Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande stellingen over de prejudiciële procedure is juist?

I: Waar de uitlegging van Europees recht noodzakelijk is voor de oplossing van een geschil moeten alle nationale rechters een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.

II: Een nationale rechter hoeft geen prejudiciële vraag over de uitlegging van Europees recht te stellen, indien over het antwoord op deze vraag redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over de toepassing van artikel 101 VWEU is onjuist?

  1. Nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd om de artikelen 101(1) en 101(2) VWEU toe te passen, maar niet artikel 101(3) VWEU.

  2. Indien de Commissie een procedure start die moet leiden tot de vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU zijn nationale mededingingsautoriteiten niet langer bevoegd om zelf artikel 101 VWEU toe te passen.

  3. Een onderneming die partij is bij een kartel kan in aanmerking komen voor immuniteit tegen een boete, indien zij als eerste informatie en bewijsmateriaal verschaft die de Commissie in staat stelt een inbreuk op artikel 101 VWEU vast te stellen.

  4. Een verticale overeenkomst valt onder de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010 indien zowel de leverancier als de afnemer marktaandelen bezitten die niet meer bedragen dan 30%.

Vraag 3

Welke van deze voorwaarden is volgens het arrest Brasserie du Pêcheur niet vereist voor een recht op schadevergoeding ingevolge het Unierecht?

  1. De geschonden rechtsregel strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren.

  2. De schending van het Unierecht is voldoende gekwalificeerd.

  3. Er is een direct causaal verband tussen de schending en de door benadeelde personen geleden schade.

  4. De persoon moet rechtstreeks en individueel geraakt zijn.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen over het vrij verkeer van goederen is juist?

I: In het arrest Cassis de Dijon introduceerde het Hof de ‘rule of reason’, op basis waarvan maatregelen van gelijke werking met onderscheid kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang.

II: In het arrest Keck heeft het Hof duidelijk gemaakt dat verkoopmodaliteiten buiten de reikwijdte van het verbod in artikel 34 VWEU kunnen vallen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen betreffende het vrij verkeer van personen is juist:

  1. De kinderen van een Duitser die werk komt zoeken in Nederland hebben direct recht op studiefinanciering.

  2. De familieleden van de Spaanse Carlos, die zelf niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, mogen niet meereizen wanneer Carlos een baan in België accepteert.

  3. Een Belg die werk komt zoeken in Nederland moet direct aanspraak kunnen maken op sociale bijstand.

  4. De minderjarige kinderen van een Italiaan die als werknemer naar Nederland komt, hebben direct recht op sociale bijstand.

Vraag 6

Welke van de onderstaande voorwaarden behoort niet tot de Altmark-criteria?

  1. De vergoeding moet kostendekkend zijn, met enkel een redelijke winst.

  2. De dienst mag alleen worden toegewezen aan ondernemingen die fundamenteel gezond zijn.

  3. De onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met een dienst van algemeen economisch belang.

  4. De financiële compensatie mag alleen geschieden op basis van vooraf kenbare, objectieve en transparante parameters.

Vraag 7

In Ker-Optika was het verbieden van de verkoop van lenzen via internet:

  1. Een verkoopmodaliteit die niet aan de Keck-eisen voldeed, en ook niet gerechtvaardigd kon worden op basis van de volksgezondheid.

  2. Een verkoopmodaliteit die niet aan de Keck-eisen voldeed, maar wel kon worden gerechtvaardigd onder de Rule of Reason.

  3. Een verkoopmodaliteit in de zin van Keck die daarmee niet onder het verbod van art. 34 VWEU viel.

  4. Een producteis die daardoor niet onder de Keck-exceptie viel, en ook niet gerechtvaardigd kon worden.

Vraag 8

Welke van de onderstaande stellingen over een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU is juist?

I: Natuurlijke en rechtspersonen hebben enkel een beroepsrecht indien zij rechtstreeks en individueel zijn geraakt door een voor beroep vatbare handeling van de Unie.

II: De Europese Centrale Bank heeft enkel een beroepsrecht voor zover het de bescherming van haar prerogatieven betreft.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 9

Welke van de onderstaande stellingen over het mededingingsrecht is juist?

I: Het hebben van een machtspositie die de mededinging beperkt en de interstatelijke handel belemmert, is altijd in strijd met artikel 102 VWEU, omdat dit artikel, in tegenstelling tot artikel 101 VWEU, geen rechtvaardigingsgronden kent.

II: Voor een schending van Artikel 101 VWEU is altijd een vorm van coördinatie tussen twee of meer ondernemingen vereist.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 10

Op welke manier verhoudt Richtlijn 2004/38 zich tot het Unieburgerschap?

  1. Richtlijn 2004/38 geeft een specifieke invulling aan het vrij verkeer van werknemers, en is dus van toepassing op een andere groep dan de Unieburgers.

  2. Richtlijn 2004/38 stelt het Unieburgerschap vast voor iedere inwoner van een lidstaat.

  3. Op grond van Richtlijn 2004/38 kunnen derdelanders het Unieburgerschap verkrijgen na een periode van vijf jaar.

  4. Richtlijn 2004/38 geeft een verdere uitwerking van de reis- en verblijfrechten die aan het Unieburgerschap verbonden zijn.

Vraag 11

Vrachtwagenchauffeur Jan van “Flora B.V.” uit België wordt bij het passeren van de Duitse grens verplicht om zijn tulpenbollen te laten opslaan en in te vriezen voor 80,- euro per uur in een nabije loods. Duitsland is namelijk bang voor de gevaarlijke en beruchte springkever die zich vermoedelijk in de Belgische tulpenbollen bevindt. Als deze springkever geïmporteerd wordt in Duitsland en niet wordt vermoord, zullen vele bloemen van zowel bedrijven als particulieren in rap tempo aangevreten worden. Is de Duitse maatregel geoorloofd onder EUrecht?

  1. De belemmering is niet geoorloofd en in strijd met art. 30 VWEU.

  2. In beginsel is de belemmering niet geoorloofd en in strijd met art. 30 VWEU, maar omdat Duitsland hier tracht haar consumenten en het milieu te beschermen is de maatregel gerechtvaardigd.

  3. De belemmering is wel geoorloofd, omdat in het kader van consumentenbescherming directe discriminatie is toegestaan, mits niet willekeurig.

  4. Volgens de uitspraak van het Hof van Justitie in Keck moet de regel voor elke marktdeelnemer gelden. Dat is hier niet het geval en daarom is de maatregel in strijd met het EU-recht.

Vraag 12

Welke van de onderstaande stellingen over het vrij verkeer van personen is juist?

I: In het arrest McCarthy oordeelde het Hof dat voor een succesvol beroep op richtlijn 2004/38 een grensoverschrijdend element is vereist.

II: In het arrest Zambrano oordeelde het Hof dat voor een succesvol beroep op artikel 20 VWEU een grensoverschrijdend element is vereist.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 13

In de zomermaanden juni, juli en augustus wordt in Nederland het meeste ijs verkocht. De grootste speler op de Nederlandse ijsmarkt is al jarenlang ‘Winterbol’ met een marktaandeel van 40%. De belangrijkste concurrenten op de Nederlandse ijsmarkt zijn ‘IJsbol’, ‘IJshoorn’ en ‘Top-IJs’. Zij bezitten marktaandelen van respectievelijk 6, 5 en 3 procent. Alle andere exploitanten van ijssalons in Nederland volgen op gepaste afstand. ‘IJsbol’, ‘IJshoorn’, en ‘Top-IJs’ zijn het zat dat in de zomermaanden ‘Winterbol’ het grootste deel van de ijsmarkt bedient. Ze besluiten daarom om in de zomerperiode de prijzen van hun ijsjes met 20% te verlagen in de hoop hun marktaandelen te vergroten. Welke stelling over de prijsverlaging is juist?

  1. De prijsverlaging is in strijd met artikel 101 VWEU maar kan worden vrijgesteld op basis van de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010.

  2. De prijsverlaging is toegestaan onder artikel 101 VWEU aangezien zij de mededinging op de ijsmarkt niet ‘merkbaar’ beperkt in de zin van de ‘De Minimis’ bekendmaking van de Commissie.

  3. De prijsverlaging is in strijd met artikel 101 VWEU, tenzij deze kan worden vrijgesteld op basis van artikel 101(3) VWEU.

  4. De prijsverlaging is in strijd met artikel 102 VWEU aangezien de ondernemingen misbruik maken van hun collectieve machtspositie op de Nederlandse ijsmarkt.

Vraag 14

Sinter is het Nederlandse moederbedrijf van het Belgische Klaas, producent van pepernoten. Sinter beheert 100% van het kapitaal van haar dochter Klaas. Wanneer Sinter hoort dat haar dochter buiten haar weten om prijsafspraken heeft gemaakt met een andere grote Belgische producent van pepernoten, neemt ze meteen contact op met haar advocaat. Wat dient deze advocaat Sinter te adviseren?

  1. Sinter kan nooit verantwoordelijk worden gehouden voor het gedrag van haar dochter.

  2. Sinter kan naar de Europese Commissie stappen om het kartel te verklikken, en om boeteimmuniteit vragen.

  3. Sinter hoeft geen actie te ondernemen, aangezien deze afspraak slechts is gesloten op één productmarkt en niet ook op een geografische markt.

  4. Sinter moet het gedrag van haar dochter melden bij de Europese Commissie, maar kan zelf geen boete krijgen aangezien kartels tussen ondernemingen in hetzelfde land nooit de interstatelijke handel kunnen belemmeren.

Vraag 15

Van Catherine Ashton, de huidige EU Hoge Vertegenwoordiger, wordt ook wel gezegd dat ze ‘twee petten’ draagt. Wat wordt hiermee bedoeld?

  1. Als Britse Eurocommissaris behartigt Ashton zowel het Britse als het Europese belang.

  2. De EU Hoge Vertegenwoordiger moet in het buitenlandbeleid van de EU rekening houden met de wensen van alle lidstaten.

  3. Ashton heeft zowel een functie binnen de Europese Commissie als binnen de Raad van Ministers.

  4. De EU Hoge Vertegenwoordiger zorgt ervoor dat het buitenlandbeleid van de EU zowel is gericht op de wensen van derde landen als op de wensen van de EU zelf.

Vraag 16

Stel, de Emmense voetbalclub FC Emmen verkeert al jaren in zwaar weer. Door tegenvallende voetbalresultaten en teruglopende bezoekersaantallen kampt de voetbalclub al jarenlang met aanzienlijke tekorten op de begroting. Om het betaald voetbal te behouden voor de inwoners van Emmen besluit de gemeente om jaarlijks een bedrag van €195.000 te schenken aan de club. Welke stelling is juist?

  1. De maatregel vormt geen steun in de zin van artikel 107 VWEU, aangezien hij onder de ‘De minimis’ regeling valt.

  2. De maatregel vormt geen steun in de zin van artikel 107 VWEU, aangezien MVV de enige betaald voetbal organisatie is in de gemeente Maastricht en derhalve niet is voldaan aan het selectiviteitsvereiste.

  3. De maatregel vormt geen steun in de zin van artikel 107 VWEU, aangezien de steun niet afkomstig is van de centrale overheid.

  4. De maatregel vormt steun in de zin van artikel 107 VWEU die moet worden aangemeld bij de Commissie.

Vraag 17

De Nederlander Ruud van Distelmooi (38) werkte jarenlang als elektricien in de Verenigde Staten. Door de slechte economische ontwikkelingen in dat land besloot Ruud in 2008 om terug te keren naar Nederland en daar zijn werkzaamheden als elektricien voort te zetten. Ruud mist echter zijn Amerikaanse vrouw Janet (40) en hun twee kinderen Robin (17) en Arjen (22) die nog steeds in Chicago wonen. Ruud wil hen daarom zo snel mogelijk laten overkomen naar Nederland.

Kunnen zijn familieleden een verblijfsrecht ontlenen aan Europees recht?

  1. Zowel Janet, Robin als Arjen hebben als familielid van een Unieburger een verblijfsrecht voor langer dan drie maanden.

  2. Janet en Robin kunnen als familielid van een Unieburger aanspraak maken op een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan drie maanden. Arjen echter niet, aangezien hij ouder is dan 21 jaar.

  3. Robin en Arjen kunnen als kinderen van een Unieburger aanspraak maken op een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan drie maanden. Janet echter niet, aangezien zij de Amerikaanse nationaliteit bezit.

  4. Janet, Robin en Arjen kunnen geen verblijfsrecht ontlenen aan het Europese recht.

Vraag 18

Lees onderstaande stellingen over staatssteun en geef aan welke juist is:

I: Onrechtmatige steun kan verenigbaar zijn met de interne markt.

II: Onverenigbare steun kan op een juiste wijze zijn aangemeld bij de Europese Commissie.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 19

In Liga Portugesa toetste het Hof van Justitie onder andere of de Portugese maatregel in geding wel ‘op coherente en systematische wijze’ haar doel nastreefde. Dit criterium:

  1. Is een element bij het toetsen van de noodzakelijkheid van een maatregel.

  2. Is een element bij het toetsen van de geschiktheid van een maatregel.

  3. Is een element bij het toetsen of een maatregel willekeurig discrimineert.

  4. Is een element bij het toetsen of een maatregel in strijd is met een Richtlijn.

Vraag 20

Welke van de onderstaande stellingen over de Economische en Monetaire Unie is juist?

I: Het hoofddoel van de Europese Centrale Bank is het handhaven van prijsstabiliteit.

II: Alle lidstaten van de Europese Unie zijn partij bij het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie (het VSCB-Verdrag).

  1. Stelling I is juist, Stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, Stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Casusvragen

De Grieks-Turkse Platos Aristotolos werkt nu al een aantal jaar als filosoof in Manchester. Hoewel Platos het prima naar zijn zin heeft in het koude Verenigd Koninkrijk, draagt hij zowel zijn beide thuislanden als de EU een zeer warm hart toe. Wanneer hij derhalve in de krant leest dat de Europese Unie de Nobelprijs voor de Vrede heeft ontvangen, twijfelt hij niet en springt hij meteen in zijn auto: op naar Oslo! Na het Kanaal over te zijn gestoken, realiseert Platos zich tot zijn grote schrik dat hij zijn ouzo, een onmisbare Griekse drank voor onderweg, in Manchester is vergeten. Geen probleem, denkt Platos, en hij gaat op zoek naar een supermarkt in Antwerpen. Tot zijn grote ontsteltenis zijn alle supermarkten echter gesloten. De Belgische Winkeltijdenwet bepaalt namelijk dat alle supermarkten op donderdag na 15.00 moeten sluiten. Platos is furieus! ‘Dit kan toch niet?’ In Manchester zijn alle winkels 24/7 open.

Vraag 1

Is deze provisie van de Belgische Winkeltijdenwet in strijd met Europees recht? Motiveer uw antwoord.

Platos laat zich door deze tegenslag niet kisten; hij moet en zal naar Oslo. Terwijl hij, op doorreis naar Noorwegen, Zweden binnenrijdt, merkt hij echter dat zowel zijn benzine als zijn geld op zijn. Platos besluit het eerste het beste snackbar in te lopen om zich aan te bieden als bediende. Het Zweedse wegrestaurant in kwestie weigert Platos echter aan te nemen, aangezien hij niet in het bezit is van het Zweedse ‘bediendediploma’ dat volgens de directeur garantie biedt voor kwaliteit. Platos is woest: hij kan toch zeker wel tafels afruimen? Als filosoof heeft hij nota bene al heel wat in de bediening gewerkt in verschillende lidstaten voor hij zijn baan in Manchester had gevonden.

Vraag 2

Zijn de door de directeur van het Zweedse wegrestaurant gestelde eisen in lijn met Europees recht?

Platos is moedeloos, ‘dit is verschrikkelijk!’ Terwijl hij bij de pakken neer gaat zitten aan een picknicktafel op de snelwegparking, komt daar uit de bossen een vrouw, zo schoon dat zelfs de mooiste dichten van Homerus aan haar betoverende pracht geen recht zouden kunnen doen. De magie is wederzijds: de Azerbeidjaanse Alexandra en Platos besluiten direct te trouwen. Platos wil zijn nieuwe echtgenote zo snel mogelijk mee terug naar Manchester nemen om daar samen een nieuw leven te beginnen. De Britse grensautoriteiten denken daar echter anders over: Alexandra is geen Unieburger en heeft zodoende geen verblijfsrecht in het Verenigd Koninkrijk. Platos huurt meteen een advocaat in die gespecialiseerd is op het gebied van het Europees recht.

Vraag 3

Wat zal deze advocaat volgens u aan Platos moeten adviseren?

Casus II

Na een succesvol verlopen snackoorlog kan Hanno Hal, de CEO van HalBal

NV, tevreden zijn. Door zijn succesvolle campagne ‘lekker een bal van Hal’heeft hij zijn marktaandeel aanzienlijk vergroot. Ook heeft hij net de Utrechtse concurrent‘De Dikke Gehaktbal’ overgenomen, voor wie de snackoorlog te veel was geworden. Als gevolg is 60% van de in Nederland verkochte gehaktballen van Hanno. Daarnaast bestaat de markt nog maar uit twee andere spelers: Patatje Oorlog N.V. en Kroket LLP met beide 20% van de markt voor gehaktballen.

Door de vele investeringen en de overname, heeft Hanno echter wel een groot gat geslagen in zijn financiële reserves, hetgeen absoluut niet geldt voor Patatje Oorlog en Kroket. Zij overwegen beide om in hun productie de nadruk te gaan leggen op andere snacks omdat ook zij inzien dat de gehaktbal enigszins achterhaald is ten opzichte van nieuwere snacks. Zo is de gehakt-del, een combinatie van de gehaktbal en de frikandel erg in opkomst, terwijl Hanno Hal erg achter ligt in de productie van dit product. Daarnaast beseft Hanno ook wel dat je geen raketgeleerde hoeft te zijn om een goede snack te maken, zoals de recente intrede van de kro-bal© en de gehaktschijf© door nieuwe start-ups al duidelijk hebben gemaakt. Uit angst voor deze ontwikkelingen besluit Hanno weer hard de concurrentie aan te gaan.

Om te beginnen zet hij zijn leveranciers voor de keuze: of je neemt alleen maar snacks van Hanno af, of je krijgt niets meer van Hanno. Daarnaast moet hij zijn kapitaalpositie snel versterken. Daarom verhoogt hij de prijzen met 25%, behalve in Zuid-Holland omdat daar het marktaandeel van Patatje Oorlog nog relatief hoog is.

Vraag 1

Is het handelen van HalBal N.V. in strijd met Europees recht? Wat zou u HalBal N.V als advocaat adviseren?

Enkele maanden later overkomt Hanno en zijn concurrenten een ramp: tijdens een zeer goed bekeken uitzending van ‘De Wereld Draait Door’ stikt Jan Mulder –live- bijna in een gehaktbal. De gehaktbal raakt zwaar in diskrediet en de markt zakt volledig in. De Nederlandse overheid besluit meteen te handelen. De gehaktbal is immers een stuk nationaal cultuurgoed dat beschermd moet worden. De premier consumeert herhaaldelijk op TV, en met zichtbaar genoegen, grote hoeveelheden gehaktballen. Daarnaast krijgen alle snackfabrikanten in Nederland een subsidie van EUR. 65.000,- per jaar om onderzoek te doen naar betere en veiligere gehaktballen. Bovendien krijgen alle snackfabrikanten van de publieke omroep voor EUR. 30.000 per jaar reclametijd binnen de zendtijd voor politieke partijen.

De Nederlandse overheid vraagt zich echter af of de Europese Commissie nog problemen zal hebben met een dergelijke reddingsactie. Zij vragen u om uw advies: zal de Europese Commissie deze maatregel, indien deze wordt aangemeld, materieel in overeenstemming met Europees recht achten?

Vraag 2

Adviseer de Nederlandse overheid. Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

1 B

2 A

3 D

4 B

5 D

6 B

7 A

8 B

9 B

10 D

11 A

12 A

13 C

14 B

15 C

16 D

17 D

18 C

19 B

20 A .

Casus I

Vraag 1

Bij het oplossen van deze casus dienen studenten achtereenvolgens de volgende stappen te zetten:

  • De grensoverschrijdende dimensie

Studenten dienen allereerst tot de conclusie te komen dat de casus een grensoverschrijdend element bevat en niet volledig intern van aard is. Belgische supermarkten kunnen namelijk hun goederen niet verkopen aan consumenten uit andere EU-lidstaten. Ook kunnen goederen uit andere EU-lidstaten die in Belgische supermarkten worden aangeboden, niet worden verkocht.

  • Geen harmonisatie

Vervolgens dienen studenten op te merken dat er in casu geen sprake is van harmonisatie, of dat harmonisatie in ieder geval niet gegeven is. Bijgevolg moeten de verdragsregels worden toegepast.

  • Herkennen vrijheid in het geding en toepassen verkoopmodaliteit

Studenten dienen vervolgens aan te geven dat het in casu gaat om het vrij verkeer van goederen. Er is sprake van een niet-financiële belemmering, meer in het bijzonder hebben we hier te maken met een verkoopmodaliteit (0,25pt). De maatregel heeft immers betrekking op de vraag ‘waar’ en vooral ‘wanneer’ supermarktgoederen, in het bijzonder ouzo, mogen worden verkocht. (0,25 pt) In het Keck-arrest (0,25 pt) heeft het Hof van Justitie bepaald dat verkoopmodaliteiten niet onder de reikwijdte van artikel 34 VWEU vallen indien deze regels van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien (0,25 pt) en indien zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten.

Studenten dienen deze twee condities vervolgens toe te passen op de casus:

  • Van toepassing op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien:

De Belgische Winkeltijdenwet is van toepassing op alle (zowel Belgische als niet-Belgische) marktdeelnemers (handelaren en consumenten) die op het Belgisch grondgebied supermarktactiviteiten ontplooien.

  • Zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten:

Het Belgische verbod voor supermarkten om op donderdag na 15.00 geopend te zijn heeft zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten.

  • Het heeft rechtens dezelfde invloed, aangezien de Belgische Winkeltijdenwet niet discrimineert tussen Belgische en niet Belgische winkels, noch tussen Belgische en niet-Belgische supermarktproducten.

  • Het heeft feitelijk dezelfde invloed, aangezien de verkoop van zowel Belgische als niet-Belgische supermarktproducten (in het bijzonder ouzo) even hard getroffen wordt door de Belgische Winkeltijdenwet. Het is namelijk niet zo dat de verkoop van ouzo in supermarkten “marktdeelnemers uit andere lidstaten een bijzonder doeltreffende modaliteit voor de verkoop van [ouzo] ontzegt en de toegang van laatstgenoemden tot de [Belgische] markt aanzienlijk hindert”, zoals wellicht voor bepaalde categorieën goederen het geval is bij internetverkoop (Ker Optika).

Conclusie

Aangezien aan de twee cumulatieve condities uit het Keck-arrest is voldaan, kan worden geconcludeerd dat er in casu sprake is van een verkoopmodaliteit die buiten de toepassing van artikel 34 VWEU valt en die verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen.

Vraag 2

Bij het oplossen van deze casus dienen studenten achtereenvolgens de volgende stappen te zetten:

  • De grensoverschrijdende dimensie

Studenten dienen allereerst tot de conclusie te komen dat de casus een grensoverschrijdend element bevat en niet volledig intern van aard is. De Griekse Platos wil namelijk in een Zweedse snackbar aan de slag.

  • Harmonisatie

Vervolgens dienen studenten op te merken dat er in casu wel sprake is van harmonisatie. Het vrije verkeer van werknemers is namelijk geharmoniseerd door Verordening 492/2011. Studenten kunnen echter ook de verdragsregels inzake het vrij verkeer van personen toepassen, artikel 45 VWEU.

  • Toepassen schema vrij verkeer van werknemers

Vervolgens dienen studenten het schema mbt het vrij verkeer van werknemers toe te passen.

Allereerst dienen studenten te verwijzen naar de definitie van ‘werknemer’ zoals deze is gegeven in het Trojani-arrest (of het –niet voorgeschreven- Lawrie Blum–arrest):
„Werknemer" is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Volgens deze rechtspraak is het kenmerk van de arbeidsverhouding, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning.

Studenten dienen bovenstaande criteria op Platos toe te passen en te concluderen dat Platos een werknemer is in de zin van het Unierecht.

Het ‘Zweedse bediendediploma’, dat het wegrestaurant vereist voor Platos om als bediende aan de slag te gaan, is een vorm van indirecte discriminatie en kan worden gekwalificeerd als een maatregel zonder onderscheid. Dit omdat de maatregel in beginsel geen onderscheid lijkt te maken tussen Zweedse en niet-Zweedse Unieburgers: iedereen, ongeacht de nationaliteit, met een Zweeds bediendediploma kan in het wegrestaurant aan de slag. De maatregel is echter indirect discriminerend, aangezien het voor Zweedse staatsburgers in de praktijk veel makkelijker zal zijn om dit Zweedse bediendediploma te halen dan voor niet-Zweedse staatsburgers. Ook verzet het vrije verkeer van werknemers zich ertegen dat vaardigheden worden bewezen door middel van één enkel diploma dat in één enkele lidstaat kan worden behaald (Angonese).

Bovendien heeft het Hof van Justitie in het arrest Vlassopoulou bepaald dat lidstaten:

rekening moeten houden met de diploma's, certificaten en andere titels die [Unieburgers] met het oog op de uitoefening van hetzelfde beroep in een andere lidstaat hebben verworven, door de uit die diploma's blijkende bekwaamheden te vergelijken met de in de nationale regeling verlangde kennis en ervaring.

Wanneer dit vergelijkend onderzoek van de diploma's tot de conclusie leidt, dat de uit het buitenlandse diploma blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met de in de nationale wettelijke regeling gestelde eisen, moet de lidstaat erkennen, dat dit diploma aan de in de nationale regeling gestelde voorwaarden voldoet.

Enkel wanneer blijkt, dat deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, mag het gastland van de betrokkene het bewijs verlangen, dat hij de ontbrekende kennis en bekwaamheden heeft verworven.”

Toepassing van het Vlassopoulou-arrest op de casus:

De Zweedse snackbar dient rekening te houden met de door Platos in andere lidstaten reeds verworven bedieningskennis. Uit de casus blijkt dat Platos “al heel wat in de bediening heeft gewerkt in verschillende lidstaten”. Dit wijst erop dat Platos waarschijnlijk over voldoende bedieningskennis beschikt om voor de Zweedse snackbar te werken. De snackbar dient hier rekening mee te houden. Enkel indien er bedieningsvaardigheden zijn waarover Platos nog niet beschikt, kan de snackbar van Platos eisen dat hij de ontbrekende vaardigheden verwerft. Hier is in de casus geen indicatie voor.

De Zweedse maatregel kan tevens niet gerechtvaardigd worden door één van de verdragsgronden van Artikel 45(3) of door de Rule of Reason en is niet proportioneel (niet geschikt en niet noodzakelijk).

Het door de Zweedse snackbar vereiste bedieningsdiploma is derhalve in strijd met het Unierecht, dat elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers van de lidstaten verbiedt (zie artikel 7(1) van Vo. 492/2011 alsook artikel 45(2) VWEU).

Vraag 3

Platos is, als Grieks staatsburger, een Unieburger (zie artikel 20(1) VWEU en artikel 2(1) van Richtlijn 2004/38). Hij heeft, door te werken in het Verenigd Koninkrijk, gebruik gemaakt van zijn rechten van vrij verkeer. Dit maakt dat Richtlijn 2004/38 op Platos van toepassing is (artikel 1(a) Richtlijn).
Als Unieburger en tevens werknemer heeft Platos zelf een verblijfsrecht voor langer dan drie maanden in het Verenigd Koninkrijk (artikel 7(1)(a) Richtlijn). (Hij woont er volgens de casus al een aantal jaar, hetgeen zelfs kan wijzen op een permanent verblijfsrecht, artikel 16(1) Richtlijn).
De Azerbeidjaanse Alexandra (niet-Unieburger) is ‘familielid’ (‘echtgenote’) van Platos in de zin van Richtlijn 2004/38 (zie artikel 2(2)(a)).

Zij heeft, krachtens artikel 7(1)(a) jo. 7(2) van Richtlijn 2004/38 een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan 3 maanden in het Verenigd Koninkrijk.
Het advies van studenten aan Platos dient dan ook te luiden dat hij zijn vrouw Alexandra mee terug naar het Verenigd Koninkrijk kan nemen. Zij heeft daar een afgeleid verblijfsrecht voor langer dan 3 maanden. De stelling van de Britse grensautoriteiten is derhalve onjuist.

Casus II

Vraag 1

Allereerst dient de student aan te geven dat in deze casus draait om het gedrag van één enkele onderneming (art. 101 VWEU is dus niet van toepassing). Vanzelfsprekend dient er dus gekeken te worden naar de voorwaarden van artikel 102 VWEU, aangezien er sprake zou kunnen zijn van misbruik van een machtspositie.

Artikel 102 stelt dat “onverenigbaar met de interne markt en verboden, voorzover handel tussen de lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan”. Tevens somt het artikel enkele voorbeelden op van bepaalde vormen van misbruik.

De studenten dienen op basis van het artikel de volgende voorwaarden te bespreken:

  • één of meer ondernemingen

  • een machtspositie

  • Misbruik

  • Beïnvloeding tussenstaatse handel

  • Op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan

1. Een of meer ondernemingen;

In casu draait het om één enkele onderneming - te weten HalBal N.V. - aangezien deze onderneming uit angst voor ontwikkelingen zelfstandig maatregelen neemt.

Ten opzichte van het begrip onderneming dient aangetekend te worden dat het moet gaan om een economische eenheid, die een economische activiteit uitoefent. Deze voorwaarden zijn vastgesteld in het Höfner-arrest. In casu is HalBal economisch actief, daar hij snacks verkoopt in (in ieder geval) de verschillende provincies van Nederland.

Ten aanzien van het begrip economische eenheid kan worden opgemerkt dat bij een 100 % deelneming van de moeder in de dochter deze eenheid aangenomen kan worden. Tevens is in het bierkartel-arrest benadrukt dat andere factoren van belang kunnen zijn om deze eenheid vast te stellen, te weten of (i) de dochteronderneming zelfstandig haar marktgedrag kan bepalen, (ii) de dochteronderneming verstrekte instructies volgt en (iii) hoe de juridische, economische en organisatorische banden zijn tussen beide juridische entiteiten.

2. Heeft HalBal een machtspositie;

In United Brands (para. 65) is vastgesteld dat er sprake is van een machtspositie indien een onderneming zich onafhankelijk in de markt kan gedragen van zijn concurrenten, afnemers, leveranciers of zijn eindgebruikers. Alvorens er gesproken kan worden van een machtspositie dient de relevante markt afgebakend te worden.

Deze relevante markt wordt vastgesteld aan de hand van drie verschillende aspecten; de relevante productmarkt, de geografische markt en een eventuele temporele dimensie.

  • Productmarkt; Om de product markt vast te stellen dient er gekeken te worden naar de voorwaarden waaronder het product kan worden vervangen door een ander, de zogenaamd vraag-/aanbodsubstitutie. Ten aanzien van de consument is het van belang in hoeverre bepaalde producten op grond van hun kenmerken , hun prijzen en hun gebruik onderling inwisselbaar zijn. Onder welke voorwaarden zal de consument overstappen naar een concurrerend product? De Commissie gebruikt hiervoor de SSNIP test (small but significant non-transitory increase in price), waarbij onderzocht wordt of de consument bij een kleine prijsverhoging een ander product gaat kopen. Wanneer hier sprake van is, zal dit product onderdeel zijn van dezelfde productmarkt. In United Brands wordt dit uitgebreid onderzocht waar het de markt voor bananen betreft.

(Vanuit het perspectief van de producent zal er gekeken worden hoe moeilijk het is voor de producent om over te stappen op de fabricage van een ander product.)

  • Geografische markt; ten aanzien van de geografische markt draait het om het onderdeel van de interne markt waar de mededingingsvoorwaarden homogeen zijn. Dus binnen welke geografisch gebied kunnen producten op een vergelijkbare manier met elkaar concurreren.

  • Temporele dimensie; tevens kan er een temporele dimensie van belang zijn bij het vaststellen van de relevante markt. Voor bepaalde producten geldt bijvoorbeeld dat deze seizoensgebonden zijn, waardoor er alleen sprake is van concurrerende producten in een bepaalde periode. Ook kunnen bepaalde producten die eerder niet tot dezelfde markt behoorden door bijvoorbeeld technologische vooruitgang of consumentenvoorkeuren op een later moment wel onder dezelfde markt vallen. De studenten hoeven alleen op te merken dat er hier eventueel sprake van kan zijn, maar hoeven er niet verder op in te gaan.

Toepassing relevante markt:

Deze onderdelen kunnen door de studenten geïnterpreteerd worden zoals zij dat wensen, er kan een ruimere markt geformuleerd worden, zoals bijvoorbeeld de snacks in het algemeen. Echter zijn hier de marktaandelen niet gegeven. Uit de casus blijkt dat Hanno bang is voor de concurrentie met haar innovatievere snacks, dit zou een implicatie kunnen zijn dat de consument ook deze andere opties als onderdeel van één productmarkt ziet.

Hieropvolgend dienen de studenten vast te stellen of er sprake is van een machtspositie. Allereerst zal opgemerkt moeten worden dat er sprake is van een vermoeden van een machtspositie, daar het marktaandeel hoger dan 50 % ligt. Daarbij kan opgemerkt worden dat de andere 2 ondernemingen een relatief groot marktaandeel hebben (20%) dit argument valt te plaatsen onder de marktstructuur die tevens van belang is bij het vaststellen van een machtspositie. Bij een aandeel tussen de 40 & 50 % zijn aanvullende voorwaarden vereist om tot een machtspositie te komen.

Deze aanvullende voorwaarden kunnen de financiële kracht en een technologische voorsprong zijn. Tevens kan er gekeken worden naar de mogelijkheid voor nieuwe concurrenten om toe te treden tot de markt.

3. Misbruik;

Uit Hoffmann-La Roche blijkt dat misbruik een objectief begrip is. De maatstaf voor de beoordeling van het gedrag van een onderneming met een machtspositie vormt het effect daarvan op de bestaande graad van concurrentie. Het gaat daarbij niet alleen maar om ‘oneerlijke’ gedragingen, maar het heeft ook betrekking op de gevolgen op de marktstructuur.

Indien een onderneming een machtspositie heeft, rust er op die betreffende onderneming een bijzondere verantwoordelijkheid om niet door haar gedrag inbreuk te maken op de daadwerkelijke en onvervalste mededinging op de gemeenschappelijke markt (Michelin). Dit brengt met zich mee dat gedragingen die voor ondernemingen zonder machtspositie acceptabel zouden zijn, misbruik op zouden kunnen leveren indien er wel sprake is van een machtspositie aangezien de concurrente op een dergelijke markt al zwakker is. (Handelingen die verboden zijn onder artikel 101 zullen in principe ook misbruik onder artikel 102 opleveren.)

Enkele vormen van misbruik staan genoemd in artikel 102: a. onbillijke prijzen, b. beperken van productie, c. discriminerende praktijken en d. koppelverkoop. Echter is dit geen limitatieve lijst.

Het onredelijk verhogen van prijzen terwijl een onderneming een machtspositie heeft valt te kwalificeren als misbruik. Hetzelfde geldt voor de toevoeging dat HalBal de prijzen niet in Zuid-Holland zal verhogen. Het stopzetten van levering wordt tevens in United Brands behandeld. Een bedrijf met een machtspositie dient dus bijzonder voorzichtig te handelen.

4. Beïnvloeding van de tussenstaatse handel;

Ongunstige beïnvloeding van de tussenstaatse handel; hier is sprake van indien “de gedraging rechtstreeks of indirect, feitelijk of potentieel, de vrije handel tussen de lidstaten zodanig kan beïnvloeden dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt worden geschaad” (Consten en Grundig, pag. 515 van arrest). Erg ruim criteria - dit dient ook benoemd te worden. Dit speelt tevens mee t.a.v. de bevoegdheidsafbakening tussen het mededingingsrecht van de Unie en dat van de Nederlandse autoriteit.

5. Op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan;

Bij deze laatste voorwaarde dient er niet zozeer gekeken te worden naar het aantal vierkante kilometers, maar draait het voornamelijk om de economische importantie. Tevens is in Bronner herhaald door het Hof van Justitie dat het territorium van een lidstaat kan kwalificeren als een wezenlijk deel van de interne markt.

Conclusie

Hanno dient zich dus te onthouden van machtsmisbruik, wanneer de student vaststelt dat er sprake is van een machtspositie dan dient deze ook aan te tekenen dat er een bijzondere plicht op de onderneming met deze positie berust. De handelingen die Hanno voor ogen heeft zullen zeker tot misbruik leiden en zijn daarom in strijd met het Europees recht. There is no excuse for abuse! Dus er kan niet naar rechtvaardigingen gekeken worden. Alhoewel de student eventueel zou kunnen noemen dat een uitzondering op 102 te vinden valt in artikel 106 (2).

Vraag 2

Ondanks dat het duidelijk aangegeven staat in de vraag zouden de studenten nog kunnen verwijzen naar het onderscheid tussen de materiële en de procedurele toets. In deze vraag gaat het om de materiële beoordeling van een subsidie aan alle snackfabrikanten in Nederland. Ter beantwoording van deze vraag dienen de studenten allereerst naar artikel 107 VWEU te verwijzen, daar het om een eventuele steunmaatregel draait. Na het aflopen van de voorwaarden uit artikel 107 (1) kan de steun eventueel nog verenigbaar worden geacht op grond van artikel 107 (2) of (3). Daarbij moet de student het verschil aangeven tussen lid 2 en lid 3 (respectievelijk automatisch in werking, maar daardoor weinig gebruikt en vaker gebruikt maar niet vanzelfsprekend).

De voorwaarden voor deze toets zijn:

  • Voordeel voor een onderneming

  • Direct of indirect uit staatskas

  • Selectiviteit

  • Beperking van de mededinging

  • Effect tussenstaatse handel

  • De minimis

Is er een voordeel?

Deze voorwaarde kan in casu snel vastgesteld worden daar alle snackfabrikanten een jaarlijkse steun van 65.000 euro ontvangen en tevens een jaarlijkse reclametijd ter waarde van 30.000 euro. Dit komt neer op 95.000 euro per jaar (en 285.000 per 3 jaar). Om te spreken van een voordeel dient er gebruik gemaakt te worden van het Market Economy Investor Principle, hetgeen inhoudt dat de subsidie marktconform dient te zijn. Simpelweg dient de student zich af te vragen of een onafhankelijke private partij een zelfde investering gedaan zou hebben. Omdat de subsidie zonder verdere voorwaarden gestoken wordt in de ondernemingen is hier duidelijk geen sprake van. Een private partij zou altijd een vorm van rendement willen zien op dergelijke investeringen.

Direct of indirect uit de staatskas?

In dit geval komt de subsidie direct uit de staatskas. Ten aanzien van het begrip afkomstig van de staat kunnen de studenten drie verschillende vormen van financiering onderscheiden; direct uit de staatskas, staatsmiddelen niet afkomstig van de centrale overheid én indirect. Bij indirecte betalingen geldt dat deze dan toerekenbaar moet zijn aan de staat.

Selectiviteit?

Ook hier is sprake van omdat deze maatregelen alleen gericht zijn tot de snackindustrie. Ook dan kan er sprake zijn van een selectieve maatregel, alleen wanneer een dergelijke subsidie voor alle ondernemingen open staat en er sprake zou zijn van een algemene maatregel wordt er niet voldaan aan deze voorwaarde.

Beperking van de mededinging?

Aangezien snackondernemingen een voordeel verkrijgen dat andere ondernemingen niet ontvangen zullen zij hier een competitief voordeel uithalen. Deze ondernemingen kunnen vrijer concurreren omdat zij weten dat zij ieder jaar een bedrag van 65.000 euro op hun rekening gestort krijgen om bijvoorbeeld bepaalde investeringsrisico’s te dekken. Tevens hoeven zij als onderneming geen reclame zendtijd te kopen, terwijl andere ondernemingen (in binnen- en buitenland) dit wel moeten doen.

Effect op de tussenstaatse handel?

Zie het arrest Gebroeders van der Kooy(para. 59) en Altmark (para78 en 81). Aangezien het hier gaat om alle snackfabrikanten is het waarschijnlijk dat deze steun effect heeft op de tussenstaatse handel. Een dergelijk voordeel hebben de buitenlandse snackondernemingen namelijk niet, waardoor de nationale ondernemingen een sterkere positie in zullen kunnen nemen op zowel de nationale markt als mogelijk andere markten.

De Minimis?

In Vo. 1998/2006 is te vinden dat per 3 jaar tot 200.000 euro aan subsidie uitgekeerd mag worden aan 1 enkele onderneming. Indien het bedrag hieronder blijft is er geen sprake van steun. Echter komt de subsidie uit boven dit bedrag, omdat de studenten beide maatregelen bij elkaar op dienen te tellen. Concluderend is er dus sprake van steun.

Verenigbaar?

In de casus wordt duidelijk aangegeven dat er sprake is van de bescherming van cultureel erfgoed, hetgeen past binnen artikel 107 (3)(d). Echter dient daarbij aangetekend te worden dat het gemeenschappelijk belang niet mag worden geschaad. Deze gronden betekenen echter niet per definitie dat de steun verenigbaar is, maar het zou de steun verenigbaar kunnen maken met het EU recht. Het verschil tussen gronden van 107 (2) en (3) is dat indien een van de gronden van 107 (2) van toepassing zijn de steun van rechtswege verenigbaar is, terwijl 107 (3) ter discretie van die Commissie beoordeeld wordt. Het toepassen van deze gronden is een exclusieve bevoegdheid van de Commissie, waardoor ook het Hof van Justitie deze beoordeling alleen marginaal mag toetsen.

Naast de te noemen gronden uit artikel 107 (2) & (3) die de uitgekeerde steun eventueel verenigbaar met het EU recht zouden kunnen maken, zouden de studenten ook nog de groepsvrijstelling voor specifieke gevallen kunnen noemen (Landbouw & Milieusteun), echter zijn deze niet van toepassing op de casus.

Eventueel kunnen de studenten ook nog verwijzen naar de Altmark criteria/DAEB (dit kan ook bij “Voordeel”), echter deze zijn in dit geval niet van toepassing.

Conclusie;

In de casus draait het om een totaal bedrag van 285.000 euro in 3 jaar per onderneming en deze subsidie verstrekt de betrokken ondernemingen wel degelijk een voordeel. Zij zullen een sterkere concurrentiepositie in kunnen nemen door dit gegarandeerde bedrag en hebben 30.000 euro aan gratis reclametijd. De conclusie die de studenten dan ook dienen te trekken is dat er sprake van onverenigbare steun is, wanneer deze niet verenigbaar is op grond van artikel 107 (3)(d).

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Europees recht - Recht - UL - B2 - Oefenbundel

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019


Vragen

I. Nederlandse Spoorwegen

Vraag 1a

De grootste gebruiker van het Nederlandse spoorwegnet is de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS). Dit komt voornamelijk omdat de minister van Infrastructuur en Milieu heeft besloten om de concessie voor het hoofdrailnet tot het jaar 2030 te verlenen aan de NS. Dit wordt bekendgemaakt in het besluit “Concessie voor het hoofdrailnet 2020-2030”, waarin de minister verder stelt dat met het bieden van vervoer op het hoofdrailnet het publieke belang van de bereikbaarheid in het land wordt gediend.  De NS is voor de uitvoering van de concessie aan de Nederlandse overheid jaarlijks een bedrag verschuldigd van 100 miljoen euro. Het traject Tilburg-Brussel is deel van het hoofdrailnet. Om meer mensen over te halen gebruik te maken van het openbaar vervoer, verwacht de minister dat de NS op dit traject hoogwaardig en zeer frequent treinvervoer biedt. Het aantal reizigers op de lijn valt vooralsnog echter tegen, waardoor de inkomsten voor NS op dit traject 750.000 euro lager zijn dan verwacht. Vanwege de verliesgevende exploitatie wil de NS het treinvervoer op dit traject niet langer voor haar rekening nemen. Om de NS over te halen de exploitatie voort te zetten, stelt de minister voor om jaarlijks aan de NS 1,5 miljoen euro over te maken.

Toets het voorstel van de minister aan zowel materieel als procedureel Europees mededingingsrecht.

Vraag 1b

De onderneming NS Stations is tevens een dochteronderneming van de NS Groep N.V. en verantwoordelijk voor het beheer van de Nederlandse stations, waartoe ook de zorg voor het retailbeleid behoort. De formules Julia’s en Kiosk worden door NS Stations zelf geëxploiteerd, terwijl de exploitatie van de vestigingen van Starbucks en Ako door externe ondernemers wordt verzorgd.
Vooral de omzet van koffie in de vestigingen van Kiosk is winstgevend voor NS Stations, maar deze inkomsten lopen sterk terug sinds Starbucks steeds populairder wordt in ons land.
NS Stations behoudt Starbucks graag op de stations omdat een belangrijk deel van de stijging van de tevredenheid onder reizigers over de stationsvoorzieningen te danken is aan de komst van Starbucks. Tegelijkertijd wil NS Stations zoveel mogelijk omzet blijven halen uit de eigen vestigingen van de Kiosk. Tijdens een conference call bespreekt de operationeel directeur van NS Stations zijn zorgen met de vier ondernemers die samen de in totaal 30 stationsvestigingen van Starbucks verspreid over Nederland exploiteren. Met zijn vijven komen zij overeen dat de NS op alle stations ten noorden van de grote rivieren exclusief koffie verkoopt via de Kiosk. In alle overige stations in Nederland heeft Starbucks dit voorrecht.

Is in casu in strijd gehandeld met EU recht? Motiveer.

II. Rondtrekkende Roma

Vladimir en Rachel Sputnik zijn rondtrekkende Roma uit het zuiden van Roemenië. Begin juni komen ze samen met hun dochter Maria aan in Parijs. Vader en dochter bezitten een Russisch

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)


Vragen

I. Heel gewoon, 70% schoon (20 punten)

Geïnspireerd door het kersverse klimaatakkoord van Parijs besluit het Franse kabinet om CO2-uitstoot nog dwingender te gaan bestrijden met twee nieuwe maatregelen die in korte tijd via spoedprocedures worden aangenomen.

Ten eerste wil de wetgever zorgen dat consumenten vooral aan schone auto’s worden blootgesteld bij het maken van hun keuze. Daarom mogen volgens de ‘heel gewoon 70% schoon’ maatregel autoverkopers of distributeurs nog maar maximaal 30% van hun showroomruimte aanwenden voor de verkoop van vervuilende auto’s met een milieulabel van D of lager. De overige 70% van de ruimte moet gevuld worden met (relatief) schone auto’s. Deze eis kan tot gevolg hebben dat de autoverkopers of distributeurs hun verkoopinfrastructuur moeten aanpassen, maar dit is niet noodzakelijk het geval, zolang zij maar minder dan 30% van hun showroomruimte voor vervuilende wagens benutten.

Vraag 1a

Is de Franse maatregel in overeenstemming met het Europese recht inzake het vrije verkeer? Motiveer uw antwoord.

De Franse overheid is nog niet tevreden, met name omdat de verkoop van elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’ achterblijft. Daarom besluit Frankrijk het Schone Lucht Fonds uit te breiden. De overheid zal voortaan jaarlijks twee miljard in dit fonds storten, dit ten koste van de ontwikkelingssamenwerking en defensie. Van dit geld, samen met de heffingen op importeurs, zal het fonds een aankoopsubsidie geven op in Frankrijk geproduceerde elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’. Iedere producent die elektrische auto of ‘plug-in-hybride’ in Frankrijk produceert, krijgt een subsidie van 9% van de productiekosten tot een maximum van 9.000 euro. Hiermee hoopt Frankrijk de ‘groene industrie’ in Frankrijk een boost te geven, en daarmee het milieu verder te beschermen in de toekomst.

Vraag 1b

Is deze aanvullende Franse maatregel in overeenstemming met Europees recht? Betrek in uw antwoord zowel materiele als procedurele aspecten.

II. Van Hank en Citrus

Hank, een Duitse autoproducent met 35% marktaandeel in Duitsland, doet het met 5% van de markt heel slecht in Frankrijk. Dit komt grotendeels vanwege de in casus 1 besproken nieuwe maatregelen. De auto’s van Hank hebben namelijk meestal een milieu label D of lager. Om competitief te blijven in Frankrijk moet Hank daarom constant stunten met haar prijzen. Vooral Citrus, het oudste en meest gevestigde autobedrijf van Frankrijk met een marktaandeel van 39%, is een geduchte concurrent van Hank. Bovendien is Citrus ook steeds succesvoller in Duitsland, de thuismarkt van Hank. De CEO van Hank wordt dan ook langzamerhand wanhopig: de stuntprijzen in Frankrijk hebben de financiële reserves van Hank bijna volledig uitgeput, en Hank kan haar lage prijzen in Frankrijk niet lang meer volhouden, zeker niet met de thuisbasis onder druk.

Op de autobeurs van Genève lopen Gunther, de CEO van Hank, en Penelope, de CEO van Citrus, elkaar toevallig tegen het lijf. Gunther geeft aan dat hij de ‘good old days’

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)


Vragen

I.Een Hollands drama in Italië (20 punten)

IJscoman Frank uit Nederland heeft in de zomer een grote hit met zijn boerenijs: ambachtelijk ijs gemaakt van verse melk van Hollandse boerderijkoeien. Terwijl de temperaturen in Nederland in september al fors dalen, ziet Frank een mogelijkheid om zijn boerenijs in het zuiden van Europa te verkopen. Daar is het nog heerlijk nazomer weer en Frank denkt dat er daarom genoeg vraag is naar zijn ambachtelijke boerenijs. Frank heeft een goede deal kunnen sluiten met vliegtuigmaatschappij Pyan Rair waardoor hij elke dag vers ijs naar Rome (Italië) kan brengen voor een klein bedrag.

Frank huurt een winkelpand in het centrum van Rome en verhuist naar Italië om fulltime te kunnen werken in de winkel. Frank begint met de verkoop van zijn boerenijs en het blijkt dat met name zijn speciale ‘regenboogijs’ goed in de smaak valt bij de Italianen. De zaken lopen zo goed dat hij besluit om extra mankracht in te huren via een vacature in de krant. Doug is samen met zijn 7-jarige dochter Zoë uit hun geboorteland Engeland vertrokken om een nieuw leven op te bouwen in Italië. Na het zien van de vacature solliciteert Doug voor de functie van verkoopmedewerker. Hij wordt aangenomen en gaat aan de slag in de winkel van Frank voor 16 uur in de week. Voor Zoë is een goede basisschool gevonden op loopafstand van de ijsco-winkel, waar ze doordeweeks naar school gaat.

Na twee glorieuze weken krijgt Frank echter een brief van de Italiaanse overheid met de mededeling dat hij zijn ‘regenboogijs’ niet meer mag verkopen. Volgens de regering bevat dit ijs een hoge concentratie van kunstmatige kleur- en smaakstoffen en dit is schadelijk voor de gezondheid. Alleen ijs op basis van natuurlijke kleur- en smaakstoffen mag verkocht worden in Italië.

Daarnaast ontwikkelt zich nog een probleem. Aan de overkant van Franks winkel bevindt zich de ijsco-winkel van Calvino, die van mening is dat Frank zijn klanten steelt. Hij probeert daarom Frank op allerlei manieren tegen te werken. Na anderhalf jaar van getreiter en een bijzonder nare roddelcampagne zit Frank er zo doorheen dat zijn lang onderdrukte kleptomanie in volle hevigheid naar boven komt. Op een kwade avond ‘knapt’ Frank. Hij steelt het grote uithangbord van Calvino’s winkel (een foto van Calvino zelf met een ijsje in de hand) en dumpt deze in de rosse buurt van Rome. Ook neemt hij Calvino’s goed gevulde kassa mee naar huis als schadevergoeding voor het geleden leed. De Italiaanse politie ziet op de camerabeelden hoe Frank de kassa en het uithangbord heeft gestolen. Frank wordt opgepakt en na twee dagen van verhoren het land uitgezet.

Nu Frank in Nederland is, wordt de ijsco-winkel in Rome gesloten en verliest Doug zijn baan als verkoopmedewerker. Doug heeft hierdoor niet genoeg geld

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)


Onderdeel I: meerkeuzevragen

Vraag 1

Hannah (1 jaar) is geboren in België en heeft de Belgische nationaliteit. Haar ouders hebben beiden de Algerijnse nationaliteit. Na vijf jaar illegaal in België te hebben verbleven, vragen zij nu een verblijfsrecht aan in België. Maken zij onder Europees recht kans op dit verblijfsrecht?

  1. Ja, ze zijn nu al vijf jaar in België en mogen daardoor blijven op basis van EU recht.

  2. Nee, zij zijn derdelanders en zullen met Hannah terug naar Algerije moeten.

  3. Ja, want het effectieve genot van de EU-burgerrechten van Hannah mag niet beperkt worden.

  4. Nee, omdat zij illegaal in België hebben verbleven, hebben ze hun recht op verblijfsrecht onder Richtlijn 2004/38 vergooid.

Vraag 2

De gemeente Dronten besluit een expresbusdienst naar Utrecht in te leggen, om haar burgers een waardig alternatief te bieden voor erg onbetrouwbare treindiensten. De expresbus zou elke 15 minuten vertrekken en inwoners van Dronten zouden een automatische korting van 50% op de prijs van een kaartje krijgen; eventuele verliezen worden door de gemeente Dronten aangezuiverd. De gemeente geeft 15 miljoen euro extra compensatie aan de uitvoerder van de dienst, bovenop de aanzuivering van de kosten, die gemiddeld 30 miljoen per jaar bedragen. Na het uitschrijven van een wedstrijd (aanbesteding) tot het gunnen van de expresdienst kwam Lely-buzz, een lokale ondernemer, als winnaar uit de bus. Transtravel (Altmark), een Duitse aanbieder van transportdiensten, nam echter ook deel aan de aanbesteding en ving hierbij bot. Voor de nationale rechter roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz staatssteun uitmaakt, waarop Lely-buzz zich op de Altmark-uitzondering beroept. Welke stelling is juist in dat verband?

  1. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet niet aan de vierde Altmark-voorwaarde omdat bij de gunning geen uitdrukkelijke melding gemaakt werd van de raming van kosten door een goed beheerde onderneming.

  2. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet aan alle vijf cumulatieve Altmark-voorwaarden.

  3. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet mogelijk niet aan de derde Altmark-voorwaarde omdat bij de berekening van de door de overheid te betalen vergoeding een onredelijke winstmarge wordt toegekend in aanvulling op de compensatie voor verliezen.

  4. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet waarschijnlijk niet aan de eerste voorwaarde van de Altmark-uitzondering, nu een expressbusdienst niet als een openbare dienstverplichting beschouwd kan worden.

Vraag 3

In aanvulling op het bestaan van staatssteun, roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz ook onrechtmatige en onverenigbare staatssteun was. Welk van onderstaande argumenten aangevoerd door Transtravel zal kans op slagen hebben?

  1. De nationale rechter mag vaststellen dat de gunning van het

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Aan welke voorwaarden moet een natuurlijk persoon voldoen om direct beroep in te kunnen stellen bij het Hof van Justitie?

  1. Een natuurlijke persoon kan alleen direct beroep instellen bij het Hof van Justitie als hij alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput.

  2. Een natuurlijk persoon kan nooit direct beroep instellen bij het Hof van Justitie, alleen indirect beroep via een prejudiciële vraag bij de nationale rechter.

  3. Een natuurlijk persoon kan direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is.

  4. Een natuurlijk persoon kan alleen direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is door een aan hem geadresseerde beschikking.

Vraag 2

In het Francovich-arrest is vastgesteld dat:

  1. Staten aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer zij in strijd handelen met een regel van Unierecht die rechten beoogt toe te kennen aan particulieren met verplichtingen die volgen uit het Unieverdrag en het Werkingsverdrag

  2. Burgers zich voor de nationale rechter direct kunnen beroepen op Europese soft law

  3. Particulieren bij staatsaansprakelijkheid het nodige moeten doen om eigen schade zoveel mogelijk te beperken.

  4. Bepalingen van Unierecht voorrang hebben boven nationaalrechtelijke bepalingen, maar niet boven de grondwet

Vraag 3

De Nederlandse Hidde Jansma wil wat meer avontuur in zijn leven en besluit de Nederlandse bodem te verruilen voor het verre Tsjechië. Eenmaal in Tsjechië aangekomen vindt hij werk bij een klusbedrijf als onderaannemer. Zijn vriendin van de afgelopen 9 jaar, Marjorie, woont in Frankrijk, maar hij wil haar graag meenemen naar Tsjechië. Welke van de volgende stellingen zijn juist:

I: Hidde mag in Tsjechië verblijven op grond van artikel 7a richtlijn 2004/38, want hij is een werknemer op grond van artikel 45 VWEU.

II: Marjorie mag niet in Tsjechië verblijven want ze komt niet in aanmerking als familielid op grond van artikel 2 lid 2 richtlijn 2004/38.

  1. I is juist

  2. II is juist

  3. Beiden zijn juist

  4. Beiden zijn onjuist

Vraag 4

Hakim en Lou zijn als vluchtelingen uit Irak naar Frankrijk gekomen. Ze hebben twee kinderen gekregen die van rechtswege de Franse nationaliteit hebben gekregen. Hakim en Lou dreigen echter te worden uitgezet. Hebben zij een afgeleid verblijfsrecht?

  1. Nee, ze bezitten immers niet de nationaliteit van een EU-lidstaat. Daarom is art. 20 VWEU in casu niet van toepassing.

  2. Nee, het feit dat de kinderen van Hakim en Lou de Franse nationaliteit bezitten, betekent niet dat hun ouders hierdoor automatisch een afgeleid verblijfsrecht hebben.

  3. Ja, als Hakim en Lou het land moeten verlaten dan moeten de kinderen mee; hierdoor kunnen zij hun recht als EU-burger niet uitoefenen.

  4. Ja, de kinderen van Hakim

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande stellingen over de prejudiciële procedure is juist?

I: Waar de uitlegging van Europees recht noodzakelijk is voor de oplossing van een geschil moeten alle nationale rechters een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.

II: Een nationale rechter hoeft geen prejudiciële vraag over de uitlegging van Europees recht te stellen, indien over het antwoord op deze vraag redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over de toepassing van artikel 101 VWEU is onjuist?

  1. Nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd om de artikelen 101(1) en 101(2) VWEU toe te passen, maar niet artikel 101(3) VWEU.

  2. Indien de Commissie een procedure start die moet leiden tot de vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU zijn nationale mededingingsautoriteiten niet langer bevoegd om zelf artikel 101 VWEU toe te passen.

  3. Een onderneming die partij is bij een kartel kan in aanmerking komen voor immuniteit tegen een boete, indien zij als eerste informatie en bewijsmateriaal verschaft die de Commissie in staat stelt een inbreuk op artikel 101 VWEU vast te stellen.

  4. Een verticale overeenkomst valt onder de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010 indien zowel de leverancier als de afnemer marktaandelen bezitten die niet meer bedragen dan 30%.

Vraag 3

Welke van deze voorwaarden is volgens het arrest Brasserie du Pêcheur niet vereist voor een recht op schadevergoeding ingevolge het Unierecht?

  1. De geschonden rechtsregel strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren.

  2. De schending van het Unierecht is voldoende gekwalificeerd.

  3. Er is een direct causaal verband tussen de schending en de door benadeelde personen geleden schade.

  4. De persoon moet rechtstreeks en individueel geraakt zijn.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen over het vrij verkeer van goederen is juist?

I: In het arrest Cassis de Dijon introduceerde het Hof de ‘rule of reason’, op basis waarvan maatregelen van gelijke werking met onderscheid kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang.

II: In het arrest Keck heeft het Hof duidelijk gemaakt dat verkoopmodaliteiten buiten de reikwijdte van het verbod in artikel 34 VWEU kunnen vallen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen betreffende het vrij verkeer van personen is juist:

  1. De kinderen van een Duitser

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)


Vragen

Het is zwaar weer op de koffiemarkt. Hoewel er nog steeds genoeg koffie wordt gedronken, ondervinden de gevestigde koffiehandelaren steeds meer concurrentie. Bovendien stijgen de arbeidskosten omdat koffieboeren steeds meer opkomen voor een eerlijk salaris.

Om de stress even opzij te zetten besluiten de drie grootste koffieproducenten op de Nederlandse markt, Relax NV (50% marktaandeel), Zwart BV (30% marktaandeel) en Slobber NV (10% marktaandeel) tijdens een bijeenkomst van de ondernemingsvereniging om een voetbaltoernooi te organiseren. Onderneming Kees Kopje BV wordt niet uitgenodigd voor het toernooi.

Het toernooi wordt gehouden op een mooie herfstdag bij de voetbalclub ‘FC De Athener’. Tijdens de derde helft komen de drie directeuren bijeen in een achterkamertje van de kantine om het toernooi te evalueren.

Na kort gesproken te hebben over het grote succes van deze dag gaat het gesprek al snel over belangrijkere zaken, zoals de toegenomen concurrentie en de almaar stijgende arbeidskosten. Zonder tot concrete toezeggingen te komen betoogt Bob Bakkie, directeur van Relax NV, dat vanwege de stijgende arbeidskosten ‘de koffieprijs haar werkelijke waarde beter zou vertegenwoordigen bij een prijsstijging van 50 cent per pond.’ Mariëlle Mok, directeur van Zwart BV,meent dat Bob hier ‘geen onwaarheden spreekt’. Daarbij vult zij aan dat ‘zonder een prijsstijging de kwaliteit van de koffie op de Nederlandse markt niet meer gewaarborgd kan worden’. Bert Beker, directeur van Slobber NV, staart afwezig uit het raam en neemt nauwelijks deel aan de conversatie.

Dan wordt het gesprek onderbroken door een polonaise van werknemers die de kamer komt binnenvallen. Een week later stijgt de koffieprijs van Relax NV met 50 cent per pond. Zwart BV verhoogt haar prijs twee dagen later met een prijsstijging van 35 cent per pond. Slobber NV verhoogt haar prijs twee weken later met een prijsstijging van 55 cent per pond. Concurrent Kees Kopje BV hoort over dit gesprek, en heeft het sterke vermoedens dat deze prijsstijging geen zuivere koffie is.

Hij richt zich met enkele vragen tot u als deskundige in het Europese recht.

Vraag 1

Hebben Relax NV, Zwart BV en Slobber NV in strijd gehandeld met artikel 101 en/of artikel 102 VWEU?

Vraag 2

Geef advies over welke rechtsgangen Kees Kopje BV ter beschikking staan, en de respectievelijke voor- en nadelen van deze rechtsgangen?

Vraag 3

Kees Kopje wordt zwaar getroffen door deze maatregel. Hij benadert u weer, ditmaal met de vraag of deze maatregelen van de Nederlandse overheid in overeenstemming is met Europees Recht. Wat is uw oordeel over de verenigbaarheid van onderhavige maatregel?

Als gevolg van al deze omstandigheden gaat het niet goed met de Nederlandse koffiesector. De provincie Zuid-Holland besluit dan ook in actie te komen. De provincie verplicht zich daarom per direct om de komende vijf jaar een forse hoeveelheid koffie af te nemen, waarbij zij 10 cent per kilo extra

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)


Essayvragen

De rechtspraak van het Hof van Justitie heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het vrij verkeer van goederen en daarmee in de ontwikkeling van het vrije verkeer in het algemeen. In de klassieke arresten Dassonville, Cassis de Dijon en Keck bepaalde het Hof onder meer de omvang van het vrije verkeer van goederen alsmede de doelstellingen daarvan. In het arrest Italiaanse brommeraanhangwagens gaf het verder vorm aan deze vrijheid.

Bespreek de ontwikkeling in de jurisprudentie van het Hof omtrent het vrije verkeer in deze arresten en betrek daarbij in ieder geval de concepten markttoegang en discriminatie in uw antwoord. Bekritiseer en/of verdedig daarbij één of meer van de door het Hof gemaakte keuzes en motiveer daarbij uw eigen positie. Het staat u natuurlijk vrij ook andere rechtspraak te gebruiken om uw antwoord te illustreren of nader te onderbouwen. (5 punten worden toegekend voor een juiste beschrijving van de jurisprudentie en de ontwikkeling, en de overige vijf worden toegekend voor een overtuigende analyse en eigen positie)

Casus I

Sven Bjottabrøker is een Deense fysiotherapeut. Ieder jaar reist hij 14 weken door Frankrijk. Hij bekostigt deze werkvakantie met het geven van pijnlijke maar heilzame massages op dorpspleinen. Hiervoor huurt hij vaak ter plekke een marktkraam voor ongeveer een week tot twee weken. Wanneer een agent van de inspectie voor gezondheid hem aan het werk heeft gezien tijdens een wel erg heftige massage verbiedt hij Sven in het belang van de openbare orde en de volksgezondheid nog verder te werken in zijn gemeente. Omdat hij nu niet meer economisch actief is, wordt Sven bovendien bevolen per direct Frankrijk te verlaten. Sven, een trots Europeaan, is woedend over deze maatregelen. Hij wil zich, met het Europees recht in de hand, verdedigen.

Vraag 1

Zijn de tegen Sven genomen maatregelen in overeenstemming met het Europese recht?

Sven besluit zijn aandacht te verleggen naar Portugal en solliciteert daar naar een functie als parttime fysiotherapeut. De privékliniek waar hij solliciteert eist echter drie jaar werkervaring in Portugal, opdat culturele problemen met de (dik betalende) Portugese clientèle worden vermeden. Daarnaast eisen zij een diploma van een select aantal top universiteiten met een wereldwijd erkende expertise op het gebied van de fysiotherapie. Sven, die al 10 jaar werkervaring heeft in Denemarken en is afgestudeerd aan een erkende Deense universiteit die niet op de lijst voorkomt, wordt daarom niet aangenomen.

Vraag 2

Zijn deze voorwaarden in overeenstemming met het Europese recht?

Casus II

Muziek op je mobiel is een steeds belangrijker product aan het worden en vormt dan ook een snel groeiende markt. Deze markt kent echter ook enkele problemen. Het grootste probleem is dat veel consumenten door de bomen het bos niet meer zien: hoe tussen al die liedjes te kiezen? Daarnaast heeft Apple heeft een zeer dominante

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Voor het vaststellen van een overtreding van artikel 102 VWEU dienen verscheidene aspecten in overweging genomen te worden. Welk aspect hoort daar niet bij?

  1. Het marktaandeel.

  2. De de minimis drempels.

  3. De productmarkt

  4. Het begrip onderneming.

Vraag 2

In welk van de onderstaande gevallen is de nationale rechter onder Europees Unierecht verplicht om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU)?

  1. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht die zakelijk gelijk is aan een eerdere vraag waarover het HvJ EU reeds heeft beslist.

  2. De nationale rechter overweegt te concluderen tot de ongeldigheid van een richtlijn die reeds eerder door het HvJ EU is uitgelegd.

  3. De juiste uitleg van het Unierecht is zo evident dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de toepassing, maar beide partijen in de nationale procedure eisen bij pleidooi een preliminaire vraag.

  4. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht. Er staat hoger beroep open en de beantwoording is noodzakelijk voor de beslissing van het geschil.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen over de arresten McCarthy en Zambrano is juist?

  1. In McCarthy werd de reikwijdte van het Unie Burgerschap verbreed ten opzichte van Zambrano, aangezien hier sprake was van een dubbele nationaliteit.

  2. Zowel McCarthy als Zambrano beperkten de rechten van Unieburgers aanzienlijk door het eisen van een grensoverschrijdend element.

  3. In McCarthy oordeelde het Hof van Justitie, anders dan in Zambrano, dat het effectieve genot van burgerschapsrechten niet was geschonden.

  4. De rechtspositie van werknemers was in beide arresten doorslaggevend voor het toekennen van burgerschapsrechten.

Vraag 4

Lees onderstaande stellingen betreffende voorrang en direct effect en geef aan welke juist is:

I: Omdat het Europese recht voorrang heeft boven het nationale recht, mag het EU Hof van Justitie strijdig nationaal recht vernietigen.

II: In het arrest Van Gend en Loos bepaalde het EU Hof van Justitie dat het Europese recht in zijn geheel directe werking heeft in de nationale rechtsordes.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Hybride auto’s worden steeds populairder. De Europese markt voor hybride auto’s is overzichtelijk en wordt gekenmerkt door een beperkt aantal spelers. De grootste autoproducent is Toyota, met een marktaandeel van 85%. Daarna komen Volkswagen (6%) en Opel (3%). De overige producenten hebben verwaarloosbare marktaandelen.

Volkswagen en Opel besluiten om hun krachten te bundelen in hun strijd tegen Toyota.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Europese Raad is:

  1. Een instelling van de Europese Unie

  2. Een internationale organisatie die mede het Europese Hof voor de Rechten van de Mens omvat.

  3. Hoewel geen formele instelling onder het VWEU wel de facto het machtigste orgaan van de Europese Unie.

  4. Sinds het Verdrag van Lissabon betrokken bij de ‘gewone wetgevingsprocedure’.

Vraag 2

Het Sinterklaasfeest staat weer voor de deur. Om te voorkomen dat kinderen te veel suiker binnenkrijgen, met alle gezondheidsrisico’s van dien, besluit de Nederlandse regering om producenten van pepernoten te verbieden suiker in de lekkernij te verwerken. Willy Suikeroom, banketbakker in Vlaanderen, is niet te spreken over de Nederlandse maatregel. Hij ziet zijn kansen om pepernoten te verkopen op de Nederlandse markt in sterke mate afnemen.

De maatregel van de Nederlandse regering is:

  1. Een maatregel die verbonden is aan de Nederlandse nationale identiteit en derhalve gerechtvaardigd kan worden onder art. 4 lid 2 VEU.

  2. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid, omdat gediscrimineerd wordt tussen snoepgoed met en snoepgoed zonder suiker.

  3. Een maatregel van gelijke werking zonder onderscheid omdat de maatregel geldt ongeacht in welke lidstaat de pepernoot is geproduceerd.

  4. Een verkoopmodaliteit omdat het pepernoten op zich niet verbiedt, maar slechts het verkopen van gesuikerde pepernoten.

Vraag 3

Lees onderstaand stukje uit de Volkskrant van 12 oktober jl en beantwoord daarna de bijbehorende vraag:

Nederland dwarsboomde Servische droom jarenlang

Servië heeft er lang op moeten wachten, maar eindelijk mag het land zich kandidaat-lid van de Europese Unie noemen. Dat besloot de Europese Commissie vandaag. Het Servische verzoek hiertoe dateert van 2009, maar het was altijd Nederland dat dwarslag.

Hoe kon Nederland het verlenen van de kandidaat-status aan Servië tegenhouden?

  1. Zolang Servië niet voldeed aan de convergentiecriteria kon Nederland het verlenen van kandidaat-status dwarsbomen.

  2. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken stemde tegen in de Raad van Ministers.

  3. De Nederlandse Europarlementariërs brachten geen stem uit in het Europees Parlement, omdat Servië de waarden schond waarop de Europese Unie berust.

  4. De Eurocommissaris van Nederland gaf geen goedkeuring voor de verlening van een kandidaat-status.

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen betreffende Diensten van Algemeen Economisch Belang is juist?

I: Lidstaten mogen in principe voor iedere dienst besluiten deze via een staatsonderneming publiek te gaan leveren. Zodra zij dit doen valt een dienst in beginsel meer onder de regels van het VWEU.

II: Een onderneming die belast is met een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) mag daarop een redelijke winst maken.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Roemeense Roma familie Ursaru is door de Franse politie zonder pardon op het vliegtuig naar Boekarest gezet. Wat kan de familie doen?

  1. Voor de Franse nationale rechter een beroep doen op het EU recht op vrij verkeer van personen.

  2. De commissie dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

  3. Een procedure beginnen tegen Frankrijk voor het gerecht van de EU.

  4. De Roemeense regering dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

Vraag 2

In zijn conclusie bij de zaak Josemans (C-137/09) concludeert Advocaat Generaal Bot dat de handel in softdrugs in Nederlandse coffeeshops:

  1. noch onder het vrij verkeer van goederen, noch onder het vrij verkeer van diensten valt.

  2. onder het vrij verkeer van goederen en diensten valt.

  3. onder het vrij verkeer van diensten valt.

  4. moet worden bezien in het licht van Artikel 18 VWEU.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot het kartelverbod in art. 101 VWEU is niet juist?

  1. Doelbeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, vallen niet onder de ‘de minimis’ bekendmaking.

  2. In de Delemitis zaak (C-234/89) was sprake van zogeheten bundeleffecten, waardoor de overeenkomst onder de werking van art. 101, lid 1 VWEU viel.

  3. Doelebeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, kunnen op basis van art. 101, lid 3 VWEU een vrijstelling krijgen van het kartelverbod.

  4. Afspraken die de markt verdelen zijn toegestaan indien dergelijke afsprake een toename van de mededinging als effect hebben.

Vraag 4

In Nederland is de verkoop van zwaar vuurwerk niet toegestaan omdat het ieder jaar weer veel slachtoffers maakt. In België worden zogenaamde ‘Killerstrijkers’ vrij verhandeld. Omdat veel Nederlanders voor de jaarwisseling bij onze zuiderburen vuurwerk gaan kopen wordt hier door de Nederlandse politie streng op gecontroleerd.

  1. Het Nederlandse verkoopverbod kan wel worden gerechtvaardigd met een beroep op art. 36 VWEU, maar niet met een beroep op de Cassis de Dijon jurisprudentie.

  2. De Nederlandse regels vormen een maatregel van gelijke werking die kan worden gerechtvaardigd op basis van dwingende vereisten van algemeen belang.

  3. Het Nederlandse verkoopverbod vormt een verkoopmodaliteit, maar valt toch onder art. 34 VWEU opdat niet aan de voorwaarden van het Keck-arrest (paragraaf 16) is voldaan.

  4. De politiecontroles vormen een schending van het vrij verkeer van personen dat wordt gewaarborgd door art. 21 VWEU.

Vraag 5

Welke uitspraak heeft het Hof in de zaak Gebhard (C-55/94) gedaan over het onderscheid tussen de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Europees Recht voor de opleiding Rechten, jaar 2, aan de Unversiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Europees Recht ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2061