Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2017


Vragen

Deel A: Casus Cola

(maximaal 70 punten)

Deel I

Joost woont sinds enkele weken in een studentenhuis in Utrecht, samen met zeven huisgenoten. In de kleine gemeenschappelijke keuken staat een koelkast, waarin iedere huisgenoot zijn of haar eigen drank en etenswaren bewaart. Joost merkt echter al snel dat zijn flessen cola worden leeggedronken als hij niet thuis is. Op de wekelijkse huisvergadering kaart hij dit aan, maar zijn huisgenoten lachen zijn opmerking weg en zeggen dat hij spoken ziet.

Op een avond komt Joost laat thuis en treft hij zijn huisgenoot Sebastiaan bij de geopende koelkast aan met een fles cola aan zijn mond. Joost weet zeker dat dit zijn fles cola is en wordt woest. Hij slaat de fles uit Sebastiaan zijn handen en schreeuwt tegen hem dat hij van het begin af aan al dacht dat het Sebastiaan was. Sebastiaan wordt op zijn beurt kwaad, omdat hij vindt dat Joost overtrokken reageert. Er vliegen wat verwensingen over en weer, waarna Joost de keuken besluit te verlaten en naar de deur loopt. Maar Sebastiaan houdt Joost tegen, gaat in de deuropening staan en slaat Joost hard in zijn gezicht. Joost voelt het bloed uit zijn neus stromen. Joost kan geen kant meer op en Sebastiaan probeert hem nogmaals in zijn gezicht te slaan. Joost ontwijkt de tweede klap in zijn gezicht. Van schrik krijgt Joost een waas voor ogen en in blinde paniek grijpt hij naar het messenblok op het aanrecht naast de deur. Joost steekt Sebastiaan met een groot keukenmes drie keer in zijn hartstreek. Zodra Sebastiaan in elkaar zakt, rent Joost naar buiten.

Evelien, een van de huisgenoten van Sebastiaan en Joost, heeft de ruzie en het gevecht vanuit de gang gadegeslagen. Ze durft niet in te grijpen en gaat pas de keuken binnen als Joost langs haar heen wegrent. Ze treft Sebastiaan hevig bloedend aan op de keukenvloer. Ze belt 112 en geeft een signalement van Joost door. Sebastiaan wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Daar overlijdt hij aan zijn verwondingen. De politie staakt de zoektocht naar Joost, nadat er meerdere uren naar hem gezocht is. Twee dagen later wordt hij in de ochtenduren op een bankje toevallig aangetroffen door twee surveillerende agenten. Zij zien een jongen die precies voldoet aan het signalement dat zij aan het begin van hun dienst doorkregen van de meldkamer. Bij het naderen van de agenten maakt de jongen aanstalten om weg te lopen. Hij wordt aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Aldaar wordt hij direct voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Nadat hij een advocaat heeft geconsulteerd wordt hij in het bijzijn van zijn advocaat verhoord. Hij krijgt te horen dat hij wordt verdacht van het plegen van het delict doodslag, art. 287 Sr.

Vraag 1 (25 punten)

Beoordeel de rechtmatigheid van de aanhouding.

De officier van justitie dagvaardt Joost ter zake van doodslag, art. 287 Sr. De raadsman van Joost voert ter terechtzitting aan dat primair sprake is van noodweer en subsidiair van noodweerexces.

Vraag 2 (35 punten)

Heeft het verweer kans van slagen? Bespreek beide strafuitsluitingsgronden.

Deel III

Stel – los van uw beantwoording van vraag 2 – dat Joost wordt veroordeeld voor doodslag (art. 287 Sr) en een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk opgelegd krijgt. De rechtbank verbindt hieraan een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt er als voorwaarde gesteld dat Joost gedurende vijf jaar geen contact mag opnemen met Evelien.

Vraag 3 (10 punten)

Beoordeel de rechtmatigheid van de opgelegde sanctie.

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

(maximaal 30 punten)

Vraag 4 (20 punten)

Een politieagent vermoedt dat in een woning op zolder een hennepkwekerij is gevestigd. Omdat voor het telen van hennep veel warmte nodig is en die warmte naar buiten toe uitstraalt, wil hij de bovenverdieping van de woning éénmalig, gedurende vijf minuten, van buitenaf met een warmtebeeldkijker observeren.

Leg gemotiveerd uit op basis van welke wettelijke grondslag de politieagent zijn optreden rechtmatig kan baseren.

Vraag 5 (10 punten)

Pieter staat terecht wegens dood door schuld, art. 307 lid 1 Sr. De raadsman voert namens Pieter aan dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond.

Indien de rechter het verweer accepteert, hoe zal de einduitspraak dan luiden? Licht toe.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Er is in casu geen sprake van een ontdekking op heterdaad. Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het wordt begaan of terstond nadat het begaan is (art. 128 Sv). De politie staakte eerder haar zoektocht en Joost wordt pas twee dagen later in de ochtenduren aangehouden. Dat betekent dat moet zijn voldaan aan de voorwaarden voor een aanhouding buiten heterdaad, art. 54 Sv.

De officier van justitie is op grond van art. 54 lid 1 Sv bevoegd tot aanhouding buiten heterdaad. In geval van spoed komt de aanhoudingsbevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie en in de laatste instantie aan de opsporingsambtenaar (art. 54 lid 2 en 3 Sv). In casu houden de surveillerende agenten Joost aan. Het kan hier verdedigd worden dat de agenten genoodzaakt waren om meteen tot aanhouding over te gaan, nu zij handelden op basis van een signalement en de kans bestond dat de persoon die hieraan voldeed, zich weer uit de voeten zou maken. Joost maakte aanstalten om weg te lopen bij het naderen van de agenten. Derhalve konden de surveillerende agenten het optreden van de (hulp)officier niet afwachten. Omdat het optreden van de officier (art. 54 lid 2 Sv) of de hulpofficier (art. 54 lid 3 Sv) niet kon worden afgewacht, is elke opsporingsambtenaar bevoegd tot aanhouding buiten heterdaad, onder de verplichting zorg te dragen dat de verdachte onverwijld voor de officier van justitie of een hulpofficier van justitie wordt geleid (art. 54 lid 3).

Voorts moet er sprake zijn van een verdachte. Een verdachte is een persoon ten aanzien van wie een uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestaat (art. 27 Sv). In deze zaak heeft Evelien de ruzie tussen Joost en Sebastiaan gezien, de politie gebeld en het signalement van Joost doorgegeven. De surveillerende agenten zien een persoon die precies voldoet aan dit signalement. Op basis van deze feiten en omstandigheden bestaat er een objectief en redelijk vermoeden van schuld dat de persoon op het bankje Sebastiaan heeft neergestoken. Het steken met een keukenmes in de hartstreek levert een verdenking van doodslag op (art. 287 Sr).

Een aanhouding buiten heterdaad is evenwel alleen mogelijk indien Joost wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 54 lid 1 Sv). Wanneer voor een strafbaar feit voorlopige hechtenis is toegelaten, is geregeld in art. 67 lid 1 Sv. Dit kan onder meer voor een feit waarop vier jaar of meer gevangenisstraf staat. De casus geeft aan dat Joost wordt aangehouden als verdachte voor het plegen van doodslag (art. 287 Sr).

Op dit delict staat een maximale gevangenisstraf van vijftien jaren. Gelet op art. 67 lid 1 onder a Sv is dus sprake van een geval van voorlopige hechtenis.

Ten slotte is het doel van aanhouding buiten heterdaad het leiden van een verdachte naar een plaats van verhoor. De casus vermeldt dat Joost na de aanhouding wordt voorgeleid en vervolgens verhoord. Hieruit kan worden afgeleid dat het doel van de aanhouding in dit geval het verhoren van Joost was.

Als laatste moet de aanhouding in overeenstemming zijn met de beginselen van een goede procesorde, oftewel de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit (HR Braak bij binnentreden). De casus geeft geen aanleiding om aan te nemen dat niet is voldaan aan deze eisen. Concluderend kan worden gesteld dat de aanhouding rechtmatig is.

Vraag 2

Noodweer is een rechtvaardigingsgrond en is geregeld in art. 41 lid 1 Sr. Het artikel bepaalt dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor)van eigen of eens anders lijf, (seksuele) eerbaarheid of goed (dit wordt als een noodweersituatie aangemerkt). Uit de zinsnede ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ volgt dat wat betreft de verdediging aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet zijn voldaan. De capaciteiten van verdachte gezien functie, leeftijd, opleiding, ervaring etc. kunnen ervoor zorgen dat er voor verdachte een extra zorgverplichting geldt, de Garantenstellung, hetgeen ervoor zorgt dat er in een noodweersituatie meer van verdachte mag worden verwacht, dat er hogere eisen mogen worden gesteld (HR Bijlmer Tasjesroof).

[In voorkomende gevallen kan aanwezigheid van eigen schuld (culpa in causa) aan de noodweersituatie in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) (HR Taxichauffeurs).]

In casu bestaat er een noodweersituatie: Joosts lijf wordt immers wederrechtelijk aangerand door Sebastiaan, aangezien Joost door Sebastiaan hard in zijn gezicht wordt geslagen. Ook is sprake van een ogenblikkelijke aanranding (van eigen lijf) nu de aanval op Joost gaande is op het moment van de verdediging. Tevens is voldaan aan de eis van subsidiariteit: Joost kan geen kant op want Sebastiaan blokkeert de uitgang van de keuken en probeert hem nogmaals te slaan.

Daarom is sprake van een noodzakelijke verdediging. Er is geen Garantenstellung in het spel. Dan resteert de vraag of de verdediging geboden was, met andere woorden: was in casu sprake van een proportionele verdediging? De wijze waarop Joost zich verdedigde tegen de aanranding is niet proportioneel: zijn wijze van verdedigen staat niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding en was derhalve niet geboden. Het drie maal steken in de hartstreek van Sebastiaan is geen proportionele reactie op een harde klap in het gezicht die slechts een bloedneus oplevert. De conclusie is daarom dat een beroep op noodweer geen kans van slagen heeft.

Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces. Dit betreft een schulduitsluitingsgrond geregeld in art. 41 lid 2 Sr. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is het bestaan van een noodweersituatie vereist, hetgeen in de casus het geval is (zie hierboven). Die situatie moet vervolgens een hevige gemoedsbeweging hebben veroorzaakt, waardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Er wordt dus een dubbele causaliteit vereist: het exces of overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging (dus de disproportionaliteit van de verdedigingswijze) moet het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging en deze hevige gemoedsbeweging moet door de aanranding zijn opgewekt.

In casu lijkt hier aan te zijn voldaan. Doordat Joost in zijn gezicht werd geslagen (aanranding), raakte Joost in blinde paniek (hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt). Hierdoor (het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging) handelde Joost niet meer proportioneel, nu Joost naar een mes in het messenblok op het aanrecht naast de deuropening greep en Sebastiaan hiermee drie keer in de hartstreek stak (het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging). [Daarnaast heeft Joost zichzelf niet in deze situatie gebracht, althans niet zodanig dat culpa in causa een beroep op noodweerexces in de weg staat.] Conclusie: een beroep op noodweerexces heeft kans van slagen.

NB: Een tegengestelde conclusie kan ook worden verdedigd. Een zéér disproportionele verdedigingswijze wordt door de rechter ook nog wel eens niet verontschuldigd wegens de te grote excessiviteit, ook al is aan de verdere voorwaarden van art. 41 voldaan.

Vraag 3

Doodslag kent ingevolge art. 287 Sr een strafmaximum van 15 jaar gevangenisstraf. De veroordeling tot vier jaar gevangenisstraf is dan ook rechtmatig. Bij de oplegging van een gevangenisstraf van twee tot vier jaar kan op grond van art. 14a lid 2 Sr ten hoogste twee jaar voorwaardelijk worden opgelegd. In het geval van Joost is een gedeelte van twee jaar voorwaardelijk opgelegd. De rechter kan op grond van art. 14b lid 1 Sr een proeftijd vaststellen als een gedeelte van opgelegde straf niet ten uitvoer wordt gelegd, hetgeen het geval is in de casus. De proeftijd is op twee jaren bepaald. Dit is in overeenstemming met art. 14b lid 2 (eerste volzin) Sr, nu de maximale periode van de proeftijd niet wordt overschreden.

De rechter kan bijzondere voorwaarden verbinden aan een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf. Zo is het mogelijk om op grond van art. 14c lid 2 sub 5 Sr een contactverbod als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de maximale termijn die gepaard gaat met het stellen van bijzondere voorwaarden. In artikel 14c lid 2 Sr staat dat de termijn van de bijzondere voorwaarde ten hoogste gelijk is aan de proeftijd. De proeftijd bedraagt echter twee jaar, hetgeen betekent dat de maximale duur van de bijzondere voorwaarde (met drie jaar) overschreden wordt.

Conclusie: De opgelegde gevangenisstraf is rechtmatig. Evenals de duur van de proeftijd en de duur van het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf. De duur van het contactverbod is echter onrechtmatig.

Vraag 4

Een politieagent is een opsporingsambtenaar in de zin van de artikelen 141 aanhef en onder b Sv jo. 2 Politiewet 2012. Op basis van art. 3 Politiewet 2012 heeft de politie onder andere de taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. In art. 141 Sv wordt aangegeven welke functionarissen belast zijn met opsporing. Daarmee wordt ook een zekere taakstelling – namelijk het opsporen van strafbare feiten - geformuleerd.

Opsporingshandelingen kunnen inbreuk maken op de grondrechten van betrokkenen, zoals het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, beschermd in art. 10 Gw en art. 8 EVRM. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij een meer dan beperkte inbreuk op een grondrecht een specifieke wettelijke grondslag nodig is voor het optreden van de opsporingsambtenaar. Uit het Stille SMS-arrest kan worden afgeleid dat artt. 3 Politiewet en 141 (en 142) Sv als grondslag tekort schieten indien de inbreuk die op een grondrecht wordt gemaakt een meer dan beperkte is, of wanneer er sprake is van een handelwijze die zeer risicovol is voor de integriteit of beheersbaarheid van de opsporing (HR 1 juli 2014, NJ 2015, 114, r.o. 2.4). Van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan sprake zijn indien door de toepassing van de opsporingsmethode, in verband met de duur, intensiteit en frequentie ervan, een min of meer compleet beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene (HR 1 juli 2014, NJ 2015, 114, r.o. 2.4; volgens Kronenberg & De Wilde, § 8.3.13: een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands privéleven, waarbij zij ook nog de type plaats en de toepassing van een technisch hulpmiddel als beoordelingsfactoren vermelden).

Nu voor het gebruik van de warmtebeeldkijker geen specifieke wettelijke grondslag bestaat, is hier dus de vraag of de artt. 3 Politiewet 2012 en 141 Sv een voldoende grondslag kunnen vormen voor de observatie door de inzet van de warmtebeeldkijker door de opsporingsambtenaar. De opsporingsambtenaar wil de woning van de betrokkene observeren. Daardoor kan inbreuk gemaakt worden op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Het éénmalig, gedurende vijf minuten (duur, frequentie, intensiteit) inzetten van een warmtebeeldkijker (evt. toepassing technisch hulpmiddel) om de woning (enkel de zolder) te observeren zal geen min of meer compleet beeld opleveren van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene.

Bovendien wordt met een warmtebeeldkijker niet ‘in’ de woning gekeken, maar vanuit de openbare ruimte gekeken of er temperatuurverschillen bestaan bij muren en het dak van de woning. De inbreuk (voor zover deze er althans is) op het grondrecht van de betrokkene blijft dus in ieder geval beperkt. Daarnaast is niet in te zien dat deze handelswijze zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. Dat betekent dat de artikelen 3 Politiewet en 141 Sv in dit geval een voldoende wettelijke grondslag zullen vormen voor de inzet van de warmtebeeldkijker door de opsporingsambtenaar.

N.B. Voor observatie bestaat een specifieke wettelijke grondslag in artikel 126g Sv. Dat artikel is alleen van toepassing indien de observatie ‘stelselmatig’ is. Daarvan is sprake indien door de observatie een min of meer volledig beeld kan worden verkregen van bepaalde aspecten van iemands privéleven, zodat het hiervoor vermelde in ieder geval dient te worden uitgewerkt (zie Kronenberg & De Wilde, § 8.3.13).

Vraag 5

Dood door schuld, art. 307 lid 1 Sr, is een culpoos delict. Het feit dat zowel de verwijtbaarheid als de wederrechtelijkheid deel uitmaakt van de culpa brengt met zich dat bij een culpoos delict de verwijtbaarheid én de wederrechtelijkheid deel uitmaken van de delictsomschrijving. De verwijtbaarheid en de wederrechtelijkheid zijn in dit geval geen elementen maar delictsbestanddelen. Omdat met het bewijs van culpa tevens wordt vastgesteld dat er verwijtbaar en wederrechtelijk is gehandeld, krimpt het rechterlijk beslissingsschema als het ware in tot maar twee vragen. Bij culpa als bestanddeel komt de vraag naar eventuele aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond en/of schulduitsluitingsgrond bij de eerste hoofdvraag (de bewijsvraag) aan bod.

Bij een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond, ongeacht of het een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond betreft, zal de rechter de verdachte dus moeten vrijspreken wanneer een culpoos delict ten laste is gelegd op grond van art. 350 Sv jo. 352 Sv. In casu wordt beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond. Een rechtvaardigingsgrond neemt de wederrechtelijkheid van het feit weg. De rechtvaardigingsgrond wordt bij een culpoos delict onder de eerste vraag van art. 350 Sv behandeld. Vrijspraak volgt uit art. 352 lid 1 Sv.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Inleiding Strafrecht - UU - B1 - Oefenmaterialen

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2019

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2019


Open vragen

Vraag 1a

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijdersarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Vraag 1b

Waarom werd opzet in het Spookrijdersarrest aanwezig geacht en in het Porsche-arrest niet?

Vraag 2

Jeroen ten Voorde bespreekt in zijn bijdrage ‘Waakzamer burgers beter beschermd?’ de ‘Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer’. De Aanwijzing beoogt burgers die zichzelf of een ander verdedigen in huis of bedrijf meer bescherming te geven. Ten Voorde werpt de vraag op of deze Aanwijzing nodig is. Leg aan de hand van minimaal twee argumenten uit waarom er kan worden getwijfeld aan het nut van de Aanwijzing in het licht van de doelstelling ervan.

Vraag 3

Wat houden de beginselen van interne en externe openbaarheid in?

Vraag 4a

Leg uit wat een primair-subsidiaire tenlastelegging en een cumulatieve tenlastelegging is.

Vraag 4b

Lees het arrest Moord en Doodslag (HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109).

Waarom behoefde de verdachte in die zaak volgens de Hoge Raad niet te worden vrijgesproken hoewel moord ten laste was gelegd en het delictsbestanddeel ‘met voorbedachte rade’ niet kon worden bewezenverklaard?

Casusvragen

Casus Bart op de Hooigracht
Bart is sinds jaren gecertificeerd steigerbouwer van beroep en werkzaam voor Strak BV. Op de laatste dag voor zijn pensioen moet hij nog een steiger plaatsen die gebruikt zal worden voor schilderwerkzaamheden bij een pand aan de Hooigracht, een drukke straat in Leiden waar dag en nacht veel auto- en fietsverkeer langs raast. Om op tijd bij zijn gezin te kunnen zijn, plaatst hij in alle haast op vrijdagmiddag de vier meter hoge steiger voor de gemetselde muur van het woonhuis. Helaas gaat het de daarop volgende dag al mis. Door een windstoot (windkracht 4) valt de steiger om, waarbij een passerende fietser wordt geraakt die komt te overlijden aan zijn verwondingen.
Politieagent Thomas is anderhalf uur later ter plekke. Op het bouwbord naast de steiger leest Thomas dat de steigerwerkzaamheden worden verricht door Strak BV. Politieagent Thomas belt de betreffende firma op. De directeur, geschokt door het voorval, vertelt dat Bart de steiger heeft gebouwd. Desgevraagd geeft directeur ook het adres van Bart. De politieagent snelt naar Bart’s woonadres en belt aan. Bart doet de deur open waarop Thomas hem aanhoudt op verdenking van dood door schuld (art. 307 Sr). Daaropvolgend wordt Bart naar het politiebureau gebracht voor verhoor. Bart wordt uiteindelijk vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr). Een deskundige verklaart ter zitting dat een steiger van een dergelijk formaat niet door een windstoot van windkracht 4 omver geblazen kan

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2018

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2018


Open vragen

Vraag 1 

Wat houden de beginselen van interne en externe openbaarheid in? (10 punten)

Vraag 2a

Leg uit wat (i) een primair-subsidiaire tenlastelegging en (ii) een cumulatieve tenlastelegging is. (10 punten)

Vraag 2b

Lees het arrest Moord en Doodslag (HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109).

Waarom behoefde de verdachte in die zaak volgens de Hose Raad niet te worden vrijgesproken hoewel moord ten laste was gelegd en het delictsbestanddeel ‘met voorbedachte rade’ niet kon worden bewezenverklaard? (5 punten)

Vraag 3a

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijdersarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld? (10 punten)

Vraag 3b

Waarom werd opzet in het Spookrijdersarrest aanwezig geacht en in het Porsche-arrest niet? (10 punten)

Vraag 4

Arnold Groot bespreekt in zijn bijdrage ‘Waakzamer burgers beter beschermd?’ de ‘Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer’. De Aanwijzing beoogt burgers die zichzelf of een ander verdedigen in huis of bedrijf meer bescherming te geven. Groot werpt de vraag op of deze Aanwijzing nodig is. Leg aan de hand van minimaal twee argumenten uit waarom er kan worden getwijfeld aan het nut van de Aanwijzing in het licht van de doelstelling ervan. (10 punten)

Casusvragen

Casus Sander op de Breestraat
Sander is sinds jaren gecertificeerd steigerbouwer van beroep en werkzaam voor Steady BV. Op de laatste dag voor zijn pensioen moet hij nog een steiger plaatsen die gebruikt zal worden voor schilderwerkzaamheden bij een pand aan de Breestraat, een drukke straat in Leiden waar dag en nacht veel auto- en fietsverkeer langs raast. Om op tijd bij zijn gezin te kunnen zijn, plaatst hij in alle haast op vrijdagmiddag de vier meter hoge steiger voor de gemetselde muur van het woonhuis.

Helaas gaat het de daarop volgende dag al mis. Door een windstoot (windkracht 4) valt de steiger om, waarbij een passerende fietser wordt geraakt die komt te overlijden aan zijn verwondingen. Politieagent Berend is anderhalf uur later ter plekke. Op het bouwbord naast de steiger leest Berend dat de steigerwerkzaamheden worden verricht door Steady BV. Politieagent Berend belt de betreffende firma op. De directeur, geschokt door het voorval, vertelt dat Sander de steiger heeft gebouwd. Desgevraagd geeft directeur ook het adres van Sander. De politieagent snelt naar Kees’ woonadres en belt aan. Kees doet de deur open waarop Berend hem aanhoudt op verdenking van dood door schuld (art. 307 Sr). Daaropvolgend wordt Sander naar het politiebureau gebracht voor verhoor.

Sander wordt uiteindelijk vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr). Een deskundige verklaart ter zitting dat een steiger van een dergelijk formaat niet door een windstoot van windkracht 4 omver geblazen kan worden, mits deze op correcte wijze aan de muur is verankerd. De

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2017

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2017


Vragen

Deel A: Casus Cola

(maximaal 70 punten)

Deel I

Joost woont sinds enkele weken in een studentenhuis in Utrecht, samen met zeven huisgenoten. In de kleine gemeenschappelijke keuken staat een koelkast, waarin iedere huisgenoot zijn of haar eigen drank en etenswaren bewaart. Joost merkt echter al snel dat zijn flessen cola worden leeggedronken als hij niet thuis is. Op de wekelijkse huisvergadering kaart hij dit aan, maar zijn huisgenoten lachen zijn opmerking weg en zeggen dat hij spoken ziet.

Op een avond komt Joost laat thuis en treft hij zijn huisgenoot Sebastiaan bij de geopende koelkast aan met een fles cola aan zijn mond. Joost weet zeker dat dit zijn fles cola is en wordt woest. Hij slaat de fles uit Sebastiaan zijn handen en schreeuwt tegen hem dat hij van het begin af aan al dacht dat het Sebastiaan was. Sebastiaan wordt op zijn beurt kwaad, omdat hij vindt dat Joost overtrokken reageert. Er vliegen wat verwensingen over en weer, waarna Joost de keuken besluit te verlaten en naar de deur loopt. Maar Sebastiaan houdt Joost tegen, gaat in de deuropening staan en slaat Joost hard in zijn gezicht. Joost voelt het bloed uit zijn neus stromen. Joost kan geen kant meer op en Sebastiaan probeert hem nogmaals in zijn gezicht te slaan. Joost ontwijkt de tweede klap in zijn gezicht. Van schrik krijgt Joost een waas voor ogen en in blinde paniek grijpt hij naar het messenblok op het aanrecht naast de deur. Joost steekt Sebastiaan met een groot keukenmes drie keer in zijn hartstreek. Zodra Sebastiaan in elkaar zakt, rent Joost naar buiten.

Evelien, een van de huisgenoten van Sebastiaan en Joost, heeft de ruzie en het gevecht vanuit de gang gadegeslagen. Ze durft niet in te grijpen en gaat pas de keuken binnen als Joost langs haar heen wegrent. Ze treft Sebastiaan hevig bloedend aan op de keukenvloer. Ze belt 112 en geeft een signalement van Joost door. Sebastiaan wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Daar overlijdt hij aan zijn verwondingen. De politie staakt de zoektocht naar Joost, nadat er meerdere uren naar hem gezocht is. Twee dagen later wordt hij in de ochtenduren op een bankje toevallig aangetroffen door twee surveillerende agenten. Zij zien een jongen die precies voldoet aan het signalement dat zij aan het begin van hun dienst doorkregen van de meldkamer. Bij het naderen van de agenten maakt de jongen aanstalten om weg te lopen. Hij wordt aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Aldaar wordt hij direct voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Nadat hij een advocaat heeft geconsulteerd wordt hij in het bijzijn van zijn advocaat verhoord. Hij krijgt te horen dat hij wordt verdacht van het plegen van het delict doodslag, art. 287 Sr.

Vraag 1 (25 punten)

Beoordeel de rechtmatigheid

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2015

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2015


Vragen

Casus I

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

Casus 2

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

Antwoordindicatie

Casus 1

Vraag 1

Jan heeft in ieder geval niet willens en wetens de brand veroorzaakt (opzet met bedoeling). Kan voorwaardelijk opzet worden bewezen? Daarvoor is vereist dat

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2013

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2013


Vragen

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971,

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012


Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2010

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2010


Vragen

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2009

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2009


Vragen

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één

.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1641 1