Perspectieven op Recht - UU - Extra oefenvragen


Deze vragen zijn gebaseerd op de werkgroepopdrachten van 2016/2017. De voorgeschreven literatuur is in 2017/2018 aanzienlijk herzien. Houdt hier rekening mee bij het maken van de vragen!

Vragen

Vraag 1

Beschrijf in het kort de kern van de verschillende opvattingen van aan mensen toekomende waardigheid (zoals besproken door Donnelly) en geef aan wat deze opvattingen met elkaar gemeen hebben en waarin ze verschillen.

Vraag 2

Donnelly bespreekt het concept dat menselijke waardigheid een brug slaat tussen mensenrechten en ‘comprehensive doctrines’. Wat bedoelt hij hiermee?

Vraag 3

Beantwoordt Donnelly de vraag waarom we het beginsel van gelijke menselijke waardigheid zouden moeten aanvaarden?

Vraag 4

Pojman benoemt wat er nodig zou moeten zijn om een antwoord te kunnen geven op de vraag waarom mensen van gelijke waarde zijn. Wat is dit volgens Pojam?

Vraag 5

Waarom vindt Pojman dat het verwijzen naar waardevolle eigenschappen van mensen ons niet kan helpen bij het funderen van de norm van gelijke menselijke waardigheid?

Vraag 6

Leg uit wat we moeten verstaan onder ‘de oorspronkelijke positie’.

Vraag 7

De motivatie om mensen achter een sluier van onwetendheid te plaatsen is dat zo oneerlijke invloeden op de besluitvorming worden uitgeschakeld. Geef een aantal voorbeelden van kenmerken die je achter de sluier zou willen plaatsen.

Vraag 8

Wat is het verschil tussen ‘equal treatment’ en ‘treatment as an equal’ volgens Dworkin?

Vraag 9

Waarom moeten we argwanend omgaan met ‘ideal arguments of policy’?

Vraag 10

Jonkers betoogt dat de Nederlandse wetgeving op de wetgeving van Canada was geïnspireerd, maar dat de sociaaleconomische omstandigheden en institutionele context van de twee landen sterk verschilden. Wat waren de belangrijkste verschillen?

Vraag 11

Wat was het doel van de Wet bevordering evenredige arbeidskansen allochtonen en hoe dacht de wetgever dat doel bereiken?

Vraag 12

Het kabinet had als concrete doelstelling om de werkloosheid onder allochtonen te verminderen, dit leek aan het begin van de eeuwwisseling gehaald te kunnen worden. Betekent dit dat de wet effectief was?

Vraag 13

Meen je dat de aandacht die media aan deze wet heeft geschonken, de werking van de wet heeft beïnvloed?

Vraag 14

Benoem drie terreinen waarop met het recht sociale gelijkheid wordt nagestreefd.

Vraag 15

Welke factoren beperken de speciale en algemene werking van gelijkebehandelingswetgeving? Gebruik in je antwoord de relevante begrippen uit het een-na-laatste leerdoel.

Vraag 16

Stel, A loopt met flinke pas door Utrecht cs om nog net de trein te kunnen halen. A wordt aangesproken door B, die een andere culturele achtergrond heeft dan A. Leg uit hoe de intentie van A om B al dan niet te helpen volgens de ‘theorie van beredeneerd gedrag’ kan worden bepaald:

a. als B vraagt welke kant van het station de centrumzijde is

b. als B vraagt hoe hij zijn ov-chipkaart op moet laden.

Vraag 17

Geef een voorbeeld van grove en van subtiele discriminatie.

Vraag 18

a. Lees in het scp-rapport Ervaren discriminatie in Nederland de eerste alinea op p. 10 en de toelichting bij figuur 14 op p. 40-41. Komt daarin grove of subtiele discriminatie naar voren?

b. Wat is de (evolutionaire) functie van stereotypen?

c. Welk gevaar schuilt er in het gebruik van stereotypen voor een individu en voor de samenleving?

Vraag 19

Op welke manier kan het recht bijdragen aan het verminderen van discriminatie?

Vraag 20

a. Welke strategie passen Amerikaanse tabaksfabrikanten toe in procedures die rokers tegen hen hebben aangespannen? Komt deze strategie overeen met de Nederlandse zaak-Römer/bat?

b. Is de procedure in de zaak-Römer/bat accusatoir of inquisitoir van aard? (Zie eventueel de tekst ‘Een eerlijk proces’ van het vak Grondslagen van recht.) Welke gevolgen heeft dat voor de houding van de rechter ter zitting? Kan deze institutionele houding gevolgen hebben voor de feitelijke machtsverschillen tussen partijen?

Vraag 21

In de rechtssociologie wordt een procespartij die zelden in een gerechtelijke procedure verzeild raakt een one shotter genoemd. Een partij die juist veel ervaring heeft met procederen, vaak een bedrijf of overheidsinstantie, heet een repeat player.

a. Leg uit wat in een rechtszaak de winkansen zijn van een one shotter en een repeat player.

b. Leg uit waardoor de gevolgen van het verliezen van een rechtszaak voor een one shotter anders zijn dan voor een repeat player. Verwijs ter illustratie naar de zaak-Römer/bat.

Vraag 22

Andrew Altman schreef het artikel ‘Discrimination’ voor de Stanford Encyclopedia of Philosophy.

a. Het artikel begint met de vraag “What is discrimination?” Hoe is het type vraag dat Altman in zijn artikel stelt onder te brengen op het ‘landkaartje van de typen vragen’? Geef een korte toelichting.

b. Waarom is discriminatie volgens Altman geen neutraal, maar een moreel begrip?

c. Altman bespreekt verschillende redenen waarom directe discriminatie verkeerd is. Bespreek twee van die redenen die van toepassing kunnen zijn op directe discriminatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren bij het vinden van een stageplek.

Vraag 23

In het vonnis Aangereden meisje beoordeelt de rechtbank van Den Haag de omvang van de schade die Reaal Verzekeringen dient te vergoeden aan het aangereden meisje.

a. Leg uit van welk stereotype er sprake is in het vonnis van de rechtbank.

b. Meertens meent dat als men (de neiging tot) discriminatie wil verminderen, men zich niet altijd moet focussen op de bestrijding van stereotypen. Hij verwacht meer effect van het beïnvloeden van het gedrag. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.

c. Bespreek de verhouding tussen de twee procespartijen in de zaak Aangereden meisje. Maak daarbij gebruik van de tekst van Giesen (literatuur week 5) die aangeeft dat sommige partijen ‘more equal than others’ zijn.

d. De rechtbank maakte gebruik van statistisch onderzoek. Bespreek of dit soort onderzoek

  1. kwalitatief of kwantitatief van aard is, 
  2. past in de of positivistische of interpretatieve traditie in de sociale en gedragswetenschappen.

Vraag 24

In het eerste hoorcollege van dit vak, is het aan UNESCO gerelateerde Committee on the theoretical basis of human rights besproken. Dit comité (specifiek Jacques Maritain) stelde in een enquête aan diverse respondenten de navolgende vraag:
How is an agreement conceivable among men who come from the four corners of the earth and who belong not only to different cultures and civilizations, but to different spiritual families and antagonistic schools of thought?”

a. Hoe zou Donnelly deze vraag beantwoorden, gelet op zijn tekst “Human rights and Human  Dignity” (literatuur week 2).

b. Laat aan de hand van twee elementen van de Romeinse notie van waardigheid zien dat deze notie niet goed kan dienen als fundering van mensenrechten.

Vraag 25

In de tekst 'Draagt wetgeving bij aan gelijkheid' en in het hoorcollege van week 4 zijn de algemene sociale werking (of algemene effecten) en de specifieke sociale werking (of speciale of specifieke effecten) van de gelijkebehandelingswetgeving besproken.

a. Leg uit wat bedoeld wordt met algemene en specifieke sociale werking van recht.

b. Staat in Jonkers’ tekst over de werking van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen (Wet BEAA) de algemene of de specifieke werking van die wet centraal? Licht toe.

c. Welke van deze problemen deden zich ook voor bij de uitvoering van de Wet BEAA? Licht toe.

Vraag 26

In het artikel ‘Wat de rechtsvergelijking vermag’  wordt betogen dat om vragen naar de verschijningsvorm van het recht (in verschillende rechtsstelsels) te beantwoorden (a) een interdisciplinair perspectief noodzakelijk is, terwijl (b) bij die interdisciplinariteit het juridische perspectief wel dominant behoort te blijven.

Beargumenteer of de tekst ‘A Tale of Two Boys’ (over de vergelijking van de Maimonides- en JFS-zaken), al dan niet voldoet aan beide voorwaarden.

Vraag 27

Artikel 1 van de Grondwet bepaalt:

‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’

a. Volgens Hirsch Ballin (literatuur week 1) is de tweede volzin van artikel 1 een begin van een precisering van wat ook al in de eerste zin staat. Daarom moet volgens hem in de tweede zin van 'discriminatie' worden gesproken en niet van 'onderscheid maken'. Waarom is dat volgens hem zo?

b. Laat aan de hand van het volgende voorbeeld  zien wat Hirsch Ballin bedoelt met de ‘intolerantieparadox’.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Bij de Romeinen komt de waardigheid toe aan de notabelen die deugdzaam handelen. Men kan waardigheid krijgen door zichzelf omhoog te werken maar meestal heeft men het door zijn afkomst. Bij de christen is iedereen waardig omdat god de mens geschapen heeft naar zijn evenbeeld. Dit kan door genade gerealiseerd worden. Kant was van mening dat waardigheid een absolute innerlijke waarde is die iedereen heeft omdat mensen morele wezens zijn met ratio.

Vraag 2

In zijn tekst heeft Donnelly het over alomvattende doctrine, hiermee bedoelt hij de overlap van alle wereldbeelden en opvattingen. Gelijke menselijke waardigheid kunnen we realiseren door mensenrechten. Die mensenrechten ontstaan uit de consensus van alle geloofssystemen. Iedereen is het erover eens wat het doel moet zijn en zo is iedereen het ook over de basisregels eens.

Vraag 3

Nee, Donnelly geeft er geen antwoord op. Hij stelt alleen vast dat als iedereen het erover eens is het wel heel erg speciaal moet zijn.

Vraag 4

Volgens Pojman is er een metafysische verklaring nodig. Je moet een bovennatuurlijke verklaring vinden. Je kan gelijke waardigheid realiseren door het geloof in een metafysische waarheid te zien.

Vraag 5

Omdat volgens Pojman alle mensen evenveel worden bemind en dat daarom iedereen gelijkwaardig is.

Vraag 6

Met de oorspronkelijke positie wordt een natuurtoestand bedoeld, dat is een fictie waar je helemaal niets weet van jezelf en van anderen.

Vraag 7

Sportprestaties, iemands intellectuele capaciteiten etc.

Vraag 8

Equal treatment is dat iedereen dezelfde verdeling van goederen en kansen krijgt. Treatment as an equal is dat er rekening gehouden moet worden met de positie van individuen.

Vraag 9

Omdat zij niet de wijsheid hebben die nodig is voor een behandeling die zorgt voor gelijkheid voor iedereen. Daarnaast zou persoonlijke voorkeur ook een gevaar kunnen zijn.

Vraag 10

In Canada zijn individuele rechten hoger aangeschreven dan in Nederland. Ook ben je voor je inkomen in Canada afhankelijk van werk terwijl je in Nederland hulp kan krijgen van de overheid als je geen werk hebt.

Vraag 11

Het doel van de wet was het streven naar evenredige deelname van allochtonen aan het arbeidsproces. Werkgevers zouden cijfers over instroom, uitstroom en doorstroom van allochtonen in hun bedrijf moeten publiceren in een openbaar jaarverslag en dat deponeren en ter inzage leggen bij de plaatselijke kamer van Koophandel en Fabrieken. Uit deze gegevens en uit een door het RBA verstrekt streefgetal kon de werkgever afleiden hoeveel allochtonen hij nog in zijn organisatie zou moeten laten instromen. En daarover zouden ze dan werkplannen moeten maken die de RBA op zou kunnen vragen. Doordat het openbaar gemaakt werd kunnen individuen en minderhedenorganisaties het inzien en de organisaties eventueel publiekelijk aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

Vraag 12

Je kan niet met deze gegevens concluderen dat de wet effectief was, het zou namelijk ook door andere factoren kunnen komen. Een mogelijke oorzaak is niet perse de oorzaak.

Vraag 13

Er was veel over de wet gesproken en vooral geklaagd. Dat geklaag kreeg een soort sneeuwbal effect om verder te klagen en zo werd de belangstelling voor de wet veel groter en is ook uiteindelijk de werking van de wet beïnvloed.

Vraag 14

Belastingswetten, gelijke behandelingswetgeving en leerplicht. Als je stelt dat een wet gelijkheid nastreeft moet je uitleggen wat je daarmee bedoelt want in het ene geval kan het heel wat anders nastreven dan in het andere geval.

Vraag 15

De problemen van de speciale werking van gelijkebehandelingswetgeving is dat er een transformatie moet plaatsvinden, er moeten als eerste ten minste drie stappen worden gezet om te procederen namelijk naming, blaming en claiming. Naming is dat het slachtoffer zich realiseert dat er sprake is van ongelijke behandeling en het handelen als zodanig benoemen. Blaming is dat het slachtoffer de dader moet aanspreken op de ongelijke behandeling of de verantwoordelijke verantwoordelijk stellen. Claiming is het starten van een procedure. Deze stappen kunnen erg moeilijk zijn voor het slachtoffer en dat kan de speciale werking beperken. Een ander probleem is dat wanneer het slachtoffer gelijk wordt gesteld dat nog niet gelijk betekent dat zijn of haar situatie ook daadwerkelijk verbetert. Een laatste probleem is dat het slachtoffer in een lastige bewijspositie zit. De algemene werking van gelijkebehandelingswetgeving wordt beperkt door het gebrek aan kennis en informatie over de wet en de eisen die daaruit voortvloeien voor de organisatie, het herkennen van ongelijke behandeling is erg lastig. Organisaties veronderstellen dat zij al aan de eisen voldoen en het is moeilijk om bestaande routines en werkwijzen te wijzigen.

Vraag 16

a. De intentie is afhankelijk van twee fundamenteel verschillende determinanten, een persoonlijke en sociale. De persoonlijke is de afweging van voor en nadelen die iemand aan het gedrag verbonden ziet. De andere is de sociale norm deze bestaat uit de subjectieve indruk die iemand heeft over wat relevante anderen vinden dat hij/zij zou moeten doen. En de neiging van de persoon om zich daar wat van aan te trekken.

Het wijzen aan welke kant van het station de centrumzijde is, is een kleine moeite. Dat is de persoonlijke determinant. En wat de sociale norm is hangt af van het geval. Waarschijnlijk zullen zijn vrienden en relevante andere vinden dat men zoiets behoort te doen de sociale determinant.

b. De moeite daarbij is iets groter, je moet waarschijnlijk stap voor stap meekijken en dat zal een paar minuutjes kunnen duren. De persoonlijke determinant is dus iets minder snel geneigd om hem te helpen. Bij de sociale determinant hangt het er vanaf uit wat voor milieu je komt.

Vraag 17

Grove discriminatie is bijvoorbeeld wanneer je niet wilt dat jouw zoon die christen is met een meisje trouwt dat ongelovig is. Subtiele discriminatie is dat de moeder bijvoorbeeld zegt: je kan beter niet met een meisje uit die groep trouwen omdat jullie culturen zo ver uit elkaar liggen dat gaat niet werke

Vraag 18

a. Grove discriminatie. Het gaat er puur om dat bepaalde groepen als groter risico worden gezien of dat er negatieve gedachtes over die groepen zijn.

b. Het is een manier om de enorme hoeveelheid informatie uit de sociale omgeving te reduceren tot verwerkbare proporties.

c. Dat ze te grof zijn en daardoor kan het tot vooroordelen en discriminatie leiden. Omdat er allerlei cognitieve processen in kaart gebracht worden is het voor mensen uiterst moeilijk om hun stereotypen te veranderen. Je hebt de tijd en denkkracht niet om elk individueel op zijn eigenschappen etc. te beoordelen daarom is het gemakkelijk om te categoriseren.

Vraag 19

Door het bijvoorbeeld verplicht te stellen voor werkgevers om mensen uit verschillende culturen aan te nemen.

Vraag 20

a. De never give in strategie. In de Nederlandse zaak waren er veel deskundigenrapporten gebruikt waar geld nog moeite bespaard op werden.

b. Het is accusatoir van aard. Dat heeft als gevolg dat de rechter een afwachtende houding heeft en zich laat leiden door wat de procespartijen aandragen. Dit kan inderdaad gevolgen hebben vooral als de een veel meer financiële middelen bezit dan de ander.

Vraag 21

a. De winkansen van de repeat player zijn veel groter. Ze hebben meer ervaring met procederen en veel meer financiële middelen.

b. De gevolgen zijn voor de repeat player meestal groter dan voor de oneshotter. Als bat had verloren betekent dat hij waarschijnlijk veel meer procedures aan zijn broek kreeg van rokers of ex rokers die dan denken dat ze hun gelijk kunnen halen. Voor de one shotter is het een eenmalige winst. Voor de one shotter staat er wel veel op het spel om de kosten voor hem heel hoog zullen zijn. Voor de repeat player zullen de kosten een lachertje zijn.

Vraag 22

a. Het is een conceptuele vraag. Er wordt nagegaan wat de betekenis is van het concept discriminatie. In het landkaartje van vragen heb je allemaal vragen en die zijn vaak verbonden aan andere soorten vragen. Hier gaat het om een rechtstheoretische en een rechtsfilosofische vraag.

b. Het is niet zomaar een concept dat neutraal is maar het is een gemoraliseerd concept. Het heeft te maken met iets wat we moreel vinden. Het is niet zomaar de benadeling van een sociale groep. Het wordt past discriminatie als het gaat om ongerechtvaardigde discriminatie. Hij benadrukt hetzelfde als Hirsh Ballin. Er moet iets bij dat het benadrukt dat het moreel verwerpelijk is.

c.

  • Sommige mensen vinden directe discriminatie verkeerd omdat het gaat om kenmerken die je niet kan veranderen. Marokkaans Nederlandse jongens worden afgewezen omdat ze een Marokkaans uiterlijk hebben en dat kunnen ze niet veranderen.
  • Het is verkeerd omdat het op een negatief vooroordeel gebaseerd is, wat er voor zorgt dat je een bepaalde groep mensen behandelt alsof zij minder respect verdienen. Het is denigrerend voor Marokkaans- Nederlandse jongeren omdat je ze behandelt alsof ze inferieur zijn.

Vraag 23

a. Stereotypen is het toeschrijven van kenmerken aan een bepaalde sociale groep. Het gaat hier om stereotypen ten aanzien van vrouwen. En dan specifiek wat ze doen na de geboorte van hun eerste kind. Ook verwijst de rechtbank naar haar culturele achtergrond.

b. Als je stereotypen bestrijdt betekent dat niet perse dat je daarmee discriminerend gedrag vermijdt. Meertens vindt dat er een vrij zwak verband is tussen een vooroordeel en gedrag. Je zou je juist moeten focussen op de intentie van verdrag. Dat is de theorie van geredeneerd gedrag. Gedrag is afhankelijk van persoonlijke afwegingen van voor en nadelen van het gedrag, dat is de persoonlijke determinant. Er is ook een sociale determinant, dan kijk je naar wat relevante anderen zouden vinden wat jij zou moeten doen. Als je discriminatie zou willen verminderen zou je  ofwel de persoonlijke determinant moeten beïnvloeden of de sociale determinant door de sociale norm sterker te maken.

c. Het gaat om een zaak waarin REAAL verzekeringen een rol speelt, de andere partij zijn de ouders van het aangereden meisje. Het lijkt erg op wat er gebeurde in het artikel van Giesen. Het gaat om een particulier persoon tegenover een organisatie. De tabaksindustrie is wel veel groter dan de verzekeringsmaatschappij. Maar je zou alsnog kunnen zeggen dat de ouders van het aangereden meisje als one shotter aangemerkt kunnen worden en de verzekeringsmaatschappij als repeat player. De one shotter zit vaak in een mindere positie. Procesrechtelijk zijn ze gelijk maar de maatschappelijke kenmerken maakt ze toch niet helemaal gelijk. De One shotter wil resultaat, in dit geval schadevergoeding. Repeat players willen voornamelijk een uitspraak krijgen die ook van belang is voor de toekomst. Zij procederen dus wegens een precedent. De One shotter heeft weinig ervaring terwijl de repeat player veel meer ervaring heeft ook heeft de repeat player vaak veel meer vermogen.

d. Een vraag over de methode van empirisch onderzoek heeft betrekking op de tekst van Rossum en Baars. Bij de positivistische traditie gaat om het leggen van verbanden. Omdat het betrekking heeft op cijfers zal van kwantitatieve aard zijn. De statistiek past heel goed in het doel van generaliseerde uitspraken en is cijfermatisch van aard waardoor het dus goed in de positivistische traditie past.

Vraag 24

a. Het gaat hier om de fundering van mensenrechten. Hoe kunnen we overeenstemming bereiken terwijl mensen zo verschillend zijn in opvattingen. Waar komt het idee van menselijke waardigheid vandaan? Dat behandelt Donnelly. Hij komt tot de conclusie dat we met het idee van Kant de fundering voor mensenrechten hebben. Mensenrechten hebben we om de menselijke waardigheid te beschermen. Iedereen heeft een zekere notie van menselijke waardigheid ongeacht zijn of haar levensopvattingen. Heel veel levensovertuigingen zeggen iets verschillende dingen over mensenrechten maar ze hebben allemaal wel iets gemeenschappelijk, een soort van overlappende consensus. Menselijke waardigheid is een soort van brug tussen mensenrechten en alomvattende opvattingen over wat belangrijk is voor de mens of de samenleving.

b. De Romeinse notie van waardigheid brengt een soort van hiërarchisch onderscheid met zich mee. Sommige mensen hebben een hogere rang hebben dan anderen. Dat is in strijd met de notie van gelijkheid waarvan wij uitgaan. In de romeinse notie zijn mensenrechten weggelegd voor enkelen, je moet mensenrechten verdienen op basis van persoonlijke prestaties, of die van je voorouders. In de moderne notie van mensenrechten is het inherent van iedereen. Je wordt geboren met mensenrechten. De Romeinse notie kan niet dienen als de fundering van mensenrechten omdat ze niet universeel en niet inherent zijn.  

Vraag 25

a. Algemene sociale werking is de toepassing van het recht in een niet conflictueuze situatie. Het gaat om de werking van het recht in de alledaagse praktijk. Het is de preventieve werking van het recht binnen een bepaald sociaal recht.

Specifieke sociale werking is het inroepen van het recht in een individueel geval, in een individuele conflictsituatie.

b. Het gaat om algemene werking. In de tekst van Jonkers wordt behandeld hoeveel werkgevers de verplichtingen van die wet hebben uitgevoerd, wat de norm adressanten gedaan hebben en hoe die wet tot stand is gekomen.  

Het artikel noemt enkele problemen van de sociale werking van gelijkebehandelingswetgeving, namelijk: gebrekkige kennis over de regels en wat zij betekenen voor de organisatie, het niet herkennen van discriminatie als zodanig, het niet willen wijzigen van routines en werkwijzen, en bezwaren tegen de kosten van  naleving.

c. De tekst van Jonker hoef je niet in detail te kennen maar wel een beeld hebben van wat er met die wet gebeurde. Er was sprake van gebrekkige kennis, ze hadden geen idee hoeveel allochtonen ze nou daadwerkelijk zouden moeten aannemen. Ook vonden de werkgevers dat ze niet discrimineerde, de allochtonen hadden gewoon niet voldoende kwalificaties. Het herkennen was dus ook problematisch. Ook Het niet willen wijzigen van routines en werkwijzen was problematisch, zo gebeurde het registreren maar half.

Vraag 26

A Tale of Two Boys’ vergelijkt 2 rechtszaken, de auteur van het artikel kijkt daarbij naar de verschijningsvormen van het recht in verschillende landen. Omdat hij naar rechtszaken kijkt heeft hij al een dominant juridisch perspectief. Hij ziet dat het om dezelfde feiten gaat maar dat de zaken verschillende uitkomsten hebben. Hij vergelijkt de zaken op een dominant juridische manier, waarbij hij kijkt naar de rechtsvragen. De vraag kwam er in beide zaken op neer of het toelatingsbeleid van de school rechtmatig was. De juridisch perspectieven werden anders ingekleed. In Nederland ging het vooral om een afweging van grondrechten. In de Engelse zaak stond een rechtsbron centraal. Hoe kijkt oog naar de rechtsgang. In de beschrijving en de vergelijking is het juridisch perspectief dominant. Hij gaat vervolgens voor de verschillen verklaringen zoeken. Eerst ging hij de verklaring vanuit een juridisch oogpunt zoeken, dit kon echter geen goede verklaring volgens hem zijn. Als tweede zoekt hij de verklaring meer binnen de verhouding tussen politiek en religie in beide landen. Zijn derde verklaring is dat er meer dan 20 jaar tussen de zaken zit, dit splitst hij uit is twee ontwikkelingen namelijk het secularisme en zijn indruk dat gelijkheid als waarde boven vrijheid komt te staan. Hij zoekt zijn verklaringen dus meer in een politiek filosofische sfeer. Het juridische perspectief komt ook hier weer terug omdat hij zijn beweringen onderbouwd met voorbeelden vanuit het recht.

Vraag 27     

a. De Eerste zin betekent dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden in een relevante zin. Als je onderscheid maakt moet dat dus op een gerechtvaardigde relevante manier gebeuren. In de tweede zin wordt een vermoeden geschept dat de gronden die daarin genoemd zijn waarschijnlijk niet horen tot gerechtvaardigde redenen om onderscheid te maken. Daarom moet er gesproken worden over discriminatie. Gerechtvaardigd onderscheid is namelijk wel toegestaan, denk hierbij aan zwangerschapsverlof voor vrouwen. In discriminatie komt echt dat ongerechtvaardigd onderscheid terug, dus dat het negatief is.

b. De Commissie gelijke behandeling (nu: College voor de rechten van de mens) heeft in het verleden geoordeeld dat het niet in strijd met de Awgb is, wanneer een school een sollicitant afwijst die vanwege godsdienstige redenen vrouwen geen hand geeft. Een werkgever moet immers zorgen voor een discriminatievrije werkomgeving.

Met de intolerantieparadox bedoelen ze dat mensen verplichtingen hebben tot neutraal tolerant gedrag om tegen te gaan dat er onderscheid wordt gemaakt op grond van identiteitscriteria. Maar dat kan met zich meebrengen dat sommige identiteitscriteria niet worden getolereerd. Bepaald onderscheid mag niet gemaakt worden dus daarom categoriseer je die mensen die dat onderscheid maken. Er is een neutrale verplichting nodig voor de werkgever dat hij moet er voor zorgen dat de werkgevers neutraal met elkaar omgaan. Dat betekent dat iemand die die neutraliteit niet kan opbrengen moet worden uitgesloten.

Verbod op onderscheid is dus nodig voor tolerantie maar daarmee ondermijn je bepaalde groepen om hun identiteit te uiten. Hierbij kun je denken aan gelovige trouwambtenaren die weigeren om mensen van het zelfde geslacht te trouwen.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

TentamenTests bij het vak Perspectieven op Recht - UU

Perspectieven op Recht - UU - Oefententamen 2017/2018

Perspectieven op Recht - UU - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Vraag 1

De rechtbank Amsterdam moest zich buigen over een huurovereenkomst tussen Schiphol en KFC. KFC is voornemens om naast kip ook pizza's te verkopen in de vestiging in de vertrekhal van de airport. Schiphol stelt dat dit voornemen in strijd is met de huurovereenkomst. De betreffende bepaling uit de huurovereenkomst luidt:

‘Winkelruimte ten behoeve van de exploitatie van een vestiging van de formule “Kentucky Fried Chicken”. In de winkelruimte mogen producten worden verkocht die horen bij de formule “Kentucky Fried Chicken”, met dien verstande dat het accent van de verkochte producten dient te liggen bij de verkoop van gefrituurde kip en aanverwante artikelen.’

De rechter beschikt over hoofdstuk zeven, paragraaf één, van The Concept of Law, getiteld: ‘De open textuur van recht’. Hoe zou de rechter met behulp van inzichten uit deze paragraaf het voornemen van de KFC beoordelen om pizza  te verkopen? Maak in uw antwoord gebruik van de terminologie die Hart in het genoemde hoofdstuk hanteert. (5pnt)

Vraag 2

De visie op de bepaaldheid van het recht van Paul Scholten, die hij uiteenzette in Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel is alom bekend. In een discussie op televisie wordt de volgende uitspraak geciteerd die aan het begin van § 2 te lezen is:

‘Van de rustige verzekerdheid van velen in de 19de eeuw, dat rechtsvinding is wetstoepassing, is niet zo heel veel overgebleven.’

Welke twee bezwaren voert Scholten aan in § 2 tegen de in het citaat genoemde opvatting ‘rechtsvinding is wetstoepassing’? (5pnt)

Vraag 3

Ton Derksen in De ware Toedracht bespreekt ook verschillende voorbeelden uit de hedendaagse strafrechtspraktijk die laten zien dat de waarneming erg nauw ligt met theorie.

(I) Bespreek een theorie die in de hedendaagse politie- en strafrechtspraktijk een rol speelt bij de strafrechtelijke waarheidsvinding door politie, justitie en rechters en (II) geef bij de besproken theorie uit de hedendaagse strafrechtspraktijk een voorbeeld hoe deze tot gerechtelijke dwalingen kan leiden. (5 pnt)

Vraag 4

Een crimineel met een lang en geweldadig verleden zit vast in de verhoorkamer voor een misdaad die hij niet gepleegd heeft. In meerdere kranten is zijn kleurrijke verleden als helemaal uitgeschreven, dus de publieke opinie is inmiddels al tegen hem gekeerd. Wanneer een advocaat binnen komt om wat zaken met hem door te spreken zegt de crimineel: "Het zal allemaal wel, iedereen heeft z'n mening toch al klaarliggen. Of ik het nou wel of niet heb gedaan maakt ook geen flikker meer uit, want iedereen denkt toch dat ik het gedaan heb."

Ton Derksen bespreekt in De ware toedracht verschillende vormen van cognitieve blindheid. (I.) Wat bedoelt Derksen met ‘cognitieve blindheid’? En (II.) bij welke vorm van cognitieve blindheid sluit het bovenstaande citaat uit de film Lucia de B. het beste aan?

Vraag 5

Bekijk.....read more

Access: 
Public
Perspectieven op Recht - UU - Oefententamen 2016/2017

Perspectieven op Recht - UU - Oefententamen 2016/2017


De voorgeschreven literatuur is in 2017/2018 aanzienlijk herzien. Houdt hier rekening mee bij het maken van het oefententamen!

Vragen

Vraag 1

Sietske Dijkstra analyseert de discussie rondom de griffier onder meer aan de hand van drie rechtersbeelden: de rechter als ambtenaar, de rechter als individu en de rechter als voorbeeld.

a. In welk perspectief – rechtsinterpretatief, normatief, empirisch of conceptueel – kan de analyse van Dijkstra worden geplaatst en in welke discipline? Licht uw antwoord toe.(2 punten)

b. Leg voor twee rechtersbeelden een verband met twee varianten van neutraliteit die door Van den Burg in zijn oratie over Het ideaal van de neutrale staat (week 3) worden uitgewerkt. (6 punten)

c. Formuleer aan de hand van het onderzoek van Böcker en De Groot- Van Leeuwen naar etnische diversiteit onder rechters in zes landen (week 8) twee empirische onderzoeksvragen die van belang zijn voor de vormgeving van diversiteitsbeleid binnen de rechterlijke macht.(2 punten)

Vraag 2

In het Harmonisatiewetarrest was de rechtsvraag of de bepalingen in de Harmonisatiewet – waarbij een verhoging van het collegegeld en een beperking van het recht op studiefinanciering werden ingevoerd – getoetst mochten worden aan (ongeschreven) rechtsbeginselen en aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. De rechtsvraag betrof en in het bijzonder de mogelijkheid van toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel, dat zoals is neergelegd in art. 43 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Bij de beantwoording van deze vraag overwoog de Hoge Raad: “dat ten tijde van de totstandkoming van het Statuut gold dat wetten niet mochten worden getoetst aan de Grondwet en fundamentele rechtsbeginselen endat zulks wezenlijk was voor de traditionele plaats van de rechter in onsstaatsbestel.”

a. Hoe verhoudt het standpunt van de Hoge Raad in de hierboven aangehaalde overweging zich tot het standpunt van Cliteur & Ellian dat de rechter bij de beantwoording van een moeilijke rechtsvraag de volgende vier verschillende gezichtspunten kan innemen: de wet, de meningen van schrijvers, de idealen van het recht en de eigen rolopvatting. (7punten)?

b. In de cursus is aan de orde geweest dat er tenminste twee redenen zijn die de meerwaarde aangeven om diverse perspectieven op recht te onderzoeken. Welke zijn dat en welke reden is herkenbaar in het standpunt van Cliteur & Ellian? (3 punten)

Vraag 3

In NRC Handelsblad van 20 en 21 mei 2017 stond een artikel ‘Bek houden en luisteren, feuten!’ van Wubby Luyendijk en Freek Schravesande. Samengevat bericht het artikel over de misstanden tijdens de jaarlijkse ontgroening van het Groningse studentencorps Vindicat. Eind jaren ’90 werd naar aanleiding van een student die overleed na het drinken van een liter jenever een speciale toezichthouder ingesteld om controle uit te oefenen op de jaarlijkse ontgroening: de Adviescommissie Introductietijden (ACI), waarin onder meer hoogleraren en studenten zitting hebben.

Maar de misstanden duurden voort. In 2015.....read more

Access: 
Public
Perspectieven op Recht - UU - Oefententamen 2015/2016

Perspectieven op Recht - UU - Oefententamen 2015/2016


Vragen

De voorgeschreven literatuur is in 2017/2018 aanzienlijk herzien. Houdt hier rekening mee bij het maken van het oefententamen!

Vraag 1

Artikel 1 van de Grondwet bepaalt:
‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’

Volgens Hirsch Ballin is de tweede volzin van artikel 1 een begin van een precisering van wat ook al in de eerste zin staat. Daarom moet volgens hem in de tweede zin van 'discriminatie' worden gesproken en niet van 'onderscheid maken'. Waarom is dat volgens hem zo?

Vraag 2

Laat aan de hand van het volgende voorbeeld zien wat Hirsch Ballin bedoelt met de ‘intolerantieparadox’.
De Commissie gelijke behandeling (nu: College voor de rechten van de mens) heeft in het verleden geoordeeld dat het niet in strijd met de Awgb is, wanneer een school een sollicitant afwijst die vanwege godsdienstige redenen vrouwen geen hand geeft. Een werkgever moet immers zorgen voor een discriminatievrije werkomgeving.

Vraag 3

In het eerste hoorcollege van dit vak, bespreekt Theo Rosier het aan UNESCO gerelateerde Committee on the theoretical basis of human rights. Dit comité (specifiek Jacques Maritain) stelde in een enquête aan diverse respondenten de volgende vraag:
How is an agreement conceivable among men who come from the four corners of the earth and who belong not only to different cultures and civilizations, but to different spiritual families and antagonistic schools of thought?
Hoe zou Donnelly deze vraag beantwoorden, gelet op zijn tekst “Human rights and Human Dignity”.

Vraag 4

Laat aan de hand van twee elementen van de Romeinse notie van waardigheid zien dat deze notie niet goed kan dienen als fundering van mensenrechten.

Vraag 5

Andrew Altman schreef het artikel ‘Discrimination’ voor de Stanford Encyclopedia of Philosophy.
Het artikel begint met de vraag “What is discrimination?” Hoe is het type vraag dat Altman in zijn artikel stelt onder te brengen op het ‘landkaartje van de typen vragen’? Geef een korte toelichting.

Vraag 6

Waarom is discriminatie volgens Altman geen neutraal, maar een moreel begrip?

Vraag 7

Altman bespreekt verschillende redenen waarom directe discriminatie verkeerd is. Bespreek twee van die redenen die van toepassing kunnen zijn op directe discriminatie van Marokkaans- Nederlandse jongeren bij het vinden van een stageplek.

Vraag 8

Terlouw bespreekt in de tekst 'Draagt wetgeving bij aan gelijkheid' de algemene sociale werking (of algemene effecten) en de specifieke sociale werking (of speciale of specifieke effecten) van de gelijkebehandelingswetgeving. Leg uit wat bedoeld wordt met algemene en specifieke sociale werking van recht.

Vraag 9

Staat in Jonkers’ tekst over de werking van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen (Wet BEAA) de algemene of de specifieke werking van die wet centraal? Licht toe.

Vraag.....read more

Access: 
Public
Perspectieven op Recht - UU - Extra oefenvragen

Perspectieven op Recht - UU - Extra oefenvragen


Deze vragen zijn gebaseerd op de werkgroepopdrachten van 2016/2017. De voorgeschreven literatuur is in 2017/2018 aanzienlijk herzien. Houdt hier rekening mee bij het maken van de vragen!

Vragen

Vraag 1

Beschrijf in het kort de kern van de verschillende opvattingen van aan mensen toekomende waardigheid (zoals besproken door Donnelly) en geef aan wat deze opvattingen met elkaar gemeen hebben en waarin ze verschillen.

Vraag 2

Donnelly bespreekt het concept dat menselijke waardigheid een brug slaat tussen mensenrechten en ‘comprehensive doctrines’. Wat bedoelt hij hiermee?

Vraag 3

Beantwoordt Donnelly de vraag waarom we het beginsel van gelijke menselijke waardigheid zouden moeten aanvaarden?

Vraag 4

Pojman benoemt wat er nodig zou moeten zijn om een antwoord te kunnen geven op de vraag waarom mensen van gelijke waarde zijn. Wat is dit volgens Pojam?

Vraag 5

Waarom vindt Pojman dat het verwijzen naar waardevolle eigenschappen van mensen ons niet kan helpen bij het funderen van de norm van gelijke menselijke waardigheid?

Vraag 6

Leg uit wat we moeten verstaan onder ‘de oorspronkelijke positie’.

Vraag 7

De motivatie om mensen achter een sluier van onwetendheid te plaatsen is dat zo oneerlijke invloeden op de besluitvorming worden uitgeschakeld. Geef een aantal voorbeelden van kenmerken die je achter de sluier zou willen plaatsen.

Vraag 8

Wat is het verschil tussen ‘equal treatment’ en ‘treatment as an equal’ volgens Dworkin?

Vraag 9

Waarom moeten we argwanend omgaan met ‘ideal arguments of policy’?

Vraag 10

Jonkers betoogt dat de Nederlandse wetgeving op de wetgeving van Canada was geïnspireerd, maar dat de sociaaleconomische omstandigheden en institutionele context van de twee landen sterk verschilden. Wat waren de belangrijkste verschillen?

Vraag 11

Wat was het doel van de Wet bevordering evenredige arbeidskansen allochtonen en hoe dacht de wetgever dat doel bereiken?

Vraag 12

Het kabinet had als concrete doelstelling om de werkloosheid onder allochtonen te verminderen, dit leek aan het begin van de eeuwwisseling gehaald te kunnen worden. Betekent dit dat de wet effectief was?

Vraag 13

Meen je dat de aandacht die media aan deze wet heeft geschonken, de werking van de wet heeft beïnvloed?

Vraag 14

Benoem drie terreinen waarop met het recht sociale gelijkheid wordt nagestreefd.

Vraag 15

Welke factoren beperken de speciale en algemene werking van gelijkebehandelingswetgeving? Gebruik in je antwoord de relevante begrippen uit het een-na-laatste leerdoel.

Vraag 16

Stel, A loopt met flinke pas door Utrecht cs om nog net de trein te kunnen halen. A wordt aangesproken door B, die een andere culturele achtergrond heeft dan A. Leg uit hoe de intentie van A om B al dan niet te helpen volgens de ‘theorie van beredeneerd gedrag’ kan worden bepaald:

a. als B vraagt welke kant van het station de centrumzijde is

b. als B vraagt hoe hij zijn ov-chipkaart op moet laden.

Vraag 17

Geef een voorbeeld.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1967