Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2013


Vragen

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971, 385) van dat van het hof? Gebruik in je antwoord de gebruikte interpretatiemethoden.

Vraag 2

a. Uit welke drie aspecten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek elk aspect.

b. Hoe kan in een concreet geval worden bewezen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld?

Antwoordindicatie

Deel A

Vraag 1a

Om vast te stellen of sprake is van een verdachte, komt het aan op een analyse van de relevante feiten en omstandigheden in het licht van de criteria die besloten liggen in artikel 27 lid 1 Sv. Blijkens die bepaling moet het gaan om een persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Hierin liggen drie eisen besloten: a) het moet gaan om een persoon ten aanzien van wie, b) er een redelijk vermoeden van schuld is, c) aan een strafbaar feit.

a) Simons heeft gezien dat op de grond voor de bijrijderstoel – waar Dmitri Ivanovna wordt aangetroffen – een doos met smartphones staat. Nu het gaat om een doos met smartphones die bij Dmitri Ivanovna wordt aangetroffen, is duidelijk dat Dmitri Ivanovna de persoon is die wordt vermoed een strafbaar feit te hebben gepleegd. b) Het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld houdt in dat ook anderen dan in casu Simons redelijkerwijs uit de feiten en omstandigheden tot de conclusie zouden (kunnen) komen dat de persoon in kwestie zich vermoedelijk heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Het moet dus gaan om een objectief vermoeden. Dat is hier het geval. Op het moment dat Dmitri Ivanovna uitstapt, valt het oog van Simons op een doos smartphones die op de grond voor de bijrijderstoel staat, waar Dmitri Ivanovna zat. Het parkeerterrein staat bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons en dergelijke worden verhandeld. Bovendien blijkt Dmitri Ivanovna – aan de hand van zijn identiteitsbewijs wordt vastgesteld dat hij dat is – enkele jaren geleden al een keer is veroordeeld voor heling. [Deze casus vertoont gelijkenis met die in het arrest ‘Zeedijk’ (HR 6 december 1983, NJ 1984, 442), in de zin dat ook daar de plaats waar de verdachte (met negers) werd aangetroffen mede redengevend was voor het kunnen aanmerken van een persoon als verdachte.

De betreffende politieman wist uit ervaring en door bekendheid ter plekke dat er een grote kans was dat drugs werden verhandeld, als buitenlandse blanken en negers in de omgeving Zeedijk-Damrak met elkaar contact hadden. Deze casus onderscheidt zich daarentegen van die in het arrest ‘Hollende kleurling’ (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978, 601), in de zin dat de enkele omstandigheid dat verbalisanten een kleurling hard zagen kopen, komende uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekend staand café, volgens het hof niet voldoende was voor een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.] c) Alleen gedragingen die door de wetgever uitdrukkelijk zijn aangemerkt als strafbaar feit, zijn strafbaar. In artikel 416 Sr is opzetheling strafbaar gesteld. Uit de feiten en omstandigheden – het aantreffen van de doos met smartphones in een auto op een parkeerterrein dat bekend staat als een plek waar regelmatig gestolen waar wordt verhandeld – kan worden afgeleid dat het hier gaat om een verdenking van opzetheling. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat Dmitri is te beschouwen als verdachte.

Vraag 1b

De cautieplicht is neergelegd in artikel 29 lid 2 Sv en vereist dat een verdachte voorafgaand aan een verhoor wordt medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Hieruit volgen twee vereisten: 1) een verdachte en 2) een verhoorsituatie. Het antwoord op vraag 1a maakt duidelijk dat Dmitri is te beschouwen als verdachte. Als verhoor worden beschouwd ‘alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’.

Politieagent Simons is een opsporingsambtenaar in de zin van artikel 141 sub b 1 Sv. Zoals gezegd, is Dmitri aangemerkt als verdachte. De door politieagent Simons gestelde vraag ziet echter niet op de betrokkenheid van Dmitri bij een geconstateerd strafbaar feit (opzetheling). Dat betekent dat geen sprake is van een verhoorsituatie. Politieagent Simons had dus niet aan Dmitri de cautie moeten geven.

Vraag 2a

De dagvaarding heeft drie functies: 1) het oproepen van de verdachte door het Openbaar Ministerie om op een bepaalde tijd voor een bepaalde rechter te verschijnen, 2) het informeren van de verdachte over enkele processuele rechten, waaronder het recht om getuigen te doen oproepen en het eventuele recht op de toevoeging van een raadsman en 3) de tenlastelegging van het feit waarvoor de verdachte ter verantwoording wordt geroepen (verreweg de meest essentiële functie).

Vraag 2b

Artikel 261 lid 1 Sv bepaalt dat de dagvaarding behelst een opgave van het feit dat wordt ten laste gelegd, met vermelding van het tijdstip waarop en de plaats waar het feit zou zijn begaan. Daarnaast dienen de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld, te worden vermeld. Lid 2 bepaalt dat de dagvaarding voorts de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan, vermeldt. De ratio van een en ander is dat het voor de verdachte duidelijk is waarvan hij wordt verdacht, zodat hij zijn verdediging kan inrichten. De casus vertoont gelijkenis met het arrest ‘Onduidelijke tenlastelegging’ (HR 28 juni 1984, NJ 1984, 41). Hierin werd onder andere ten laste gelegd dat de verdachte – een opkoper van fietsen – ‘in of omstreeks de maand mei 1982, in de gem. Hengelo (O), opzettelijk een fiets welke door (…) misdrijf verkregen was heeft gekocht’.

De Hoge Raad oordeelde de tenlastelegging in strijd met artikel 261 lid 1 Sv, omdat de tenlastelegging geen gegevens bevatte waaruit zou kunnen volgen welke fiets werd bedoeld of van wie en voor welke prijs de verdachte die fiets zou hebben gekocht. Kortom, het was voor de verdachte niet duidelijk om welke fiets het ging. Is het in het onderhavige geval voor de verdachte duidelijk waarvan hij wordt verdacht?

Met andere woorden, maakt de term ‘smartphone’ in samenhang met het tijdstip (omstreeks 11 januari 2013) en de plaats (nabij Schiphol) aan Dmitri duidelijk welk strafbaar feit hem wordt ten laste gelegd? In tegenstelling tot de zaak in het arrest ‘Onduidelijke tenlastelegging’ waar het ging om een opkoper van fietsen, gaat het hier niet om iemand die zich beroepsmatig met telefoons bezighoudt. Daarnaast is in de casus het tijdstip beperkt: ongeveer één dag tegenover ongeveer één maand in het arrest. Datzelfde geldt voor de plaats: nabij Schiphol tegenover de gemeente Hengelo. Resteert dat in de auto van Dmitri een doos met smartphones is aangetroffen. Uit de casus wordt niet duidelijk of Dmitri al meerdere smartphones heeft verkocht. Als dat laatste niet het geval is, is de tenlastelegging voldoende duidelijk en maakt het verweer van de raadsman geen kans van slagen. Zou Dmitri meerdere smartphones hebben verkocht, dan is de kans aanwezig dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is, maar dat is zonder nadere gegevens niet (goed) te beoordelen.

Vraag 3

De rechter die tot een voorwaardelijke veroordeling komt, moet een proeftijd vaststellen die in beginsel ten hoogste drie jaar mag bedragen (artikel 14b lid 2 Sr). Een proeftijd van twee jaar is dus niet te lang. Het betoog van de raadsman snijdt dan ook geen hout. Bij toepassing van een voorwaardelijke (gevangenis)straf kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld (artikel 14c lid 2 Sr). Op grond van sub 6 kan als bijzondere voorwaarde worden gesteld een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden. De bijzondere voorwaarde dat Dmitri niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen, is onder sub 6 te brengen. Het betoog van de raadsman dat deze voorwaarde ontoelaatbaar is, omdat de wet (of jurisprudentie) hierin niet voorziet, maakt dus ook geen kans.

In het arrest ‘Bijzondere voorwaarde’ (HR 26 november 1968, NJ 1970, 123) is bepaald dat bijzondere voorwaarden moeten strekken ter bevordering van goed levensgedrag (ter voorkoming van strafbaar gedrag) of moeten betreffen een gedraging waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid moet worden gehouden geacht (ziet met name op naweeën van het delict). De bijzondere voorwaarde dat Dmitri geen smartphone voorhanden mag hebben, strekt niet ter bevordering van goed levensgedrag (ter voorkoming van strafbaar gedrag). Ook valt niet waarom Dmitri hiertoe uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid moet worden gehouden geacht. Het betoog van de raadsman dat deze voorwaarde ontoelaatbaar is, omdat de (wet of) jurisprudentie hierin niet voorziet, heeft zeker kans van slagen.

Deel B

Vraag 1

In het arrest ‘Kraken I’ (HR 2 februari 1971, NJ 1971, 385) is de vraag naar de betekenis van het bestanddeel ‘in gebruik’ in artikel 138 Sr aan de orde. De Hoge Raad meent dat de wetsgeschiedenis te onduidelijk is om, zoals het hof heeft gedaan, het begrip ‘in gebruik’ uit te leggen als verwijzend naar de rechthebbende van de woning. De Hoge Raad komt tot uitleg van het begrip ‘in gebruik’ door hantering van een (combinatie van een) teleologische en een grammaticale interpretatie: artikel 138 Sr, voor zover betrekking hebbend op woningen, beoogt in het bijzonder het huisrecht te beschermen; daarom kunnen de woorden ‘in gebruik’ slechts worden verstaan als ‘feitelijk als woning in gebruik’ (teleologische interpretatie), hetgeen, zo vervolgt de Hoge Raad, in overeenstemming is met het normale spraakgebruik (grammaticale interpretatie).

Het hof geeft aan het begrip ‘in gebruik’ de betekenis van ‘beschikken over’. Het hof oordeelt dat het normale spraakgebruik hieraan niet in de weg staat (grammaticale interpretatie). Bovendien is dit ook niet in strijd met de wetsgeschiedenis (wetshistorische interpretatiemethode). Het hof geeft namelijk aan dat de commissie van rapporteurs ten aanzien van het oorspronkelijk regeringsontwerp van het huidige artikel 138 Sr heeft betoogd dat de rechtsgrond van het in dit artikel omschreven misdrijf is de bescherming van het recht op de woning tegen mensen die zich daarin zonder recht bevinden, dat de commissie aan de woorden ‘bij een ander in gebruik’ de betekenis heeft gegeven van ‘waarover een ander de beschikking heeft’ en dat de regering de opvatting dat de woning niet behoefde te zijn bewoond, heeft onderschreven. De extensieve grammaticale en wetshistorische interpretatie van het hof wordt door de Hoge Raad afgewezen ten gunste van een teleologische en grammaticale, waarmee tot een restrictieve interpretatie wordt gekomen.

Vraag 2a

Voorwaardelijk opzet is één van de gradaties van opzet en vormt tevens de ondergrens van opzet. De persoon die handelt met voorwaardelijk opzet, aanvaardt bewust de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voorwaardelijk opzet omvat een drietal componenten: de risicocomponent, de kenniscomponent en de wilscomponent. De risicocomponent verwijst naar de grootte van de kans op het intreden van het gevolg; die moet aanmerkelijk zijn. Van die kans moet de verdachte zich bewust zijn geweest, hij moet er wetenschap van hebben gehad; dit is de kenniscomponent. De wilscomponent behelst dat de aanmerkelijke kans dat het gevolg intreedt, is aanvaard oftewel op de koop toe is genomen.

Vraag 2b

Het bewijs van opzet is makkelijk te leveren, als de verdachte bekent willens en wetens te hebben gehandeld, dus, het gevolg van zijn gedraging ook te hebben gewild. Los van de verklaring van de verdachte wordt gekeken naar de aard van de gedraging (objectiveren) en naar wat een normaal mens weet en denkt (normativeren). Of opzet dan kan worden bewezen, hangt af van de benadering die men kiest: wil men aansluiten bij de intentie van de dader of niet. De Hoge Raad in het Spookrijder-arrest: ‘Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard’.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Inleiding Strafrecht - UU - B1 - Oefenmaterialen

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2019

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2019


Open vragen

Vraag 1a

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijdersarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Vraag 1b

Waarom werd opzet in het Spookrijdersarrest aanwezig geacht en in het Porsche-arrest niet?

Vraag 2

Jeroen ten Voorde bespreekt in zijn bijdrage ‘Waakzamer burgers beter beschermd?’ de ‘Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer’. De Aanwijzing beoogt burgers die zichzelf of een ander verdedigen in huis of bedrijf meer bescherming te geven. Ten Voorde werpt de vraag op of deze Aanwijzing nodig is. Leg aan de hand van minimaal twee argumenten uit waarom er kan worden getwijfeld aan het nut van de Aanwijzing in het licht van de doelstelling ervan.

Vraag 3

Wat houden de beginselen van interne en externe openbaarheid in?

Vraag 4a

Leg uit wat een primair-subsidiaire tenlastelegging en een cumulatieve tenlastelegging is.

Vraag 4b

Lees het arrest Moord en Doodslag (HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109).

Waarom behoefde de verdachte in die zaak volgens de Hoge Raad niet te worden vrijgesproken hoewel moord ten laste was gelegd en het delictsbestanddeel ‘met voorbedachte rade’ niet kon worden bewezenverklaard?

Casusvragen

Casus Bart op de Hooigracht
Bart is sinds jaren gecertificeerd steigerbouwer van beroep en werkzaam voor Strak BV. Op de laatste dag voor zijn pensioen moet hij nog een steiger plaatsen die gebruikt zal worden voor schilderwerkzaamheden bij een pand aan de Hooigracht, een drukke straat in Leiden waar dag en nacht veel auto- en fietsverkeer langs raast. Om op tijd bij zijn gezin te kunnen zijn, plaatst hij in alle haast op vrijdagmiddag de vier meter hoge steiger voor de gemetselde muur van het woonhuis. Helaas gaat het de daarop volgende dag al mis. Door een windstoot (windkracht 4) valt de steiger om, waarbij een passerende fietser wordt geraakt die komt te overlijden aan zijn verwondingen.
Politieagent Thomas is anderhalf uur later ter plekke. Op het bouwbord naast de steiger leest Thomas dat de steigerwerkzaamheden worden verricht door Strak BV. Politieagent Thomas belt de betreffende firma op. De directeur, geschokt door het voorval, vertelt dat Bart de steiger heeft gebouwd. Desgevraagd geeft directeur ook het adres van Bart. De politieagent snelt naar Bart’s woonadres en belt aan. Bart doet de deur open waarop Thomas hem aanhoudt op verdenking van dood door schuld (art. 307 Sr). Daaropvolgend wordt Bart naar het politiebureau gebracht voor verhoor. Bart wordt uiteindelijk vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr). Een deskundige verklaart ter zitting dat een steiger van een dergelijk formaat niet door een windstoot van windkracht 4 omver geblazen kan

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2018

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2018


Open vragen

Vraag 1 

Wat houden de beginselen van interne en externe openbaarheid in? (10 punten)

Vraag 2a

Leg uit wat (i) een primair-subsidiaire tenlastelegging en (ii) een cumulatieve tenlastelegging is. (10 punten)

Vraag 2b

Lees het arrest Moord en Doodslag (HR 19 oktober 1999, NJ 2000, 109).

Waarom behoefde de verdachte in die zaak volgens de Hose Raad niet te worden vrijgesproken hoewel moord ten laste was gelegd en het delictsbestanddeel ‘met voorbedachte rade’ niet kon worden bewezenverklaard? (5 punten)

Vraag 3a

Het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199) en het Spookrijdersarrest (HR 5 december 2006, NJ 2006, 663) betreffen beide de grens tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld.

Wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld? (10 punten)

Vraag 3b

Waarom werd opzet in het Spookrijdersarrest aanwezig geacht en in het Porsche-arrest niet? (10 punten)

Vraag 4

Arnold Groot bespreekt in zijn bijdrage ‘Waakzamer burgers beter beschermd?’ de ‘Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer’. De Aanwijzing beoogt burgers die zichzelf of een ander verdedigen in huis of bedrijf meer bescherming te geven. Groot werpt de vraag op of deze Aanwijzing nodig is. Leg aan de hand van minimaal twee argumenten uit waarom er kan worden getwijfeld aan het nut van de Aanwijzing in het licht van de doelstelling ervan. (10 punten)

Casusvragen

Casus Sander op de Breestraat
Sander is sinds jaren gecertificeerd steigerbouwer van beroep en werkzaam voor Steady BV. Op de laatste dag voor zijn pensioen moet hij nog een steiger plaatsen die gebruikt zal worden voor schilderwerkzaamheden bij een pand aan de Breestraat, een drukke straat in Leiden waar dag en nacht veel auto- en fietsverkeer langs raast. Om op tijd bij zijn gezin te kunnen zijn, plaatst hij in alle haast op vrijdagmiddag de vier meter hoge steiger voor de gemetselde muur van het woonhuis.

Helaas gaat het de daarop volgende dag al mis. Door een windstoot (windkracht 4) valt de steiger om, waarbij een passerende fietser wordt geraakt die komt te overlijden aan zijn verwondingen. Politieagent Berend is anderhalf uur later ter plekke. Op het bouwbord naast de steiger leest Berend dat de steigerwerkzaamheden worden verricht door Steady BV. Politieagent Berend belt de betreffende firma op. De directeur, geschokt door het voorval, vertelt dat Sander de steiger heeft gebouwd. Desgevraagd geeft directeur ook het adres van Sander. De politieagent snelt naar Kees’ woonadres en belt aan. Kees doet de deur open waarop Berend hem aanhoudt op verdenking van dood door schuld (art. 307 Sr). Daaropvolgend wordt Sander naar het politiebureau gebracht voor verhoor.

Sander wordt uiteindelijk vervolgd voor dood door schuld (art. 307 Sr). Een deskundige verklaart ter zitting dat een steiger van een dergelijk formaat niet door een windstoot van windkracht 4 omver geblazen kan worden, mits deze op correcte wijze aan de muur is verankerd. De

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2017

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2017


Vragen

Deel A: Casus Cola

(maximaal 70 punten)

Deel I

Joost woont sinds enkele weken in een studentenhuis in Utrecht, samen met zeven huisgenoten. In de kleine gemeenschappelijke keuken staat een koelkast, waarin iedere huisgenoot zijn of haar eigen drank en etenswaren bewaart. Joost merkt echter al snel dat zijn flessen cola worden leeggedronken als hij niet thuis is. Op de wekelijkse huisvergadering kaart hij dit aan, maar zijn huisgenoten lachen zijn opmerking weg en zeggen dat hij spoken ziet.

Op een avond komt Joost laat thuis en treft hij zijn huisgenoot Sebastiaan bij de geopende koelkast aan met een fles cola aan zijn mond. Joost weet zeker dat dit zijn fles cola is en wordt woest. Hij slaat de fles uit Sebastiaan zijn handen en schreeuwt tegen hem dat hij van het begin af aan al dacht dat het Sebastiaan was. Sebastiaan wordt op zijn beurt kwaad, omdat hij vindt dat Joost overtrokken reageert. Er vliegen wat verwensingen over en weer, waarna Joost de keuken besluit te verlaten en naar de deur loopt. Maar Sebastiaan houdt Joost tegen, gaat in de deuropening staan en slaat Joost hard in zijn gezicht. Joost voelt het bloed uit zijn neus stromen. Joost kan geen kant meer op en Sebastiaan probeert hem nogmaals in zijn gezicht te slaan. Joost ontwijkt de tweede klap in zijn gezicht. Van schrik krijgt Joost een waas voor ogen en in blinde paniek grijpt hij naar het messenblok op het aanrecht naast de deur. Joost steekt Sebastiaan met een groot keukenmes drie keer in zijn hartstreek. Zodra Sebastiaan in elkaar zakt, rent Joost naar buiten.

Evelien, een van de huisgenoten van Sebastiaan en Joost, heeft de ruzie en het gevecht vanuit de gang gadegeslagen. Ze durft niet in te grijpen en gaat pas de keuken binnen als Joost langs haar heen wegrent. Ze treft Sebastiaan hevig bloedend aan op de keukenvloer. Ze belt 112 en geeft een signalement van Joost door. Sebastiaan wordt met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Daar overlijdt hij aan zijn verwondingen. De politie staakt de zoektocht naar Joost, nadat er meerdere uren naar hem gezocht is. Twee dagen later wordt hij in de ochtenduren op een bankje toevallig aangetroffen door twee surveillerende agenten. Zij zien een jongen die precies voldoet aan het signalement dat zij aan het begin van hun dienst doorkregen van de meldkamer. Bij het naderen van de agenten maakt de jongen aanstalten om weg te lopen. Hij wordt aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Aldaar wordt hij direct voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Nadat hij een advocaat heeft geconsulteerd wordt hij in het bijzijn van zijn advocaat verhoord. Hij krijgt te horen dat hij wordt verdacht van het plegen van het delict doodslag, art. 287 Sr.

Vraag 1 (25 punten)

Beoordeel de rechtmatigheid

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2015

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2015


Vragen

Casus I

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

Casus 2

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

Antwoordindicatie

Casus 1

Vraag 1

Jan heeft in ieder geval niet willens en wetens de brand veroorzaakt (opzet met bedoeling). Kan voorwaardelijk opzet worden bewezen? Daarvoor is vereist dat

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2013

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2013


Vragen

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971,

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012


Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2010

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2010


Vragen

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten

.....read more
Access: 
Public
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2009

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2009


Vragen

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1384
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering