Kwalitatieve Onderzoeksmethoden - B2 - Bedrijfskunde - RUG - Tentamen - winter 2015


Vragen

Multiple choice vragen

Vraag 1

Als je probeert uit te leggen waarom de onderzoeksvraag “Hoe tevreden is men over de werktijden” is NIET kwalitatief is, kan dat alleen op basis van welk van onderstaande argumenten? Deze vraagstelling kan niet als kwalitatief worden gezien, omdat …

  1. de mening van respondenten wordt gevraagd

  2. de vraag refereert naar “men”

  3. de vraag begint met het woordje “hoe”

  4. de vraag niet begint met “waarom”

Vraag 2

Bij het uitvoeren van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek is conceptualisatie en operationalisatie erg belangrijk. Welk van onderstaande beweringen gaat over operationalisatie?

  1. Synoniem beschrijven

  2. Woordenboekdefinitie geven

  3. Bepalen welke empirische observaties moeten worden gemeten

  4. Een manier van denken over een onderwerp vaststellen

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen past NIET bij ‘positivisme?

  1. De werkelijkheid is objectief waar te nemen

  2. Uit wetenschappelijke theorieën kunnen hypothesen worden gedestilleerd die empirisch getoetst moeten worden

  3. Een kernwoord is ‘understanding’ of ‘verstehen’ van een werkelijkheid

  4. Kennis komt voort uit observeerbare fenomenen

Vraag 4

In het boek en tijdens de cursus, zoals ook uitgelegd tijdens de hoorcolleges, wordt uitgegaan van ‘subtle realism’. Welk van ondertsaande beweringen past het beste bij dit standpunt?

  1. Er bestaat geen externe realiteit onafhankelijk van onze overtuigingen en begrip

  2. De sociale wereld is alleen toegankelijk middels de interpretaties van de respondent

  3. Alleen de fysieke materie van de wereld is ‘real’

  4. Er is geen ‘single shared social reality’

Vraag 5

Kwalitatief onderzoek heeft volgens het boek meerdere functies die zijn gecategoriseerd in vier soorten. Bij welke functie hoort de volgende onderzoeksvraag: “Wat wordt door universiteitsdocenten verstaan onder professionele ruimte?”

  1. Contextual

  2. Explanatory

  3. Evaluative

  4. Generative

Vraag 6

Stel dat uit voorgaand onderzoek blijkt dat universiteitsdocenten verschillend denken over wat hun professionele ruimte is, en het bestuur een focusgroep houdt om mogelijke interventies te vinden die kunnen helpen in de toekomst tot eenzelfde interpretatie te komen. Over welk type onderzoek hebben we het dan?

  1. Contextual

  2. Explanatory

  3. Evaluative

  4. Generative

Vraag 7

Welk van onderstaande begrippen wordt in het boek gezien als een epistemologisch standpunt, in tegenstelling tot de andere drie die geschaard worden onder de ontologische standpunten?

  1. Realism

  2. Materialism

  3. Interpretivism

  4. Relativism

Vraag 8

Het maken van de interviewleidraad (‘topic guide’) behoort tot de fase van

  1. Het opstellen van de onderzoeksvraag

  2. Het kiezen van de onderzoeksmethode

  3. Het kiezen van de populatie en steekproef

  4. Het ontwerpen van het onderzoeksinstrument

Vraag 9

Tijdens college is gesproken over het probleem dat experts vaak niet deel kunnen nemen aan een focusgroep. Welk van onderstaande methoden is dan een oplossing om toch gebruik te kunnen maken van de voordelen van een focusgroep ten opzichte van diepte-interviews?

  1. Delphi Method

  2. Action Research

  3. Theoretical Research

  4. Discourse Analysis

Vraag 10

Welk van onderstaande beweringen past NIET bij kwalitatief onderzoek?

  1. Kwalitatief onderzoek is altijd exploratief onderzoek

  2. Kwalitatief onderzoek maakt gebruik van primaire en/of secundaire data

  3. Kwalitatief onderzoek zoekt naar statistische generalisatie

  4. Kwalitatief onderzoek is op zoek naar meningen en ervaringen

Vraag 11

Als men in steekproeftrekking op zoek is naar inzichten door te kijken naar niet-reguliere cases, moet men gebruik maken van

  1. Typical case sampling

  2. Deviant case sampling

  3. Intensity sampling

  4. Critical case sampling

Vraag 12

In het boek worden ‘enabling’ en ‘projective’ technieken benoemd. Tijdens de colleges is aangegeven dat er een verschil is tussen die twee. Welke van onderstaande technieken is het meest een ‘enabling’ en het minst een ‘projective’ techniek?

  1. Woordassociatie

  2. Vragen in de derde persoon

  3. Invullen tekstballonnen

  4. Card-sorting

Vraag 13

Als daarna de onderzoeker opmerkt dat de respondent eerder in het interview impliceerde dat hij meer professionele ruimte heeft ervaren en vraagt naar deze inconsistentie, is dat een voorbeeld van een

  1. Explanatory probe

  2. Clarificatory probe

  3. Perspective-widening question

  4. Dimension mapping question

Vraag 14

“Toen we net spraken over je professionele ruimte, bedoelde je toen niet dat die onder druk stond?” is een voorbeeld van welk type vraag?

  1. Probe

  2. Leading question

  3. Closed question

  4. Zowel een probe, als een leading question, als een closed question

Vraag 15

In welke fase van dit ‘model of group phases’ is er sprake van groepscohesie?

  1. Adjourning

  2. Performing

  3. Storming

  4. Norming

Vraag 16

Welk van de onderstaande termen past NIET bij kwalitatief onderzoek?

  1. Purposeful sampling

  2. Symbolic representation

  3. Random sampling

  4. Criterion-based sampling

Vraag 17

Bij het opzetten van een focusgroep moet de onderzoeker beslissen of zij een homogene of heterogene groepssamenstelling wil. Welk van onderstaande argumenten pleit voor een meer homogene groepssamenstelling?

  1. Als er geen sprake is van een sociale norm

  2. Als je verschillen in perspectief wilt onderzoeken

  3. Als het een gevoelig onderwerp is

  4. Als je tot meer ideeën wilt komen

Vraag 18

In hoofdstuk 9 (Gijsenberg & Marüster, 2013), wordt de ‘analytic hierarchy’ besproken. Hoe heet de fase waarin de analist zoekt naar ‘patterns of association’ en probeert vast te stellen waarom deze patronen zich voordoen?

  1. Explanatory accounts

  2. Descriptive accounts

  3. Data management

  4. Raw data

Vraag 19

Bij welk type data hoort ‘documentary analysis’?

  1. Naturally occurring, primary data

  2. Naturally occurring, secondary data

  3. Generated, primary data

  4. Generated, secondary data

Vraag 20

Welk van onderstaande termen past NIET bij de Grounded Theory?

  1. Holistic

  2. Constant comparison

  3. Deductive

  4. Theoretical sampling

Vraag 21

Welk van onderstaande stellingen past NIET bij de Grounded Theory?

  1. Grounded Theory is discovered empirically

  2. Grounded Theory finds data to fit a certain theory

  3. In Grounded Thoery, data analysis is systematic

  4. In Grounded Theory, data collection is based on emerging concepts

Vraag 22

In hoofdstuk 11 (Gijsenberg & Marüster, 2013), wordt de index besproken als onderdeel van de ‘analytic hierarchy’. Het maken van een index behelst

  1. Het sorteren van thema’s

  2. Het vinden van categorieën

  3. Het onderscheiden van hoofd- en subthema’s

  4. Zowel het sorteren van thema’s, als het vinden van categorieën, als het onderscheiden van hoofd- en subthema’s

Vraag 23

Als we ons afvragen of de bevindingen kunnen worden gegeneraliseerd naar andere settings of contexten, dan hebben we het over:

  1. Representational generalization

  2. Analytical generalization

  3. Theoretical generalization

  4. Inferential generalization

Vraag 24

Tijdens het gastcollege van Dr. Sandra Tillema over case study research, voegde zij ten gevolge van de data analyse een nieuwe variabele toe aan haar conceptuele model. In dat geval spreken wij van

  1. Statistical generalization

  2. Representational generalization

  3. Theoretical generalization

  4. Inferential generalization

Vraag 25

In kwalitatief onderzoek worden vaak de kwaliteitscriteria voor onderzoek gebruikt zoals die ook in kwantitatief onderzoek worden gebruikt. Toch zijn deze vaak niet 1-op-1 bruikbaar en worden daarom vaak ook anders genoemd. Wat is een veelgebruikte term voor validiteit in kwalitatief onderzoek?

  1. Plausibility

  2. Consistency

  3. Confirmability

  4. Dependability

Vraag 26

Als een onderzoeker zowel gebruik maakt van beleidsstukken als van diepte-interviews om vast te stellen wat binnen een organisatie wordt verstaan onder professionele ruimte, dan is er sprake van

  1. Methods triangulation

  2. Triangulation of sources

  3. Triangulation through multiple analyses

  4. Theory triangulation

Vraag 27

In hoofdstuk 11 van Gijsenberg & Marüster (2013) wordt gesproken van een zogenaamde ‘audit trail’. Een ‘audit trail’ is gerelateerd aan

  1. Generalization

  2. External validity

  3. Internal validity

  4. Reliability

Vraag 28

Stel dat we een case study doen om uit te vinden hoe professionele ruimte wordt ervaren. Hierbij doen we onderzoek bij zowel docenten van de Faculteit Economics & Business als bij docenten van de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. In dit geval is er sprake van een

  1. Holistic single-case design

  2. Embedded single-case design

  3. Holistic multiple-case design

  4. Embedded multiple-case design

Vraag 29

Stel je de volgende situatie voor, die zich voordoet bij het analyseren van de data uit een groepsdiscussie: Het blijkt dat één van de deelnemers haast niks heeft gezegd tijdens de groepsdiscussie en je niet weet hoe deze deelnemer denkt over professionele ruimte. Welk probleem speelt hier een rol?

  1. Interactions

  2. Uneven coverage

  3. Less extensive coverage

  4. Influence of other views

Vraag 30

In hoofdstuk 14 van Gijsenberg & Marüster (2013), worden verschillende criteria of testen besproken om te testen of het onderzoek(sontwerp) kwalitatief hoogwaardig is (was). De test die bepaalt of de juiste operationele maatstaven voor de concepten zijn gebruikt, onderzoekt de

  1. Construct validity

  2. Internal validity

  3. External validity

  4. Reliability

Vraag 31

Welk van onderstaande criteria is een reden om te kiezen voor een multiple-case design?

  1. Critical case

  2. Unique case

  3. Replication case

  4. Longitudinal case

Vraag 32

In het eerder genoemde onderzoek naar hoe universiteitsdocenten hun professionele ruimte beschrijven, stelde één van de respondenten dat de ervaren professionele ruimte de afgelopen jaren kleiner is geworden. Daarop zou de onderzoeker de volgende vraag kunnen stellen: “Waarom is volgens jou de professionele ruimte in de afgelopen jaren kleiner geworden?”. Dit is een voorbeeld van een

  1. Explanatory probe

  2. Clarificatory probe

  3. Perspective-widening question

  4. Dimension mapping question

Vraag 33

Tijdens college is uitgelegd waarom Yin (de schrijver van de geselecteerde hoofdstukken over case study research in Gijsenberg & Marüster (2013)) een positivistisch standpunt inneemt ten aanzien van case study research. Dat blijkt uit het volgende:

  1. De nadruk op het gebruik van theorie

  2. Het gebruik van een case-study protocol

  3. Het zoeken naar een ‘chain of evidence’

  4. Het hebben van een feedback loop na de individuele case studies

Vraag 34

Welk van onderstaande is onlosmakelijk gekoppeld aan case study research?

  1. Het gebruiken van meerdere typen bronnen

  2. Het gebruiken van secundaire data

  3. Het gebruiken van participant observation

  4. Het gebruiken van projectieve technieken

Vraag 35

Op het moment dat je bij de analyse van de gegevens uit je case study research gaat zoeken naar ‘cause-effect-cause-effect’ patronen, oftewel een ‘chain of events’ ben je bezig met de analytische techniek van

  1. Het zoeken naar ‘rival explanations’

  2. Het zoeken naar ‘replication logic’

  3. Het zoeken naar een ‘logic model’

  4. Het zoeken naar een ‘chain of evidence'

Open vragen

Stel, je doet een afstudeerstage bij de Praxis in Groningen. De Praxis is van oorsprong een bouwmarkt met als directe concurrenten Karwei, Gamma en Hornbach. Het blijkt dat de afgelopen jaren steeds meer marktaandeel van de Praxis naar de concurrenten is gegaan. Daarbij ziet de Praxis een verandering in het consumentengedrag: waar de consument tien jaar geleden vooral doelgericht materiaal kwam halen voor een klus of verbouwing, komen consumenten nu ook steeds meer om rond te kijken en ideeën op te doen. Kortom, van klussers naar trend-seekers.

Vraag 1

Bedenk een duidelijk kwalitatieve onderzoeksvraag, passend bij deze situatie. Geef in de onderzoeksvraag ook aan wat je perspectief is, dus bij wie je onderzoek gaat doen.

Vraag 2

Bij het verzamelen van je data heb je de keuze tussen diepte-interviews of focusgroepen. Volgens het boek (en de hoorcolleges) zijn er drie criteria die je gebruikt om vast te stellen welk van beiden beter past.

  1. Noem deze 3 criteria. Je hoeft deze alleen maar te noemen, niet te omschrijven.

  2. Beredeneer welke methode beter past door elk van deze drie criteria toe te passen op (in te vullen aan de hand van de onderzoeksvraag die je hebt opgesteld bij open vraag 1). (Mocht je de 3 criteria niet meer weten, beredeneer dan zonder deze criteria waarom jij welke methode zou kiezen).

Vraag 3

In de beschrijving van je onderzoeksopzet besluit je een aparte paragraaf te wijden aan hoe je omgaat met ‘reflexivity’.

  1. Leg uit wat met ‘reflexivity’ wordt bedoeld.

  2. Hoe zou dit in het onderzoek dat jij wilt doen, dus gegeven je kwalitatieve onderzoeksvraag bij open vraag 1), een rol kunnen spelen?

  3. Hoe zou je dit kunnen oplossen?

Een gevolg van de verminderde klandizie is dat de medewerkers minder gemotiveerd kunnen worden. Praxis vindt dit uiteraard zorgwekkend en besluit te onderzoeken of dit daadwerkelijk het geval is.

Vraag 4

Omdat dit een redelijk gevoelig onderwerp is, besluit je gebruik te maken van projectieve technieken.

  1. Leg uit wat bedoeld wordt met projectieve technieken.

  2. Welke barrière speelt in dit onderzoek een rol? Noem deze en motiveer je antwoord.

  3. Welke projectieve techniek zou je, gezien je antwoord bij 4b), hier toepassen? Werk deze kort uit.

Vraag 5

Bij onderzoek naar motivaties wordt ook vaak gebruik gemaakt van ‘laddering’.

  1. Leg uit wat het principe van ‘laddering’ inhoudt.

  2. Geef de elementen in een ladder. Je hoeft ze alleen te noemen, niet te beschrijven.

Antwoorden

Multiple choice vragen

  1. b

  2. c

  3. c

  4. b

  5. a

  6. d

  7. c

  8. d

  9. a

  10. c

  11. b

  12. d

  13. b

  14. d

  15. d

  16. c

  17. c

  18. a

  19. b

  20. c

  21. b

  22. d

  23. d

  24. c

  25. a

  26. b

  27. d

  28. b

  29. b

  30. a

  31. c

  32. a

  33. a

  34. a

  35. c

Open vragen

Vraag 1

De vraag moet een 'hoe', 'wanneer', 'wat', 'welke' of een 'waarom' vraag zijn om een goede onderzoeksvraag te zijn.

Vraag 2

  1. De 3 criteria zijn: 'type of data sought', 'subject area' en 'nature of study group'.

  2. Duidelijk een keuze maken en deze aangeven aan de hand van de criteria, uitleg is hier belangrijker dan de keuze.

Vraag 3

  1. Reflexivity is het begrip dat duidt op het reflecteren op jezelf als onderzoeker.

  2. Een onderzoeker kan erg veel invloed uitoefenen op een onderzoek. Er kunnen verschillende biasen ontstaan, waardoor het erg belangrijk is om de validiteit, generaliseerbaarheid en de betrouwbaarheid niet af te laten hangen van de onderzoeker. Laat dit duidelijk merken met betrekking op vraag 1.

  3. Hiervoor zijn verschillende oplossingen, ook hier is de uitleg weer erg belangrijk. Werken met meerdere onafhankelijke codeurs zou een van de oplossingen kunnen zijn.

Vraag 4

  1. Hier zijn een aantal kernwoorden aanwezig die toch wel gezegd dienen te worden. De projectie van het eigen gevoel op een andere stimulus dient genoemd te worden, of beschreven. Het gaat bij projectieve technieken namelijk om dat respondenten uiten wat ze eigenlijk niet kunnen of willen zeggen. Hier probeer je dus door de verdedigingsmechanismen van de respondent heen te breken voor een zo goed mogelijk antwoord.

  2. Voorbeelden van barrières zijn rationaliteit, kennis en beleefdheid. Leg in je antwoord duidelijk waarom deze barrière bij dit onderzoek past. Een voorbeeld van kennis zou kunnen zijn: Men weet niet wat motivatie kan veroorzaken of weet niet waarom men geen motivatie heeft.

  3. De projectieve technieken zijn: associatie technieken, aanvullingsprocedures, constructieve technieken, expressieve procedures en rangordetechnieken. Zoek hieruit een techniek die de barrière uit 4b kan doorbreken.

Vraag 5

  1. Bij laddering gaat het om steeds maar de vraag 'waarom?' te stellen. Hierdoor wil men begrijpen hoe de respondent tegen de wereld en het onderwerp aankijkt.

  2. De elementen zijn zijn: attribuut > consequenties > waarden.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Kwalitatieve Onderzoeksmethoden: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Kwalitatieve Onderzoeksmethoden - B2 - Bedrijfskunde - RUG - Tentamen - winter 2015

Kwalitatieve Onderzoeksmethoden - B2 - Bedrijfskunde - RUG - Tentamen - winter 2015


Vragen

Multiple choice vragen

Vraag 1

Als je probeert uit te leggen waarom de onderzoeksvraag “Hoe tevreden is men over de werktijden” is NIET kwalitatief is, kan dat alleen op basis van welk van onderstaande argumenten? Deze vraagstelling kan niet als kwalitatief worden gezien, omdat …

  1. de mening van respondenten wordt gevraagd

  2. de vraag refereert naar “men”

  3. de vraag begint met het woordje “hoe”

  4. de vraag niet begint met “waarom”

Vraag 2

Bij het uitvoeren van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek is conceptualisatie en operationalisatie erg belangrijk. Welk van onderstaande beweringen gaat over operationalisatie?

  1. Synoniem beschrijven

  2. Woordenboekdefinitie geven

  3. Bepalen welke empirische observaties moeten worden gemeten

  4. Een manier van denken over een onderwerp vaststellen

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen past NIET bij ‘positivisme?

  1. De werkelijkheid is objectief waar te nemen

  2. Uit wetenschappelijke theorieën kunnen hypothesen worden gedestilleerd die empirisch getoetst moeten worden

  3. Een kernwoord is ‘understanding’ of ‘verstehen’ van een werkelijkheid

  4. Kennis komt voort uit observeerbare fenomenen

Vraag 4

In het boek en tijdens de cursus, zoals ook uitgelegd tijdens de hoorcolleges, wordt uitgegaan van ‘subtle realism’. Welk van ondertsaande beweringen past het beste bij dit standpunt?

  1. Er bestaat geen externe realiteit onafhankelijk van onze overtuigingen en begrip

  2. De sociale wereld is alleen toegankelijk middels de interpretaties van de respondent

  3. Alleen de fysieke materie van de wereld is ‘real’

  4. Er is geen ‘single shared social reality’

Vraag 5

Kwalitatief onderzoek heeft volgens het boek meerdere functies die zijn gecategoriseerd in vier soorten. Bij welke functie hoort de volgende onderzoeksvraag: “Wat wordt door universiteitsdocenten verstaan onder professionele ruimte?”

  1. Contextual

  2. Explanatory

  3. Evaluative

  4. Generative

Vraag 6

Stel dat uit voorgaand onderzoek blijkt dat universiteitsdocenten verschillend denken over wat hun professionele ruimte is, en het bestuur een focusgroep houdt om mogelijke interventies te vinden die kunnen helpen in de toekomst tot eenzelfde interpretatie te komen. Over welk type onderzoek hebben we het dan?

  1. Contextual

  2. Explanatory

  3. Evaluative

  4. Generative

Vraag 7

Welk van onderstaande begrippen wordt in het boek gezien als een epistemologisch standpunt, in tegenstelling tot de andere drie die geschaard worden onder de ontologische standpunten?

  1. Realism

  2. Materialism

  3. Interpretivism

  4. Relativism

Vraag 8

Het maken van de interviewleidraad (‘topic guide’) behoort tot de fase van

  1. Het opstellen van de onderzoeksvraag

  2. Het kiezen van de onderzoeksmethode

  3. Het

.....read more
Access: 
Public
Kwalitatieve Onderzoeksmethoden - B2 - Bedrijfskunde - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Kwalitatieve Onderzoeksmethoden - B2 - Bedrijfskunde - RUG - Aantekeningen hoorcolleges



Hoorcollege 1: Introductie kwalitatieve onderzoeksmethoden

Bij kwantitatief onderzoek gaat het om dingen meten die geteld kunnen worden en opgedeeld in categorieën. Het gaat over wat men vindt, het eest voorkomend gedrag en hoe tevreden mijn klant of werknemer is.

Bij kwalitatief onderzoek ligt de focus op de ervaringen en meningen van mensen. Hier gaat het om eigen woorden en perspectieven, dit kan men ook zien als bijvoorbeeld redenen en motieven en inzichten in complexiteit fenomeen.

Bij een kwalitatief onderzoek gaat het om 'hoe' en 'waarom'.

Verschillende filosofische perspectieven staan tegen over elkaar en zijn:

Positivisme: Hier is de werkelijkheid is objectief waar te nemen, de wetenschap is puur en alleen gericht op het testen van theorie. Dit past bij kwantitatief onderzoek.

Interpretivisme: Hier is de aanname dat werkelijkheid alleen toegankelijk kan worden gemaakt m.b.v. een sociale constructie, dit zou bijvoorbeeld taal kunnen zijn. Hier is onderzoek gericht op begrijpen van betekenis en zin. Dit past bij kwalitatief onderzoek.

Ontologisch

'Subtle Realism': Hier is de aanname dat de sociale wereld onafhankelijk bestaat van individuele meningen, maar alleen toegankelijk is via de meningen en interpretaties van de respondent. Er is dus altijd vertekening van de werkelijkheid, maar we doen ons best.

Epistemologisch

'Pragmatisme': Bij dit beeld, gelooft men dat we de meest geschikte onderzoeksmethode kiezen. We moeten de perspectieven van mensen zo objectief en neutraal mogelijk begrijpen. Het maakt dus niet uit of je kwantitatief of kwalitatief meet, als het maar het beste bij de vraag past.

Bij een waardevol en valide onderzoek, is er sprake van objectiviteit. Dit betekent dat de informatie niet beïnvloed is door gevoelens van een individu. Dit zijn dingen die gewoon kloppen.

Objectiviteit is te vinden bij kwantitatief onderzoek. Dit komt vanuit de natuurwetenschappen en meet dus waarden waarover niet te discussiëren valt. Hierbij kan je alleen maar tot een bepaald niveau missen.

Bij kwantitatief onderzoek is dit minder het geval en gaat het vooral om de diepgang van een onderzoek. Het is dus wel meer subjectief, wat minder exacte antwoorden.....read more

Access: 
Public
Qualitative Research Methods for IB - Lecture notes - RUG

Qualitative Research Methods for IB - Lecture notes - RUG


Lecture 1

The goal of qualitative research methods (QRM): to perform all stages of a qualitative research project, i.e. perform interviews in a systematic and methodologically responsible way.

 

Essentials of interviewing:

A good interview is a focus on the subject’s (Interviewee/IE) world

 

What to do?:

  • Create a collaborative atmosphere The more comfortable interviewees feel, the more they are prepared to open up and talk, the better your data are likely to be

  • Interviewer’s (IR) contribution: prepare both the task-oriented and the interaction-oriented role before the interview

  • Develop a genuine interest in the interviewee during the interview, listen, prompt, encourage and direct.

 

Interviewers first attention generally goes to content (focus on data). What you SHOULD focus on: interviewee as a way to collect those data  IE mirrors the IR’s attitude: if lack of interest, so does IE.

 

Basic classification of interviews:

a. structured

b. unstructured

c. semi-structured

 

a.) Structured interview:

  • participant responds to list of preconceived topics
  • pre-formulated questions
  • minimal role of interviewer

Advantage: consistency during multiple interviews

Disadvantage: no space for new insights on the basis of voluntary information from the interviewee

The most highly structured interview format is undoubtedly the survey questionnaire: an interview guide that pre-specifies both the content and the possible responses to each question. It involves the use of pre-formulated questions.

 

The whole idea of structured interviews is to ensure consistency across multiple interviews. They tend to be in market research, polling, telephone interviews and with intercept research such as in shopping centres.

 

b.) Unstructured interviews:

The opposite of structured interviews. There may not be a time limit. Questions are only used to jog someone’s memory.

 

Characteristics:

  • very few pre-formulated questions.

  • no attempt to maintain consistency across interviews

advantage: allows the interviewee to talk freely and tell you everything he or she considers important

disadvantage: if interviewee is not talkative, you may end up with too little; if the interviewee is very talkative, you may end up with too much. Also hard to compare answers by different Ies

 

c.) Semi-structured interview: in-depth interview (What we have to do in this course):

  • some pre-formulated questions
  • some control over the direction and content to be discussed,
  • some consistency across interviews

Advantages: takes the best of structured/unstructured approaches while minimizing the risks; it is cost-efficient and relatively easy to conduct.

 

Limitations:

  1. possibly limited ability of the participant to recall his experiences
  2. possibly limited ability of the participant to articulate
  3. possibly limited ability of the researchers to ask the “right” questions and to prompt a
.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Bedrijfskunde Bachelor 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen

Samenvattingen en studiehulp voor Bedrijfskunde Bachelor 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor de opleiding Bedrijfskunde, jaar 2, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
  • Voor een compleet overzicht van de meest recente, op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie, bv op boektitel.
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2004