke aard.

2.Een regel.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
WorldSupporter and development goals
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1794