Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)


Essayvragen

De rechtspraak van het Hof van Justitie heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het vrij verkeer van goederen en daarmee in de ontwikkeling van het vrije verkeer in het algemeen. In de klassieke arresten Dassonville, Cassis de Dijon en Keck bepaalde het Hof onder meer de omvang van het vrije verkeer van goederen alsmede de doelstellingen daarvan. In het arrest Italiaanse brommeraanhangwagens gaf het verder vorm aan deze vrijheid.

Bespreek de ontwikkeling in de jurisprudentie van het Hof omtrent het vrije verkeer in deze arresten en betrek daarbij in ieder geval de concepten markttoegang en discriminatie in uw antwoord. Bekritiseer en/of verdedig daarbij één of meer van de door het Hof gemaakte keuzes en motiveer daarbij uw eigen positie. Het staat u natuurlijk vrij ook andere rechtspraak te gebruiken om uw antwoord te illustreren of nader te onderbouwen. (5 punten worden toegekend voor een juiste beschrijving van de jurisprudentie en de ontwikkeling, en de overige vijf worden toegekend voor een overtuigende analyse en eigen positie)

Casus I

Sven Bjottabrøker is een Deense fysiotherapeut. Ieder jaar reist hij 14 weken door Frankrijk. Hij bekostigt deze werkvakantie met het geven van pijnlijke maar heilzame massages op dorpspleinen. Hiervoor huurt hij vaak ter plekke een marktkraam voor ongeveer een week tot twee weken. Wanneer een agent van de inspectie voor gezondheid hem aan het werk heeft gezien tijdens een wel erg heftige massage verbiedt hij Sven in het belang van de openbare orde en de volksgezondheid nog verder te werken in zijn gemeente. Omdat hij nu niet meer economisch actief is, wordt Sven bovendien bevolen per direct Frankrijk te verlaten. Sven, een trots Europeaan, is woedend over deze maatregelen. Hij wil zich, met het Europees recht in de hand, verdedigen.

Vraag 1

Zijn de tegen Sven genomen maatregelen in overeenstemming met het Europese recht?

Sven besluit zijn aandacht te verleggen naar Portugal en solliciteert daar naar een functie als parttime fysiotherapeut. De privékliniek waar hij solliciteert eist echter drie jaar werkervaring in Portugal, opdat culturele problemen met de (dik betalende) Portugese clientèle worden vermeden. Daarnaast eisen zij een diploma van een select aantal top universiteiten met een wereldwijd erkende expertise op het gebied van de fysiotherapie. Sven, die al 10 jaar werkervaring heeft in Denemarken en is afgestudeerd aan een erkende Deense universiteit die niet op de lijst voorkomt, wordt daarom niet aangenomen.

Vraag 2

Zijn deze voorwaarden in overeenstemming met het Europese recht?

Casus II

Muziek op je mobiel is een steeds belangrijker product aan het worden en vormt dan ook een snel groeiende markt. Deze markt kent echter ook enkele problemen. Het grootste probleem is dat veel consumenten door de bomen het bos niet meer zien: hoe tussen al die liedjes te kiezen? Daarnaast heeft Apple heeft een zeer dominante positie op deze markt opgebouwd, nadat zij als eerste moderne technologie en muziek aan elkaar had gekoppeld.

Spotify, aanbieder van een online muziekservice besluit samen met Nokia en Samsung de handen in elkaar te slaan om deze technische problemen aan te pakken en tegelijkertijd de markt op Apple te heroveren. Samen ontwerpen ze een app (‘Musiverse’) waarbij elk muzieknummer op je telefoon automatisch gekoppeld wordt aan nummers van gelijkaardige muziekgenres die je dan onbeperkt kan beluisteren. Nokia en Samsung beloven deze app op al hun telefoons te plaatsen en daar altijd de zeer lage prijs van €15,- per toestel voor te rekenen. Spotify belooft ‘Musiverse’ enkel aan Nokia en Samsung te leveren. De actie is een enorm succes en de Nokia- en Samsung smartphones, uitgerust met deze app, kennen een enorme groei in 2012. Apple ziet deze ontwikkeling echter met lede ogen aan en vraagt zich af of deze samenwerking niet in strijd is met Europees recht.

Vraag 1

Zijn de gedragingen van Spotify, Nokia en Samsung in overeenstemming met het Europese recht? Welke rechtsmiddelen staan Apple te beschikking indien zij de gedragingen zouden willen aanvechten?

De verkoop met de nieuwe app loopt zo goed dat Spotify, Samsung en Nokia samengaan in een grote nieuwe onderneming ‘Spamkia’, met als vlaggenschip de unieke ‘Musiverse’ app. Apple ziet knarsetandend toe hoe het marktaandeel van Spamkia blijft stijgen, terwijl bijna niemand meer geïnteresseerd lijkt in de ‘gewone’ muziek apps van Apple. Om die reden besluit Apple zijn trots in te slikken en naar Spamkia toe te stappen voor een licentie voor de Musiverse app. Zij willen deze app met name ook voor de Ipads gaan gebruiken en niet zozeer voor de Iphones. Spamkia weigert echter iedere licentie.

Vraag 2

Kan Apple een licentie afdwingen onder het Europese recht? Beantwoord deze vraag op basis van de beginselen die zijn neergelegd in de jurisprudentie van het Hof, en ga daarbij uit van de feiten zoals weergegeven in de casus van wat daar logisch uit voortvloeit.

Antwoordindicatie

Essayvraag

Algemeen

Aangezien het hier een essayvraag betreft is er meer ruimte voor eigen analyse en inbreng, zeker in de tweede helft van de vraag. Meerdere juridische elementen moeten daarnaast wel aanwezig zijn om een volledig antwoord te kunnen geven, met name wat betreft de relevante arresten. Vooral moet de lijn in de arresten van het Hof van Justitie worden weergegeven, wat voornamelijk inhoudt dat de belangrijkste beslissing in de verschillende arresten kort wordt aangestipt. Vervolgens dienen deze zaken in een lijn te worden geplaatst en geanalyseerd. Belangrijkste ontwikkeling daarbij is de uitbreiding met Dassonville gevolgd door een verdere uitbreiding (wederzijdse erkenning) en een beperking van vrij verkeer (extra gronden voor beperking met Rule of Reason) in Cassis. Hierbij moet ook direct opgemerkt worden dat het Hof verder gaat dan alleen het verbieden van discriminatie: ook niet discriminerende bepalingen kunnen een beperking vormen. In Keck volgt dan een wat aparte beperking, waarna in Italiaanse brommeraanhangwagens weer een extensieve interpretatie volgt wat betreft het begrip beperking en producties. Daarnaast kan vrijelijk verwezen worden naar andere gebieden in het vrije verkeer om te laten zien hoe deze ontwikkeling wellicht breder is / juist niet te zien is bij andere terreinen (zo geldt Keck alleen bij goederen, en ligt Dassonville ook ten grondslag aan Consten en Grundig). Van belang is in ieder geval dat er, zoals expliciet aangegeven, ook stelling wordt genomen tegen of voor een beschreven ontwikkeling.

Standaardantwoord

De bepalingen over het vrije verkeer van goederen in de verdragen zijn zeer beknopt. Net als op zoveel punten in het Europese recht is het daarom aan het Hof van Justitie geweest om deze bepalingen nader in te vullen, althans heeft het Hof dit als taak gezien! In het klassieke arrest Dassonville ging het Hof hier meteen voortvarend mee van start door het begrip belemmering op een zeer brede, extensieve wijze te interpreteren. “iedere handelsregeling der Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren’ werd gekwalificeerd als een Maatregel van Gelijke werking, en daarmee als een in beginsel verboden beperking van het vrije verkeer van goederen. Het toepassingsbereik van dit verbod, en daarmee van het vrije verkeer van goederen, werd daarmee dus enorm opgerekt: bijna iedere regelgeving van een lidstaat kon nu wel onder het verbod van (nu) art. 34 VWEU vallen. Tegelijkertijd werd aangegeven dat uitzonderingen op dit verbod nauw moesten worden geïnterpreteerd: dit beperkt de ruimte voor lidstaten natuurlijk nog verder. Met deze uitspraak maakte het Hof van het vrije verkeer van goederen dus in een keer een zeer breed verbod, en stelde het marktdeelnemers in staat om, met dit verbod in de hand, allerhande nationale regels aan te vechten, en daarmee bij te dragen aan de interne markt.

In de volgende arresten Cassis en Keck zien we vervolgens dat het Hof, naast enige verdere uitbreiding, ook vooral bezig is om de gevolgen van Dassonville enigszins behapbaar te maken.

In Cassis bracht het Hof zowel een verbreding als een beperking aan. Ten eerste erkende het Hof het beginsel van wederzijdse erkenning: in beginsel dienen producten die in een lidstaat in het verkeer gebracht mogen worden, toegelaten te worden in een andere lidstaat. Dit onderstreept eigenlijk het verbod van beperkingen –in beginsel toelating vereist- en beperkt indirect ook al de ruimte voor rechtvaardigingen van beperkingen: de bewijslast ligt evident bij de lidstaat.

Tegelijkertijd gaf het Hof een belangrijke verruiming van de mogelijkheid tot de rechtvaardiging van belemmeringen: naast de verdragsexcepties van nu art. 36 VWEU konden maatregelen zonder onderscheid ook gerechtvaardigd worden op basis van de rule of reason, dat wil zeggen wanneer er een dwingende reden van algemeen belang op proportionele wijze gediend wordt met de beperking. Dit vormde derhalve een soort van tegenwicht tegen de zeer brede definitie van beperking in Dassonville, en betekende dat lidstaten niet enkel een beroep konden doen op de –limitatief opgesomde- gronden van art. 36 VWEU om een beperking te rechtvaardigen (overigens gaf het Verdrag geen enkele grond voor deze RoR, wat een kritiekpunt kan zijn op het Hof: ook breder, het Hof trekt wel erg veel macht naar zich toe) . Dit is dan ook een zeer belangrijke toevoeging gebleken, waar in de praktijk zeer veel beroep op wordt gedaan. Wel bleef, overigens, de bewijslast op de lidstaat rusten.

Keck vormde vervolgens een verdere –wat merkwaardige- beperking op Dassonville. Geconfronteerd met toenemende beroepen op het vrije verkeer besloot het Hof een gehele categorie van regels uit te sluiten van het verbod van art. 34 VWEU, te weten de verkoopmodaliteiten. Er is sprake van een verkoopmodaliteit als een maatregel niet tot een verandering van het product zelf noopt. Een verkoopmodaliteit is op basis van de uitspraak van het Hof in Keck in principe niet in strijd met artikel 34 VWEU, mits deze van toepassing is op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed heeft op de verhandeling van nationale producten en op die van ingevoerde producten. Verkoopmodaliteiten werden dus alleen uitgesloten mits er geen directe of indirecte discriminatie plaatsvond –nog een stap strikter dan de Rule of Reason dus-, wat ook een verdere link is tussen discriminatie en het vrij verkeer van goederen, zoals later nog verder zal worden uiteengezet.

In Italiaanse brommeraanhangwagens kan gesteld worden dat het Hof juist weer gekozen heeft om het verbod van art. 34 VWEU verder open te houden, en niet meeging in de redenering dat ook regels over het gebruik van een goed onder de Keck-exceptie zouden kunnen vallen. Het Hof bepaalde dat ook regels inzake het gebruik van producten kunnen worden gezien als een MGW en in principe in strijd zijn met artikel 34 VWEU. Centraal staat de vraag of de nationale maatregel een aanzienlijke invloed kan hebben op het consumentengedrag (dat dan weer een negatieve uitwerking kan hebben voor de toegang van het product tot de markt van de betreffende lidstaat). Hiervan is sprake indien het gebruik van het product ‘aanzienlijk wordt beperkt’;of indien deze producten niet langer kunnen worden gebruik op de kenmerkende en inherente wijze.

In deze klassiek arresten heeft het Hof derhalve het vrij verkeer van goederen op cruciale wijze verbreed door interpretatie, maar daar ook weer bepaalde beperkingen op aangebracht. Netto kan men zeggen dat de rechtspraak sterk heeft gekozen voor een ruime vrijheid van vrij verkeer. Dit wordt ook ondersteund wanneer men de ontwikkeling in de rechtspraak van het Hof ziet waarin art. 34 VWEU van discriminatieverbod verschuift naar een verbod om markttoegang te belemmeren. Essentieel daarbij is dat men art. 34 als een lex specialis van het discriminatieverbod kan zien: lidstaten mogen producten uit andere lidstaten niet slechter behandelen dan dat zij eigen producten doen.

Het Hof is echter, zoals ook aangegeven in Vedder, verder gegaan en laat onder art. 34 alle bepalingen vallen die het moeilijker maken voor een product uit een andere lidstaat de markt te betreden, ook al is er van discriminatie geen sprake. Een verbod op reclame, ook al geldt het voor alle ondernemingen, kan derhalve een verboden beperking zijn onder art. 34 zodra dit de markttoegang voor goederen uit andere lidstaten de facto belemmert: het concept belemmering vereist derhalve geen discriminatie. Beperking van de markttoegang lijkt afdoende. (Hier kan ook naar Gebhard verwezen worden).

Keck onderstreept deze focus op markttoegang nog meer, en sluit daarom mede modaliteiten uit die toch feitelijk een sterker effect hebben op de import.

Wat betreft het verdedigen of aanvallen hier zin legio mogelijkheden. Enkele voorbeelden:

  • Het Hof trekt in het algemeen veel te veel macht naar zich toe, bijv. in Dassonville maar ook in Cassis.

  • Het Hof heeft in Dassonville een zeer juiste en vereiste stap gezet, net als in Van Gend en Loos, omdat zij hiermee integratie een noodzakelijke basis hebben gegeven: de negatieve integratie heeft een cruciale rol gespeeld in de stabilisering en ontwikkeling van de EU.

  • Keck is een onlogische en tegenstrijdige uitspraak: zo is de categorie van de verkoopmodaliteit niet helder (zoals ook in Italiaanse brommeraanhangwagens blijkt). Daarnaast zit er een logische fout in: een maatregel moet onder art. 34 vallen om onder Keck te kunnen vallen, maar als Keck opgaat is het ineens geen MGW meer? Waarom geldt Keck alleen voor goederen?

  • Het Hof lijkt wat te schipperen met discriminatie: waarom is er een verschillende standaard voor discriminatie onder 34, Rule of Reason, 36 en Keck?

  • In Cassis heeft het Hof cruciale ruimte gelaten voor lidstaten, en daarmee voor de interne markt, om op en goede manier te ontwikkelen? Als we alleen art. 36 zouden hebben zou het veel te beperkt zijn geweest.

  • De stap naar markttoegang ipv discriminatie was een zeer juiste: immers art. 34 heeft als doel om een interne markt te creëren, wat betekent dat ook maatregelen die niet discrimineren maar wel de markt verstoren ook verboden moeten worden.

  • Het vrije verkeer van goederen is wel goed, maar het Hof past dezelfde logica nu ook toe op veel gevoeligere gebieden als diensten, en personen. Dit gaat te ver, en de regels van vrij verkeer van goederen zouden alleen op goederen, en niet daarbuiten moeten worden toegepast.

Casus I

Vraag 1

Waar gaat het over?

Diensten/vestiging + Gebhard

Conclusie diensten + art.56 VWEU

Verbod gemeente

belemmering art.56 VWEU + rechtvaardiging

Proportionaliteitstoets

Bevel om Frankrijk te verlaten

Artt. 20/21 VWEU

Dir. 2004/38 art.6

Dir. 2004/38 art.7(1) + voorwaarden

Dir. 2004/38 art. 14

Uitzetting Dir.2004/38 art.27 + Tsakouridis

Diensten/vestiging + Gebhard

Aan hand van het arrest Gebhard dient te worden gekeken of het hier gaat om vrij verkeer van vestiging of diensten (duur, continuïteit, frequentie, etc). In casu gaat het om het vrij verkeer van diensten (art.56 VWEU), aangezien het over slechts 14 weken per jaar gaat als werkvakantie, Sven hiervoor geen infrastructuur ter beschikking heeft (hij huurt ter plekke telkens een kraampje voor een week).

Verbod gemeente = belemmering + rechtvaardiging

Het verbod door de agent van de gezondheidsinspectie om nog verder te werken in de gemeente is een non-discriminatoire belemmering van het dienstenverkeer. Studenten dienen vervolgens te kijken naar een mogelijke rechtvaardiging onder art.62 VWEU jo. Art.52 VWEU te kijken. Met name de volksgezondheid en de openbare orde zouden mogelijke rechtvaardigingsgronden kunnen vormen. In casu lijkt het echter weinig waarschijnlijk dat deze maatregel gerechtvaardigd zou kunnen worden door volksgezondheid, maar mogelijkerwijs kan de gedraging van Sven de openbare orde verstoren.

Voor een succesvol beroep op de openbare orde exceptie dient wel aan het proportionaliteitsvereiste te zijn voldaan. Studenten dienen daarom de proportionaliteitstoets correct toe te passen. Met name moet worden gekeken of de maatregel geschikt en noodzakelijk is. De maatregel kan geschikt zijn, aangezien het doel bereikt wordt: Sven kan niet langer de massages uitoefenen in de gemeente; maar er zijn wel minder verregaande maatregelen voorhanden, waardoor de belemmering niet als noodzakelijk kan worden aangemerkt. Een minder restrictief alternatief zou bijvoorbeeld een maatregel zijn die Sven verplicht de massages niet langer uit te oefenen op het dorpsplein, maar in een praktijk. Aangezien de maatregel niet proportioneel is, kan de belemmering niet worden gerechtvaardigd en is zij derhalve in strijd met Europees recht.

Bevel om Frankrijk te verlaten

Studenten moeten aangeven dat het gaat om een Europese burger die gebruik maakt van zijn recht tot reizen en verblijven in een andere Europese lidstaat op basis van art.20(1) jo. art. 21(1) VWEU. Richtlijn 2004/38 (vrij reizen en verblijf voor Unieburgers) moet vervolgens worden toegepast voor het verblijf in een andere lidstaat: artikel 6 geeft toestemming tot verblijf voor een periode van minder dan 3 maanden; in casu gaat het echter over 14 weken (langer dan 3 maanden), dus studenten dienen ook te kijken naar de voorwaarden van artikel 7(1).

Zolang Sven diensten levert, kan hij worden aangemerkt als zelfstandige en derhalve vrij verblijven in Frankrijk (art. 7(1)(a)); zodra dit niet langer het geval is, moet Sven beschikken over een ziekteverzekering en voldoende bestaansmiddelen (art. 7(1)(b)). Studenten kunnen eventueel op basis van artikel 14(3) aangeven dat een EU burger niet zomaar uitgewezen kan worden, indien hij een beroep doet op het sociale zekerheidsstelsel van de gastlidstaat. Hij mag echter geen onredelijke belasting worden voor het land.

Studenten dienen tenslotte ook te vermelden dat uitzetting slechts zeer uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden, en zeker niet om economische redenen (artt.27(1) en (2) en het arrest Tsakouridis). De gebeurtenissen in de casus kwalificeren niet als voldoende grond tot uitzetting. Zolang Sven over voldoende bestaansmiddelen en een ziekteverzekering beschikt, kan Frankrijk hem daarom niet bevelen het land te verlaten. Het uitzettingsbevel is dan ook in strijd met Europees recht.

Vraag 2

Waar gaat het over?

Vrij verkeer werknemers – art.45 VWEU

Werknemer – Trojani

Horizontale werking art.45 VWEU – Angonese/Bosman

3 jaar werkervaring

Belemmering

Rechtvaardiging onder art.45(3) VWEU + rule of reason

Proportionaliteitstoets

Diploma

Wederzijdse erkenning diploma’s

Vlassopoulou

Toetsing + argumenteren

Art.45 VWEU

Studenten dienen aan te geven dat het gaat over het vrij verkeer van werknemers onder art.45 VWEU (in tegenstelling tot deel 1 van de vraag waar het ging over het vrij verkeer diensten). Er dient te worden gekeken of Sven als parttime werker een werknemer is in de zin van art. 45 VWEU. Studenten moeten verwijzen naar het arrest Trojani. Als het over reële en daadwerkelijke arbeid gaat, die wordt verricht in loondienst tegen een vergoeding, wordt ook een parttime werker gezien als werknemer en kan die zich beroepen op het vrij verkeer van werknemers.

Aangezien het in casu gaat over een privé-kliniek (particulier) dienen studenten ook te melden dat Art.45 VWEU horizontale werking heeft en ook ingeroepen kan worden tegen particulieren. Er kan worden verwezen naar de arresten Angonese en/of Bosman.

3 jaar werkervaring

De eerste voorwaarde van 3 jaar werkervaring is een indirect discriminerende belemmering van het vrij verkeer van werknemers: de voorwaarde geldt voor iedereen, maar aangezien 3 jaar werkervaring in Portugal wordt gevraagd, is het moeilijker voor niet-Portugezen om hieraan te voldoen.

Studenten dienen vervolgens te kijken of deze belemmering gerechtvaardigd kan worden onder art. 45(3) VWEU of de rule of reason (dwingende vereiste van algemeen belang, Cassis de Dijon). Art. 45(3) VWEU verwijst naar de openbare orde of de volksgezondheid, maar beide rechtvaardigingsgronden zijn in casu niet van toepassing. De verzorging en het comfort van de patiënten kan eventueel wel gezien worden als een dwingend vereiste onder de rule of reason. Ook hier dient dan te worden getoetst aan het proportionaliteitsvereiste.

De maatregel lijkt geschikt, want de patiënten zullen minder of geen cultuurverschillen ondergaan; maar noodzakelijk is de maatregel hoogstwaarschijnlijk niet, aangezien er ook andere eisen kunnen gesteld worden, zoals bijvoorbeeld een taaleis. De maatregel is derhalve niet proportioneel. De belemmering kan dan ook niet worden gerechtvaardigd en is in strijd met Europees recht.

Diploma vereiste

Studenten dienen aan te merken dat er in principe een wederzijdse erkenning van diploma’s geldt. Aan hand van het arrest Vlassopoulou dient ook relevante werkervaring mee in overweging genomen worden, indien na vergelijking van diploma’s uit verschillende lidstaten blijkt dat bepaalde kennis zou ontbreken.

Een complicerende factor in deze casus is dat zij in verscheidene opzichten verschilt standaard jurisprudentie over wederzijdse erkenning van diploma’s. Allereerst wordt niet vereist dat men over een Portugees diploma beschikt, maar gaat het om een erkend diploma van 10 wereldwijde topuniversiteiten. Er is dus geen sprake van discriminatie, aangezien de maatregel voor iedereen geldt. Ten tweede gaat het niet om een maatregel van de overheid, maar een eis gesteld door een privé-kliniek.

Studenten dienen daarom te beargumenteren of het diplomavereiste al dan niet toegelaten is. Alhoewel in beginsel in casu het principe van wederzijdse erkenning van toepassing is, kan de inbreuk hierop waarschijnlijk worden gerechtvaardigd. Men zou bijvoorbeeld kunnen stellen dat het diploma-vereiste wel toegelaten is onder Europees recht, omdat het niet discrimineert tussen Portugezen en andere Unieburgers. Bovendien gaat het om een privé-kliniek die in principe in staat moet zijn om hoge eisen te stellen aan haar personeel.. Anderzijds zou men ook kunnen stellen dat de afwijzing van Sven niet toelaatbaar is, aangezien zijn ruime werkervaring moet worden meegewogen. Afhankelijk van de toetsing en argumentatie, is de maatregel al dan niet in strijd met Europees recht.

Casus II

Vraag 1

Art. 101 VWEU

Studenten dienen te concluderen dat de casus betrekking heeft op kartelvorming (Art. 101 VWEU) en NIET machtsmisbruik (art. 102 VWEU) of concentratiecontrole (Ver. 139/2004).

Ondernemingsvereiste

Vervolgens dient te worden aangegeven dat Spotify, Nokia en Samsung ondernemingen vormen in de zin van het Europees mededingingsrecht. Er is sprake van een eenheid die een economische activiteit uitoefent (Höfner arrest).

Overeenkomst/o.a.f.g.

Studenten moeten aangeven dat er een overeenkomst is tussen 3 partijen die actief zijn op dezelfde markt. Deze afspraak bevat zowel de belofte niet aan andere te leveren, als de hardcore prijsafspraak over de app.

Doel/strekking het beperken van de mededinging

De afspraken zijn te kwalificeren als hardcore restricties. De studenten moeten zelf aangeven of de marktaandelen relevant zijn, en dat bijvoorbeeld de “De Minimis” in dit geval niet opgaat vanwege de hardcore restricties.

Ongunstige beïnvloeding tussenstaatse handel

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat de gedragingen de tussenstaatse handel ongunstig beïnvloeden.

Studenten kunnen verder verwijzen naar het arrest Consten & Grundig, waarin het Hof stelt dat aan deze voorwaarde is voldaan indien de mededingingsbeperkende gedraging indirect, feitelijk of potentieel, de vrije handel tussen de lidstaten zodanig kan beïnvloeden dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt wordt geschaad.

Artikel 101 lid 3 VWEU

Kern van de vraag ligt vervolgens in de afweging onder 101(3) studenten moeten afwegen of hier sprake is van een technisch voordeel, of er een afdoende deel naar de consumenten gaat, of de samenwerking niet verder gaat dan nodig (prijs?) en of er afdoende restconcurrentie overblijft. (1/2003 hoeft niet toegepast te worden qua eigen verantwoordelijkheid ondernemingen toepassen 101(3)).

De groepsvrijstelling gaat niet op (geen exclusief verticale overeenkomst).

Rechtsmiddel

Apple kan een klacht indienen bij de Cie of bij nationale NMa’s die allen niet verplicht zijn op te treden. Daarnaast kan Apple naar een relevante nationale rechter stappen, die op basis van art. 6 van verordening 1/2003 verplicht is om zowel art. 101(1) als 101(3) geheel te toetsen.

Conclusie

De gedraging van de ondernemingen vormen in principe een schending van art. 101 VWEU oplevert. Deze kan eventueel vrijgesteld worden onder artikel 101 lid 3 VWEU.

Vraag 2

Art. 102 VWEU

Studenten dienen te concluderen dat de casus betrekking heeft op het misbruik van een machtspositie (Art. 102 VWEU) en NIET kartelvorming (art. 101 VWEU) of concentratiecontrole (Ver. 139/2004).

Ondernemingsvereiste

Vervolgens dient te worden aangegeven dat Spamkia een onderneming vormt in de zin van het Europees mededingingsrecht. Er is sprake van een eenheid die een economische activiteit uitoefent (Höfner arrest).

Afbakening relevante markt

Van studenten wordt verwacht dat zij de relevante markt afbakenen. Achtereenvolgens dienen studenten de relevante productmarkt, de relevante geografische markt en eventueel het temporele element te behandelen.

De relevante productmarkt omvat alle producten die concurreren met het product waarop de eventuele mededingingsbeperking van toepassing is. Om vast te stellen welke producten met elkaar concurreren kunnen twee perspectieven worden gehanteerd: dat van de consument (vraagzijdesubstitutie, SSNIP-test) en dat van de producent (aanbodzijdesubstitutie).

In casu kan de productmarkt gekwalificeerd worden als de markt voor app waarbij elk muzieknummer op je telefoon automatisch gekoppeld wordt aan nummers van gelijkaardige muziekgenres.

De relevante geografische markt is het gebied waarop de mededingingsvoorwaarden voor het betrokken product voor alle handelaren gelijk zijn. Bij gebreke van specifieke informatie, kunnen studenten in casu concluderen dat de geografische markt de gehele interne markt betreft.

Machtspositie

Een onderneming heeft een machtspositie indien deze zich onafhankelijk op de markt kan gedragen van zijn concurrenten, afnemers, leveranciers of eindgebruikers. Een eerste indicator voor het al dan niet bestaan van een machtspositie is het marktaandeel. Verder spelen andere factoren een rol: het marktaandeel van de concurrenten, financiële reserves van de onderneming, de structuur van de betrokken ondernemingen en de expertise die daar aanwezig is. Studenten dienen deze theorie te behandelen en te concluderen dat Spamkia een marktaandeel van 100% bezit en daarmee een machtspositie heeft.

Misbruik

Het hebben van een machtspositie is niet verboden. Ondernemingen met een machtspositie hebben wel een bijzondere verantwoordelijkheid door hun gedragingen de concurrentievoorwaarden niet ongunstig te beïnvloeden.

In casu dienen studenten op te merken dat een dergelijke ‘leveringsweigering’ – conform het arrest Bronner – in uitzonderlijke omstandigheden een misbruik kan opleveren.

De drie Bronner-criteria:

  • De weigering om toegang te verlenen sluit elke mededinging op de markt uit;

  • De licentie is onontbeerlijk in die zin dat er geen reëel of potentieel alternatief bestaat, en;

  • De weigering om de licentie te verlenen is niet objectief gerechtvaardigd.

Studenten dienen deze criteria ook goed te behandelen (kern van de vraag hier is of er wel een nieuw product is, en of de licentie wel onontbeerlijk is (er zijn allicht alternatieven voor zelfde doel / product) en dienen te concluderen dat de claim niet kansrijk is, aangezien er niet echt sprake is van een nieuw product.

Ongunstige beïnvloeding tussenstaatse handel

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat de gedraging van Spamkia de tussenstaatse handel ongunstig beïnvloeden.

Daarbij moeten studenten verwijzen naar het arrest Consten & Grundig, waarin het Hof stelt dat aan deze voorwaarde is voldaan indien de mededingingsbeperkende gedraging indirect, feitelijk of potentieel, de vrije handel tussen de lidstaten zodanig kan beïnvloeden dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt wordt geschaad.

Conclusie

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat de gedraging van Samkia een schending van art. 102 VWEU oplevert en derhalve verboden is. Zij kan, in tegenstelling tot schendingen van art. 101 VWEU, niet worden gerechtvaardigd.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Europees recht - Recht - UL - B2 - Oefenbundel

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019


Vragen

I. Nederlandse Spoorwegen

Vraag 1a

De grootste gebruiker van het Nederlandse spoorwegnet is de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS). Dit komt voornamelijk omdat de minister van Infrastructuur en Milieu heeft besloten om de concessie voor het hoofdrailnet tot het jaar 2030 te verlenen aan de NS. Dit wordt bekendgemaakt in het besluit “Concessie voor het hoofdrailnet 2020-2030”, waarin de minister verder stelt dat met het bieden van vervoer op het hoofdrailnet het publieke belang van de bereikbaarheid in het land wordt gediend.  De NS is voor de uitvoering van de concessie aan de Nederlandse overheid jaarlijks een bedrag verschuldigd van 100 miljoen euro. Het traject Tilburg-Brussel is deel van het hoofdrailnet. Om meer mensen over te halen gebruik te maken van het openbaar vervoer, verwacht de minister dat de NS op dit traject hoogwaardig en zeer frequent treinvervoer biedt. Het aantal reizigers op de lijn valt vooralsnog echter tegen, waardoor de inkomsten voor NS op dit traject 750.000 euro lager zijn dan verwacht. Vanwege de verliesgevende exploitatie wil de NS het treinvervoer op dit traject niet langer voor haar rekening nemen. Om de NS over te halen de exploitatie voort te zetten, stelt de minister voor om jaarlijks aan de NS 1,5 miljoen euro over te maken.

Toets het voorstel van de minister aan zowel materieel als procedureel Europees mededingingsrecht.

Vraag 1b

De onderneming NS Stations is tevens een dochteronderneming van de NS Groep N.V. en verantwoordelijk voor het beheer van de Nederlandse stations, waartoe ook de zorg voor het retailbeleid behoort. De formules Julia’s en Kiosk worden door NS Stations zelf geëxploiteerd, terwijl de exploitatie van de vestigingen van Starbucks en Ako door externe ondernemers wordt verzorgd.
Vooral de omzet van koffie in de vestigingen van Kiosk is winstgevend voor NS Stations, maar deze inkomsten lopen sterk terug sinds Starbucks steeds populairder wordt in ons land.
NS Stations behoudt Starbucks graag op de stations omdat een belangrijk deel van de stijging van de tevredenheid onder reizigers over de stationsvoorzieningen te danken is aan de komst van Starbucks. Tegelijkertijd wil NS Stations zoveel mogelijk omzet blijven halen uit de eigen vestigingen van de Kiosk. Tijdens een conference call bespreekt de operationeel directeur van NS Stations zijn zorgen met de vier ondernemers die samen de in totaal 30 stationsvestigingen van Starbucks verspreid over Nederland exploiteren. Met zijn vijven komen zij overeen dat de NS op alle stations ten noorden van de grote rivieren exclusief koffie verkoopt via de Kiosk. In alle overige stations in Nederland heeft Starbucks dit voorrecht.

Is in casu in strijd gehandeld met EU recht? Motiveer.

II. Rondtrekkende Roma

Vladimir en Rachel Sputnik zijn rondtrekkende Roma uit het zuiden van Roemenië. Begin juni komen ze samen met hun dochter Maria aan in Parijs. Vader en dochter bezitten een Russisch

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)


Vragen

I. Heel gewoon, 70% schoon (20 punten)

Geïnspireerd door het kersverse klimaatakkoord van Parijs besluit het Franse kabinet om CO2-uitstoot nog dwingender te gaan bestrijden met twee nieuwe maatregelen die in korte tijd via spoedprocedures worden aangenomen.

Ten eerste wil de wetgever zorgen dat consumenten vooral aan schone auto’s worden blootgesteld bij het maken van hun keuze. Daarom mogen volgens de ‘heel gewoon 70% schoon’ maatregel autoverkopers of distributeurs nog maar maximaal 30% van hun showroomruimte aanwenden voor de verkoop van vervuilende auto’s met een milieulabel van D of lager. De overige 70% van de ruimte moet gevuld worden met (relatief) schone auto’s. Deze eis kan tot gevolg hebben dat de autoverkopers of distributeurs hun verkoopinfrastructuur moeten aanpassen, maar dit is niet noodzakelijk het geval, zolang zij maar minder dan 30% van hun showroomruimte voor vervuilende wagens benutten.

Vraag 1a

Is de Franse maatregel in overeenstemming met het Europese recht inzake het vrije verkeer? Motiveer uw antwoord.

De Franse overheid is nog niet tevreden, met name omdat de verkoop van elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’ achterblijft. Daarom besluit Frankrijk het Schone Lucht Fonds uit te breiden. De overheid zal voortaan jaarlijks twee miljard in dit fonds storten, dit ten koste van de ontwikkelingssamenwerking en defensie. Van dit geld, samen met de heffingen op importeurs, zal het fonds een aankoopsubsidie geven op in Frankrijk geproduceerde elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’. Iedere producent die elektrische auto of ‘plug-in-hybride’ in Frankrijk produceert, krijgt een subsidie van 9% van de productiekosten tot een maximum van 9.000 euro. Hiermee hoopt Frankrijk de ‘groene industrie’ in Frankrijk een boost te geven, en daarmee het milieu verder te beschermen in de toekomst.

Vraag 1b

Is deze aanvullende Franse maatregel in overeenstemming met Europees recht? Betrek in uw antwoord zowel materiele als procedurele aspecten.

II. Van Hank en Citrus

Hank, een Duitse autoproducent met 35% marktaandeel in Duitsland, doet het met 5% van de markt heel slecht in Frankrijk. Dit komt grotendeels vanwege de in casus 1 besproken nieuwe maatregelen. De auto’s van Hank hebben namelijk meestal een milieu label D of lager. Om competitief te blijven in Frankrijk moet Hank daarom constant stunten met haar prijzen. Vooral Citrus, het oudste en meest gevestigde autobedrijf van Frankrijk met een marktaandeel van 39%, is een geduchte concurrent van Hank. Bovendien is Citrus ook steeds succesvoller in Duitsland, de thuismarkt van Hank. De CEO van Hank wordt dan ook langzamerhand wanhopig: de stuntprijzen in Frankrijk hebben de financiële reserves van Hank bijna volledig uitgeput, en Hank kan haar lage prijzen in Frankrijk niet lang meer volhouden, zeker niet met de thuisbasis onder druk.

Op de autobeurs van Genève lopen Gunther, de CEO van Hank, en Penelope, de CEO van Citrus, elkaar toevallig tegen het lijf. Gunther geeft aan dat hij de ‘good old days’

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)


Vragen

I.Een Hollands drama in Italië (20 punten)

IJscoman Frank uit Nederland heeft in de zomer een grote hit met zijn boerenijs: ambachtelijk ijs gemaakt van verse melk van Hollandse boerderijkoeien. Terwijl de temperaturen in Nederland in september al fors dalen, ziet Frank een mogelijkheid om zijn boerenijs in het zuiden van Europa te verkopen. Daar is het nog heerlijk nazomer weer en Frank denkt dat er daarom genoeg vraag is naar zijn ambachtelijke boerenijs. Frank heeft een goede deal kunnen sluiten met vliegtuigmaatschappij Pyan Rair waardoor hij elke dag vers ijs naar Rome (Italië) kan brengen voor een klein bedrag.

Frank huurt een winkelpand in het centrum van Rome en verhuist naar Italië om fulltime te kunnen werken in de winkel. Frank begint met de verkoop van zijn boerenijs en het blijkt dat met name zijn speciale ‘regenboogijs’ goed in de smaak valt bij de Italianen. De zaken lopen zo goed dat hij besluit om extra mankracht in te huren via een vacature in de krant. Doug is samen met zijn 7-jarige dochter Zoë uit hun geboorteland Engeland vertrokken om een nieuw leven op te bouwen in Italië. Na het zien van de vacature solliciteert Doug voor de functie van verkoopmedewerker. Hij wordt aangenomen en gaat aan de slag in de winkel van Frank voor 16 uur in de week. Voor Zoë is een goede basisschool gevonden op loopafstand van de ijsco-winkel, waar ze doordeweeks naar school gaat.

Na twee glorieuze weken krijgt Frank echter een brief van de Italiaanse overheid met de mededeling dat hij zijn ‘regenboogijs’ niet meer mag verkopen. Volgens de regering bevat dit ijs een hoge concentratie van kunstmatige kleur- en smaakstoffen en dit is schadelijk voor de gezondheid. Alleen ijs op basis van natuurlijke kleur- en smaakstoffen mag verkocht worden in Italië.

Daarnaast ontwikkelt zich nog een probleem. Aan de overkant van Franks winkel bevindt zich de ijsco-winkel van Calvino, die van mening is dat Frank zijn klanten steelt. Hij probeert daarom Frank op allerlei manieren tegen te werken. Na anderhalf jaar van getreiter en een bijzonder nare roddelcampagne zit Frank er zo doorheen dat zijn lang onderdrukte kleptomanie in volle hevigheid naar boven komt. Op een kwade avond ‘knapt’ Frank. Hij steelt het grote uithangbord van Calvino’s winkel (een foto van Calvino zelf met een ijsje in de hand) en dumpt deze in de rosse buurt van Rome. Ook neemt hij Calvino’s goed gevulde kassa mee naar huis als schadevergoeding voor het geleden leed. De Italiaanse politie ziet op de camerabeelden hoe Frank de kassa en het uithangbord heeft gestolen. Frank wordt opgepakt en na twee dagen van verhoren het land uitgezet.

Nu Frank in Nederland is, wordt de ijsco-winkel in Rome gesloten en verliest Doug zijn baan als verkoopmedewerker. Doug heeft hierdoor niet genoeg geld

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)


Onderdeel I: meerkeuzevragen

Vraag 1

Hannah (1 jaar) is geboren in België en heeft de Belgische nationaliteit. Haar ouders hebben beiden de Algerijnse nationaliteit. Na vijf jaar illegaal in België te hebben verbleven, vragen zij nu een verblijfsrecht aan in België. Maken zij onder Europees recht kans op dit verblijfsrecht?

  1. Ja, ze zijn nu al vijf jaar in België en mogen daardoor blijven op basis van EU recht.

  2. Nee, zij zijn derdelanders en zullen met Hannah terug naar Algerije moeten.

  3. Ja, want het effectieve genot van de EU-burgerrechten van Hannah mag niet beperkt worden.

  4. Nee, omdat zij illegaal in België hebben verbleven, hebben ze hun recht op verblijfsrecht onder Richtlijn 2004/38 vergooid.

Vraag 2

De gemeente Dronten besluit een expresbusdienst naar Utrecht in te leggen, om haar burgers een waardig alternatief te bieden voor erg onbetrouwbare treindiensten. De expresbus zou elke 15 minuten vertrekken en inwoners van Dronten zouden een automatische korting van 50% op de prijs van een kaartje krijgen; eventuele verliezen worden door de gemeente Dronten aangezuiverd. De gemeente geeft 15 miljoen euro extra compensatie aan de uitvoerder van de dienst, bovenop de aanzuivering van de kosten, die gemiddeld 30 miljoen per jaar bedragen. Na het uitschrijven van een wedstrijd (aanbesteding) tot het gunnen van de expresdienst kwam Lely-buzz, een lokale ondernemer, als winnaar uit de bus. Transtravel (Altmark), een Duitse aanbieder van transportdiensten, nam echter ook deel aan de aanbesteding en ving hierbij bot. Voor de nationale rechter roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz staatssteun uitmaakt, waarop Lely-buzz zich op de Altmark-uitzondering beroept. Welke stelling is juist in dat verband?

  1. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet niet aan de vierde Altmark-voorwaarde omdat bij de gunning geen uitdrukkelijke melding gemaakt werd van de raming van kosten door een goed beheerde onderneming.

  2. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet aan alle vijf cumulatieve Altmark-voorwaarden.

  3. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet mogelijk niet aan de derde Altmark-voorwaarde omdat bij de berekening van de door de overheid te betalen vergoeding een onredelijke winstmarge wordt toegekend in aanvulling op de compensatie voor verliezen.

  4. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet waarschijnlijk niet aan de eerste voorwaarde van de Altmark-uitzondering, nu een expressbusdienst niet als een openbare dienstverplichting beschouwd kan worden.

Vraag 3

In aanvulling op het bestaan van staatssteun, roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz ook onrechtmatige en onverenigbare staatssteun was. Welk van onderstaande argumenten aangevoerd door Transtravel zal kans op slagen hebben?

  1. De nationale rechter mag vaststellen dat de gunning van het

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Aan welke voorwaarden moet een natuurlijk persoon voldoen om direct beroep in te kunnen stellen bij het Hof van Justitie?

  1. Een natuurlijke persoon kan alleen direct beroep instellen bij het Hof van Justitie als hij alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput.

  2. Een natuurlijk persoon kan nooit direct beroep instellen bij het Hof van Justitie, alleen indirect beroep via een prejudiciële vraag bij de nationale rechter.

  3. Een natuurlijk persoon kan direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is.

  4. Een natuurlijk persoon kan alleen direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is door een aan hem geadresseerde beschikking.

Vraag 2

In het Francovich-arrest is vastgesteld dat:

  1. Staten aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer zij in strijd handelen met een regel van Unierecht die rechten beoogt toe te kennen aan particulieren met verplichtingen die volgen uit het Unieverdrag en het Werkingsverdrag

  2. Burgers zich voor de nationale rechter direct kunnen beroepen op Europese soft law

  3. Particulieren bij staatsaansprakelijkheid het nodige moeten doen om eigen schade zoveel mogelijk te beperken.

  4. Bepalingen van Unierecht voorrang hebben boven nationaalrechtelijke bepalingen, maar niet boven de grondwet

Vraag 3

De Nederlandse Hidde Jansma wil wat meer avontuur in zijn leven en besluit de Nederlandse bodem te verruilen voor het verre Tsjechië. Eenmaal in Tsjechië aangekomen vindt hij werk bij een klusbedrijf als onderaannemer. Zijn vriendin van de afgelopen 9 jaar, Marjorie, woont in Frankrijk, maar hij wil haar graag meenemen naar Tsjechië. Welke van de volgende stellingen zijn juist:

I: Hidde mag in Tsjechië verblijven op grond van artikel 7a richtlijn 2004/38, want hij is een werknemer op grond van artikel 45 VWEU.

II: Marjorie mag niet in Tsjechië verblijven want ze komt niet in aanmerking als familielid op grond van artikel 2 lid 2 richtlijn 2004/38.

  1. I is juist

  2. II is juist

  3. Beiden zijn juist

  4. Beiden zijn onjuist

Vraag 4

Hakim en Lou zijn als vluchtelingen uit Irak naar Frankrijk gekomen. Ze hebben twee kinderen gekregen die van rechtswege de Franse nationaliteit hebben gekregen. Hakim en Lou dreigen echter te worden uitgezet. Hebben zij een afgeleid verblijfsrecht?

  1. Nee, ze bezitten immers niet de nationaliteit van een EU-lidstaat. Daarom is art. 20 VWEU in casu niet van toepassing.

  2. Nee, het feit dat de kinderen van Hakim en Lou de Franse nationaliteit bezitten, betekent niet dat hun ouders hierdoor automatisch een afgeleid verblijfsrecht hebben.

  3. Ja, als Hakim en Lou het land moeten verlaten dan moeten de kinderen mee; hierdoor kunnen zij hun recht als EU-burger niet uitoefenen.

  4. Ja, de kinderen van Hakim

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande stellingen over de prejudiciële procedure is juist?

I: Waar de uitlegging van Europees recht noodzakelijk is voor de oplossing van een geschil moeten alle nationale rechters een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.

II: Een nationale rechter hoeft geen prejudiciële vraag over de uitlegging van Europees recht te stellen, indien over het antwoord op deze vraag redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over de toepassing van artikel 101 VWEU is onjuist?

  1. Nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd om de artikelen 101(1) en 101(2) VWEU toe te passen, maar niet artikel 101(3) VWEU.

  2. Indien de Commissie een procedure start die moet leiden tot de vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU zijn nationale mededingingsautoriteiten niet langer bevoegd om zelf artikel 101 VWEU toe te passen.

  3. Een onderneming die partij is bij een kartel kan in aanmerking komen voor immuniteit tegen een boete, indien zij als eerste informatie en bewijsmateriaal verschaft die de Commissie in staat stelt een inbreuk op artikel 101 VWEU vast te stellen.

  4. Een verticale overeenkomst valt onder de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010 indien zowel de leverancier als de afnemer marktaandelen bezitten die niet meer bedragen dan 30%.

Vraag 3

Welke van deze voorwaarden is volgens het arrest Brasserie du Pêcheur niet vereist voor een recht op schadevergoeding ingevolge het Unierecht?

  1. De geschonden rechtsregel strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren.

  2. De schending van het Unierecht is voldoende gekwalificeerd.

  3. Er is een direct causaal verband tussen de schending en de door benadeelde personen geleden schade.

  4. De persoon moet rechtstreeks en individueel geraakt zijn.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen over het vrij verkeer van goederen is juist?

I: In het arrest Cassis de Dijon introduceerde het Hof de ‘rule of reason’, op basis waarvan maatregelen van gelijke werking met onderscheid kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang.

II: In het arrest Keck heeft het Hof duidelijk gemaakt dat verkoopmodaliteiten buiten de reikwijdte van het verbod in artikel 34 VWEU kunnen vallen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen betreffende het vrij verkeer van personen is juist:

  1. De kinderen van een Duitser

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)


Vragen

Het is zwaar weer op de koffiemarkt. Hoewel er nog steeds genoeg koffie wordt gedronken, ondervinden de gevestigde koffiehandelaren steeds meer concurrentie. Bovendien stijgen de arbeidskosten omdat koffieboeren steeds meer opkomen voor een eerlijk salaris.

Om de stress even opzij te zetten besluiten de drie grootste koffieproducenten op de Nederlandse markt, Relax NV (50% marktaandeel), Zwart BV (30% marktaandeel) en Slobber NV (10% marktaandeel) tijdens een bijeenkomst van de ondernemingsvereniging om een voetbaltoernooi te organiseren. Onderneming Kees Kopje BV wordt niet uitgenodigd voor het toernooi.

Het toernooi wordt gehouden op een mooie herfstdag bij de voetbalclub ‘FC De Athener’. Tijdens de derde helft komen de drie directeuren bijeen in een achterkamertje van de kantine om het toernooi te evalueren.

Na kort gesproken te hebben over het grote succes van deze dag gaat het gesprek al snel over belangrijkere zaken, zoals de toegenomen concurrentie en de almaar stijgende arbeidskosten. Zonder tot concrete toezeggingen te komen betoogt Bob Bakkie, directeur van Relax NV, dat vanwege de stijgende arbeidskosten ‘de koffieprijs haar werkelijke waarde beter zou vertegenwoordigen bij een prijsstijging van 50 cent per pond.’ Mariëlle Mok, directeur van Zwart BV,meent dat Bob hier ‘geen onwaarheden spreekt’. Daarbij vult zij aan dat ‘zonder een prijsstijging de kwaliteit van de koffie op de Nederlandse markt niet meer gewaarborgd kan worden’. Bert Beker, directeur van Slobber NV, staart afwezig uit het raam en neemt nauwelijks deel aan de conversatie.

Dan wordt het gesprek onderbroken door een polonaise van werknemers die de kamer komt binnenvallen. Een week later stijgt de koffieprijs van Relax NV met 50 cent per pond. Zwart BV verhoogt haar prijs twee dagen later met een prijsstijging van 35 cent per pond. Slobber NV verhoogt haar prijs twee weken later met een prijsstijging van 55 cent per pond. Concurrent Kees Kopje BV hoort over dit gesprek, en heeft het sterke vermoedens dat deze prijsstijging geen zuivere koffie is.

Hij richt zich met enkele vragen tot u als deskundige in het Europese recht.

Vraag 1

Hebben Relax NV, Zwart BV en Slobber NV in strijd gehandeld met artikel 101 en/of artikel 102 VWEU?

Vraag 2

Geef advies over welke rechtsgangen Kees Kopje BV ter beschikking staan, en de respectievelijke voor- en nadelen van deze rechtsgangen?

Vraag 3

Kees Kopje wordt zwaar getroffen door deze maatregel. Hij benadert u weer, ditmaal met de vraag of deze maatregelen van de Nederlandse overheid in overeenstemming is met Europees Recht. Wat is uw oordeel over de verenigbaarheid van onderhavige maatregel?

Als gevolg van al deze omstandigheden gaat het niet goed met de Nederlandse koffiesector. De provincie Zuid-Holland besluit dan ook in actie te komen. De provincie verplicht zich daarom per direct om de komende vijf jaar een forse hoeveelheid koffie af te nemen, waarbij zij 10 cent per kilo extra

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)


Essayvragen

De rechtspraak van het Hof van Justitie heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het vrij verkeer van goederen en daarmee in de ontwikkeling van het vrije verkeer in het algemeen. In de klassieke arresten Dassonville, Cassis de Dijon en Keck bepaalde het Hof onder meer de omvang van het vrije verkeer van goederen alsmede de doelstellingen daarvan. In het arrest Italiaanse brommeraanhangwagens gaf het verder vorm aan deze vrijheid.

Bespreek de ontwikkeling in de jurisprudentie van het Hof omtrent het vrije verkeer in deze arresten en betrek daarbij in ieder geval de concepten markttoegang en discriminatie in uw antwoord. Bekritiseer en/of verdedig daarbij één of meer van de door het Hof gemaakte keuzes en motiveer daarbij uw eigen positie. Het staat u natuurlijk vrij ook andere rechtspraak te gebruiken om uw antwoord te illustreren of nader te onderbouwen. (5 punten worden toegekend voor een juiste beschrijving van de jurisprudentie en de ontwikkeling, en de overige vijf worden toegekend voor een overtuigende analyse en eigen positie)

Casus I

Sven Bjottabrøker is een Deense fysiotherapeut. Ieder jaar reist hij 14 weken door Frankrijk. Hij bekostigt deze werkvakantie met het geven van pijnlijke maar heilzame massages op dorpspleinen. Hiervoor huurt hij vaak ter plekke een marktkraam voor ongeveer een week tot twee weken. Wanneer een agent van de inspectie voor gezondheid hem aan het werk heeft gezien tijdens een wel erg heftige massage verbiedt hij Sven in het belang van de openbare orde en de volksgezondheid nog verder te werken in zijn gemeente. Omdat hij nu niet meer economisch actief is, wordt Sven bovendien bevolen per direct Frankrijk te verlaten. Sven, een trots Europeaan, is woedend over deze maatregelen. Hij wil zich, met het Europees recht in de hand, verdedigen.

Vraag 1

Zijn de tegen Sven genomen maatregelen in overeenstemming met het Europese recht?

Sven besluit zijn aandacht te verleggen naar Portugal en solliciteert daar naar een functie als parttime fysiotherapeut. De privékliniek waar hij solliciteert eist echter drie jaar werkervaring in Portugal, opdat culturele problemen met de (dik betalende) Portugese clientèle worden vermeden. Daarnaast eisen zij een diploma van een select aantal top universiteiten met een wereldwijd erkende expertise op het gebied van de fysiotherapie. Sven, die al 10 jaar werkervaring heeft in Denemarken en is afgestudeerd aan een erkende Deense universiteit die niet op de lijst voorkomt, wordt daarom niet aangenomen.

Vraag 2

Zijn deze voorwaarden in overeenstemming met het Europese recht?

Casus II

Muziek op je mobiel is een steeds belangrijker product aan het worden en vormt dan ook een snel groeiende markt. Deze markt kent echter ook enkele problemen. Het grootste probleem is dat veel consumenten door de bomen het bos niet meer zien: hoe tussen al die liedjes te kiezen? Daarnaast heeft Apple heeft een zeer dominante

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Voor het vaststellen van een overtreding van artikel 102 VWEU dienen verscheidene aspecten in overweging genomen te worden. Welk aspect hoort daar niet bij?

  1. Het marktaandeel.

  2. De de minimis drempels.

  3. De productmarkt

  4. Het begrip onderneming.

Vraag 2

In welk van de onderstaande gevallen is de nationale rechter onder Europees Unierecht verplicht om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU)?

  1. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht die zakelijk gelijk is aan een eerdere vraag waarover het HvJ EU reeds heeft beslist.

  2. De nationale rechter overweegt te concluderen tot de ongeldigheid van een richtlijn die reeds eerder door het HvJ EU is uitgelegd.

  3. De juiste uitleg van het Unierecht is zo evident dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de toepassing, maar beide partijen in de nationale procedure eisen bij pleidooi een preliminaire vraag.

  4. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht. Er staat hoger beroep open en de beantwoording is noodzakelijk voor de beslissing van het geschil.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen over de arresten McCarthy en Zambrano is juist?

  1. In McCarthy werd de reikwijdte van het Unie Burgerschap verbreed ten opzichte van Zambrano, aangezien hier sprake was van een dubbele nationaliteit.

  2. Zowel McCarthy als Zambrano beperkten de rechten van Unieburgers aanzienlijk door het eisen van een grensoverschrijdend element.

  3. In McCarthy oordeelde het Hof van Justitie, anders dan in Zambrano, dat het effectieve genot van burgerschapsrechten niet was geschonden.

  4. De rechtspositie van werknemers was in beide arresten doorslaggevend voor het toekennen van burgerschapsrechten.

Vraag 4

Lees onderstaande stellingen betreffende voorrang en direct effect en geef aan welke juist is:

I: Omdat het Europese recht voorrang heeft boven het nationale recht, mag het EU Hof van Justitie strijdig nationaal recht vernietigen.

II: In het arrest Van Gend en Loos bepaalde het EU Hof van Justitie dat het Europese recht in zijn geheel directe werking heeft in de nationale rechtsordes.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Hybride auto’s worden steeds populairder. De Europese markt voor hybride auto’s is overzichtelijk en wordt gekenmerkt door een beperkt aantal spelers. De grootste autoproducent is Toyota, met een marktaandeel van 85%. Daarna komen Volkswagen (6%) en Opel (3%). De overige producenten hebben verwaarloosbare marktaandelen.

Volkswagen en Opel besluiten om hun krachten te bundelen in hun strijd tegen Toyota.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Europese Raad is:

  1. Een instelling van de Europese Unie

  2. Een internationale organisatie die mede het Europese Hof voor de Rechten van de Mens omvat.

  3. Hoewel geen formele instelling onder het VWEU wel de facto het machtigste orgaan van de Europese Unie.

  4. Sinds het Verdrag van Lissabon betrokken bij de ‘gewone wetgevingsprocedure’.

Vraag 2

Het Sinterklaasfeest staat weer voor de deur. Om te voorkomen dat kinderen te veel suiker binnenkrijgen, met alle gezondheidsrisico’s van dien, besluit de Nederlandse regering om producenten van pepernoten te verbieden suiker in de lekkernij te verwerken. Willy Suikeroom, banketbakker in Vlaanderen, is niet te spreken over de Nederlandse maatregel. Hij ziet zijn kansen om pepernoten te verkopen op de Nederlandse markt in sterke mate afnemen.

De maatregel van de Nederlandse regering is:

  1. Een maatregel die verbonden is aan de Nederlandse nationale identiteit en derhalve gerechtvaardigd kan worden onder art. 4 lid 2 VEU.

  2. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid, omdat gediscrimineerd wordt tussen snoepgoed met en snoepgoed zonder suiker.

  3. Een maatregel van gelijke werking zonder onderscheid omdat de maatregel geldt ongeacht in welke lidstaat de pepernoot is geproduceerd.

  4. Een verkoopmodaliteit omdat het pepernoten op zich niet verbiedt, maar slechts het verkopen van gesuikerde pepernoten.

Vraag 3

Lees onderstaand stukje uit de Volkskrant van 12 oktober jl en beantwoord daarna de bijbehorende vraag:

Nederland dwarsboomde Servische droom jarenlang

Servië heeft er lang op moeten wachten, maar eindelijk mag het land zich kandidaat-lid van de Europese Unie noemen. Dat besloot de Europese Commissie vandaag. Het Servische verzoek hiertoe dateert van 2009, maar het was altijd Nederland dat dwarslag.

Hoe kon Nederland het verlenen van de kandidaat-status aan Servië tegenhouden?

  1. Zolang Servië niet voldeed aan de convergentiecriteria kon Nederland het verlenen van kandidaat-status dwarsbomen.

  2. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken stemde tegen in de Raad van Ministers.

  3. De Nederlandse Europarlementariërs brachten geen stem uit in het Europees Parlement, omdat Servië de waarden schond waarop de Europese Unie berust.

  4. De Eurocommissaris van Nederland gaf geen goedkeuring voor de verlening van een kandidaat-status.

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen betreffende Diensten van Algemeen Economisch Belang is juist?

I: Lidstaten mogen in principe voor iedere dienst besluiten deze via een staatsonderneming publiek te gaan leveren. Zodra zij dit doen valt een dienst in beginsel meer onder de regels van het VWEU.

II: Een onderneming die belast is met een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) mag daarop een redelijke winst maken.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Roemeense Roma familie Ursaru is door de Franse politie zonder pardon op het vliegtuig naar Boekarest gezet. Wat kan de familie doen?

  1. Voor de Franse nationale rechter een beroep doen op het EU recht op vrij verkeer van personen.

  2. De commissie dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

  3. Een procedure beginnen tegen Frankrijk voor het gerecht van de EU.

  4. De Roemeense regering dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

Vraag 2

In zijn conclusie bij de zaak Josemans (C-137/09) concludeert Advocaat Generaal Bot dat de handel in softdrugs in Nederlandse coffeeshops:

  1. noch onder het vrij verkeer van goederen, noch onder het vrij verkeer van diensten valt.

  2. onder het vrij verkeer van goederen en diensten valt.

  3. onder het vrij verkeer van diensten valt.

  4. moet worden bezien in het licht van Artikel 18 VWEU.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot het kartelverbod in art. 101 VWEU is niet juist?

  1. Doelbeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, vallen niet onder de ‘de minimis’ bekendmaking.

  2. In de Delemitis zaak (C-234/89) was sprake van zogeheten bundeleffecten, waardoor de overeenkomst onder de werking van art. 101, lid 1 VWEU viel.

  3. Doelebeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, kunnen op basis van art. 101, lid 3 VWEU een vrijstelling krijgen van het kartelverbod.

  4. Afspraken die de markt verdelen zijn toegestaan indien dergelijke afsprake een toename van de mededinging als effect hebben.

Vraag 4

In Nederland is de verkoop van zwaar vuurwerk niet toegestaan omdat het ieder jaar weer veel slachtoffers maakt. In België worden zogenaamde ‘Killerstrijkers’ vrij verhandeld. Omdat veel Nederlanders voor de jaarwisseling bij onze zuiderburen vuurwerk gaan kopen wordt hier door de Nederlandse politie streng op gecontroleerd.

  1. Het Nederlandse verkoopverbod kan wel worden gerechtvaardigd met een beroep op art. 36 VWEU, maar niet met een beroep op de Cassis de Dijon jurisprudentie.

  2. De Nederlandse regels vormen een maatregel van gelijke werking die kan worden gerechtvaardigd op basis van dwingende vereisten van algemeen belang.

  3. Het Nederlandse verkoopverbod vormt een verkoopmodaliteit, maar valt toch onder art. 34 VWEU opdat niet aan de voorwaarden van het Keck-arrest (paragraaf 16) is voldaan.

  4. De politiecontroles vormen een schending van het vrij verkeer van personen dat wordt gewaarborgd door art. 21 VWEU.

Vraag 5

Welke uitspraak heeft het Hof in de zaak Gebhard (C-55/94) gedaan over het onderscheid tussen de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Europees Recht voor de opleiding Rechten, jaar 2, aan de Unversiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Europees Recht ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2336